Samenvatting In dit rapport wordt nagegaan hoe lokale of regionale overheden, zoals Hampshire County Council (HCC), of andere leden van het samenwerkingsverband ESPACE (European Spatial Planning for Adaptation to Climate Events), hun middelen het best kunnen inzetten om te komen tot maximale gedragsbeïnvloeding in relatie tot klimaatverandering. Het gaat hier om een uiterst belangrijke en interessante vraag, die in discussies over de aanpak van klimaatverandering in toenemende mate centraal komt te staan. Het onderzoeksproject dat in dit rapport wordt beschreven, is tussen september 2004 en mei 2005 uitgevoerd door Alexander, Ballard & Associates. Het onderzoek onder betrokkenen, inclusief ESPACE-partners, is uitgevoerd door Rosslyn Research Ltd. De opdracht werd namens ESPACE begeleid door HCC. Het onderzoek had betrekking op meerdere aspecten van klimaatverandering, dus niet alleen op adaptatie maar bijvoorbeeld ook op mitigatie1, en moest van nut zijn voor zowel HCC als de ESPACE-partners: procesonderzoek en algemene aanbevelingen moesten relevant zijn voor ESPACE, maar specifiek onderzoek en aanbevelingen voor actie moesten relevant zijn voor HCC. Hieronder wordt de opzet van het rapport kort beschreven, maar eerst geven we een overzicht van de tien belangrijkste bevindingen. Tien kernbevindingen Ons onderzoek heeft een zeer coherente reeks bevindingen opgeleverd. Deze berusten niet alleen op wetenschappelijk onderzoek, maar worden ook in hoge mate ondersteund door de verhalen die wij te horen hebben gekregen van mensen in het veld en door de ervaringen die wij zelf hebben opgedaan bij het onderzoeken van de manier waarop mensen omgaan met klimaatverandering en aanverwante aspecten. Wij hebben de volgende tien kernbevindingen geformuleerd, die ons nuttig lijken voor beleidsmakers en anderen met verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van een samenleving waarin op duurzame wijze wordt omgegaan met koolstof. 1. Zowel mitigatie als adaptatie vereisen gedragsverandering Dat adaptatie nodig is, is duidelijk: bij ruimtelijke ordening en projectontwikkeling moet rekening worden gehouden met ingrijpende klimaateffecten die niet meer tegen te houden zijn. Door middel van adaptatie zijn de gevolgen van een op hol geslagen klimaat echter niet af te wenden, dus het is ook nodig om een mitigatiebeleid te voeren. Dat er bij mitigatie sprake moet zijn van gedragsverandering, ligt voor de hand: klimaatverandering is het gevolg van allerlei kleine beslissingen die gewone mensen in hun werk of in hun privéleven nemen. Maar de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering – waarvan sommige nog onzeker zijn – vereist eveneens gedragsverandering: onder technische experts en ambtenaren, in het bedrijfsleven, of bij het algemene publiek. Daarbij lijken zich echter een aantal hindernissen voor te doen: Bij werkzaamheden aan grote bouwprojecten blijkt dat de betrokken deskundigen vaak nauwelijks beter op de hoogte zijn van de noodzaak van aanpassingsmaatregelen dan het ‘Adaptatie’, waar het ESPACE-project met name op gericht is, heeft te maken met maatregelen om te anticiperen op een klimaat dat zeker zal veranderen (omdat emissies met vertraging doorwerken in het klimaat). ‘Mitigatie’ heeft te maken met maatregelen om de menselijke invloed op het klimaat te verminderen, zodat de verstoring van het klimaat beperkt blijft tot een schaal waarop adaptatie nog mogelijk is. 1 algemene publiek, en dat hun opdrachtgevers doorgaans minstens even slecht geïnformeerd zijn. Hoewel bepaalde aanpassingsmaatregelen zoals wateropslag wel door individuele landbouwbedrijven worden getroffen, hebben wij vastgesteld dat de noodzaak van een breder aanpassingsbeleid nauwelijks wordt erkend. Uit een ESPACE-studie in opdracht van West Sussex County Council2 komt duidelijk naar voren dat de onbekendheid met de vermoedelijke gevolgen van overstromingen juist beduidend groter is onder de bewoners die de grootste kans lopen ermee te maken te krijgen. Op dit moment laten beide vormen van verandering nog te wensen over: de samenleving is onvoldoende aangepast aan de vermoedelijke gevolgen, en de mitigatiemaatregelen zijn ontoereikend om verdere klimaatverandering tegen te gaan. Enkele obstakels die verandering het meest in de weg staan, gelden zowel voor adaptatie als voor mitigatie, en wij denken dat vooruitgang op het ene terrein ook zal leiden tot vooruitgang op het andere. Adaptatie en mitigatie hebben zelfs zo veel gemeen dat er in de praktijk sprake is van één agenda, waarbij beide aspecten wederzijds openingen en aanknopingspunten bieden. 2. Er zijn aanzienlijke contextgebonden hindernissen Wat staat verandering in de weg? Er bestaat overtuigend bewijs dat bewustmaking niet genoeg is om verandering op gang te brengen en dat er nog andere hindernissen te nemen zijn. Het gaat daarbij veelal om contextgebonden barrières. Bij activiteiten om verandering te stimuleren, vallen deze normaal gesproken dus niet rechtstreeks binnen het aandachtsgebied. Op basis van onderzoek hebben wij een eenvoudige structuur ontwikkeld die kan worden gebruikt om te analyseren hoe verandering wordt tegengehouden. Barrières kunnen zich voordoen op persoonlijk niveau of op collectief niveau en kunnen bestaan uit subjectieve factoren (bijv. vooroordelen of groepsnormen) of objectieve factoren (bijvoorbeeld functiegebonden of technologische beperkingen). 1. Individuele subjectieve factoren (beperkende persoonlijke waarden, wereldbeeld, veronderstellingen, enz.) 3. Collectieve subjectieve factoren (groepsculturen, gedeelde normen, enz.) 2. Individuele objectieve factoren (beperkingen i.v.m. eigen functie, vaardigheden, kennis, relatienetwerk, enz.) 4. Collectieve objectieve factoren (politieke, economische, sociale, technologische, juridische, milieugebonden) Barrières voor verandering (naar Ken Wilber) Steeds kan de ene of de andere belemmering een rol gaan spelen, en vaak is er sprake van onderlinge samenhang. Bijvoorbeeld, bij projecten op het gebied van technische aanpassingen (vakje 4) kan men aanlopen tegen de machtsdynamiek in organisaties (ook vakje 4), die kan voortvloeien uit gedeelde opvattingen over de manier waarop beslissingen moeten worden genomen (vakje 3). Het kan voor iemand moeilijk zijn om iets aan deze opvattingen te doen vanwege zijn persoonlijke vaardigheden en functie (vakje 2), of ook vanwege persoonlijke 2 Door onze partners, Rosslyn Research Ltd. veronderstellingen (vakje 1) zoals: ‘klimaatverandering is zo’n enorm probleem dat iemand als ik daar toch niets aan kan veranderen’ (dit gevoel blijkt onder veel mensen zeer sterk te heersen). Pogingen om tot verandering te komen, zullen op deze manier voortdurend worden geconfronteerd met ‘harde’ en ‘zachte’ beperkende factoren op diverse niveaus; beide soorten beperkingen kunnen een verlammende uitwerking hebben. 3. Bewustmaking moet worden gekoppeld aan drie andere factoren Hoewel bewustmaking ten aanzien van de klimaatveranderingsproblematiek van essentieel belang is, is overtuigend bewezen dat het een weinig effectieve manier is om verandering teweeg te brengen als niet parallel hiermee ook andere elementen in aanmerking worden genomen. Wij kunnen vier van dergelijke elementen onderscheiden (‘de 4 A’s’): a) ‘Awareness’, oftewel bewustzijn van de problematiek. Op een zeer elementair niveau is het bewustzijn van klimaatverandering uitzonderlijk hoog (althans in Groot-Brittannië). De groep mensen die zich bewust is van het urgente karakter en de omvang van het probleem, is echter veel kleiner: zo’n 15% van de bevolking. Het bewustzijn van de systeemaspecten (vertragingen in het klimaatsysteem en in de menselijke reactie, interventiepunten e.d.) is al helemaal zeer gering. Om daadwerkelijk tot verandering te kunnen komen, is het nodig om het bewustzijn op deze hogere niveaus te brengen. b) ‘Agency’, oftewel het gevoel dat het zin heeft om zelf iets te doen. De bewustwording wordt sterk gehinderd door het feit dat mensen denken dat klimaatverandering zo’n groot probleem is dat je daar zelf niets zinvols tegen kunt doen (vakje 1 hierboven) en dat je er maar beter niet over kunt nadenken. Zolang dat gevoel blijft overheersen, maakt méér informatie de zaak alleen maar erger. Verandering vereist daarom dat mensen het gevoel krijgen dat ze wél een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van een probleem van deze omvang. Uit onze afzonderlijke studie in opdracht van HCC naar ‘voortrekkers’ binnen de aanpak van klimaatverandering bleek dat deze zich onderscheidden door hun gedrevenheid om een dergelijk gevoel tot stand te brengen. c) ‘Association’, oftewel samenwerking met andere mensen in groepen. Er zijn zeer sterke bewijzen dat veranderingspogingen doeltreffender en duurzamer zijn wanneer mensen samenwerken. Hierdoor kan niet alleen een gevoel van agency ontstaan, maar ook een soort ‘weight watchers’-effect waarbij mensen elkaar gemotiveerd houden. d) ‘Action’ en ‘reflection’. Actie is noodzakelijk, maar daarnaast is het ook van belang om na te denken over de resultaten (reflectie), zodat de aanpak eventueel kan worden bijgesteld. Zelfs op het meest basale niveau vereist verandering het ‘afleren’ van gewoonten, en uit onderzoek blijkt dat reflectie een voorwaarde is om daarin te slagen. Naarmate de verandering dieper gaat, helpt reflectie om vast te stellen waar een verandering daadwerkelijk iets uitmaakt, en helpt reflectie dus om tot agency te komen. Deze vier factoren sluiten aan bij de andere voorwaarden die wij op basis van ons onderzoek hebben vastgesteld. Cruciaal is dat actie eerder tot bewustwording leidt dan andersom. Bij dit alles staat agency centraal: als een gevoel van agency tot stand kan worden gebracht, is bewustmaking ook mogelijk. Dit zou betekenen dat het niet zoveel uitmaakt waar de actie begint, als er maar een gevoel van agency, en dus diepere bewustwording, kan worden bewerkstelligd. 4. Voorwaarde: verandering moet beginnen met actie vanuit de mensen Uit het onderzoek komt naar voren dat het heel moeilijk is om mensen betrokken te krijgen, behalve wanneer het gaat om iets waar zij zich druk over maken. Waar zij zich volgens ons druk over zouden moeten maken, is niet relevant: we moeten uitgaan van datgene waar ze zich druk over maken. Projecten moeten aansluiten op klimaatverandering en op hetgeen de deelnemers bezighoudt Particpants’ main concerns Climate change agenda The project’s position Belangen van de deelnemers Klimaatveranderingsagenda Positionering van het project Er zijn concrete aanwijzingen dat het in veel gevallen mogelijk is om de persoonlijke belangen van mensen te verbinden met de klimaatveranderingsagenda. Ons advies aan lokale overheden is echter om niet te verhullen dat voor hen de klimaatveranderingsagenda voorop staat (vanwege het risico dat dit manipulatief overkomt en dat mensen het vertrouwen verliezen), maar wel te benadrukken dat projecten betrekking hebben op zowel klimaatverandering als op de zaken die onder de bevolking leven, zodat een win-win-situatie kan ontstaan. Dit leidt tot association in groepen waarin mensen kunnen komen tot (a) awareness, door te ontdekken welke invloed klimaatverandering heeft op datgene wat zij belangrijk vinden en (b) agency, door te zoeken naar maatregelen die zij zelf zinvol vinden. Dit betekent ook dat uitkomsten moeten worden geëvalueerd, ook op de langere termijn, waarbij beide agenda’s volledig worden gerespecteerd, en dat succes alleen mogelijk is als beide partijen het erover eens zijn dat beide agenda’s zijn gerespecteerd. 5. Verandering van de context leidt tot agency Zoals gezegd wordt verandering gehinderd door contextgebonden belemmeringen. Daarom is het doorgronden en omvormen daarvan een voorwaarde om te komen tot agency en dus tot gedragsverandering. Om een voorbeeld te geven: als verandering uitblijft als gevolg van een wet die ongewenste gevolgen heeft, ontstaat agency door zich in die wet te verdiepen en te proberen deze te veranderen of anders te interpreteren. Als de cultuur van partnerorganisaties een beperkende factor is, en als daar niets aan te doen is, dan ontstaat agency door zich in die cultuur te verdiepen. Op die manier wordt het niet alleen mogelijk om zelf iets te doen, maar ook dat anderen iets doen: er is sprake van agency. Wij denken dat de noodzaak om dergelijke contextgebonden belemmeringen aan te pakken, veel initiatieven op het gebied van de omgang met klimaatverandering een zeer strategisch karakter geeft – voor zover strategie inhoudt dat men verder kijkt dan de bestaande operationele structuren, zodat aspecten in aanmerking kunnen worden genomen die buiten de normale operationele verantwoordelijkheden vallen. Het hanteren van een relatief mechanistische benadering van verandering (regelgeving, fiscale maatregelen) zal uiteraard deel uitmaken van het veranderingsproces, met name als mensen zich in de context verdiepen, maar zal nooit doorslaggevend zijn, tenzij ook andere contextgebonden beperkingen worden meegenomen. 6. Verandering gaat vaak gepaard met emoties Het bovenstaande geeft aan dat er intellectuele vaardigheden nodig zijn voor het omgaan met klimaatverandering. Voldoende betrokkenheid bij deze problematiek heeft echter ook een sterke emotionele dimensie: Het is algemeen bekend dat grote veranderingen gewoonlijk een emotionele dimensie hebben; en gedragsverandering met het oog op klimaatverandering behoort bij uitstek tot dergelijke grote veranderingen. Verdere bewustmaking zodat ook het urgente karakter en de schaal van de klimaatveranderingsproblematiek worden onderkend, heeft een onmiskenbare menselijke dimensie: veel van wat mensen dierbaar is, wordt door de klimaatverandering bedreigd. Uit onderzoek blijkt dat mensen terugdeinzen voor de kwestie omdat zij niet het gevoel hebben dat zij iets aan het probleem kunnen doen – alsof er een asteroïde op de aarde afkomt – en dus verdringen zij het. Als mensen zich eenmaal in het probleem verdiepen, is deze strategie niet meer vol te houden. Veel mensen voelen zich daardoor nogal van hun stuk gebracht. Misschien is het daarom dat uit onze eigen studie in opdracht van HCC naar ‘voortrekkers’ binnen de aanpak van klimaatverandering (en overigens ook uit de bredere literatuur) naar voren komt dat deze voortrekkers zich doorgaans zeer sterk betrokken voelen bij de problematiek en dat deze hen intens bezighoudt. Dit betekent niet dat we mensen een emotionele ervaring moeten opdringen. Dit soort ervaringen is vrij normaal wanneer mensen zich de problematiek eigen maken en ze lijken een zeer nuttige rol te spelen in het stimuleren en in stand houden van actie, maar niet iedereen heeft ze. Hoewel wij hebben ondervonden dat er vaak een verdieping optreedt in de bewustwording als een project ongeveer een half jaar loopt, is dit van persoon tot persoon verschillend. Mensen moeten – vinden wij – niet onder druk worden gezet om wat dan ook te voelen. Aan de andere kant moeten degenen die projecten uitvoeren, erop voorbereid zijn dat deelnemers soms emotioneel kunnen reageren. Zij moeten beseffen dat dit vermoedelijk een nuttig proces is, dat begripvol moet worden ondersteund en zeker niet uit de weg moet worden gegaan. 7. Verandering is onvermijdelijk een leerproces dat tijd, sturing en leiderschap vergt Veranderingsprojecten op dit terrein vereisen een doorlopend leerproces, in die zin dat het essentieel is om barrières te herkennen wanneer ze zich voordoen en om manieren te vinden om daarmee om te gaan. Dat betekent dat goede klimaatveranderingsmaatregelen zelden volgens plan zullen verlopen en voortdurend zullen moeten worden bijgesteld om beter aan de onderliggende doelstellingen te beantwoorden. Projecten zouden zelfs voor een deel moeten worden opgezet als ontwikkelingsactiviteiten op zich. Wij vinden dat een van de beoogde resultaten moet zijn om een groep te vormen van mensen die beter zijn toegerust om in de toekomst creatief met deze agenda aan de slag te gaan, zowel vanuit het projectteam als vanuit de belanghebbenden. Weinig mensen hebben een goed ontwikkeld gevoel van agency en de mate van bewustzijn (awareness) is over het algemeen gering, maar projecten bieden een context waarbinnen deze zich kunnen ontwikkelen. Er is nog een andere reden waarom projecten gaandeweg meestal bijstelling behoeven: voor verreweg de meeste mensen begint de bewustwording op een niveau dat veel te laag is om een project behoorlijk te kunnen afbakenen. Gedachtevorming over essentiële aspecten gedurende de uitvoering (waarbij steeds wordt gezorgd voor een creatief spanningsveld tussen dit proces en de noodzaak om resultaten te boeken) geldt onder strategen niet als een probleem maar als een teken dat er sprake is van weloverwogen strategische verandering. Zelfs bij sterk technische projecten die aan een vast ontwerp zijn gebonden, zoals grote kustverdedigingswerken, denken wij dat ten minste op sommige terreinen een dergelijke aanpak nodig zal zijn. Het leerproces kost de nodige tijd. Onze ervaring is dat mensen de omvang van het probleem zelden volledig ‘bevatten’ voordat ze er een half jaar mee bezig zijn, en dat het meestal twee jaar of langer duurt voordat mensen erachter komen hoe ze te werk zouden kunnen gaan.3 Om dergelijke leer- en veranderingsprocessen te vergemakkelijken, moeten projecten worden gestuurd. Wij hebben een model voor veranderingsprojecten ontwikkeld dat leunt op het kwaliteitsmanagementdenken, waarbij actiefases worden afgewisseld met perioden van reflectie en heroriëntatie. Wij hebben ook vastgesteld dat ‘voortrekkers’ een cruciale rol speelden in alle projecten die wij in casestudy’s hebben onderzocht. Dit komt misschien doordat zij hun eigen awareness, en hun behoefte aan agency, tot een zodanig hoog niveau hebben ontwikkeld dat zij in staat zijn anderen op weg te helpen. 8. Lokale overheden hebben een sleutelrol Het moge duidelijk zijn dat lokale en regionale overheden en soortgelijke instanties een sleutelrol te vervullen hebben bij het stimuleren van verandering in deze context. Meer dan de nationale overheid hebben zij de plaatselijke contacten om met de lokale bevolking in gesprek te gaan over zaken die de mensen ter harte gaan: scholen, recreatievoorzieningen, lokale bedrijven, enz. Deze organisaties beschikken gewoonlijk over de hulpmiddelen en processen om leergerichte veranderingsprocessen te structureren en te ondersteunen; en zo niet, dan zijn ze vrijwel zeker in staat om deze te ontwikkelen. Zij kunnen de door projecten op gang gebrachte leerprocessen in goede banen leiden, voorkomen dat deze voortijdig worden verstoord, en helpen om ze te verspreiden onder een groter publiek als de tijd daar rijp voor is. Zij kunnen ook een ondersteunende omgeving creëren voor ‘voortrekkers’. Zij kunnen dit zelf doen, of – afhankelijk van hun eigen mogelijkheden ten opzichte van andere lokale instanties – door het financieren en anderszins ondersteunen van anderen. In de bredere literatuur4 is deze rol uitvoerig beschreven als die van de ‘linking pin’organisatie. Lokale overheidsfunctionarissen ontlenen hieraan een aanzienlijk gevoel van agency. Dit betekent uiteraard dat men voorzichtig moet omgaan met de uitkomsten van publieksenquêtes, burgerjury’s e.d. Door Ian Christy, die zich bezighoudt met klimaatverandering bij ESPACE-partner Surrey County Council, in een boek dat hij samen met prof. Michael Carley heeft gepubliceerd. 3 4 9. Kies actieterreinen die aansluiten bij de lokale problematiek Bij activiteiten op het gebied van gedrag en klimaatverandering zullen lokale en regionale overheden absoluut rekening moeten houden met kwesties die relevant zijn voor de situatie ter plaatse. Voor Hampshire hebben wij deze geïnventariseerd door middel van deskresearch en discussies met betrokkenen. Wij adviseren andere lokale overheden om een soortgelijke aanpak te volgen. Wat adaptatie betreft, heeft HCC – net als de rest van de regio South-East England – geprofiteerd van de vroegtijdige betrokkenheid bij het UK Climate Impacts Programme, in het kader waarvan is vastgesteld met welke specifieke gevolgen de county Hampshire vermoedelijk te maken zal krijgen (zie de rapporten ‘Rising to the Challenge’ en ‘SECTORS’; het laatste is een bijgewerkte versie uit 2004 van het eerste). Bij de vastgestelde gevolgen gaat het met name om de volgende gebieden: Landbouw: zal te kampen krijgen met overstromingen en (vooral) droogte, en boeren zullen hun gewaskeuze moeten aanpassen; Rampenplanning: vooral met het oog op overstromingen in rivier- en kustgebieden; Biodiversiteit: voor sommige soorten zullen de effecten negatief zijn en voor andere positief, maar over het geheel genomen zullen ecosystemen negatief worden beïnvloed; Infrastructuur: met name de beschikbaarheid van water en de bestandheid van openbare en andere gebouwen tegen klimaatinvloeden; Volksgezondheid: zonnesteken en luchtkwaliteit; Toerisme en recreatie: eventueel een toename, maar daarvoor is infrastructuur nodig; Bedrijfsleven: betrokkenen zijn zich slecht bewust van de gevolgen, maar de 1,5 miljoen werkenden in de regio zullen deze ondervinden ‘door verschuivingen in vervoerspatronen, gezondheidseffecten en de aard van de werkomgeving’. Wat mitigatie betreft, hebben wij nationale en regionale overheidsstatistieken gebruikt om inzicht te krijgen in het energiegebruik in de regio en – voor zover mogelijk – in het bijzonder in de county Hampshire. Waar nodig zijn nationale statistieken gebruikt als referentiekader. Hieruit bleek dat er zeer weinig zware industrie is in de county, en dat deze veel meer op dienstverlening is gericht en een hoog percentage starters kent. Voor dit soort ondernemingen behoren energiekosten vermoedelijk niet tot de strategische kosten. De bevolking is ook relatief rijk – ‘rijk aan geld, arm aan tijd’, zoals een van onze contactpersonen het uitdrukte. Er is ook veel minder sprake van ‘brandstofarmoede’ dan bijvoorbeeld in het noorden van Groot-Brittannië. Dit betekent dat energiekosten als zodanig voor de meeste energiegebruikers in Hampshire vermoedelijk geen belangrijke drijfveer zullen vormen om tot verandering te komen. Nietindustriële ruimte- en waterverwarming en vervoer kwamen als de belangrijkste thema’s voor mitigatie naar voren. Met deze conclusies in het achterhoofd, en rekening houdend met onze discussies met betrokkenen, hebben wij een aantal gebieden voor nader gedetailleerd onderzoek vastgesteld. 10. Scholen zijn bij uitstek geschikt voor gedragsveranderingsprojecten Onze conclusie uit dit onderzoek is dat scholen enorme mogelijkheden bieden om als uitvalsbasis voor gedragsveranderingsinitiatieven te fungeren: Ouders steken er veel geld, tijd en moeite in; Scholen kunnen met energiebesparende maatregelen vaak veel geld besparen; Bij wijzigingen in de schoolleiding heeft HCC mogelijkheden om een nieuwe en constructieve band op te bouwen en de school vanuit haar positie als verhuurder te ondersteunen; Scholen hebben alle gelegenheid om energiebesparende maatregelen onder de bevolking te promoten, waarbij ze zelf een financiële marge kunnen aanhouden en ouders kunnen aanmoedigen en helpen bij het nemen van milieuvriendelijke maatregelen; Het Britse overheidsprogramma Building Schools for the Future biedt aanknopingspunten voor de bouwsector; Er zijn nog andere raakvlakken tussen scholen en klimaatverandering, met name vervoer (gezondheid van kinderen en verkeersveiligheid), klimaateffecten (bestandheid van gebouwen tegen harde wind en regen) en gezond eten (o.a. aanvoer van lokale voedingsproducten en terugdringing van ‘food miles’); Er zijn mogelijkheden voor koppelingen met het nationale curriculum; Scholen zijn stevig in de gemeenschap verankerd, en hebben ongeveer de juiste schaalgrootte om van netwerkeffecten te profiteren, hetgeen het aanlokkelijke vooruitzicht biedt dat milieuvriendelijk gedrag de ‘norm’ zou kunnen worden. Om deze redenen zijn scholen, met name basisscholen, voor HCC uitermate geschikte plekken om gedragsveranderingsprojecten op te zetten waarmee een groot deel van de bevolking kan worden bereikt. Hoewel dat buiten het bestek van ons onderzoek valt, verwachten wij dat hetzelfde zal gelden voor andere partners binnen het ESPACE-project. Wij hebben een voorstel uitgewerkt en uitgetest onder betrokkenen uit de sector. Dit leverde uitstekende resultaten op. Wij denken dat ons voorstel HCC een creatieve mogelijkheid voor gedragsveranderingsactiviteiten biedt. Er zijn zeker ook andere initiatieven mogelijk, maar wij bevelen dit aan als een goed startpunt. Er hebben zich eerder veranderingen van deze omvang voorgedaan Of een significante gedragsverandering onder een deel van de deelnemers aan dit soort projecten voldoende zal zijn voor een effectief maatschappelijk antwoord op de dreigende klimaatverandering, zal nooit vast komen te staan. Op basis van inzichten uit de moderne complexiteitswetenschap lijkt het onmogelijk om daarover ooit zekerheid te krijgen. Mocht een dergelijk antwoord er uiteindelijk komen, zoals het langverwachte einde van de Britse slavenhandel in 1806, dan kunnen historici er nog lang over twisten waar het aan te danken is geweest. Ons onderzoek biedt volgens ons echter de geruststelling dat er reden is om te hopen dat het streven naar gedragsverandering niet tevergeefs hoeft te zijn. De opzet van dit rapport Bovenstaande punten zijn ook samengevat in §13, waar steeds wordt verwezen naar de desbetreffende paragrafen van het eigenlijke rapport. Het rapport bestaat uit twee delen. Volume 1, dat het eigenlijke rapport omvat, is als volgt opgebouwd: Deel 1 introduceert de algemene aspecten van gedragsverandering in verband met klimaatverandering. Het begint met een inleiding op het project en bakent daarna de gedragsveranderingsproblematiek als geheel af. Ook wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste contextgebonden barrières voor verandering. Vervolgens wordt ingegaan op de belangrijkste voorwaarden voor gedragsverandering, wordt geschetst welke centrale rol de lokale overheid kan spelen, en wordt een algemeen proces beschreven voor het sturen van gedragsveranderingsprojecten. Dit deel van het rapport is bedoeld voor alle ESPACE-partners. Deel 2 behandelt een aantal specifieke onderwerpen die te maken hebben met ruimtelijke ordening en gedragsverandering. Na een algemeen overzicht van de situatie binnen ESPACE wordt meer gedetailleerd gekeken naar de specifieke kwesties die in Hampshire spelen. Tot slot komen enkele mogelijke maatregelen aan de orde. Deel 3 resumeert het onderzoek met betrekking tot deze mogelijke maatregelen in Hampshire en sluit af met conclusies, die vooral zijn bedoeld voor HCC. Volume 2 bevat de bijlagen, die gegevens bevatten over specifieke onderdelen van het onderzoek. Wij willen de aandacht van de lezers vooral vestigen op bijlage D, die een overzicht bevat van de belangrijkste onderzoeksliteratuur over gedragsverandering, en op bijlage E, waarin de casestudy’s worden beschreven. Wij hebben deze twee bijlagen opgenomen in de hoop dat ze de komende jaren van blijvende waarde zullen zijn voor HCC en de ESPACE-partners. Tot slot willen wij de medewerkers van HCC, en daarmee ook het ESPACEsamenwerkingsverband, bedanken voor het feit dat wij aan dit fascinerende project hebben mogen deelnemen. Wij hebben grote waardering gekregen voor alles wat HCC op dit terrein al heeft gedaan en voor hun diverse ‘voortrekkers’ op het gebied van klimaatverandering. Verder willen wij onze collega’s van Rosslyn Research Ltd bedanken voor hun bijdrage aan dit rapport. David en Susan Ballard Alexander, Ballard & Associates, juli 2005