Collegebrieven, hoofdstuk 5: omgevingsvraagstukken

advertisement
Collegebrieven Interne Organisatie
Collegebrieven, hoofdstuk 5: omgevingsvraagstukken
Laatst herzien op 09-02-09
§1: Omgevingsfactoren, eerste externe grondslag voor interne organisatie
§2: Het omgevingsvraagstuk
§3: De organisatiekundige relevantie: vereiste eigenschappen van bedrijf en
organisatie
§4: Natuur en samenleving vormen de totale omgeving
§5: Ordeningskaders en interpretatie van omgevingsverschijnselen
§6: Civilisatie en beschaving, omgevingsfactoren in het technische en het sociaalculturele
segment
§7: Vanuit omgevingsfactoren naar eisen aan de interne organisatie
§8: Toegangen
§3: De organisatiekundige relevantie: vereiste eigenschappen van bedrijf en organisatie
Die is hierin gelegen dat het de omgevingskenmerken zijn die in feite dicteren aan
welke eisen een bedrijf dient te voldoen, en dus welke eigenschappen dit dient te
bezitten. Die eisen zullen wij noemen en bespreken, maar eerst is er een andere vraag:
of het daarmee tevens de eisen zijn aan de interne organisatie?
Het is op dit punt nuttig om weer eens de blik te richten op de driehoeksfiguur hierboven
(vorige paragraaf): daar staat in het onderste aandachtspunt “bedrijf”, en niet
organisatie. Zo moet men het mijns inziens ook zien: het bedrijf, of de
bedrijfshuishouding, heeft eigenschappen, de interne organisatie dient die te faciliteren,
waar mogelijk te verschaffen, vanuit alle drie de deelsystemen die ik daarin heb
onderscheiden.
Hoofdstuk 5: Omgevingsvraagstukken
Collegebrieven Interne Organisatie
Eigenschappen van de omgeving
dicteren de eisen aan de bedrijfshuishouding
waarop de eigenschappen van de interne organisatie
dienen aan te sluiten
Nu dan de eigenschappen. Vanuit de intussen wat oudere uiteenzetting - ouder, maar
ten principale niet verouderd in de zin van achterhaald - van Ansoff en Brandenburg
over organization design zijn er vier eigenschappen te noemen en ik voeg daar een
vijfde aan toe. Eigenschappen zijn het, in de zin van vermogens: datgene waartoe het
bedrijf in staat is (H3 § 1.7 en H3 § 10.4, en in de Diagnostica, Deel II, Strategische
positie, daarvan de interne analyse in graad 2 e.v.). En de interne organisatie zal daarop
zijn in te richten.
Ten eerste een vermogen tot efficient werken. Efficiëncy betreft de verhouding tussen
wat wordt voortgebracht en de opgeofferde productiemiddelen, om het maar eens in
klassiek-bedrijfseconomische termen uit te drukken. Werken met zo groot mogelijke
productieviteit ofwel, in negatieve zin, werken met vermijding van verspilling.
H5 §3
Ten tweede een vermogen tot slagvaardig handelen, in de dagelijkse uitvoering. Dat is
tijdig reageren op mogelijkheden die zich voordoen, of op manco’s die dreigen te
ontstaan.
Ten derde een vermogen tot interne souplesse, en dat betreft de mate waarin een
bedrijf in staat is de interne organisatie a tempo en geruisloos te hervormen.
Organisatorisch judo zou je het kunnen noemen. Wij bevinden ons op bekend terrein,
want vanuit een andere invalshoek kennen wij dit als veranderingsvermogen, ofwel
veranderingspotentieel, met veranderingsbereidheid en weerstand tegen verandering
als ingrediënten (H8 §6 (4.3)). Er is niets op tegen om de termen souplesse,
soepelheid, of flexibiliteit al naargelang dat uitkomt als synoniemen te gebruiken.
De pulserende organisatie
Futuroloog Toffler lanceerde in 1990 het begrip van de pulserende organisatie (Alvin Toffler,
De nieuwe machtselite, pag 199), eerder genoemd in het derde hoofdstuk (H3 §10.4).
Dat houdt in dat een bedrijf (T maakte geen verschil tussen bedrijf en organisatie) naar
behoefte kan groeien en krimpen, op korte termijn wel te verstaan.
Hoe dan? Wij kunnen ons het volgende voorstellen:
Hoofdstuk 5: Omgevingsvraagstukken
Collegebrieven Interne Organisatie
- in omvang, door een vaste kern, met daaromheen een kring van parttimers, met slimme
inrichting van de part time conditie, naar aantallen dagen per jaar, en/of aantallen uren per
dag
- daaromheen een tweede kring van free-lance personen, die kunnen worden opgeroepen, tot zo
mogelijk tijdelijk full time inzet zolang dat zinnig is
- door te huren i.p.v te kopen
- door uitbesteding
- door flexibele salarissen, bv van 100% tot +20 en -20. Dat beinvloedt niet de capaciteit maar
wel de vaste kosten, ook niet te versmaden.
- door flexibele financieringsvormen, met aanpassingsvermogen in leenvermogen en/of
beleggingsbeleid
Met als wezenskenmerk dat door alle aanpassingen heen het samenwerkingsverband intact
blijft. Het heeft zijn bedenkelijke sociale kant, hetgeen vele flexwerkers heden ten dage aan
den lijve ondervinden.
In de bijzondere constructies die vanwege de algemene recessie (2008-2009) werden toegepast
met gedeeltelijke werkloosheid en bijpassede sociale voorziening, was hiervan iets te
herkennen.
Ten vierde een vermogen tot vroegtijdig waar te nemen wat er gaande is in de
omgeving en naar aanleiding daarvan nieuwe bedrijfsaktiviteiten te ontwikkelen,
maatregelen te nemen hoe dan ook. Omgevingszin noemt men dat elders. Innovatie is
het type bedrijfsproces dat er op aansluit. (H2 §5.3 (1.8))
Ten vijfde een vermogen tot kwalitatief hoogwaardig en zorgvuldig handelen: zorg te
besteden aan de kwaliteit van produkten en diensten, aan de waarde van deze voor
klanten, en aan het beheer van de bedrijfseigendommen.
Vijf eisen die alle in meerdere of mindere mate relevant kunnen zijn, en wel met
verschuivingen daarin in de tijd. In alle drie de deelsystemen van de interne organisatie
moeten zij op de één of andere manier tot uiting komen. Er zijn daartoe geen formules
beschikbaar, op zijn hoogst aanwijzingen in de richting van het zwaar of licht
organiseren: in organische of mechanistische richting (H1 §6.2). En als ergens de eis
relevant is dat de drie met elkaar in harmonie verkeren dan is het bij deze
overwegingen.
Het diagnosticum Strategische Positie, bij het zesde hoofdstuk is zo opgezet dat men
vanuit de drie hoofd-deelsystemen van interne organisatie de condities onderzoekt voor
alle vijf deze bedrijfseigenschappen. Althans, in de vierde en volgende graden van
diepgang; zie daarvoor het diagnosticum, en het zevende hoofdstuk (H7 §4.2)
H5 §3
Interne organisatie stelt condities voor bedrijfseigenschappen
Wij zouden het nog zo kunnen voorstellen. Naargelang wij de
omgevingseigenschappen meer doorzien kunnen wij ook beter de vereiste
bedrijfseigenschappen herkennen, en een prioriteit
Hoofdstuk 5: Omgevingsvraagstukken
Collegebrieven Interne Organisatie
daarin aanbrengen. Zij zullen immers niet alle even zwaar wegen. En van daaruit
verder: wij hebben dan een goede grondslag voor het denken over de wenselijke
hoedanigheden van de
interne organisatie: welke structuurvorm, welke procesbesturing, welke soort
leiderschap en wat daarmee weer samenhangt.
aansluiting?
omgevings
eigenschappen
bedrijfs
eigenschappen
organisatorische
condities
leidend tot
Dictaat van omgeving?
Er schuilt een gevaar in de stelling die hierboven verscheen. En wel vanwege de suggestie van
passiviteit die erin besloten ligt. Alsof aanpassing het overheersende thema zou zijn bij het
strategisch handelen. Vooruitlopend op het zesde hoofdstuk lijkt het nuttig dit hier vast aan de
orde te stellen. Het onderstaande citaat moeten wij ter harte nemen.
“Het allesbepalende criterium in de evolutie is dan ook niet aangepastheid aan de omgeving
maar efficiëntie en optimaliteit van de constructie van organismen”.
Paul Lemmens, bioloog, schrijft dit in een artikel op Internet over zijn promotieonderzoek
(genoteerd op 20-04-05). Onderwerp is een aan de orde zijnde herziening van de evolutietheorie.
Vanuit het Darwinisme, naar het neo-Darwinisme en van daaruit naar de kritische evolutietheorie, Duits van herkomst.
Lemmens heeft het in het artikel onder meer over de interne organisatie van organismen. Die
stelt een organisme in staat zich energie te verwerven en aan te wenden. Ofwel middelen vanuit
de omgeving te betrekken, en die functie-gericht te benutten. Niet de lucht noodzaakte
organismen vleugels te ontwikkelen, maar de interne ontwikkelingsdrang maakte het mogelijk
de lucht te benutten. In plaats van passiviteit ten opzichte van omgeving, activiteit vanuit het
organisme. Het is herkenbaar verwant met wat wij in bedrijfskundige cq organisatiekundige
(beide invalshoeken lijken hier relevant) beschouwing horen.
Een werkelijke dictatuur zal het niet zijn, dat niet. De plaats in de omgeving is altijd nog een kwestie
van strategische keuze, onder andere waar het gaat om de vestigingsplaats. Het is ten dele een kwestie
van machtsverhoudingen, hetgee meestal neerkomt op geld. Dit kwam in de eerste paragraaf aan de
orde bij het onderwerp van uitwaartse beinvloeding. Voor organisatiekundige beschouwing is dit
minder relevant.
Hoofdstuk 5: Omgevingsvraagstukken
Download