3 Ecologie = samenhang in het milieu 3.1 Eten en gegeten worden! De abiotische milieufactoren (zoals: vochtigheid, bodemsoort , klimaat ) bepalen de uitgangssituatie voor de organismen. Organismen hebben niet alleen goede abiotische omstandigheden nodig om te overleven. Wat hebben ze nog nodig om er voor te kunnen komen: Voedsel Beschikbaarheid van voedsel is heel belangrijk, zowel in de lente, zomer, herfst en winter. Wat geven de onderstaande afbeeldingen weer? Dit zijn: Voesdelketens Uiteraard is het niet zo simpel. De Buizerd uit de bovenstaande tekening zal ook een Konijn uit de onderste tekening eten als hij kan. Als we naar de dieren in een poel of ecologisch aangelegde vijver kijken, en we brengen hierin alle voedselketens samen dan krijg je de volgende tekening. Deze tekening noemen we een: Voedselweb Aangezien dat het ene dier of plant een kleinere ecologische amplitude heeft dan een andere zal het bij het veranderen van het milieu vlugger sterven. Beeld je in dat een vermindering van het zuurstofgehalte in het water ervoor zorgt dat de planten en de vissen niet meer kunnen leven. Duidt dit met een rood potlood aan op de tekening. Zie je welke dieren het nog moeilijk zullen krijgen en het met zeer weinig voedselbronnen moeten doen? Schrijf er enkele op: 3.2 Hoe meer hoe liever?! Alles in balans! Schrijf naast elke afbeelding wat je ziet. De tekeningen vertellen het verhaal van het…Ecologisch evenwicht Welke elementen bepalen of er veel individuen kunnen voorkomen? - Hoeveelheid nest en broedplaatsen - Beschikbaarheid van voedsel Een goed graanjaar zal bijvoorbeeld veel muizen opleveren en dus ook veel uilen. Een strenge winter veroorzaakt grote sterfte bij de muizen, dus moeten ook de uilen vertrekken of verhongeren. Pas dit verhaal toe op de onderstaande foto’s. Wat zou dit betekenen? Tuin A: Grotere beschikbaarheid aan voedsel en nestplaatsen Of nog: Tuin B: Grotere beschikbaarheid aan voedsel en nestplaatsen 3.3 Niets gaat verloren! De voedselkringloop De onderstaande tekening geeft op een heel simpele manier weer hoe alle organismen op elkaar zijn afgestemd. Als je de tekening goed bekijkt zie je dat we de organismen in drie grote groepen kunnen indelen. Welke drie groepen van organismen zijn er, en leg uit: Producenten of opbouwers: groene planten gebruiken CO2, zonlicht, water en mineralen om suikers en zetmelen te maken Verbruikers of consumenten: Zij hebben de suikers en zetmelen nodig van andere organismen. Reducenten of opruimers. Zij zetten dood organisch materiaal om in mineralen (voedingselementen). Als alles wat door de planten (producenten) en nadien de consumenten niet zou worden afgebroken zou de aardbol onder een dikke laag bedolven worden. Uitwerpselen en dode organismen zouden overal voor de voet liggen. Mineralen zouden vlug uitgeput geraken en de planten zouden geen nieuwe celstructuren kunnen aanmaken (= stoppen met groeien). 3.4 Samen sta je sterk?! Symbiotische relaties onder de loep. Naast de slimme organisatie van de organismen in de natuur in de groepen van Producenten, consumenten en reducenten zijn er binnen elke groep of tussen organismen uit verschillende groepen nog enkele speciale relaties ontstaan. De onderstaande afbeeldingen geven organismen weer die er een speciale relatie met een ander op na houden. Hoe noemt deze relatie? ………………………………Mutualisme……… ………………parasitisme………………. …half parasitimse…………………………………………………………. Wat willen de onderstaande vormen van symbiose nu zeggen: Mutualisme Het samenleven waarbij beide organismen voordeel hebben. (half-)Parasitisme De ene organisme heeft de andere nodig voor een deel van zijn overleving. De ander ondervindt nadeel Parasitoïdisme Een vorm van parasitisme maar de ene dood de andere. Commensalisme De ene is afhankelijk van de andere. De andere ondervindt geen voordeel of nadeel. 3.5 Voedselpiramide Zonlicht is de basis van alle voedselketens. Vanuit het zonlicht kunnen de planten koolstofketens aanmaken (bijvoorbeeld: Schrijf hier de globale reactie die gebeurt in de bladgroenkorrels: Deze suikers en zetmelen worden op hun beurt graag gegeten door dieren. Zeer vele bladluizen leven van de stoffen die de plant aanmaakt. Eén Lieveheerbeestje eet op zijn beurt vele bladluizen. En één koolmees eet dan weer zeer veel lieveheerbeestjes. Eén sperwer, die heeft dan weer verschillende koolmeesjes nodig om het jaar door te komen. Als je de vorige voedselketen zou tekenen met de hoeveelheid van individuen in elke stap dan krijg je een voedselpiramide (zoals onderstaand). Wat wil de omgekeerde gifpiramide nu zeggen? In het begin zit er in elk oranisme weinig gif. Maar omdat de bovenste predatoren veel veel andere organismen eten stapelt het gif zich top en zit er veel gif in de organismen aan de top van de voeselpiramide.