PowerPoint-presentatie

advertisement
Bescherming
7 & Evenwicht
©JasperOut.nl
7.1 De huid & bescherming
7 Bescherming & Evenwicht
©JasperOut.nl
De Huid
7.1
Bescherming & Evenwicht
De huid & Bescherming
©JasperOut.nl
Warmte regulatie
7.1
Bescherming & Evenwicht
De huid & Bescherming
©JasperOut.nl
7.2 Afweer
7 Bescherming & Evenwicht
©JasperOut.nl
Lichaamsvreemde stoffen
Bacteriën
Virussen
Lichaamsvreemde stoffen bevatten in hun
celwand of celmembraan antigenen
(meervoud van antigeen).
Deze antigenen roepen een afweerreactie
(immuunrespons) op in het lichaam.
Vaak wordt ook de volledige lichaamsvreemde
stof aangeduid met de term antigeen.
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
Eerste verdedigingslinie
De eerste verdediging tegen het binnendringen van lichaamsvreemde stoffen vind al plaats aan de
buitenkant van het lichaam; de huid (hoornlaag).
Daarbij helpen o.a. de slijmvliezen in keel en neus, het hoornvlies in het oog en de neusharen mee
bij het buiten houden van ziekte verwekkers. (Mechanische afweer)
Naast de mechanische afweer maakt ook de chemische afweer deel uit van de eerste
verdedigingslinie. De chemische afweer bestaat uit o.a. HCl in de maag, het zout in zweet of de pH
waarde van de huid.
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
Witte bloedcellen
In het beenmerg worden witte bloedcellen gemaakt vanuit stamcellen.
In het beenmerg zelf vormen drie type witte bloedcellen tot hun uiteindelijke vorm; de lymfocyten
(B-cellen) en de fagocyten (Granulocyten en macrofagen).
De T-cellen krijgen hun uiteindelijke vorm in de thymus (orgaan boven je hart achter je borstbeen)
Fagocyten
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
Fagocyten – Aspecifieke afweer
Fagocyten spelen een rol bij de aspecifieke afweer. Ze kunnen door de wand van haarvaten heen en
kunnen daardoor overal in je lichaam lichaamsvreemde stoffen fagocyteren (in zich opnemen)
Bij de aspecifieke afweer worden alle cellen die lichaamsvreemde antigenen in hun celmembraan
hebben aangepakt.
Fagocyten
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
Granulocyten
Granulocyten gaan meestal dood nadat ze een bacterie hebben gefagocyteerd.
Als een wond is ontstoken bevat deze een groot aantal dode granulocyten, bacteriën en dode
weefselresten, dit mengsel wordt etter of pus genoemd en zie je vaak terug bij bijvoorbeeld een
puist of wond.
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
Macrofagen
Macrofagen zijn de grootste witte bloedcellen. Zij zijn in staat om meerdere lichaamsvreemde
stoffen en dode weefselresten te fagocyteren.
Naast het opruimen van lichaamsvreemde stoffen (fagocyteren) binnen de aspecifieke afweer
spelen macrofagen ook een belangrijke rol bij de specifieke afweer.
Fagocyteren
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
Lymfocyten – Specifieke afweer
De lymfocyten (T- en B-cellen) bevinden zich voor het grootste deel in het lymfestelsel van de mens.
Via het lymfevatenstelsel komen ze terecht in o.a. de milt en de lymfeknopen.
De lymfeknopen, milt, beenmerg en thymus worden lymfoïde organen genoemd.
Samen met de macrofagen spelen de lymfocyten een rol bij de specifieke afweer.
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
Gevormd in
de thymus
©JasperOut.nl
De specifieke afweer
Bij de specifieke afweer worden lichaamsvreemde stoffen herkent aan hun antigenen. Deze
antigenen roepen een reactie op waardoor er antistoffen worden aangemaakt.
Elke antistof is specifiek voor één antigeen.
De eerste stap van de specifieke afweer vindt plaats in de macrofagen.
Wanneer een macrofaag een lichaamsvreemde stof fagocyteert presenteert hij vervolgens de
antigenen op zijn receptoreiwitten op de celmembraan. Elk receptoreiwit is specifiek voor één
antigeen (sleutel-slot principe) en elke macrofaag heeft zijn eigen type receptor.
Een macrofaag met een antigeen gebonden aan zijn receptoreiwitten wordt een antigeenpresenterende cel (APC) genoemd.
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
De specifieke afweer – Stap 2
De APC’s komen via de lymfe in lymfoïde organen terecht.
De T- en B-lymfocyten die specifiek aanwezig zijn voor het desbetreffende antigeen gaan zich zelf
delen.
Na de deling worden de lymfocyten geactiveerd en ondergaan ze meerdere celdelingen.
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
Cellulaire afweer
Geïnfecteerde lichaamscellen presenteren, net als macrofagen, antigenen van de binnengedrongen
ziekteverwekker op hun membraan. T-cellen herkennen deze geïnfecteerde lichaamscellen en
vernietigen de cel, doordat de cel doodgaat kunnen de ziekteverwekkers zich niet voortplanten.
Behalve op geïnfecteerde cellen reageren T-cellen ook op bepaalde soorten tumor cellen en op
cellen van organen die na een orgaantransplantatie in het lichaam zijn gekomen.
De afweer door T-cellen wordt cellulaire afweer genoemd.
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
Humorale afweer
B-cellen produceren specifieke antistoffen (immunoglobulinen (lg) = eiwit).
De immunoglobulinen hebben een Y-vorm en kunnen zich binden op één type antistof (sleutel-slot
principe) en een antigeen-antistofcomplex vormen.
De complex vorming zorgt er voor dat de ziekteverwekker geen cellen meer kan
binnendringen/infecteren of dat de celmembraan van de lichaamsvreemde stof wordt aangetast
waardoor de cel uiteenvalt.
De complexvorming bevordert daarnaast de fagocytose door macrofagen.
De grote hoeveelheid antistoffen die door de B-cellen wordt geproduceerd komen in alle
lichaamsvochten terecht. De afweer door antistoffen heet dan ook humorale afweer (humor=vocht)
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
Geheugencellen
T-geheugencellen (Tg-cellen) en B-geheugencellen blijven inactief bij een infectie en blijven lang in
leven.
Bij een volgende infectie herkennen ze het antigeen en worden ze direct T-cellen of B-cellen waardoor
een snelle afweer reactie volgt doordat de geïnfecteerde cellen direct worden opgeruimd en er direct
antistoffen worden aangemaakt tegen de ziekteverwekker.
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
7.2
Bescherming & Evenwicht
Afweer
©JasperOut.nl
7.3 Immuniteit
7 Bescherming & Evenwicht
©JasperOut.nl
Incubatietijd
Na een besmetting met een ziekteverwekker die niet tegen gehouden is door de ‘eerste
verdedigingslinie’ (chemisch- en/of mechanisch) en welke niet tijdig door de aspecifieke
afweer is bestreden treden ziekteverschijnselen op.
Deze ziekteverschijnselen treden pas op nadat de ziekteverwekker zich dusdanig heeft gedeeld
en verspreid door het lichaam dat er klachten ontstaan.
Nog voordat deze ziekteverschijnselen optreden zijn de aspecifieke én specifieke afweer al in
werking gesteld en wordt de ziekteverwekker gefagocyteerd, vernietigd door T-cellen en
maken de B-cellen antistoffen aan.
De periode tussen besmetting en het vertonen van de eerste ziekteverschijnselen heet de
incubatietijd. Per ziekte kan deze tijd variëren van enkele dagen tot soms zelfs jaren.
7.3
Bescherming & Evenwicht
Immuniteit
©JasperOut.nl
Natuurlijke immuniteit – Primaire reactie
Wanneer er na een besmetting voldoende antistoffen zijn gevormd door de B-cellen zullen de
ziekteverschijnselen verdwijnen.
De B-cellen maken hierna nog ongeveer 2 weken antistoffen aan. Het aanmaken van de
antistoffen door B-cellen vanaf het moment dat deze geactiveerd zijn tot 2 weken na verdwijnen
van de ziekteverschijnselen wordt de primaire reactie genoemd.
Na de primaire reactie worden de antistoffen geleidelijk afgebroken.
7.3
Bescherming & Evenwicht
Immuniteit
©JasperOut.nl
Natuurlijke immuniteit – Secundaire reactie
Bij een tweede besmetting door een zelfde ziekteverwekker treedt de secundaire reactie op.
Hierbij worden direct antistoffen aangemaakt door de B-geheugencellen. De hoeveelheid
antistoffen wordt hierbij veel groter dan bij de primaire reactie en de antistoffen worden veel
minder snel afgebroken.
Door deze snelle secundaire reactie treden er vaak geen ziekteverschijnselen op doordat de
ziekteverwekker nog in de incubatietijd zit. Je bent door de primaire reactie immuun geworden.
Er is hierbij sprake van natuurlijke immuniteit.
Primaire reactie
Secundaire reactie
7.3
Bescherming & Evenwicht
Immuniteit
©JasperOut.nl
Immunisatie
Het is mogelijk om immuniteit te verwerven zonder ziek te worden. Dit gebeurt doormiddel van
immunisatie. Hierbij worden verzwakte ziekteverwekkers, dode ziekteverwekkers of alleen de
antigenen ingespoten waardoor een immuunrespons optreedt.
Deze immuunrespons is de primaire reactie en ook hierbij worden zowel B- als Tgeheugencellen gemaakt.
Bij een tweede (‘echte’) infectie treedt direct de secundaire respons aan waardoor de
ziekteverwekker al onschadelijk gemaakt kan worden voordat er ziekteverschijnselen
optreden.
Er is sprake van kunstmatige immuniteit.
7.3
Bescherming & Evenwicht
Immuniteit
©JasperOut.nl
Inentingen
Om kunstmatige immuniteit te verwerven worden patiënten ingeënt met een vaccin. Dit vaccin
bevat de antigenen of dode of verzwakte cellen met antigenen.
In het geval van een aantal ziektes, bijvoorbeeld Hepatitis B, zijn er meerdere vaccinaties nodig
om levenslange of zeer langdurige immuniteit te verwerven.
Bij deze ziektes wordt er voor het vaccin vaak gebruik gemaakt van een chemische
samenstelling die de ziekteverwekker nabootst.
Door na één maand en na zes maanden de vaccinatie te herhalen wordt de secundaire reactie
ook in werking gesteld en zal het aantal antistoffen in het bloed dusdanig hoog zijn dat bij een
mogelijke echte infectie de ziekteverwekker direct onschadelijk wordt gemaakt.
7.3
Bescherming & Evenwicht
Immuniteit
©JasperOut.nl
Actieve en Passieve immunisatie
Het inenten van een persoon met een
vaccin zorgt er voor dat het lichaam
antistoffen aan gaat maken. Dit is actieve
immunisatie.
Wanneer er snel antistoffen in het lichaam
nodig zijn, bijvoorbeeld na een slangenbeet
waarbij het gif (=een lichaamsvreemde
stof) onschadelijk gemaakt dien te worden,
wordt er gebruik gemaakt van passieve
immunisatie.
Hierbij wordt een serum met antistoffen
ingespoten. Doordat het serum soms al
werkt voor de immuunrespons van het
lichaam optreedt zorgt passieve
immunisatie vaak niet voor immuniteit.
7.3
Bescherming & Evenwicht
Immuniteit
©JasperOut.nl
Transplantatie
7.4
& bloedtransfusie
7 Bescherming & Evenwicht
©JasperOut.nl
Transplantatie
Wanneer weefsel of een orgaan is aangetast kan deze worden vervangen door een ander
weefsel of orgaan; transplantatie. Dit kan afkomstig zijn van de patiënt zelf (bijvoorbeeld
huid) of van een donor worden overgedragen op een acceptor (de patiënt).
Wanneer het immuunsysteem de eiwitten op de celmembranen van het donorweefsel of –
orgaan niet herkent en als lichaamsvreemde stof (antigenen) ziet kan er een immuunrespons
tegen het donorweefsel optreden; een afstotingsreactie.
Een afstotingsreactie kan er voor zorgen dat het donorweefsel of – orgaan afsterft en weer
verwijderd moet worden.
7.4
Bescherming & Evenwicht
Transplantatie en bloedtransfusie
©JasperOut.nl
Graft-versus-host
Bij stamcel-, beenmerg-, of bloedtransplantatie kan er soms nog een andere vorm van een
afstotingsreactie optreden; de graft-versus-host ziekte.
Bij dit type transplantaties wordt er weefsel getransplanteerd wat immuuncellen (witte
bloedcellen) van de donor bevat of deze kan aanmaken aan de hand van het DNA van de donor.
De immuuncellen van de donor (‘graft’) zien de lichaamscellen van de acceptor (‘host’) als
lichaamsvreemd en vallen de lichaamscellen van de patiënt aan.
De graft-versus-host reacties treden meestal op in de huid, darmen en longen van de patiënt.
Om graf-versus-host te bestrijden moeten alle immuunresponses in het lichaam worden
onderdrukt wat weer kan zorgen voor andere infecties.
7.4
Bescherming & Evenwicht
Transplantatie en bloedtransfusie
©JasperOut.nl
HLA-matching
Bij transplantaties speelt het Human Leukocyte Antigen – HLA (Menselijke leukocyt antigeen)
een belangrijke rol. In algemene zin, afweer speelt ook een rol bij andere organismen, wordt
gesproken van het Major Histocompatibility Complex – MHC .
Door het HLA-systeem kunnen lymfocyten eigen lichaamscellen onderscheiden van
lichaamsvreemde cellen.
Het HLA-systeem is voor elk mens uniek. Een weefsel- of orgaandonatie heeft de meeste kans
op slagen indien het HLA-systeem van de donor en de acceptor zoveel mogelijk met elkaar
overeenkomen.
Door de HLA-systemen van patiënten te registreren kan bij het beschikbaar komen van een
donororgaan direct worden gekeken wie het meest geschikt is om deze te krijgen. Dit heet
HLA-matching.
7.4
Bescherming & Evenwicht
Transplantatie en bloedtransfusie
©JasperOut.nl
Donorregistratie
7.4
Bescherming & Evenwicht
Transplantatie en bloedtransfusie
©JasperOut.nl
Afstotingsreacties
Omdat er vrijwel nooit een 100% HLA-match is kunnen er nog altijd afstotingsreacties
optreden.
Bij deze reacties herkennen de T-cellen van de acceptor de antigenen van het donorweefsel of
–orgaan. De donorcellen worden vervolgens door de T-cellen vernietigd.
Als de B-cellen, wat zelden gebeurt, antistoffen tegen de donor-antigenen gaan aanmaken
treedt er een zeer snelle afstoting op; acute afstoting.
Medicijnen die het immuunsysteem onderdrukken kunnen afstotingsreacties tegen gaan.
Dit zorgt er vaak wel voor dat de patiënt gevoeliger is voor infecties.
7.4
Bescherming & Evenwicht
Transplantatie en bloedtransfusie
©JasperOut.nl
Bloedgroepen
Op de celmembranen van rode
bloedcellen bevinden zich antigenen
die kunnen leiden tot een
afweerreactie.
Op basis van deze antigenen zijn
bloedcellen in te delen in
verschillende bloedgroepen binnen
verschillende systemen (ABOsysteem en de resusfactor)
Wanneer iemand antigeen A op de celmembranen van zijn rode
bloedcellen heeft, heeft deze persoon bloedgroep A. In het
bloedplasma van deze persoon bevinden zich antistoffen tegen
antigeen B.
Mensen met bloedgroep AB hebben zowel antigeen A als
antigeen B op de celmembranen en géén antistoffen tegen een
antigeen van het ABO-systeem in het bloedplasma.
7.4
Bescherming & Evenwicht
Transplantatie en bloedtransfusie
Bij bloedgroep O bevatten de bloedcellen geen antigenen uit het
ABO-systeem en het bloedplasma anti-A en anti-B
©JasperOut.nl
Hemolyse
Bij de geboorte wordt door bacteriën in het darmkanaal de aanmaak van antistoffen tegen
lichaamsvreemde antigenen uit het ABO-systeem gestart.
Wanneer er rode bloedcellen in het bloed terecht komen met antigenen waartegen zich
antistoffen in het bloedplasma bevinden treedt er een samenklontering op van de rode
bloedcellen met de antistoffen.
De samengeklonterde rode bloedcellen zorgen voor een verstopping in de haarvaten en gaan
te gronde. De hemoglobine (die normaal in de lever wordt afgevoerd via het gal) komt vrij in
het bloedplasma; dit wordt hemolyse genoemd.
Hemolyse kan leiden tot beschadigingen aan de hersenen en de nier en in sommige gevallen
zelfs dodelijk zijn.
7.4
Bescherming & Evenwicht
Transplantatie en bloedtransfusie
©JasperOut.nl
Bloedtransfusies
Om hemolyse te voorkomen is het belangrijk dat er
voorafgaand aan een bloedtransfusie gekeken wordt welke
bloedgroep de donor en de acceptor hebben.
Het gedoneerde bloed mag geen antigenen bevatten
waartegen de acceptor antistoffen heeft.
Bij voorkeur krijgt een acceptor altijd dezelfde bloedgroep als
dat hij zelf heeft.
In sommige gevallen is ook een plasma donatie noodzakelijk.
Hierbij moet altijd voor exact de zelfde bloedgroep gekozen
worden omdat ook antistoffen mee worden gedoneerd.
Daarnaast is er risico op afstotingsreacties door de
aanwezigheid van leukocyten (witte bloedcellen)
7.4
Bescherming & Evenwicht
Transplantatie en bloedtransfusie
©JasperOut.nl
Resusfactor
Behalve het ABO-systeem kan bij het indelen van bloedgroepen ook gekeken worden naar de
resusfactor. Dit antigeen bevind zich bij 85% van de mensen op de celmembranen van de
rode bloedcellen.
Van mensen met de resusfactor (of het resusantigeen) wordt het bloed resuspositief (Rh+)
genoemd.
Wanneer iemand de resusfactor niet heeft is deze persoon resusnegatief (Rh-).
Resusnegatieve mensen hebben vanaf de geboorte nog geen antistoffen tegen de resusfactor in
het bloed.
Pas na een eerste contact met rode bloedcellen met de resusfactor worden antistoffen
aangemaakt (primaire reactie). Doordat de acceptor bij een eerste ‘besmetting’ niet voldoende
antiresus aanmaakt zorgt dit nog niet voor problemen.
Bij een tweede contact (secundaire reactie) maakt de acceptor direct veel antiresus aan door
de aanwezigheid van B-geheugencellen. Hierdoor treedt hemolyse op.
7.4
Bescherming & Evenwicht
Transplantatie en bloedtransfusie
©JasperOut.nl
Resuskind
Wanneer een moeder Rh- is en haar
ongeboren baby Rh+ kunnen er bij
latere zwangerschappen problemen
ontstaan.
Na een eerste zwangerschap maakt
de moeder antiresus aan. Deze
antistoffen kunnen door de placenta
in het bloed van een 2e baby terecht
komen. Hierdoor treedt bij de baby
hemolyse op wat leidt tot een
resuskind.
Vaak overleiden resuskinderen al
tijdens de zwangerschap en leidt dit
tot een miskraam.
7.4
Bescherming & Evenwicht
Transplantatie en bloedtransfusie
©JasperOut.nl
Herhaling aan de hand van
7 Examenvragen
7 Bescherming & Evenwicht
©JasperOut.nl
7 Bescherming & Evenwicht
©JasperOut.nl
Download