Gedrag in organisaties

advertisement
Gedrag in organisaties, 9e editie
Stephen P. Robbins
en Timothy A. Judge
Hoofdstuk 2
De fundamenten van
individueel gedrag
1
Na bestudering van dit hoofdstuk ben je
in staat om:
1. Het verband tussen vermogen en
werkprestaties te verklaren.
2. De drie componenten van attitudes tegen
elkaar af te zetten.
3. Overeenkomsten en verschillen te
bespreken tussen arbeidstevredenheid
en de andere besproken werkattitudes.
4. De oorzaken en gevolgen van
arbeidstevredenheid te bespreken.
2
Na bestudering van dit hoofdstuk ben je
in staat om:
5. Te begrijpen hoe je het gedrag van
anderen kunt helpen vormen.
6. Onderscheid te maken tussen vier
bekrachtigingsschema’s.
3
Drie fundamenten van individueel
gedrag in organisaties:
Vermogen
Attitudes
Leren
4
Vermogen:
Vermogen (ability) wordt bepaald door:
• Intelligentie
• Geschiktheid voor het werk
5
Attitudes
• Een positieve of negatieve houding
tegenover dingen, mensen of
gebeurtenissen
• Geeft aan hoe iemand ergens over denkt
6
Attitudes
De vier volgende eigenschappen moeten
worden bekeken:
•
•
•
•
Wat zijn de belangrijkste componenten?
Hoe consistent zijn attitudes?
Vloeit gedrag altijd voort uit attitudes?
Wat zijn de voornaamste attitudes ten
aanzien van werk?
7
De componenten van een attitude:
8
De consistentie van attitudes:
Cognitieve dissonantie ontstaat wanneer twee of
meer attitudes van iemand met elkaar botsen of
wanneer gedrag en attitudes tegenstrijdig zijn.
Individuen streven naar minimale dissonantie in
hun gedrag, ingegeven door:
• het belang,
• de mate van invloed van het individu erover,
• en de beloning die erbij betrokken is.
9
Komt gedrag altijd voort uit attitudes?
Moderatorvariabelen: ‘onderdrukkers’ van
het verband tussen attitude en gedrag:
• Belang van de attitude
• Mate van specificiteit
• Toegankelijkheid
• Aanwezigheid sociale druk
• Directe ervaring met de attitude
10
Komt gedrag altijd voort uit attitudes?
Zelfperceptietheorie:
Beїnvloedt gedrag de attitudes?
Mensen herleiden hun attitude soms uit het
gedrag dat ze zich herinneren uit het
verleden.
11
Voornaamste attitudes ten aanzien van werk:
OG onderzoekt drie attitudes:
1. Werktevredenheid
2. Betrokkenheid bij het werk
3. Organisatiebinding
-affectieve binding
-extrinsieke (calculerende) binding
-normatieve binding
12
• Werktevredenheid heeft te maken
met een verzameling gevoelens die
een individu
heeft voor
zijn werk
13
Werktevredenheid
• Bedrijven met tevreden werknemers zijn effectiever.
• Tevredenheid komt voort uit vertrouwen.
• Tevreden personeel zorgt voor tevreden klanten en
andersom.
• Verband met ziekteverzuim is gering.
• Verband met personeelsverloop is iets sterker.
• Verband met ongewenst gedrag is groot.
14
Hoe leren mensen gedrag?
Leren = elke betrekkelijk permanente
gedragsverandering die optreedt als een
gevolg van een ervaring.
1. Leren gaat niet zonder verandering.
2. Verandering moet diep wortelen.
3. Er is ervaring voor nodig.
15
Leren
De theorie van operante conditionering:
Mensen leren bepaald gedrag om te
krijgen wat ze willen of om te
vermijden wat ze niet willen.
16
Leren
De theorie van social learning:
Mensen leren door bij anderen te observeren
en door directe ervaringen.
Vier processen gaan hiermee samen:
1.
2.
3.
4.
Aandacht geven
Opslaan in het geheugen
Motorische reproductie (nabootsen)
Bekrachtiging
17
Leren
Methoden om gedrag te vormen (shapen):
– Positieve bekrachtiging
– Negatieve bekrachtiging
– Straf
– Uitdoving
18
Bekrachtigingsschema’s
19
Download