Meer dan lekker Gezondheids- en duurzaamheidsaspecten van levensmiddelen COLOFON Auteurs: dr. Henk van den Berg ir. Corné van Dooren dr. Stephan Peters ir. Wieke van der Vossen-Wijmenga dr. ir. Andrea Werkman Eindredactie: drs. Carolien Martens ir. Valérie Klostermann Interviews: Lisette de Jong Tekstredactie: Heleen Ronner / Getik Opmaak: Chris van der Wegen / De Reclamekamer Druk: Deltabach grafimedia Copyright ©2011, Stichting Voedingscentrum Nederland, 2e druk Het tot stand komen van deze reader is gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Voedingscentrum – eerlijk over eten Het Voedingscentrum informeert consumenten over – en stimuleert hen tot een gezonde en meer duurzame voedselkeuze. Het Voedingscentrum is de autoriteit die aan consumenten wetenschappelijk onderbouwde en onafhankelijke informatie geeft over een gezonde, veilige en meer duurzame voedselkeuze. Het Voedingscentrum bevordert gezond en duurzaam gedrag bij consumenten en stimuleert de industrie tot een meer verantwoord voedselaanbod. Daarbij zoeken we de medewerking van lokale professionals en andere relevante partijen. Het Voedingscentrum draagt bij aan de agendering en meningsvorming door wetenschap, bedrijfsleven, politiek en maatschappij en treedt daarin op als een verbindende kracht. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Hoewel aan de samenstelling en productie van deze uitgave alle zorg is besteed, aanvaardt de Stichting Voedingscentrum Nederland geen enkele aansprakelijkheid voor schade voortvloeiend uit een eventuele foutieve vermelding in deze uitgave. 1 2 Inleiding Hoofdstuk 1 Voeding en gezondheid 1.1 1.2 1.3 1.4 Inleiding Maak de gezonde keuze gemakkelijker Voeding en gezondheid Kleine stoffen, groot effect 1.3.1 Liever wat minder: verzadigd vet 1.3.2 Liever wat minder: zout 1.3.3 Liever iets meer: groenten en fruit 1.3.4.Liever iets meer: vis 1.3.5 Liever iets meer: voedingsvezel Overgewicht Hoofdstuk 2 Microbiële Voedselveiligheid 2.1 2.2 2.3 2.4 Inleiding Hygiëne HACCP Hygiëne code en overige kwaliteitssystemen Hoofdstuk 3 Voedselveiligheid - contaminanten 3.1 3.2 3.3 3.4 Inleiding Gewasbeschermingsmiddelen Procescontaminanten: acrylamide en PAK’s Milieuverontreiniging Hoofdstuk 4 Levensmiddelenadditieven (E-nummers) 4.1 4.2 4.3 4.4 5 INHOUDSOPGAVE Inleiding Normen voor additieven E-nummers en definities De EFSA en additieven 5 9 9 14 19 23 30 33 38 40 45 59 59 62 66 68 75 75 78 83 88 93 93 94 96 99 Hoofdstuk 5 Voedselkwaliteit en duurzaamheid 5.1 Inleiding: wat is voedselkwaliteit 5.2 De overheid en voedselkwaliteit 5.3 Wat wil een bewuste consument? 5.4 Voedselkwaliteit in de praktijk 5.4.1. Eerlijke handel: de piramide van verandering 5.4.2 Dierenwelzijn en marketingstrategie 5.4.3 Milieu, natuur en cultuur 5.5 Meerwaarden en certificering Hoofdstuk 6 Etikettering 6.1 6.2 6.3 Inleiding Wat mag op het etiket? 6.2.1 Voedingsclaims 6.2.2 Gezondheidsclaims Wat moet op het etiket? 103 103 106 110 115 115 118 122 127 135 135 135 137 140 141 9 59 75 93 103 135 3 4 Inleiding De overheid wil stimuleren dat er voldoende aanbod is van levensmiddelen die bijdragen aan een gezond eetpatroon. “Wij vragen de voedingsmiddelenindustrie, handel, retail, catering en horeca om hun voedselaanbod gezonder te maken.” Zo schrijven de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) in de nota ‘Gezonde voeding, van begin tot eind’ uit 2008. Belangrijkste wegen: enerzijds het verbeteren van de samenstelling van producten en anderzijds het beter beschikbaar maken van gezonde voeding. Daarbij speelt de industrie natuurlijk een belangrijke rol. Het Voedingscentrum stimuleert al jarenlang gezond innoveren, produceren en distribueren. Met allerlei activiteiten en campagnes bevordert het gezonde productontwikkeling bij de levensmiddelenindustrie en het opnemen van een gezond(er) aanbod bij horeca en retail. Bijvoorbeeld met de Jaarprijs Voedingscentrum en een jaarlijks symposium voor kennisdeling. Toekomstige professionals in de foodbranche, de studenten van nu, kunnen straks het verschil maken. Deze reader is bedoeld om studenten en docenten te inspireren om de gezonde, bewuste keuze gemakkelijker te maken. Het is een leidraad voor iedereen die gezondheid en duurzaamheid mee wil wegen bij het ontwikkelen en / of verhandelen van producten. Vanuit maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, of omdat consumenten en de overheid steeds vaker aan de industrie vragen om milieu- en dierenwelzijnaspecten, en eerlijke handel zwaarder mee te wegen. En, om bij te dragen aan de preventie van overgewicht en andere welvaartsziekten. Deze reader is dan ook bedoeld om studenten en docenten te inspireren om de gezonde, bewuste keuze gemakkelijker te maken. Het is een leidraad voor iedereen die gezondheid en duurzaamheid mee wil wegen bij het ontwikkelen en of verhandelen van producten. Vanuit maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, of omdat consumenten en de overheid steeds vaker aan de industrie vragen om milieuaspecten zwaarder mee te wegen. En, om bij te dragen aan de preventie van overgewicht en andere welvaartsziekten. Deze reader is gefinancierd door het ministerie van EL&I en samengesteld door de kennisspecialisten van het Voedingscentrum. In elk hoofdstuk gaan kennisspecialisten van het Voedingscentrum in op de belangrijkste onderwerpen op hun terrein. Ook staan er voorbeelden uit de praktijk bij. Ten slotte komen aan het begin van de hoofdstukken prominente wetenschappers aan het woord. Bijvoorbeeld prof. dr. ir. Jaap Seidell en prof. dr. ir. Frans Kok, hoogleraren voeding en gezondheid. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is in 2010 samen gegaan met het ministerie van Economische Zaken (EZ) en heet tegenwoordig: ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Hoewel sommige nota’s afkomstig zijn van het voormalige ministerie van LNV, wordt dit ministerie in deze reader aangeschreven met de nieuwe naam EL&I. 5 “Aan productontwikkelaars en marketeers de uitdaging om zich niet te laten opjagen door korte termijnsuccesjes, maar met handige oplossingen en ‘clevere’ campagnes te komen voor gezonde basisproducten.” Prof. dr. ir. Frans Kok, hoogleraar voeding en gezondheid De volgende onderwerpen komen achtereenvolgens aan bod: Gezondheid De Wereldgezondheidsorganisatie riep in 2006 industrie en overheden op om de gezonde keuze gemakkelijker te maken. Met de achtergrondinformatie uit deze reader, wordt het gemakkelijker om gehoor te geven aan die oproep. Levensmiddelenproducenten kunnen in het productontwikkelingtraject gezondheidsaspecten, zoals vetzuursamenstelling en zoutgehalte, structureel meenemen. Consumenten vinden gezondheid en duurzaamheid belangrijk. Het is aan hen om die gezonde, duurzame keuze dan ook vaker echt te maken. De industrie speelt daarbij een belangrijke rol door slimme innovaties en het verbeteren van het bestaande aanbod. In Hoofdstuk 1 (Voeding en gezondheid) staat gezondheid centraal. Veiligheid Een dierziekte of de vondst van dioxines in vis, leidt steevast tot ophef. Consumenten willen niet ziek worden van eten en maken zich zorgen door dit soort nieuws. Studenten van nu hebben baat bij gedegen kennis van voedselveiligheidsaspecten van eten en drinken. Spelers aan de productiekant (bijvoorbeeld fabrikanten) en de verkoopkant (bijvoorbeeld supermarkten) kunnen met dit soort kennis veiligere, gezondere producten maken en aanbieden. Voedselveiligheid komt aan bod in Hoofdstuk 2 (Microbiële voedselveiligheid) en in Hoofdstuk 3 (Voedselveiligheid – contaminanten). Additieven E-nummers en andere toevoegingen worden behandeld in Hoofdstuk 4 (Additieven). Wat is de regelgeving op dit terrein en hoe kan de industrie bijdragen aan goede voorlichting om de gezonde, goed geïnformeerde keuze te stimuleren? 6 Duurzaamheid Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen hoort ook het meewegen van de meerwaarden van voeding. Diervriendelijker produceren, het milieu minder belasten, een eerlijke prijs betalen et cetera. Hoofdstuk 5 (Voedselkwaliteit en duurzaamheid) gaat over de ontwikkelingen op dit terrein. Informatie over keurmerken en andere manieren om een gekozen beleid zichtbaar te maken voor consumenten staat in paragraaf 5.5. Etikettering Het etiket is een heel belangrijk voorlichtingsinstrument. Consumenten maken op basis van één oogopslag soms al hun keuze. Wat mag wel en wat mag niet op het etiket? Als je kiest voor gezond innoveren, hoe doe je dan je voordeel met die aanpak op het etiket? Over deze vragen gaat Hoofdstuk 6 (Etikettering). Praktijkvoorbeelden Deze reader bevat praktijkvoorbeelden over producten of campagnes waarbij extra aandacht is besteed aan gezondheidsaspecten en/of duurzaamheid. Dit betekent niet dat het Voedingscentrum vindt dat dit per definitie goede keuzes zijn of dat zij allemaal vallen in de categorie ‘voorkeursproducten’ van het Voedingscentrum. Je kunt de praktijkvoorbeelden gebruiken voor een interessante discussie over de vraag of en op welke manier ze een gezonde, meer duurzame keuze makkelijker maken. Ook kunnen ze inspireren om kansen te zien voor de latere beroepspraktijk. Maak de gezonde en duurzame keuze gemakkelijk. Ga jij het verschil maken? Stichting Voedingscentrum Nederland 7 8 Hoofdstuk 1 Voeding en gezondheid Dr. Henk van den Berg en dr. ir. Andrea Werkman, kennisspecialisten voeding, gezondheid en ziekte, Voedingscentrum 1.1 Inleiding – Maak de gezonde keuze gemakkelijker Dit hoofdstuk is een inleiding in de voedingskunde en een leidraad om kansen voor gezond innoveren, produceren en distribueren te leren zien en straks in je werk te benutten. Tijdens alle stappen van het productieproces spelen gezondheidsaspecten een rol. Van de ontwikkeling van producten, denk aan vetzuursamenstelling en zoutgehalte, tot in het schap, denk aan het aanbiedingenbeleid van een supermarktketen. In die hele keten kan altijd iets verbeterd worden. ‘Een productontwikkelaar moet weten wat de functie is van bijvoorbeeld zout, suiker of vet in zijn product, en hoe de functionaliteit van deze ingrediënten beïnvloed wordt tijdens het productieproces. Zo is hij beter in staat de samenstelling aan te passen met behoud van functionaliteit’ – Prof. Tiny van Boekel, hoogleraar Productontwerpen en Kwaliteitskunde Als consumentengedrag te voorspellen was door te vragen naar wensen en verlangens, dan was de keuze voor een gezonder aanbod snel gemaakt. Het overgrote deel van de mensen wil het allerliefst gezond en vitaal oud worden. Maar: helaas is er een wereld van verschil tussen die wens en de keuzes die de gemiddelde Nederlander maakt uit het grote aanbod van producten. Het beïnvloeden van de keuze van consumenten is een lastige uitdaging en gezond innoveren vraagt wat durf en risico. De grote maatschappelijke gevolgen van te veel en verkeerd eten vragen om lef. Prof. dr. ir. Tiny van Boekel, hoogleraar Productontwerpen en Kwaliteitskunde en prof. dr. ir. Frans Kok, hoogleraar Voeding en Gezondheid, gaan in het begin van dit hoofdstuk in op de rol van de industrie. Daarna volgt een theoretisch deel: in paragraaf 1.2 gaat het over voedingsnormen en paragraaf 1.3 behandelt het belang van nutriënten. Het hoofdstuk eindigt met het thema overgewicht (1.4). Prof. dr. ir. Jaap Seidell, hoogleraar Voeding en Gezondheid, vertelt aan het begin van die paragraaf hoe je gezond kunt verkopen. 9 INTERVIEW Prof. dr. ir. Tiny van Boekel is hoogleraar Productontwerpen en Kwaliteitskunde aan Wageningen Universiteit en onderzoeksdirecteur van onderzoekschool VLAG (Voeding, Levensmiddelentechnologie, Agrobiotechnologie en Gezondheid). ‘Productontwikkelaars moeten de tijd krijgen tot goede oplossingen te komen’ Soep met minder zout, kaas met een lager vetgehalte, biologische zuivel. De consument wil best gezond en duurzaam eten, maar geen concessies doen aan kwaliteit en prijs. Productontwikkelaars staan voor de uitdaging aan deze soms strijdige eisen tegemoet te komen. ‘Met voldoende tijd, energie en productkennis is er veel mogelijk’, zegt Van Boekel. De laatste jaren zijn er steeds meer fabrikanten die hun portfolio tegen het licht houden. Ze bekijken in hoeverre de hoeveelheid vet, suiker of zout in hun producten omlaag kan, en of het mogelijk is duurzamer te produceren. Het resultaat van deze exercitie begint zichtbaar te worden op het winkelschap. Zo is het gehalte transvetzuren in veel margarines, chips en frites drastisch omlaag gebracht en bevatten sommige soepen en sauzen minder zout. Hoogleraar Productontwerpen Tiny van Boekel juicht deze initiatieven toe. ‘Je ziet dat er echt dingen veranderen in het aanbod van fabrikanten. Dat is mede te danken aan initiatieven als de Taskforce Verantwoorde Vetzuursamenstelling en het Ik Kies Bewust-logo, waar een stimulerende werking van uitgaat.’ Tijd geven Sommige mensen zijn echter sceptisch over de inzet van fabrikanten om tot verbeteringen in het productassortiment te komen. Zij vinden bijvoorbeeld dat gezonde en duurzame alternatieven soms erg lang op zich laten wachten. Van Boekel vindt deze kritiek niet op zijn plaats. ‘Wil je dat de consument gezonde en duurzame productvarianten koopt, dan moeten ze qua smaak, houdbaarheid en prijs gelijk zijn aan het uitgangsproduct. Dat is niet zo eenvoudig te realiseren. Bij productontwikkeling heb je met verschillende factoren te maken die elkaar beïnvloeden. Verlaag je bijvoorbeeld het zoutgehalte, dan heeft dat niet alleen effect op de smaak van het product, maar ook op de textuur en de houdbaarheid. Productontwikkelaars moeten dan ook de tijd krijgen om tot goede oplossingen te komen’, licht hij toe. Overigens kosten veranderingsprocessen ook los van de productontwikkeling soms tijd. ‘Wil je bijvoorbeeld een flinke zoutverlaging doorvoeren in je producten, dan moet je de consument eerst laten wennen aan een minder zoute smaak. Dat kan alleen door het zoutgehalte geleidelijk aan terug te dringen’, benadrukt Van Boekel. Productkennis Behalve tijd, energie en kennis van consumententrends is bij productontwikkeling een gedegen productkennis een voorwaarde voor succes. ‘Een productontwikkelaar moet weten wat de functie is van bijvoorbeeld zout, 10 suiker of vet in zijn product, en hoe de functionaliteit van deze ingrediënten beïnvloed wordt tijdens het productieproces. Zo is hij beter in staat de samenstelling aan te passen met behoud van functionaliteit’, zegt Van Boekel. De hoogleraar benadrukt dat de productontwikkelaar alleen verantwoordelijk is voor de samenstelling van zijn product en niet direct voor het dagelijkse voedselpakket van de consument. ‘Wel moet de productontwikkelaar het aandeel van zijn product in de dagelijkse voeding kennen. Ook moet hij een idee hebben of en zo ja hoe dit aandeel verkleind of vergroot kan worden. Hij kan echter niet weten hoe zijn product het totale consumptiepatroon van de consument beïnvloedt. Eetgedrag wordt immers bepaald door allerlei factoren en producten tegelijk’, aldus Van Boekel. Ten opzichte van de productontwikkelaar zijn supermarkten en food-marketeers meer in de gelegenheid invloed uit te oefenen op het eetgedrag van de consument. ‘Supermarkten kunnen de keuze van de consument sturen door de positie op het schap of door mensen recepten en combinaties van gezonde producten aan te bieden. Food-marketeers kunnen in campagnes de gezonde keuze benadrukken bij de consument’, illustreert de hoogleraar. Bottleneck De industrie is op de goede weg bij het verbeteren van de productportfolio, vindt Van Boekel. Toch is er nog een wereld te winnen. ‘Behalve gezondheid moet ook duurzaamheid meer betrokken worden in productontwikkeling. Dat gebeurt nu nog te weinig. De huidige voedselvoorziening vormt een grote belasting voor het milieu. De bottleneck is dat consumenten vinden dat hieraan wat moet gebeuren, maar niet willen inleveren op gemak en ook niet meer willen betalen voor een product. Fabrikanten komen hierdoor in een spagaat terecht. De ontwikkeling naar een meer duurzame voedselproductie zou vanuit de overheid gestuurd moeten worden. Die kan een maatschappelijke discussie op gang brengen en ervoor zorgen dat alle fabrikanten duurzamer gaan werken.’ Een ander verbeterpunt zijn de logo’s en productetiketten die consumenten moeten helpen kiezen voor gezonde(re) voedingsmiddelen. ‘Deze worden nog te vaak verkeerd begrepen. Zo weet lang niet iedereen wat hij met het energielabel aanmoet. Ook weet niet elke consument dat een logo als Ik Kies Bewust bedoeld is om te kiezen tussen producten binnen een productcategorie, en niet tussen productcategorieën. Verder zou het goed zijn als er op termijn één eenduidig logo kwam.’ Tour de force Of het nu gaat om gezonde producten of duurzaam geproduceerde voedingsmiddelen: fabrikanten moeten er niet alleen uit commerciële overwegingen aan beginnen, benadrukt Van Boekel. ‘Productontwikkelaars moeten zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en verantwoording af kunnen en willen leggen over hun product. Pas dan kun je de tijd en energie opbrengen die nodig is om deze tour de force tot een succes te brengen.’ 11 INTERVIEW Prof. dr. ir. Frans Kok is hoogleraar Voeding en Gezondheid en hoofd van de afdeling humane voeding aan Wageningen Universiteit. Hij is daarnaast voorzitter van de commissie Nieuwe Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad en lid van de Beraadsgroep Voeding van de Gezondheidsraad. ‘Productontwikkelaars en marketeers moeten met clevere oplossingen komen voor gezonde basisproducten’ Steeds meer consumenten komen erachter dat voedsel méér is dan alleen lekker eten. Producten moeten goed zijn voor je lichaam en als het even kan rekening houden met onze kwetsbare planeet. Volgens Frans Kok kunnen voedingsmiddelenfabrikanten en retailers deze trend stimuleren, bijvoorbeeld met slimme campagnes voor gezonde basisproducten. Voeding fungeerde eeuwenlang vooral als brandstof om het lichaam aan de praat te houden. Gezonde en duurzame producten waren alleen weggelegd voor de hogere sociale milieus. Alleen deze mensen konden zich zulke voedingsmiddelen permitteren. Behalve een goed gevulde portemonnee, hadden zij ook een goed gevulde maag en daarmee ruimte in hun hoofd om na te denken over wat zij in hun mond stopten. Volgens hoogleraar Frans Kok zijn de tijden veranderd. ‘Je ziet dat tegenwoordig ook mensen in lagere sociale klassen gaan beseffen dat je van een overmaat aan calorieën overgewicht krijgt en dat teveel vet, zout en suiker niet gezond is. Ook merk je dat de consument steeds meer doordrongen raakt van de kwetsbaarheid van onze planeet. Wij kopen thuis bijvoorbeeld duurzaam gekweekte vis en ik hoor van productontwikkelaars en andere professionals in mijn netwerk dat er steeds meer vraag is naar milieu- en diervriendelijke of fair trade producten. Ook in reclamespotjes en programma’s van politieke partijen worden gezondheid en duurzaamheid vaak genoemd.’ De kredietcrisis doet volgens Kok weinig af aan deze trend. ‘Als het economisch wat minder gaat, zie je wel even een kleine terugval in de verkoop van bijvoorbeeld diervriendelijke producten. Maar op de lange termijn denk ik dat de aandacht voor gezondheid en duurzaamheid blijvend is.’ Window dressing De voedingsmiddelenindustrie, retail en foodservice kunnen én moeten deze ontwikkelingen nog meer stimuleren dan ze al doen, vindt de hoogleraar. Initiatieven als het Convenant Overgewicht en de Taskforce Zout leveren op de korte termijn te weinig op. ‘Er zijn veel organisaties bij aangesloten, maar soms vraag ik me af of dit niet vooral omwille van window dressing is dan uit serieuze overwegingen. Het Convenant Overgewicht bijvoorbeeld bestaat al een hele tijd, maar toch zijn er nog steeds fabrikanten die zich niet houden aan actiepunten als een ‘kleinere portiegrootte’. Er worden bijvoorbeeld nog steeds snacks in 12 twee-stuks verpakkingen verkocht. Een ander voorbeeld is de Taskforce Zout, die een voorstel presenteerde met een weinig ambitieuze doelstelling van 12% zoutvermindering in 2010 ten opzichte van 2006. Een stappenplan ontbrak. Daarmee boek je geen succes.’ Dat het anders kan, bewijst de Taskforce Verantwoorde Vetzuursamenstelling: ‘De gehaltes verzadigd en transvet in bijvoorbeeld snacks zijn de afgelopen jaren flink omlaag gegaan, en een groot gedeelte van de snackbars in ons land frituurt nu in verantwoord vet. Het Productschap Margarine, Vetten en Oliën heeft hierin een belangrijke rol gespeeld.’ Snel geld verdienen Het valt Kok op dat fabrikanten te veel focussen op functional foods. ‘Met zulke spannende, innovatieve producten kun je in korte tijd veel geld verdienen. Maar echte gezondheidswinst behaal je pas door ervoor te zorgen dat mensen minder calorieën binnenkrijgen en gevarieerder eten, en door het basispakket voedingsmiddelen gezonder te maken. Dat wil zeggen: een betere vetzuursamenstelling, minder toegevoegde suikers, minder zout en meer voedingsvezels.’ Ook voor retailers en food service-bedrijven is er nog een slag maken. ‘Zij kunnen een voorbeeld nemen aan het Verenigd Koninkrijk. Daar wordt de consument in de supermarkt en bedrijfskantine aan de hand genomen bij de keuze voor verantwoorde voedingsmiddelen. Supermarkten in Nederland fungeren vooral als doorgeefluik tussen fabrikant en consument.’ Kok vindt dat de politiek zich meer moet bemoeien met gezondheid en duurzaamheid. ‘Het is prima dat de regering de marktpartijen zelf verantwoordelijkheid laat dragen, maar het is nu te vrijblijvend. De overheid moet daarom met deadlines komen en waar nodig met regelgeving als doelstellingen binnen Taskforces en andere initiatieven niet gehaald worden. Ook kan zij de voedingsmiddelensector ondersteunen met voorlichting aan consumenten over gezonde en duurzame voeding. Verder moet er één logo voor gezonde voedingsmiddelen komen met scherpe criteria die aansluiten bij de Richtlijnen Goede Voeding.’ Balans vinden De voedingsmiddelenindustrie, retailers en foodservice-bedrijven moeten proberen een goede balans te vinden tussen economische, gezondheids- en duurzaamheidsbelangen. ‘Ik ben ervan overtuigd dat langetermijnplannen, zoals komen tot een gezond en duurzaam basispakket voedingsmiddelen, uiteindelijk het meest opleveren. Dat komt niet alleen de volksgezondheid en onze planeet ten goede, maar ook het imago van voedingsmiddelenproducent, retailer en foodservice-organisatie. Aan productontwikkelaars en marketeers de uitdaging om zich niet te laten opjagen door kortetermijnsuccesjes, maar te komen met handige oplossingen en clevere campagnes voor gezonde basisproducten.’ 13 1.2 Voeding en gezondheid Uit schattingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) blijkt dat per jaar ongeveer 40.000 nieuwe gevallen van ouderdomsdiabetes, hart- en vaatziekten en kanker toe te schrijven zijn aan een ongezond voedingspatroon. Een ongezond eetpatroon en het ontstaan van overgewicht zijn de grootste bedreiging voor de volksgezondheid. Dit komt vooral omdat we te veel of verkeerd eten. Vooral te veel verzadigde vetzuren en transvetzuren en te weinig vis, groente en fruit spelen een rol (RIVM, 2004). In paragraaf 1.3 komen de voedingstoffen aan bod waarmee veel gezondheidswinst te boeken valt. Gevolgen van een ongezond eetpatroon Het eten dat men eet bepaalt - naast andere leefstijlfactoren zoals roken, bewegen en erfelijke factoren - de gezondheid, groei en ontwikkeling van mensen. Het eetpatroon, dat is de combinatie en hoeveelheid van diverse soorten voedingsmiddelen, bepaalt zo deels de richting en de grootte van deze invloed. De totale voeding speelt een rol bij het ontwikkelen, bevorderen, remmen of beheersen van belangrijke lichaamsprocessen. Bij een ongezond eetpatroon kan die rol negatief zijn. Denk aan de ontwikkeling van chronische ziekten zoals diabetes type II of hart- en vaatziekten (zie figuur 1). De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, 2003) heeft in kaart gebracht hoe groot de invloed van voeding op verschillende ziektes is. Dit is op www.who.org terug te vinden, in de literatuurlijst vind je een directe link. Haren, nagels, huid zenuwstelsel Tandgezondheid Alcoholisme Arteriosclerose Zwangerschap en lactatie Hart- en vaatziekten Groei: peuter, kleuter, jongvolwassenheid Bloeddruk Veroudering Hersenen Sport VOEDING Ooggezondheid (visueel) Gewrichten Immuniteit- weerstand Overgewicht en obesitas Allergie en voedselintolerantie Diabetes melitus type 2 Maagdarmziekten Onsteking Galaandoeningen Kanker Metabool syndroom Botontkalking / osteoporose Ondervoeding Leverziekten Eetstoornissen Figuur 1.1 De invloedsferen van voeding. 14 Van Voedingsnormen naar Schijf van Vijf Ruim 90% van de Nederlanders kent de Schijf van Vijf, het voorlichtingsinstrument van het Voedingscentrum voor een gezond eetpatroon. 32% vindt dat de Schijf van Vijf helpt om gezonder te eten. Dit simpele model en de andere adviezen van het Voedingscentrum aan consumenten zijn gebaseerd op de Voedingsnormen van de Gezondheidsraad. In Nederland kijkt de Gezondheidsraad namelijk hoeveel energie en voedingsstoffen mensen nodig hebben voor groei en ontwikkeling en het behouden van een goede gezondheid. Deze Voedingsnormen zijn een verzamelnaam voor een aantal referentiewaarden zoals de gemiddelde behoefte, de aanbevolen hoeveelheid (ADH), of wanneer geen gemiddelde behoefte kan worden vastgesteld, het adequate niveau van inneming (AI), en de aanvaardbare bovengrens van inneming (AB). De inneming is de hoeveelheid die iemand door wat hij of zijn dagelijks eet en drinkt binnenkrijgt. AANVAARDBARE BOVENGRENS VAN INNEMING ADEQUATE INNEMING *** NOAEL* LOAEL** onzekerheidsfactor 2SD (behoefte) onzekerheidsfactor * Kans op ongewenst voorzieningsniveau ? *** AANBEVOLEN HOEVEELHEID ** GEMIDDELDE BEHOEFTE De NOAEL (no observed adverse effect level) is het hoogste niveau van inneming waarbij géén effecten van overdosering zijn waargenomen De LOAEL (lowest observed adverse effect level) is het laagste niveau van inneming waarbij effecten van overdosering zijn waargenomen De adequate inneming zal meestal hoger zijn dan de aanbevolen hoeveelheid (wanneer deze vast te stellen zou zijn geweest) Een inneming op het niveau van de ADH voorziet in de behoefte van vrijwel alle personen (97.5%) in een bepaalde groep, afhankelijk van leeftijd en geslacht, en wordt berekend uit de gemiddelde behoefte, rekening houdend met de variatie in de behoefte tussen personen. Het niveau van de AI is een schatting op basis van het beschikbare onderzoek, van de laagste hoeveelheid van een voedingsstof die toereikend lijkt te zijn voor vrijwel alle mensen in een groep. De AI ligt meestal hoger dan de aanbevolen hoeveelheid omdat vanwege de onzekerheden een ruimere marge is ingebouwd (zie figuur 2). Daarnaast is voor veel stoffen de AB vastgesteld. Dit is het hoogste niveau van inneming waarbij, volgens de momenteel beschikbare gegevens, géén schadelijke effecten waargenomen of te verwachten zijn. Meer informatie over de definities en de toepassing van referentiewaarden staat in de inleidingen van rapporten van de Commissie Voedingsnormen van de Gezondheidsraad. Inneming Figuur 1.2 Schematisch verband tussen de individuele inneming en de kans op een ongewenst effect als gevolg van een te lage of een te hoge inneming (Gezondheidsraad, 2000). 15 Van normen naar concrete adviezen De Voedingsnormen alleen zijn niet voldoende om adviezen te geven voor een gezond eetpatroon. Het gezondheidseffect van bijvoorbeeld groente en fruit is meer dan alleen een bijdrage aan de dagelijks aanbevolen hoeveelheid vitamine C en foliumzuur. Een gezonde voeding is meer dan een verzameling voedingsstoffen. Ook de onderlinge verhouding van de energieleverende macronutriënten aan de totale energie-inneming, dus de aanbevolen energiepercentages vet, koolhydraten en eiwit, en de combinatie van voedingsmiddelen uit de verschillende productgroepen binnen het (totale) voedingspatroon zijn belangrijk. Daarom stelt de Gezondheidsraad richtlijnen op waarbij al die factoren wel meegewogen worden. Deze richtlijnen worden wel aangeduid als ‘food based dietary guidelines’, in het Nederlands de Richtlijnen Goede Voeding (RGV; Gezondheidsraad 2006). Het Voedingscentrum werkt die verder uit in abstracte Richtlijnen Voedselkeuze en de Aanbevolen Hoeveelheden met bjivoorbeeld concreet het aantal boterhammen voor een man van 35 jaar. Vooral deze laatste stap biedt echt handvatten bij het kiezen. Dus niet: eet 30 gram vezels per dag, maar: eet 2 ons groente en 2 stuks fruit per dag. Kies voor volkoren producten. Belangrijkste voorlichtingsinstrumenten: de Schijf van Vijf met de vijf bijbehorende regels en de ‘tabel aanbevolen hoeveelheden voedingsmiddelen’. Op www.gezondheidsraad.nl vind je meer informatie over de totstandkoming van de richtlijnen en de gehanteerde definities; zoek op ‘richtlijnen’. Basisvoedingsmiddelen en niet-basisvoedingsmiddelen In de Richtlijnen Voedselkeuze (Voedingscentrum, 2009) wordt een onderscheid gemaakt tussen basis- en niet-basis voedingsmiddelen. Basisvoedingsmiddelen zijn vooral de groepen met producten met een relatief hoog gehalte essentiële voedingstoffen ten opzichte van de hoeveelheid geleverde energie. De groepen basisvoedingsmiddelen (tabel 1) vormen met elkaar de Schijf van Vijf. Overige producten zoals snacks, sauzen, et cetera worden ‘niet-basisvoedingsmiddelen’ genoemd omdat ze voornamelijk energie leveren en niet veel bijdragen aan de voorziening met microvoedingsstoffen. Populair aangeduid: producten met meer ‘lege calorieën’. PRODUCTGROEP* BRON VAN Groente en fruit Vitamine C, foliumzuur, mineralen (o.a. kalium), vezel, bioactieve stoffen Brood en aardappelen, pasta, rijst, peulvruchten Koolhydraten, eiwit, vezel, B-vitamines, mineralen Melk(producten), kaas en vlees(waren), vis, kip, Eiwit, mineralen (o.a. calcium en ijzer), B-vitamines eieren en vleesvervangers en visvetzuren Smeer- en bereidingsvetten Essentiele vetzuren, vitamine A,D en E Dranken Water Tabel 1.1 Productgroepen in de Schijf van Vijf *Productgroepen zijn groepen van voedingsmiddelen die wat betreft samenstelling en gebruik vergelijkbaar zijn. 16 Drie-indeling van het Voedingscentrum: voorkeur, middenweg, bij uitzondering Ook binnen de basisvoedingsmiddelen is nog een heel scala aan keuzemogelijkheden. Hierbij worden per productgroep producten onderverdeeld in drie categorieën. Producten die een goede bijdrage leveren aan het binnenkrijgen van alle voedingsstoffen krijgen de kwalificatie ‘bij voorkeur’. Producten die minder goed scoren in de bijdrage aan de voedingsstoffenvoorziening worden ingedeeld in de categorie ’middenweg’. Tot slot is er de categorie ‘bij uitzondering’. Die is er voor producten die relatief veel zout of verzadigd vet bevatten, of weinig voedingsvezel. De productsamenstelling is doorslaggevend voor de plaats in de drie-indeling. Het Voedingscentrum gebruikt daarbij bij basisvoedingsmiddelen criteria voor die nutriënten die van belang zijn voor de preventie van chronische ziekten, zoals verzadigd vet en transvetzuren, zout, of, positief, de hoeveelheid vezels. Voor niet basisvoedingsmiddelen is energie, dus het aantal calorieën het belangrijkste criterium. Toegevoegde suikers zijn als criterium opgenomen in bijvoorbeeld de productgroep fruit, sappen en melkproducten omdat daar toegevoegde suikers die de energetische waarde verhogen, vermijdbaar zijn. Vaak zijn de criteria specifiek gemaakt per productgroep. Appels met peren vergelijken gaat in dit geval nog gemakkelijk, maar bij veel producten is bijvoorbeeld de hoeveelheid zout zo verschillend, dat je criteria alleen kunt opstellen voor producten die op elkaar lijken. Voor het meest recente overzicht van alle criteria en van de plaatsing van producten, zie de website van het Voedingcentrum > zoekterm: Richtlijnen Voedselkeuze. In paragraaf 1.3 vind je meer informatie over de gezondheidseffecten van bijvoorbeeld te veel verzadigd vet en zout. Verbeterde samenstelling Door een verbetering van de samenstelling kan een product uit de categorie ‘bij uitzondering’ naar ‘middenweg’ verschuiven. Denk bijvoorbeeld aan frites met minder verzadigd vet en calorieën. 17 Tabel aanbevolen hoeveelheden per dag Ten slotte worden de Richtlijnen Voedselkeuze gebruikt om voor verschillende leeftijdsgroepen de tabel ‘aanbevolen hoeveelheden (basis)voedingsmiddelen’ op te stellen in portiegrootte (grammen) per dag. Uitgangspunt daarbij is het Nederlandse voedingspatroon. Voor de meest actuele tabel, ga naar: www.voedingscentrum.nl > zoekterm: Richtlijn Voedselkeuze. Gezondheidslogo’s De criteria van het Voedingscentrum helpen de industrie om het aanbod gezonder te maken. Gezondheidslogo’s als het Keuze Klavertje van Albert Heijn (AH) en het Ik Kies Bewust (IKB) logo gebruiken deze criteria als uitgangspunt om producten al dan niet als de gezonde keuze te bestempelen. De criteria bij het AH Keuze Klavertje zijn strenger dan die van het IKB, omdat bij IKB zowel ‘voorkeur’ als ‘middenweg’ producten een logo kunnen krijgen, Bij het Keuze Klavertje zijn dit voornamelijk de voorkeursproducten. Het gebruik van logo’s kan de verkoop van een product stimuleren. Vanuit het ministerie van VWS is aangedrongen tot het harmoniseren van de criteria voor indelingen binnen productgroepen. Deze harmonisatie vormt de basis voor plannen voor een gezamenlijk logo in Nederland. 18 1.3 Kleine stoffen, groot effect Chips met wat minder calorieën en verzadigd vet, vleeswaren met visvetzuren of een fruitdrankje met extra vezels: zetten dat soort noviteiten zoden aan de dijk? En wegen de kosten tegen de baten op? Het lijkt zo simpel: verminder ongezonde stoffen in producten en zorg dat er zoveel mogelijk vezels, vitamines en mineralen in zitten. Het is soms gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het is bijvoorbeeld best lastig om een croissant met weinig verzadigd vet te maken. Of: om een soep te verkopen die niet als vanouds smaakt. Maar: vaak is er echt veel gezondheidswinst te boeken als je niet te veel denkt in beperkingen. Denk aan het verbeteren van snacks door te frituren in goed vet. In de komende paragrafen lees je waarom bij bepaalde stoffen en voedingsmiddelen een paar (micro)gram echt een belangrijk verschil uitmaakt. Bij een aantal is het zaak om de consumptie te verminderen (liever iets minder) en van een aantal juist om het te stimuleren (liever iets meer). Gezond kant-en-klaar, kan dat? De consument wil gemak, dus het gaat goed met kant-en-klaar. De bestedingen zijn tussen 2002 en 2008 met 51% gestegen. Volgens cijfers Praktijk voorbeeld van het onderzoeksbureau GfK koopt 94% van de Nederlanders wel eens een kant-en-klaarmaaltijd. Gemiddeld 1,6 keer per maand. Met het verbeteren van het aanbod valt dus veel gezondheidswinst te boeken. Bovendien: 70% van de Nederlanders zegt zelden of nooit kanten-klaar te kiezen. Imagoverbetering kan dus een goed argument zijn om nieuwe, gezondere producten op de markt te brengen en / of het bestaande aanbod te verbeteren. De richtlijnen voor een goede kant-en-klaarmaaltijd zijn simpel: 1. Gebruik geen goedkoop, slecht (verzadigd) vet. 2. Zorg voor ten minste 150 gram groente. 3. Bereid de maaltijd zo, dat vezels en vitamines zo veel mogelijk bewaard blijven. 4. Zorg dat de maaltijd tussen de 400-700 kcal levert. 5. Zorg dat de maaltijd niet te veel zout bevat. Er liggen in het schap nieuwe en bestaande producten die ontwikkeld zijn volgens deze richtlijnen en dus gewoon voldoen aan de criteria van het Voedingscentrum. Maar: er zijn ook erg veel maaltijden die niet goed scoren. Dit zijn juist de populaire varianten als lasagne en pizza. Lekker vertrouwd, vet en zout, deze zogenaamde ‘hardlopers’. De Consumentenbond ontdekte in 2007 bijvoorbeeld een pizza die 9 gram zout levert. Dat is 1,5 keer het door de Gezondheidsraad geadviseerde maximum per dag. Producenten en retailers kunnen nog veel doen om het aanbod te verbeteren en de gezonde vraag te stimuleren. De wil is er. Tijdens het symposium Gezonder Kant en Klaar (georganiseerd door het Voedingscentrum) in 2008 zei Nicole Horsmans, category manager bij Super de Boer: “Wij zijn er serieus mee bezig en ik merk dat onze leveranciers er ook van alles aan doen.” Maar, het lukt volgens Horsmans niet één, twee, drie om van een gezonde maaltijd ook een hardloper te maken. Of, om van zo’n hardloper als pizza zo te verbeteren dat deze in de voorkeurscategorie van het Voedingscentrum valt. Maar, toch zien zij en haar branchegenoten genoeg mogelijkheden om kleine stappen te zetten. Er zijn producenten die de samenstelling van populaire producten verbeteren door minder verzadigd vet en zout te gebruiken. Ook zijn er productiemethodes die zorgen voor meer vitamine- en vezelbehoud. Aan de retailkant zijn er ook beproefde gezonde successen. Bijvoorbeeld een combinatieaanbieding, zoals een bamimaaltijd waarbij je een gratis bakje rauwkost krijgt. Sommige producten zullen nooit de gezonde keuze worden. Een methode om de gezonde vraag te stimuleren kan ook zijn: op de verpakking aangeven welke producten verstandige keuzes zijn en welke je beter bij uitzondering kunt kiezen. Een gezamenlijke aanpak zal op sommige terreinen pas voor echte grote verbeteringen kunnen zorgen. Bijvoorbeeld als het gaat om zoutreductie. 19 Nutriënten Een mens heeft eten nodig om te kunnen functioneren. Enerzijds levert eten het lichaam energie op (uit de zogenaamde macronutriënten) en anderzijds de benodigde voedingsstoffen (de zogenaamde micronutriënten). Hieronder volgt een beknopte uitleg: Macronutriënten De vier macronutriënten voor het lichaam zijn vet, eiwit, koolhydraten en alcohol. De samenstelling van de voeding uit deze vier bepaalt dus hoeveel energie iemand binnenkrijgt. De 4 verschillende macronutriënten leveren allemaal een andere hoeveelheid energie. Deze energie wordt uitgedrukt per gram in calorie (cal) of Joule (J) (hier tussen zit een factor 4.2). Hoeveel energie? De hoeveelheid energie in een voedingsmiddel hangt af van de hoeveelheid koolhydraten, vetten, eiwitten en alcohol. 1 gram vet levert 9 kcal / 37 kJ 1 gram alcohol levert 7 kcal / 29 kJ 1 gram koolhydraten levert 4 kcal/ 17 kJ 1 gram eiwit levert 4 kcal / 17 kJ Vet Vetten in de voeding bestaan uit een verbinding tussen vetzuren en glycerol. Er zijn drie soorten vet te onderscheiden die ieder hun uitwerking hebben op de gezondheid: Verzadigd vet is ‘hard’ vet waarbij de vetzuren voornamelijk uit verzadigde vetzuren bestaan. Dit komt vooral voor in dierlijke producten en zijn vaak als ‘verborgen vet’ aanwezig in gebak en snacks. Onverzadigd vet is ‘zacht’ of vloeibaar vet, waarbij de vetzuren voornamelijk uit onverzadigde vetzuren bestaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan olijfolie. Transvet wordt gevormd tijdens industriële harding (hydrogeneren) van oliën en is van nature in kleine hoeveelheden aanwezig in het vet van herkauwers (bijvoorbeeld runderen en schapen). Meer hierover in paragraaf 1.3.1. Eiwit Eiwit in de voeding is belangrijk, omdat het naast calorieën ook aminozuren levert. Aminozuren zijn bouwstenen voor het eiwit in lichaamscellen, zoals huid, spieren, botten en bloed, Het lichaam heeft aminozuren nodig om nieuwe cellen te maken en oude cellen te vernieuwen. Ook gebruikt het lichaam aminozuren om bepaalde stoffen te maken, zoals afweerstoffen en hormonen. Sommige aminozuren kan het lichaam zelf maken. Andere moeten uit het eten komen. Deze aminozuren heten ‘essentiële aminozuren’. In de voeding komt eiwit voor in vlees, vis, zuivel en eieren, maar ook in plantaardig voedsel zoals brood, noten, bonen en linzen. 20 Koolhydraten Koolhydraten leveren een belangrijke deel van de energie voor het lichaam, tussen de 40 en 70% van de energie komt uit koolhydraten. Koolhydraten zitten vooral in brood, aardappelen, rijst, pasta en peulvruchten. Koolhydraten zijn onder te verdelen in verteerbare koolhydraten (zetmeel en suikers) en niet-verteerbare koolhydraten (voedingsvezels). Het lichaam maakt glucose (suiker) van de verteerbare koolhydraten en via de darmen komt dit in het bloed en bij de organen terecht. Glucose is een heel belangrijke energiebron voor de hersenen. Voedingsvezels (niet-verteerbare koolhydraten) zorgen voor een ‘vol gevoel’, zo helpen ze op gewicht te blijven. Ook zijn ze goed voor de stoelgang. Alcohol Alcohol in bier, wijn, sterke drank levert vooral veel calorieën. Het is geen noodzakelijk voedingsstof. De precieze hoeveelheid calorieën hangt af van de hoeveelheid alcohol en suikers die in de drank zit. Micronutriënten De samenstelling van de voeding bepaalt in welke mate de micronutriënten (vitamines en mineralen) in het lichaam terecht komen. Het lichaam heeft vitamines en mineralen nodig om goed te functioneren. Een aantal belangrijke micronutriënten en bronnen uit de voeding staan hieronder weergegeven. Vitamines Er zijn 13 verschillende vitamines bekend: vitamine A, de vitamines van het B-complex en vitamine C, D, E en K. Alleen vitamine D wordt onder invloed van zonlicht in de huid gemaakt en bacteriën in de darm kunnen een deel van het benodigde vitamine K aanmaken. De rest moet uit de voeding komen. Vitamine A: Vlees en vleeswaren, zuivelproducten, vis en eidooier. Deze vitamine wordt toegevoegd aan margarine, halvarine en bak- en braadproducten. Voorloper vitamine A: Groenten zoals worteltjes, koolsoorten, donkergroene bladgroente zoals andijvie en geel of oranje gekleurde vruchten. Vitamine B1: Brood en graanproducten, aardappelen, groente, vlees en vleeswaren, melk en melkproducten. Vitamine B2: Melk en melkproducten, maar ook in vlees, vleeswaren, groente, fruit, brood en graanproducten. Vitamine B3 (niacine): Vlees, vis, volkorengraanproducten, groente en aardappelen. Vitamine B5 (pantotheenzuur): Vlees, eieren, volkorenproducten, peulvruchten, melk en melkproducten en groenten en fruit zijn bronnen van vitamine B5. Vitamine B6: Vlees, eieren, vis, brood en graanproducten, aardappelen, peulvruchten, groente, melk, melkproducten en kaas. Vitamine B8: Eieren, lever, melk, noten en pinda’s. Foliumzuur (Vitamine B11): (Groene) groenten, brood, aardappelen, (orgaan-)vlees en zuivelproducten. Vitamine B12:Uitsluitend in dierlijke producten zoals melk, melkproducten, vlees, vleeswaren, vis en eieren. 21 Vitamine C:Fruit, groente en aardappelen, met name in koolsoorten, citrusfruit, kiwi’s, bessen en aardbeien. Vitamine D: Maakt het lichaam zelf onder invloed van zonlicht (ultraviolette straling). Maar ook nog uit de voeding: vitamine D-3 zit vooral in vette vis zoals paling, haring, zalm, makreel en bokking; en als toevoeging aan halvarine, margarine en bak- en braadproducten, Vitamine E: Plantaardige oliën, dieethalvarine, dieetmargarine, brood, graanproducten, noten, zaden, groenten en fruit. Vitamine K: Groene bladgroenten, melk en melkproducten, vlees, eieren, granen, groenten en fruit. Daarnaast kunnen bacteriën in de dikke darm ook een vitamine K aanmaken die dezelfde werking heeft. Mineralen De meest bekende mineralen zijn: kalk of calcium, natrium, kalium en magnesium. Daarnaast heeft het lichaam zeer kleine hoeveelheden nodig van ijzer, jodium, zink, koper, mangaan, chroom en molybdeen. Calcium: Fosfor: Kalium: Natrium: Magnesium: Chroom: IJzer: Heem-ijzer: Non-heem ijzer: Jodium: Koper: Mangaan: Molybdeen: Seleen: Zink: 22 Melk, melkproducten, kaas en groente, noten en peulvruchten. Melk, melkproducten, kaas, vis, vlees, peulvruchten en volkorenproducten. Groente en fruit, aardappelen en vlees, maar ook in brood, melk en noten. Zit van nature voor in voedingsmiddelen maar wordt vaak in de vorm van zout (NaCI) toegevoegd in de fabriek of thuis. Brood en graanproducten, groente, melk en melkproducten en vlees. Groenten, fruit en volkoren graanproducten Komt in twee vormen voor als heem-ijzer en als non-heem-ijzer. Dierlijke producten zoals vlees, vis en gevogelte. Plantaardige voedingsmiddelen, zoals groene bladgroenten. Zeevis en enigszins in eieren en toegevoegd aan keukenzout (Jozo) Groente, fruit, vlees, brood en andere graanproducten en cacaoproducten bevatten koper. Volkorenbrood en volkorengraanproducten, thee, groente en fruit. Brood en graanproducten, melk en peulvruchten. Zit in de meeste voedingsmiddelen, maar is sterk afhankelijk van het seleengehalte van de bodem. In kleine hoeveelheden in veel verschillende voedingsmiddelen, zoals vlees, kaas, granen (zilvervliesrijst), brood, noten en schaal- en schelpdieren zoals garnalen en mosselen. 1.3.1 Liever wat minder: verzadigd vet Verzadigd vet kan het cholesterolgehalte in het bloed laten stijgen en vergroot daarmee de kans op hart- en vaatziekten. Ook transvet, dat verborgen kan zitten in koek en gebak, heeft deze negatieve eigenschap. Onverzadigde vetten hebben juist de tegenovergestelde werking: ze verlagen het cholesterolgehalte van het bloed. Drie soorten vet: Vetten in de voeding bestaan voornamelijk uit triglyceriden waarbij drie vetzuren gebonden zijn aan een molecuul glycerol. Verzadigd vet is ‘hard’ vet waarbij de vetzuren voornamelijk uit verzadigde vetzuren bestaan. Dat zijn vetzuren zonder onverzadigde bindingen, zoals myristine (C14:0), palmitine (C16:0) en stearinezuur (C18:0). Dierlijke vetten (zoals in vlees en zuivel; reuzel), maar ook plantaardige vetten zoals kokosvet, bevatten relatief veel verzadigd vet. In veel producten zijn verzadigd vetten als ‘verborgen vet’ aanwezig, zoals in gebak en snacks. Zachte of vloeibare vetten bevatten relatief veel onverzadigde vetzuren. Dit kunnen enkelvoudig onverzadigde vetzuren zijn zoals oliezuur (bijvoorbeeld in plantaardige oliën/vetten, met name in olijfolie, maar ook in dierlijk vet), of meervoudig onverzadigde vetzuren zoals linolzuur en alfalinoleenzuur (ALA) die voorkomen in plantaardige oliën/vetten, zoals zonnebloem-, raap- en sojaolie, en producten waar deze in worden verwerkt zoals margarines en bak en braadproducten. Vissen bevatten speciale vetzuren, dat zijn n-3 onverzadigde langeketenvetzuren, die vaak worden aangeduid als visvetzuren. Deze visvetzuren kunnen ook in kleine hoeveelheden voorkomen in (varkens)vlees en uit algen worden geïsoleerd. Visvetzuren hebben een gunstig effect op de sterfte aan hart- en vaatziekten (HVZ). Dit komt in paragraaf 1.3.4 aan bod. De derde soort zijn transvetzuren. Die worden bij de industriële harding (hydrogeneren) van onverzadigde vetzuren gevormd. Bij de moderne hydrogeneringstechnieken is de vorming van transvetten sterk gereduceerd. Van nature zijn kleine hoeveelheden transvetzuren ook aanwezig in vetten van herkauwers (vlees- en melkproducten) omdat deze door bacteriële omzetting in de pens gevormd kunnen worden uit linolzuur. 23 Praktijk Magere worst en knakworst Hoe? Marketing Rookworst en knakworst met 35% minder vet. Dit product wordt onder andere geproduceerd door Unox en als huismerk van diverse supermarkten. Hieronder volgt een voorbeeld over de stappen gezet door fabrikant Unox. Anders dan in de reguliere worst, wordt in de magere worsten meer kalkoenvlees en plantaardige olie gebruikt. Daarnaast is de totale hoeveelheid vlees in de magere worsten ongeveer 10% lager. Door deze aanpassing is de totale hoeveelheid vet verlaagd en de vetzuursamenstelling verbeterd. De verbeterde samenstelling kan echter niet in het hele assortiment doorgevoerd worden, omdat de receptuur te zeer afwijkt van het reguliere product. Op de verpakking staat duidelijk dat de worsten mager zijn (zie ook paragraaf 6.2 over voedingsclaims). Unox heeft er voor gekozen in de grote publiekscampagnes voor rookworst niet in te gaan op deze gezondheidswinst. Nederlandse tradities en genieten staan hierin namelijk centraal. Op de website van Unox staat geen uitleg over de gezondheidswinst die de magere worst wegens de aangepaste samenstelling kan opleveren. Wat? voorbeeld www.unox.nl De indeling van vetten/vetzuren is in onderstaande figuur schematisch weergegeven: Vetten en vetzuren Onverzadigd vet (vnl. in plantaardige oliën, maar ook in dierlijk en vis(olie)vet Verzadigd vet (vnl. dierlijke vetten en in plantaardige tropische vetten (oliën)) Palmitinezuur in vlees vet en palmolie; Laurine en myristine in kokosvet en botervet. Meervoudig onverzadigd vet (MOV) Omega 3 (n-3) vetzuren (bijv. alfa-linolzuur in sojaolie; EPA en DHA in vis(olie) Figuur 1.3 Indeling van vetten en vetzuren 24 Enkelvoudig onverzadigd vet (EOV), bijv. oliezuur in olijfolie Omega 6 (n-6) vetzuren (bijv. linolzuur in zonnebloemolie) Transvetzuren (bijv. elaidinezuur in gehydrogeneerde vetten en vacceenzuur in melkvet) Aanbevelingen voor de inneming van vetten/vetzuren De Commissie Voedingsnormen van de Gezondheidsraad adviseert de inneming van verzadigd vet zo laag mogelijk te houden en te streven naar maximaal 10 energieprocent (en%, zie kader hieronder). Voor transvetten is dat maximaal 1en%. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen ‘natuurlijke’ transvetzuren uit dierlijke producten en transvet gevormd bij de industriële bereiding (harding) van spijsvetten. Een energieprocent (en%) is een percentage van het totaal calorieëngebruik. ‘10 en%’ verzadigd vet betekent voor een vrouw die 2000 kcal binnenkrijgt dus een inname van 200 kcal aan verzadigd vet. Dit komt neer op circa 22 gram. De consument kan de inneming van deze vetzuren terugdringen door te kiezen voor productvarianten met een laag verzadigd vetgehalte, zoals magere vlees- en zuivelproducten, en bij het broodsmeren en koken te kiezen voor respectievelijk ‘zachte’ margarines en vloeibare bak- en braadvetten. Zie ook de tabel hieronder. SOORT VET Totaal vet Aanbeveling (niveau van adequate inneming) 20 tot 40 en% bij wenselijk lichaamsgewicht 20 tot 30 à 35 en% bij overgewicht Verzadigde vetzuren Zo laag mogelijk, maximaal 10 en% Transvetzuren Zo laag mogelijk, maximaal 1 en% Enkelvoudig plus meervoudig 8 tot 38 en% bij wenselijk lichaamsgewicht; onverzadigde vetzuren 8 tot 28 à 33 en% bij overgewicht Meervoudig onverzadigde vetzuren totaal Maximaal 12 en% Linolzuur 2 en% (ter voorkoming van deficiëntie) Alfa-linoleenzuur 1 en% N-3 vetzuren uit vis 0,45 gram per dag Tabel 1.2 Aanbevelingen vetzuren volwassenen (Gezondheidsraad, 2006) Zuigelingen hebben voor hun groei veel energie nodig. Moedermelk bevat circa 25 en% verzadigd vet. Dit is volgens de Gezondheidsraad daarom de adequate inneming voor baby’s van 0 tot 5 maanden. 25 Consumptiecijfers Uit Voedselconsumptiecijfers (VCP-3; 1998) blijkt dat de gemiddelde inneming voor verzadigd vet voor volwassenen circa 14 en% is. Dat is 10% meer dan de geadviseerde bovengrens. Hoewel de totale vetinneming in de laatste decennia is gedaald blijft het aandeel van verzadigd vet tamelijk stabiel. Voor de transvetzuren is er wel sprake geweest van een daling tot nu gemiddeld. Die is nu gelijk aan de geadviseerde bovengrens van inneming, 1 en%. Deze daling is toe te schrijven aan een sterk verminderde toepassing van gedeeltelijke hydrogenering bij het harden van plantaardige oliën voor bijvoorbeeld de productie van margarine. Dit geldt niet, of in mindere mate, voor toepassing in bakkerijproducten en voor snacks (‘verborgen vetten’). De belangrijkste vetbronnen in de Nederlandse voeding zijn: vetten, oliën en sauzen (ca 26%) vlees en vleeswaren (ca 18%) melk en melkproducten (ca 9%) kaas (ca 9%) gebak en koek (ca 8%). De bijdrage aan de inneming van verzadigd vet komt vooral uit: vetten, oliën en sauzen (ca 22%) vlees en vleeswaren (ca 18%) melk en melkproducten (ca 15%) kaas (ca 14%) gebak en koek (ca 10%). Voor de transvetten zijn dit: vetten, oliën en sauzen (ca 25%) melkproducten incl. kaas (ca 30%) koek, gebak en biscuit (ca 20%, oliën en vetten (ca 12%) vlees en vleesproducten (ca 10%). 26 Wat? Hoe? Marketing Chips met minder verzadigd vet en minder zout Verlaging van de hoeveelheid verzadigd vet en zout in Lay’s chips door producent PepsiCo. PepsiCo heeft de afgelopen jaren het gehalte aan verzadigd vet in onder andere de chips van Lay’s weten te verlagen met 70%. Deze verlaging heeft het bedrijf kunnen realiseren dankzij een speciaal door het bedrijf ontwikkelde zonnebloemolie. Het verbeteren van de vetzuursamenstelling is in stappen gegaan, onder andere omdat het aantal zonnebloemvelden niet toereikend was om voldoende olie te winnen. Inmiddels hebben ook vrijwel alle andere merken chips van PepsiCo dankzij deze technologische vooruitgang een verbeterde vetzuursamenstelling. Na deze verzadigd vet verlaging, was een volgende ambitie van Lay’s om ook het zoutgehalte te verlagen. In 2010 kondigde het merk aan dat het zoutgehalte van alle chips met 25% omlaag gaat. Zoutreductie met behoud van smaak is lastig, omdat deze producten juist voor de zoute smaak gekocht worden. Een te grote stap zou binnen de sterk concurrerende markt weleens negatief kunnen uitpakken. In aardappelen zit van nature wat natrium. Daarnaast wordt zout gebruikt om chips knapperiger te maken. Het overgrote deel van het zout zit echter aan de buitenkant. Door het smeltgedrag van de zoutkristallen te beïnvloeden kan de eerste zoute smaak worden versterkt en is minder zout gebruikt om dezelfde smaakervaring te bereiken. Dit kan bijvoorbeeld door het gebruik van kleinere kristallen of een andere kristalstructuur. Daarnaast speelt de hechting van het zout aan de chip mee. In plaats van het lanceren van een nieuw en gezonder alternatief kiest het bedrijf voor een verbetering van een bestaand merk: Lay’s chips. PepsiCo heeft over deze verbetering in haar publiekscampagnes gecommuniceerd. Op de website van PepsiCo is meer informatie te vinden over de stappen die het bedrijf zet op het gebied van voeding en gezondheid. Daar vindt de consument ook informatie over gezondheidsrisico’s door het gebruik van te veel zout en verzadigd vet. Op de site van Lay’s wordt onder meer verwezen naar het hartig Tussendoortjes Kompas met een reeks aan producten waaronder ook de zoutjes van Lay’s en Smiths. Het is nuttig om dit soort informatie eens goed te bekijken. Wat zegt de fabrikant? Helpt dit de consument echt om gezonder te kiezen? Voor informatie over wat op het etiket mag, zie hoofdstuk 6: Etikettering. Praktijk voorbeeld www.pepsico.nl, www.lays.nl 27 Gezondheidseffecten van te veel verzadigd vet Hart- en vaatziekten Verzadigde, en in nog sterkere mate, transvetzuren hebben een ongunstig effect op het serum cholesterolgehalte, en daarmee op het risico voor hart- en vaatziekten (HVZ). Het RIVM heeft berekend dat het aantal sterfgevallen met circa 1.000 per jaar zou afnemen als de gemiddelde inneming van verzadigde vetzuren zou afnemen van 14 tot 100 en%. Het vervangen van verzadigd vet door onverzadigd vet heeft een gunstig effect op het HVZ-risico. Het vervangen van verzadigd vet door koolhydraten/suikers heeft daarentegen een minder gunstig effect op het HVZ-risico, omdat koolhydraten een ongunstig (verhogend) effect hebben op het serum triglyceridengehalte, wat ook een risicofactor is voor HVZ. Aantal te voorkomen ziekte- en sterfgevallen in Nederland Vóórkomen hart- en afname Sterfte aan hart- vaatziekten en vaatziekten 4300 1000 van 1,8 naar 1 energieprocent transvet 6200 1500 van gemiddeld 2-3 x per maand naar 4500 Verandering in de voeding van 14 naar 10 energieprocent verzadigd vet 15500 1-2 x per week vis per week Bron: ‘Ons eten gemeten’; RIVM 2004. Overgewicht Vet eten leidt niet per definitie tot overgewicht. Zowel vermageringsdiëten met weinig als veel vet (zoals bijvoorbeeld het Atkins dieet) blijken op langere termijn tot hetzelfde resultaat te leiden. Het gaat erom hoeveel energie de dagelijkse voeding levert en of de energie-inname en het energieverbruik in evenwicht zijn. Wel wordt veel vet eten gezien als een risicofactor voor het krijgen van overgewicht. Dit komt omdat vet minder verzadigend werkt en vette producten meestal ook energierijke producten zijn: 1 gram vet levert 9 kcal. Hierbij maakt het niet uit welke soort vet het is. Koolhydraten en eiwit leveren 4 kcal per gram. 28 Campagnes om de vetzuurkwaliteit in de voeding te verbeteren In de Task Force Verantwoorde Vetzuursamenstelling van het Productschap Margarine Vetten en Oliën (www.vetzuursamenstelling.nl) wordt door verschillende (industriële) partners samengewerkt om de vetzuursamenstelling van producten te verbeteren. Door deze Task Force wordt invulling gegeven aan het beleid van het ministerie van VWS om het verzadigd vetgehalte in de voeding terug te brengen tot maximaal 10 en%, voor transvetzuren naar maximaal 1 en%. Het project Goede Voeding van het Voedingscentrum biedt handvatten aan consumenten om te kiezen voor minder verzadigd vet. Bijvoorbeeld met de Kies ik gezond?-test (www.kiesikgezond.nl) of de Caloriechecker (www.caloriechecker.nl). Met de laatste kunnen consumenten zien hoeveel verzadigd vet de voeding levert. Met de Kies ik gezond?-test kan een consument checken hoe gezond een product is. De test geeft alternatieven als het product bijvoorbeeld te veel verzadigd vet bevat. Volgens het productschap Margarine Vetten en Oliën is het aandeel van vloeibare frituurvetten in de horeca in 2008 gestegen tot 76% van alle frituurvetten. Ongeveer 50% van de cafetaria gebruikt vloeibaar frituurvet, dat was 33% in 2004. Hieruit kan worden opgemaakt dat vooral grotere horeca ondernemingen zijn overgestapt op vloeibaar frituurvet. Maak de gezonde keuze In de Schijf van Vijf en Richtlijnen Voedselkeuze van het Voedingscentrum worden productspecifieke criteria voor verzadigd vet gehanteerd voor de productgroepen vlees en vleeswaren, melk, kaas en vetten en oliën. Voor de overige productgroepen geldt voor verzadigd vet het generieke criterium van 1,1 gram/100 gram. Ook bij het Ik kies bewust logo en het Keuze Klavertje wordt rekening gehouden met het verzadigd vetgehalte. Zie het einde van dit hoofdstuk voor de diverse links. 29 1.3.2 Liever wat minder: Zout We eten te veel zout. Hoewel er verschillende zouten in de voeding zitten, of worden toegevoegd, gaat het hierbij met name om keukenzout (NaCl) omdat dit de belangrijkste natriumbron in de voeding is, en natrium een ongunstig effect heeft op de bloeddruk. Het gaat dan nadrukkelijk niet alleen om zout uit het zoutvaatje, maar vooral ook om (industrieel) bewerkte producten waaraan zout is toegevoegd. Die zijn verantwoordelijk voor 70% van de zoutconsumptie. Aanbeveling De Gezondheidsraad adviseert maximaal 6 gram zout per dag te eten. De fysiologische behoefte aan zout wordt geschat op minder dan 1,5 gram natrium (= 3,8 gram zout) per dag. Consumptiecijfers De geschatte inneming ligt in Nederland voor volwassenen op gemiddeld 9 tot 10 gram zout per dag. De belangrijkste bronnen in de Nederlandse voeding zijn brood (circa 24% van de zoutconsumptie), vlees(waren) (17%), soepen (10%), kaas (8%) en melk(producten) (7%). Gezondheidseffecten van te veel zout Van te veel keukenzout (natrium) in de voeding krijg je een hoge bloeddruk (hypertensie). Dit effect geldt over de hele range van inneming: elke verlaging levert bloeddrukdaling op, dus ook als je al niet een te hoge bloeddruk hebt. Het risico op hart- en vaatziekten neemt toe als de bloeddruk hoger wordt. Dit effect wordt beïnvloed door de kaliuminneming waarbij kalium de effecten van een te hoge natriuminneming deels beperkt, ofwel een voeding met weinig kalium vergroot de zoutgevoeligheid. Normotensieven: Systolisch bloeddruk / bovendruk < 140 mm Hg en diastolisch / onderdruk < 90 mmHg Hypertensieven: Systolisch bloeddruk / bovendruk > 140 mm Hg en diastolisch / onderdruk > 90 mmHg Uit onderzoek - blijkt dat bij hypertensieven elke reductie van 1 gram natrium (= 2,5 gr zout) de gemiddelde systolische bloeddruk doet dalen met 2,5-3,0 mmHg. De diastolische bloeddruk daalt dan met ca 1,8 mmHg. Voor normotensieven zijn deze effecten wat lager namelijk. 1,0-1,6 mmHg (systolisch ) en 0,7 mmHg (diastolisch) per gram natrium. Door onderzoekers van de Wageningen Universiteit is berekend dat een reductie van de zoutinname tot 6 gram per dag in Nederland het aantal sterfgevallen als gevolg van hart- en vaatziekten met circa 5.000 zou afnemen. (Geleijnse, 2007). 30 Adviezen voor een gezonde bloeddruk Bij het handhaven van een gezonde bloeddruk spelen ook andere voedings- en leefstijlfactoren een belangrijke rol. Het Voedingscentrum adviseert in dat kader om: - matig te zijn met zout en gezouten producten - het eten van drop te beperken (bevat glycyrrhizine wat een bloeddrukverhogend effect heeft; zit ook in zoethout). - alternatieve smaakmakers te gebruiken in plaats van zout, zoals kruiden en specerijen - mineralenmengsels te gebruiken zoals Jozo Bewust of Lo Salt, waarin een deel (70%) van het natrium is vervangen door kalium en magnesiumgezond - gevarieerd te eten, met veel groente en fruit (bron van kalium) Daarnaast is het verstandig om ook: - regelmatig te bewegen - niet te roken - tijdig te ontspannen - de consumptie van alcohol te beperken Campagnes om de zoutinneming te verlagen Het ministerie van VWS wil het zoutgehalte in industrieel bereide of bewerkte voedingsmiddelen terugbrengen (Voedingsnota 2007). Dit naar aanleiding van de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad (2006), waarin geadviseerd wordt dat de zoutconsumptie per persoon niet meer dan 6 gram per dag zou moeten zijn. In november 2008 lanceerde de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) het ‘Actieplan zout in levensmiddelen’. Daarin hebben fabrikanten en producenten zich tot doel gesteld het zoutgehalte in verwerkte producten in 2010 met 12% te verminderen. De rapportage van de FNLI van augustus 2010 geeft aan dat die reductie gedeeltelijk (10%) is gerealiseerd. Sectoren waar de nagestreefde zoutreductie nog achterblijft zijn ondermeer kant-en-klaarmaaltijden, pizza’s, soepen, sauzen en hartige snacks. Het bereiden van voedingsmiddelen met natrium/kalium zout blijkt heel goed mogelijk, zonder aantasting van smaak, houdbaarheid, textuur en (voor kaas) rijpingsproces (Geleijnse et al., 1995). Vermindering van de zoutconsumptie in kleine stappen helpt de consument te wennen aan een minder zoute smaak. Dergelijke afspraken zijn in veel omringende landen, zoals Engeland, België en Frankrijk, al geëffectueerd. 31 Praktijk Verwerkte groenten en peulvruchten met minder of geen zout Project Goede Voeding Doordat verreweg het meeste zout is toegevoegd bij de (industriële) verwerking, bijvoorbeeld als smaakmaker of conserveermiddel, is de beschikbaarheid van producten met minder zout nog beperkt, en dus ook de mogelijkheden voor de consument. Het project Goede Voeding van het Voedingscentrum helpt om minder zoute producten te kiezen, bijvoorbeeld via de Eetmeter, eetmeter.voedingscentrum.nl. Daarmee kan je uitzoeken hoe gezond een product is en krijg je alternatieven als het product veel zout bevat. Dit project stimuleert bovendien de industrie om zoutreductie hoog op de agenda te zetten. 32 Marketing www.hak.nl, www.minderzoutpuresmaak.nl Hoe? HAK bereidt sinds de zomeroogst van 2009 de groenten en peulvruchten met gemiddeld 25% minder zout. Daarnaast is er sinds juli 2010 ook een assortiment geïntroduceerd met 0% toegevoegd zout. HAK heeft in samenspraak met consumenten het zoutgehalte van haar producten verlaagd. Insteek was om het zout te verlagen zonder dat de consument een negatief smaakverschil beoordeelde. Hieruit bleek dat een verlaging van 25% het beste in de smaak viel en zelfs smakelijker dan voorheen werd bevonden. De pure smaak van de groente zou hierdoor beter naar voren komen. Helemaal zoutloze groenten waardeerden de proevers niet. Volgens een onderzoek van HAK bevat het assortiment van HAK zo’n 15% minder zout ten opzichte van wat mensen gemiddeld zelf, met het zoutvaatje, toevoegen aan bijvoorbeeld zelfgedopte boontjes. Daarnaast heeft HAK een volledig zoutloze assortiment toegevoegd. Dit om mensen zelf te laten bepalen of ze zout toevoegen en hoeveel dit dan is. Bovendien is er een steeds grotere groep mensen gebonden aan een natriumarm dieet vanwege bijvoorbeeld hoge bloeddruk of nierproblemen. Op de website besteedt HAK uitgebreid aandacht aan de zoutreductie. Ook is er een aparte site gelanceerd met informatie over zout en een persoonlijke zouttest om de consument bewust te maken van de eigen dagelijkse zoutconsumptie. Op de verpakking is dit gecommuniceerd door middel van een panel “Minder zout, pure smaak”. De reductie is niet voor alle producten zo groot dat het ook op de verpakking mag staan, dit mag alleen indien er een reductie is van minimaal 25%. (Zie paragraaf 6.2). Wat? voorbeeld 1.3.3 Liever iets meer: groenten en fruit Groente en fruit zijn uiteraard geen nutriënten, maar voedingsmiddelen die in verhouding tot hun volume en gewicht weinig calorieën en veel nutriënten leveren. Een gezonde voeding bevat ruime porties van deze voedingsmiddelen. Het Voedingscentrum adviseert elke dag twee ons groente en twee keer fruit te eten en daarbij volop te variëren. Groente en fruit zijn belangrijke bronnen van vitamines, zoals vitamine C en foliumzuur, vezels, mineralen zoals kalium, en tal van bioactieve stoffen. Aanbevelingen De aanbeveling voor volwassenen is: iedere dag 2 ons groente te eten en 2 stuks fruit. Omdat er per soort een grote variatie bestaat in de hoeveelheid voedingstoffen en bioactieve stoffen per product, is een gevarieerd gebruik de beste manier om voldoende van al die stoffen binnen te krijgen. Voor het realiseren van de aanbevolen hoeveelheden groente en fruit tellen de geconsumeerde hoeveelheden van alle groente en fruit, waarbij het eetbare gedeelte volledig in het eindproduct is verwerkt (zowel matrix intact als niet intact), volledig mee. Voor producten waarbij het eetbare gedeelte van het uitgangspunt niet meer volledig aanwezig is, zoals sappen, geldt dat ze voor maximaal 100 gram per dag meetellen bij het realiseren van de aanbevolen hoeveelheden. Dit geldt ook voor de sappen die in de huishouding worden bereid. Twee ons groente, twee stuks fruit: wat telt mee? Het Voedingscentrum rekent tot groente en fruit: alle voedingsmiddelen die gezien hun herkomst en gebruik tot de onbewerkte groente of fruit worden gerekend. Maar ook: bewerkte groente en fruit, waarbij het totale eetbare gedeelte van het product nog in het eindproduct aanwezig is (bijvoorbeeld gepureerde groente). Bewerkte groente of fruit, waarbij het eindproduct niet bestaat uit het volledige eetbare gedeelte van het uitgangsproduct, kunnen meetellen als ze voldoen aan de criteria voor microvoedingsstoffen die hiervoor zijn afgeleid (bijvoorbeeld bepaalde sappen). Voor groenten is dit een vitamine C criterium van >8 mg/100 gr en voor foliumzuur >20 mcg/100 of >80 mcg/100 gr voor vitamine A. Voor fruit geldt een vitamine C criterium van >8 mg/100 gr en >10 mcg/100 voor foliumzuur. De beschermende effecten van groenten en fruit zijn, zoals reeds genoemd, echter niet simpelweg te herleiden tot de individuele voedingsstoffen. Waarschijnlijk gaat het om de combinatie. Omdat deze gezondheidseffecten in het epidemiologisch onderzoek vooral gevonden zijn voor groente en fruit zoals geconsumeerd in de gebruikelijke voeding, dus als onderdeel van de maaltijd, of als vers gegeten fruit, is het nog niet duidelijk of deze effecten ook gelden voor producten die industrieel zijn bewerkt (bijvoorbeeld persen, pureren, pasteuriseren, steriliseren), zoals sappen waarbij de productmatrix is verstoord en delen zijn verwijderd. Het is volgens de Gezondheidsraad/Richtlijn Goede Voeding aannemelijk dat naarmate de mate van bewerking minder ingrijpend is voor de oorspronkelijke structuur en bestanddelen van het product, de uitwisselbaarheid tussen het uitgangsproduct en het bewerkte product groter is. 33 Bewerkte producten Bij de indeling van producten hanteert het Voedingscentrum als criterium voor de mate van bewerking de mate waarin de oorspronkelijke matrix van het product nog intact is. Dit betekent dat de gezondheidswaarde niet te zeer verslechterd is. Matrix intact: De oorspronkelijke matrix is nog zo goed als intact. De producten die hieronder vallen zijn alle verse groente en fruit (eventueel geschild, gesneden of gehakt). Omdat diepvriezen, steriliseren en pasteuriseren geen noemenswaardige invloed hebben op de gezondheidswaarde vallen ook de producten in diepvries en glas/blik hieronder. Matrix niet meer intact: De oorspronkelijke matrix is niet meer intact (bijvoorbeeld puree, sap). Ook gedroogde producten waarvan de matrix nog intact is, worden tot deze categorie gerekend, omdat niet uitgesloten kan worden dat door het drogen de gezondheidswaarde noemenswaardig is verminderd. Gedroogde producten waarvan de matrix niet meer intact is, worden niet meer tot groente of fruit gerekend. Het Voedingscentrum rekent tot de voorkeursproducten (categorie A) producten waarin het volledige eetbare gedeelte van het uitgangsproduct aanwezig is en de productmatrix intact is, tenzij er sprake is van toevoegingen (verzadigd/transvet, suikers of zout). Producten waarin het volledige eetbare gedeelte van het uitgangsproduct aanwezig is maar er geen sprake is van een intacte matrix vallen per definitie niet in categorie A. Plaatsing in categorie B of C wordt bepaald door toetsing aan de criteria voor microvoedingsstoffen voor groente en fruit. Voor het meest actuele keuzemodel waarin voedingsmiddelen in de drie categorieën zijn verdeeld, zie: www.voedingscentrum.nl > zoekterm: keuzetabel. Consumptiecijfers Uit gegevens van de Voedselconsumptiepeiling (VCP3, 1998) blijkt dat Nederlanders gemiddeld 124 gram groente per dag eten. Voor fruit is dat gemiddeld 111 gram per dag (ongeveer één stuks fruit). Slechts 18 tot 20% haalt haalt de aanbeveling ‘twee ons groente, twee stuks fruit’. De groente- en fruitconsumptie is sinds de peiling van 1987/88 gedaald met ongeveer 17%. Gegevens over het gebruik en de populariteit van groente- en fruitproducten zijn te vinden op de site van het Productschap Tuinbouw (www.tuinbouw.nl) 34 Marketing Hoe? Wat? Top 10 huishoudelijke aankopen van verse groente en vers fruit (2009) verse Groente vers Fruit 1 Tomaten Appelen 2 Komkommers Sinaasappelen 3 Ui Bananen 4 Bloemkool Mandarijnen 5 Sla (inclusief gemengd) Peren 6 Witlof Druiven 7 Sperziebonen Kiwi’s 8 Broccoli Meloenen 9 Paprika Aardbeien 10 Roerbak/wok/stoof Nectarines Icoon om groente- en fruitconsumptie te stimuleren Het GroentenFruit Bureau heeft het ‘2x2 icoon’ ontwikkeld. Dit is een icoon dat retailers, telers en producenten kunnen gebruiken in hun communicatie richting de consument. Het GroentenFruit Bureau wil de groenten- en fruitconsumptie stimuleren en heeft daarvoor een icoon gelanceerd: 2x2. Dit icoon moet consumenten bewust maken en eraan herinneren om dagelijks twee ons groente en twee keer fruit te eten. Consumenten zien door het icoon direct dat een product een bijdrage levert aan de dagelijks aanbevolen hoeveelheid. Het gaat om producten met 100% groenten en/of fruit. Ook bewerkte groenten- en fruitproducten mogen het icoon voeren, mits ze aan de criteria voldoen. De criteria zijn gebaseerd op de richtlijnen van de Gezondheidsraad (Richtlijnen Goede Voeding 2006) en aangevuld met eisen die de Nederlandse groente- en fruitsector zichzelf oplegt. Het GroentenFruit Bureau heeft een deel van de website ingericht voor de communicatie rondom ‘2x2’. Daar kunnen consumenten onder andere lezen wat twee keer fruit nu precies inhoudt (denk bijvoorbeeld aan het verschil tussen 2 druiven en 2 sinaasappels) en hoe zij hun dagelijkse inname kunnen verhogen. 2x2 is primair bedoeld als icoon waarmee producenten, retailers, telers en dergelijke hun voordeel kunnen doen. Het icoon is niet alleen bedoeld voor verpakkingen, het mag ook in folders, op websites, op in-store displays en andere uitingen gevoerd worden. Praktijk voorbeeld www.groentenenfruit.nl/2x2 35 Gezondheidseffecten van groente en fruit Groente en fruit leveren vitamine C, A (via de provitamine A carotenoïden), foliumzuur, voedingsvezel, kalium en een aantal spoorelementen zoals ijzer en calcium. Daarnaast bevatten groente en fruit een groot aantal bioactieve stoffen, zoals de carotenoïden lycopeen, luteïne en zeaxanthine, bioflavonoïden en de glucosinolaten. Deze bioactieve stoffen spelen mogelijk mede een rol bij het gezondheidsbevorderend effect van groente en fruit. Echter, de aard van het (epidemiologisch) onderzoek laat het niet toe om aan te geven of en in welke mate deze stoffen bepalend zijn voor het effect van groente en fruit op de gezondheid. Er gelden voor deze ‘fytonutriënten’ dan ook geen aparte aanbevelingen. Voor hart- en vaatziekten wordt een risicoreductie van 15-20% mogelijk geacht bij een voldoende hoog niveau van groente/fruit gebruik. Voor herseninfarcten van 0-25%. Voor de zogenaamde epitheliale kankers, zoals longkanker, maag- en slokdarmkanker en colon/rectum kanker, wordt op basis van meest recente (cohort-)studies het beschermend effect van voldoende groente/fruitconsumptie geschat op 15-25%. Daarnaast wordt een ruim groente- en fruitgebruik ook geassocieerd met een lager risico op andere aandoeningen zoals oogziekten als cataract en maculadegeneratie, en chronische luchtwegobstructie (COPD). Deze gegevens zijn echter vooralsnog minder overtuigend. Door het RIVM (2004) is berekend wat het effect zou zijn op de volksgezondheid als volwassenen hun huidige groente- en fruitconsumptie zouden verhogen tot de aanbevolen hoeveelheden van 200 gram groente en twee keer fruit. Effect van 200 gram groente en 200 gram fruit groente fruit totaal Vóórkomen hart- en vaatziekten 6800 11500 18300 Afname sterfte aan hart- en vaatziekten 1700 3300 5000 groente fruit totaal Vóórkomen kanker 800 2000 2800 Afname sterfte aan kanker 800 1500 2300 op hart- en vaatziekten per jaar Effect van 200 gram groente en 200 gram fruit op kanker 36 Verschillen tussen biologische of traditionele teelt Biologische teelt is vooral gericht op milieuaspecten en op duurzamere productiemethoden in vergelijking met de traditionele teelt. Er zijn echter geen ‘harde’ aanwijzingen voor een verschil in voedingswaarde tussen traditioneel en biologisch gekweekte groenten. Wel zijn in een enkele studies een wat lager nitraat en hoger vitamine C gehalte gerapporteerd voor biologisch geteelde bladgroenten. Ook voor de voedingswaarde van groenten uit de kas versus koude grond, geldt dat er geen ‘harde’ aanwijzingen zijn voor verschillen, behalve dat ´s winters gekweekte groenten (kassla) hogere nitraatgehaltes bevatten. Soms duikt ook het bericht op dat groenten en fruit in het verleden een betere voedingswaarde hadden. Als je voedingsmiddelentabellen van vroeger en nu vergelijkt, dan kan er inderdaad een verschil zijn maar die verschillen zijn waarschijnlijk geheel of grotendeels toe te schrijven aan de meer specifieke en betrouwbare analysemethoden die tegenwoordig gebruikt worden. Duurzaamheidaspecten van voedselproductie komen verder in hoofdstuk 5 aan bod. Beleidsadviezen en campagnes om de groente en fruitconsumptie te verhogen In de nota ‘Gezonde voeding van begin tot eind’ (VWS, 2008) wordt verhoging van de groente- en fruitconsumptie, vooral bij personen die dit niet of nauwelijks consumeren, met name genoemd. Deze doelstelling is ook nadrukkelijk onderdeel van het project Goede Voeding van het Voedingscentrum. Daarnaast zijn er projecten gericht op het stimuleren van groente- en fruitconsumptie op basisscholen (‘Schoolgruiten’, Voedingscentrum/AGFPN)), en in het project ‘Smaaklessen’ (Wageningen UR/Voedingscentrum). In het project ‘Werkfruit’ (AGFPN) worden werkgevers gestimuleerd fruit en snackgroenten ter beschikking te stellen op de werkplek. 37 1.3.4 Liever iets meer: vis Visvetzuren hebben een ‘eigen’ gunstig effect en verlagen onder andere de kans op sterfte aan HVZ. Aanbeveling: meer vis eten De Gezondheidsraad adviseert in de Richtlijnen Goede Voeding (2006) om meer vis te eten, namelijk gemiddeld dagelijks 450 milligram visvetzuren. In de Voedingsnormen uit 2001 was dit nog 200 milligram per dag. Het Voedingscentrum vertaalde dit in een concreet advies voor consumenten: twee keer per week vis, waarvan ten minste één keer vette vis, zoals zalm, haring of makreel. Door dit advies op te volgen, bereiken consumenten die hogere advieswaarde. Consumptiecijfers Uit de Voedselconsumptiepeiling (VCP, 1998) blijkt dat de gemiddelde portie vis bij de warme maaltijd 141 gram bedroeg, 114 gram voor de broodmaaltijd en 89 gram voor het gebruik tussendoor. Overigens bleek in 1998/1999 circa 43%van de personen van 18 jaar en ouder nooit of minder dan één keer per maand vis te eten bij de warme maaltijd. Bijna 14% deed dit ten minste eenmaal per week. De laatste jaren is de visconsumptie wel toegenomen. De gemiddelde inneming van de belangrijkste visvetzuren DHA (docosahexaeenzuur; C22:6n-3) en EPA (eicosapentaeenzuur; C20: 5n-3) ligt rond de 100 milligram per dag. Gezondheidseffecten van vis Visvetzuren verlagen de kans op de sterfte aan HVZ. Dit komt doordat ze het zogenaamde serum triglyceride gehalte in het bloed verlagen. Een andere mogelijkheid is dat ze het hartritme gunstig beïnvloeden waardoor het risico op acute (plotselinge) hartsterfte verlaagd wordt. Er is ook een beschermend effect gevonden op het risico van een herseninfarct (beroerte). Berekend is dat door consumptie van vis op het aanbevolen niveau de totale sterfte aan HVZ met ongeveer 20% kan worden verlaagd, en voor een fataal hartinfarct met circa 30%. Er zijn ook effecten gevonden van visvetzuren op de groei en hersenontwikkeling bij kinderen, met name tijdens de foetale ontwikkeling en in de eerste levensmaanden. Aanwijzingen uit onderzoek voor effecten op cognitieve functies zoals bij kinderen op gedrag, en bij ouderen op geheugenfunctie (preventie van Alzheimer) zijn niet, of nog onvoldoende onderbouwd in interventiestudies. Vis of visoliecapsules? De gezondheidseffecten van visvetzuren zijn, zeker wat betreft de observationele epidemiologische onderzoeken, gebaseerd op de visconsumptie. Deze effecten worden toegeschreven aan de typische visolievetzuren DHA en EPA, en zijn bevestigd in interventie en experimenteel onderzoek waarbij ook gezuiverde vetzuren, zoals aanwezig in visoliecapsules, zijn gebruikt. Toch kan nog niet geheel worden uitgesloten dat ook andere componenten uit vis een bijdrage leveren aan dit effect. Ook is er onduidelijkheid over de afzonderlijke effecten van EPA en DHA, en over de vraag wat nu de optimale samenstelling/ verhouding van deze vetzuren is. Het regelmatig gebruik (2 keer per week) van vis, waarvan ten minste éen keer vette vis, blijft daarom het eerste advies om aan de behoefte aan n-3 visolievetzuren te voldoen. Voor personen die geen vis willen of kunnen eten, kunnen verrijkte producten, of visoliecapsules een goed 38 alternatief zijn. Er zijn inmiddels met EPA/DHA verrijkte producten op de markt zoals margarines en eieren. Visoliecapsules bevatten gemiddeld 18% EPA en 12% DHA: 3 gram visolie bevat circa 1 gram n-3 langeketenvetzuren. De exacte samenstelling en gehalte kunnen echter verschillen afhankelijk van de gebruikte vissoort en extractiestap. Er zijn tegenwoordig ook algenpreparaten beschikbaar die zowel EPA als DHA bevatten. ALA is wel een n-3 maar geen visvetzuur Alfalinoleenzuur (ALA) is een essentieel n-3 vetzuur dat voorkomt in plantaardige oliën. Een ruim gebruik van ALA-rijke oliën of producten, zoals producten waarin raapzaad (canola) of lijnzaadolie is verwerkt, kunnen een gunstig effect hebben op de ‘eigen’ (endogene) aanmaak van de langeketenvetzuren EPA en DHA. De efficiëntie van de omzetting is echter laag en kan sterk variëren binnen en tussen personen. ALA heeft daarom niet dezelfde functionaliteit als EPA en DHA, en bij de ‘claim’ met n-3 vetzuren maakt het wel verschil uit of dit de visvetzuren zijn of ALA. Beleidsadviezen en Campagnes om de visconsumptie te verhogen In de nota ‘Gezonde voeding van begin tot eind’ (VWS, 2008) wordt verhoging van de visconsumptie, vooral bij personen die dit niet of nauwelijks consumeren, met name genoemd. 39 1.3.5 Liever iets meer: voedingsvezel Voedingsvezel is geen ‘echte’ voedingsstof voor het lichaam, omdat ze niet worden opgenomen door de (dunne) darm. Voedingsvezel is de naam voor een verzameling van stoffen, hoofdzakelijk koolhydraten afkomstig uit de celwand van planten, die niet in de dunne darm van de mens worden verteerd. Ook geïsoleerde (toegevoegde) oligosacchariden, zoals fructo- en galacto-oligosaccharides (respectievelijk FOS en GOS), en onverteerbaar (resistent) zetmeel, worden tot de voedingsvezels gerekend. Geïsoleerde plantenstoffen zoals lignine, saponines, cutine en fytinezuur zijn onverteerbare stoffen, maar geen koolhydraten, en worden daarom alleen tot de voedingsvezels gerekend, wanneer ze geassocieerd zijn met van nature voorkomende onverteerbare koolhydraten. Prebiotica Voedingsvezels zoals de oligosacchariden FOS en GOS, maar ook resistent zetmeel, kunnen in de dikke darm worden gefermenteerd en een effect hebben op de darmflora. Ze worden daarom wel aangeduid als prebiotica. Van FOS en GOS is aangetoond dat ze (selectief) de groei van Bifidobacteriën stimuleren. Behalve het effect op de darmpassagesnelheid, zouden prebiotica ook de barrièrefunctie van de darm versterken, een gunstig effect hebben op de calciumabsorptie, en op de weerstand, met name tegen darminfecties. Laatstgenoemd effect is echter nog niet algemeen aanvaard en onderwerp van discussie. Dankzij deze fermentatie leveren voedingsvezels ook energie. Hierbij wordt een gemiddelde energetische waarde aangehouden van 2 kcal per gram voedingsvezel. 40 Groep Type voedingsvezel Polysacchariden anders dan Cellulose; hemicellulosen zoals arabinoxylanen, zetmeel, en niet-verteerbare arabinogalactanen en xyloglucanen; pectine; oligosacchariden fructanen en sommige oligosachariden (inuline, fructo-oligosachariden, oligofructose)1 galacto- en xylo-oligosacchariden; gommen en slijmstoffen (mucines) Verbindingen analoog aan (vergelijkbaar met) Niet-verteerbare dextrinen (vooral uit aardappelen koolhydraten en maïs); synthetische koolhydraten en derivaten daarvan polydextrose, methyl-cellulose, hydroxypropylmethyl-cellulose, niet-verteerbaar (geretrogradeerd) zetmeel. Lignine2 Lignine Stoffen die vóórkomen in Was; cutine; saponinen; suberinen; producten met lignine of met tanninen. polysachariden anders dan zetmeel2 Tabel 1.3: Voorbeelden van stoffen die onder de definitie van voedingsvezel vallen (bron GR, 2006). 1) Door de Gezondheidsraad Commissie wordt ook lactose genoemd voor sommige bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld personen met lactasedeficiëntie die niet of slechts gedeeltelijk lactose kunnen verteren. Voor die groepen is lactose inderdaad een onverteerbare koolhydraat, maar disaccharides vallen formeel niet onder de definitie (Codex: alleen oligosacchariden met ketenlengte ≥3) 2) Alleen indien geassocieerd met van nature voorkomende onverteerbare koolhydraten Deze door de Gezondheidsraad gebruikte definitie komt deels overeen met die voorgesteld door een Codex Commissie (FAO/WHO; CL 2007/3-NFSDU); zie VWA rapport, 2007. 41 Indeling voedingsvezels In het (recente) verleden werden vezels vaak ingedeeld in twee categorieën: (water-)oplosbare vezels en nietoplosbare vezels. Dit onderscheid wordt echter niet meer als kenmerkend beschouwd en valt ook niet samen met de belangrijkste fysiologische functies van voedingsvezel, namelijk viscositeit en fermentatiegraad. Oplosbare vezels, zoals pectines (uit groenten/fruit) en beta-glucanen (uit o.a. haver en gerst), vormen in de darm visceuze gels die een effect hebben op de glucose en vetabsorptie. Onoplosbare vezels zoals cellulose en andere vezels uit tarwe en rijst, hebben meer een ‘bulking’ effect. Dat wil zeggen dat zij de faecale massa verhogen met als gevolg dat de darmpassagesnelheid toeneemt. Overigens bevatten vezelrijke producten vrijwel altijd beide typen vezels. Je kunt dus niet makkelijk lijstjes maken van voedingsmiddelen met oplosbare, respectievelijk niet-oplosbare vezels. Dit onderscheid blijkt bovendien niet zondermeer gekoppeld te kunnen worden aan de bekende gezondheidseffecten. Sommige onoplosbare vezels worden gefermenteerd, en niet alle oplosbare vezels hebben een effect op de cholesterol(re)absorptie. De WHO heeft daarom in 1998 voorgesteld dit onderscheid niet langer te maken. Het Amerikaanse Institute of Medicine (IoM) maakt bij het opstellen van de Amerikaanse voedingsnormen (DRI’s, Daily Recommended Intake) wel een onderscheid in voedingsvezel en functionele vezel (bij elkaar ‘totaal vezel’). Voedingsvezels bestaan uit niet-verteerbare koolhydraten en lignine uit plantaardig materiaal. Functionele vezels bestaan uit geïsoleerde niet-verteerbare koolhydraten en hebben een aangetoond gezondheidsbevorderend fysiologisch effect bij mensen (DRI 2002). Ook deze terminologie is weinig bevredigend, omdat ook voedingsvezel zelf functioneel is en de consequentie hierbij is dat van nature aanwezig cellulose of inuline wordt gezien als voedingsvezel en toegevoegde cellulose of inuline als functionele vezel. Dit onderscheid is bovendien met analysemethoden (en dus op het etiket) niet te maken. Aanbevelingen De Gezondheidsraad adviseert dagelijks 30 tot 40 gram voedingsvezel te eten (3,4 gr/MJ), met name vezels afkomstig uit volkoren graanproducten, groenten en fruit. Voor kinderen wordt een geleidelijke toename van de hoeveelheid vezel met de leeftijd aanbevolen tot het niveau van 3,4 gr/MJ. Voor voedingsvezel is geen bovengrens voor inneming (UL) opgesteld. Er zijn geen schadelijke effecten bekend, wel kunnen bij een hoge vezelinneming darmklachten optreden zoals flatulentie en een opgeblazen gevoel. Vanwege het volume van vezelrijke voeding is de kans hierop echter klein, en zijn de effecten niet ernstig. Bij gebruik van vezelpreparaten is de kans hierop wel groter. 42 Wat? Hoe? Marketing Meer vezels in het brood VollerKoren, een volkorenbrood met 35% meer vezels en 10% minder zout. VollerKoren levert ruim 3 gram voedingsvezel per snee. Gewoon volkorenbrood levert bijna 1 gram minder. De uitdaging bij deze innovatie was het ontwikkelen van een brood dat vezelrijker is, maar niet ‘zwaarder’ smaakt. Volgens grondstoffenleverancier GB Plange, is dit gelukt doordat de gebruikte vezels veel vocht vasthouden. Bij het ontwikkelen van VollerKoren, dat door ambachtelijke bakkers wordt gebakken, is ook direct voldaan aan de verplichte zoutreductie in brood van 10%. VollerKoren won in 2009 de Jaarprijs Voedingscentrum. Gezondere producten en initiatieven verdienen een beloning. Daarom heeft het Voedingscentrum de Jaarprijs in het leven geroepen. Volgens het juryrapport is de fabrikant erin geslaagd om een vezelrijker brood te ontwikkelen dat goed smaakt. GB Plange heeft het winnen van de Jaarprijs benut om deze gezonde innovatie in de schijnwerpers te krijgen. Naast de directe publiciteit na het winnen van de prijs, bleek het bedrijf in staat om ook in de maanden daarna persaandacht te genereren. VollerKoren versterkte bijvoorbeeld de boodschap van het belang van vezelrijke voeding door de Maag Lever Darmstichting te ondersteunen. Vollerkoren heeft een eigen site en bakkers kunnen promotiematerialen gebruiken om hun klanten op de gezondheidsvoordelen van het product te wijzen. Ook mocht voor één jaar het beeldmerk “Winnaar Jaarprijs Voedingscentrum 2009” gebruikt worden. Praktijk voorbeeld www.vollerkoren.nl, www.voedingscentrum.nl (professionals > industrie > jaarprijs voedingscentrum) Consumptiecijfers De belangrijkste bronnen van voedingsvezel in de Nederlandse voeding zijn (volkoren) graanproducten, groente en fruit, peulvruchten, noten, en aardappels. Uit gegevens van de Voedselconsumptiepeiling 1998 (VCP-3) blijkt dat de gemiddelde vezelinneming circa 21 gram per dag bedraagt (totale populatie). Bij de Voedselconsumptie 2003 onder volwassenen van 19 tot 30 jaar bedroeg de gemiddelde inneming 19 gram per dag. Mannen: 22 gram per dag (2,0 gr/MJ). Vrouwen: 17 gram per dag (2,2 gr/MJ). Belangrijkste bronnen van voedingsvezel in de Nederlandse voeding Bron: VCP-3 (1998); totale populatie (als percentage van totale inneming) Brood Aardappelen Groenten Fruit Noten/zaden Koek/gebak Diversen 28% 19% 14% 10% 5% 5% 19% 43 Brood Brood is een belangrijke bron van voedingsvezel, dat betreft met name volkorenbrood, gebakken met volkoren(tarwe)meel (circa 7,0 gr/100 gr). Hierbij maakt het niet uit of dit fijn of grof volkorenbrood is. De kleur van het brood zegt hierbij niet veel. Er zijn donkerbruin gekleurde broden te koop die gekleurd zijn met moutmeel en nauwelijks of niet meer vezel bevatten dan witbrood (2,7g/100 gr). Meergranen-broden bevatten vaak, maar niet altijd, een redelijke hoeveelheid vezel (bron: Consumentenbond Gezondgids, mei 2007). Roggebrood, met name de donkere variant, is wel een goede vezelbron (gem. 6g/100 gr). Er is er ook wit (en bruin) brood te koop met toegevoegde inulinevezels (bijvoorbeeld Blue band Goede start: 6,8g/100 gr). Aardappels en groente/fruit Aardappel(producten) bevatten circa 1,8 gr/100 gr. Gehaltes in groenten variëren sterk tussen soorten. Relatief veel vezels (> 4g/100 gr) leveren (tuin)bonen, erwten en bepaalde koolsoorten. Hetzelfde geldt voor fruit met relatief hoge gehaltes in bessen, bramen en gedroogde vruchten (tuttifrutti; abrikozen, et cetera). Whole grain De term ‘whole grain’ wordt in het buitenland (en in de literatuur) vaak gebruikt om effecten van volkorengraanproducten (maar ook ‘wild rice’ en boekwijt) te beschrijven. Deze effecten zijn voor een belangrijk deel, maar niet helemaal toe te schrijven aan de aanwezige voedingsvezel, maar de term ‘whole grain’ is daarmee niet synoniem. Dit omdat ook andere bioactieve stoffen, zoals fytonutriënten, zoals lignanen, plantensterolen en -fenolen) in vollegraanproducten voorkomen en oorzakelijk (causaal) betrokken kunnen zijn bij sommige van deze effecten (voor meer informatie zie bijvoorbeeld www.wholegraincouncil.org). Gezondheidseffecten van vezels Vezels zijn ze belangrijk voor een goede darmwerking. Een tekort aan voedingsvezels veroorzaakt darmproblemen, zoals een tragere stoelgang, obstipatie en aambeien of divertikels (uitstulpingen van de dikkedarmwand). Vezelrijk eten is ook belangrijk om overgewicht te voorkomen. Want hoewel voedingsvezels nauwelijks calorieën leveren, geven ze wel een verzadigd gevoel. Verder hebben sommige vezels een gunstig effect op de bloeddruk en het cholesterolgehalte. Daarmee verkleinen ze het risico op hart- en vaatziekten. Mogelijk verkleinen voedingsvezels ook het risico op dikkedarmkanker en diabetes type 2. 44 1.4 Overgewicht Het lichaam heeft energie nodig voor alle levensprocessen, zoals ademhalen; kloppen van het hart; op temperatuur blijven; genezen van wondjes; groeien van haar en nagels; groei bij jongeren en zwangere vrouwen; aanmaak moedermelk bij vrouwen die borstvoeding geven en lichamelijke activiteit (lopen, fietsen, zwemmen et cetera.). Het lichaam slaat een teveel aan energie op als vet. Deze vetvoorraad dient voor tijden van nood, maar de laatste jaren komt het in toenemende mate voor dat mensen te veel vetvoorraad creëren. Dit is beter bekend als overgewicht en obesitas. Overgewicht is primair het gevolg van een verstoring van het evenwicht tussen de energie-inneming via de voeding en het energiegebruik via beweging, over een langere periode. Het ontstaan van deze disbalans is te vinden in een combinatie van biologische, psychosociale, sociale en fysieke omgevingsfactoren. Er is een overvloed aan (energierijk) eten en drinken. Een actieve leefstijl is geen noodzaak meer, maar een keuze. Het niet in staat zijn tegenwicht te bieden aan verleiding, gecombineerd met weinig beweging, zien wetenschappers als een heel belangrijke oorzaak van de sterke toename van overgewicht. Overgewicht veroorzaakt door een aandoening, ziekte of stofwisselingsstoornis is zeldzaam. 45 INTERVIEW Jaap Seidell is hoogleraar Voeding en Gezondheid aan de Vrije Universiteit Amsterdam en houdt zich vooral bezig met voeding, gezondheid, leefstijl, chronische ziekte, oorzaken, gevolgen, preventie en behandeling van overgewicht en obesitas. Hij is bovendien voorzitter van de onafhankelijke wetenschappelijke commissie van het ‘Ik Kies Bewust’ logo en lid van Beraadsgroep voeding van de Gezondheidsraad. ‘Laat David Beckham bruine bonen aanprijzen. Succes verzekerd’ Verreweg de meeste voedingsmiddelenreclame gaat over snacks, snoepgoed en andere producten die niet tot het gezonde basispakket behoren. Aan sperziebonen, volkorenbrood en melk lijkt met commercials geen eer te behalen. Toch zijn ook gezonde voedingsmiddelen op een leuke manier te promoten, mits er voldoende geld in wordt geïnvesteerd. De overheid heeft hierin een sturende rol, vindt Jaap Seidell, hoogleraar Voeding en Gezondheid aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Reclameblokken tussen en tijdens radio- en TV programma’s. Advertenties in kranten en tijdschriften. Promotiefolders van de bakker en de supermarkt om de hoek. Posters in bushokjes. De hoeveelheid reclame die de consument dagelijks voor zijn kiezen krijgt is immens. Een groot gedeelte hiervan gaat over voedingsmiddelen. Het budget dat de industrie uittrekt voor reclame liegt er dan ook niet om: wereldwijd geven voedingsmiddelenbedrijven een slordige $ 40 miljard per jaar uit aan reclame over voedingsmiddelen. ‘Maar liefst 90% van het budget gaat op aan commercials en advertenties over snacks, frisdranken en andere producten die we eigenlijk bij uitzondering zouden moeten eten’, zegt hoogleraar Voeding en Gezondheid Jaap Seidell. Concurrentie Vanuit de voedingsmiddelenindustrie bekeken is dat logisch, vindt Seidell: ‘De meeste fabrikanten verkopen producten die aan de top van de voedingspiramide zitten, dat wil zeggen bewerkte producten met veel toegevoegde waarde. Vaak zijn dit ook de producten die we eigenlijk bij uitzondering zouden moeten eten. Aan de top van de piramide zit ook het meeste geld en is de onderlinge concurrentie het grootst. Producenten van primaire producten - bijvoorbeeld tuinbouwers en veehouders - aan de basis van de piramide hebben minder geld om te investeren in reclame en minder reden om elkaar te beconcurreren. Voor de consument verschillen een rood en blauw blikje frisdrank meer van elkaar dan sperziebonen van de ene of van de andere boer.’ Volgens de hoogleraar beïnvloedt reclame de keuze van de consument voor gezonde of minder gezonde producten. ‘Als er op TV veel reclame is over frisdrank, kan ik me voorstellen dat dit ten koste gaat van de consumptie van melk. Het lastige is dat een dergelijk effect met onderzoek moeilijk hard is te maken. Je kunt namelijk niet sturen op de hoeveelheid en de soort reclame die deelnemers aan je onderzoek tijdens de studieperiode over zich heen krijgen. Dan zou je mensen moeten verbieden hun huis uit te komen, kranten te lezen, radio te luisteren of TV te kijken, en dat kan niet.’ 46 Fabrikanten zeggen dat de invloed van reclame niet overschat moet worden. ‘Volgens hen leidt reclame hooguit tot een verschuiving in marktaandeel - zeg maar, de overstap van een blauw naar een rood blikje - maar niet tot een hogere consumptie van bepaalde voedingsmiddelen. Het totale volume aan marketing zal denk ik ook invloed hebben op de totale consumptie van frisdranken maar gedegen onderzoek hiernaar ontbreekt’, aldus Seidell. De gemakkelijke keuze? Vast staat dat het productaanbod van fabrikanten en supermarkten in combinatie met reclame het eetpatroon van de consument in de goede of verkeerde richting stuurt. ‘Fabrikanten hebben daarom de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de gezonde keuze de gemakkelijke keuze wordt. Het is vervolgens aan de consument die gezonde keuze ook daadwerkelijk te maken.’ Het is echter de vraag of consumenten wel weten hoe dat moet, kiezen voor gezond. ‘Consumenten kunnen pas een weloverwogen keuze maken als zij goede en objectieve informatie krijgen over de gevolgen van hun keuze voor bepaalde voedingsmiddelen. Het budget voor voedingsvoorlichting is in ons land echter zo’n tweeduizend keer lager dan dat voor voedingsmiddelenreclame. Je kunt je dus voorstellen dat de consument een vertekend beeld krijgt van wat de gezonde keus is.’ Gepolder Waar veel initiatieven in de private-sfeer blijven steken in gepolder, vindt Seidell logo’s als Ik Kies Bewust en het Gezonde Keuze klavertje een stap in de goede richting. ‘Uit onderzoek blijkt dat je de keuze van de consument met een gezond alternatief positief kunt beïnvloeden. Fabrikanten willen een dergelijk logo graag op de verpakking van hun producten zetten, ook als het betekent dat ze in eerste instantie veel moeten investeren en misschien zelfs verlies leiden.’ De hoogleraar vindt het wel jammer dat er zoveel discussie s rondom de logo’s. ‘Het zou natuurlijk mooi zijn als er op termijn één logo voor gezonde voedingsmiddelen komt. Maar de discussie over welk logo het beste is, leidt er alleen maar toe dat consumenten het gevoel krijgen dat er iets aan schort. En dat terwijl de discussie zich toespitst op kleine details - bijvoorbeeld of light-pindakaas nu wel of geen logo kan krijgen - waarover de doorsnee consument zich niet druk maakt.’ Sturing Als het aan Seidell ligt, gaat de overheid meer sturen in de informatie die de consument voorgeschoteld krijgt, of het nu gaat om reclame of om een logo voor gezonde voedingsmiddelen. ‘De overheid kan bijvoorbeeld voorschrijven dat reclame over minder gezonde voedingsmiddelen alleen op bepaalde tijdstippen uitgezonden wordt, of dat reclame over zulke producten gecompenseerd moet worden met reclame over primaire voedingsmiddelen. De overheid zou ook de verschillende partijen die logo’s op hun producten plakken moeten verplichten te komen tot één logo. Het klinkt misschien betuttelend, maar het werkt wel. Kijk maar naar landen als het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en Frankrijk.’ Seidell is ervan overtuigd dat je met voldoende financiële middelen ook gezonde, basisproducten op een leuke manier kunt promoten. ‘Huur maar eens een populaire voetballer als David Beckham in om bruine bonen aan te prijzen. Succes verzekerd.’ 47 Hoe bepaal je overgewicht? De Body Mass Index (BMI) geeft een indeling in gewicht. De BMI bereken je door het gewicht te delen door de lengte (in meters) in het kwadraat. Bij een gewicht van 65 kilo en een lengte van 1.75 meter is de BMI 21.2. In onderstaande tabel staat de indeling in categorieën en de adviezen ten aanzien van gewicht die hiervoor gelden voor volwassenen. Voor kinderen en ouderen gelden andere afkappunten, respectievelijk maten. BMI Definitie Advies t.a.v. gewicht 18.5 -25.0 Gezond gewicht Behouden van gezond gewicht door gezond te eten en voldoende te bewegen 25.0-30.0 Overgewicht Behouden gewicht of afvallen bij medische aanleiding (hoge bloeddruk, verhoogd cholesterol of diabetes) door gezond(er) en / of minder te eten en voldoende te (gaan) bewegen Groter dan Ernstig overgewicht / Dit gewicht levert gezondheidsrisico’s en er wordt 30.0 Obesitas aangeraden om 5-15% af te vallen. Indien (nog) geen gezondheidsklachten: af vallen met professionele steun. Indien wel gezondheidsklachten: overleg met (huis)arts. Hoe veel mensen hebben overgewicht? Sinds ongeveer 2000 schommelt het percentage mensen met overgewicht in Nederland rond de 40% voor vrouwen en 50% voor mannen. De snelle stijging in het percentage mensen met overgewicht lijkt af te vlakken. Dit geldt niet voor het percentage mannen met ernstig overgewicht, dat blijft toenemen. Bij vrouwen is het percentage ernstig overgewicht sinds 2006 vrij stabiel. De Vijfde Landelijke Groeistudie van TNO laat zien dat de prevalentie van overgewicht bij kinderen en jongeren blijft stijgen. In 2010 is gebleken dat 14% van onze jeugd te zwaar is. Daarvan zijn ook steeds meer kinderen en jongeren veel te zwaar (obees). Alhoewel meisjes nog altijd vaker (ernstig) overgewicht hebben dan jongens, wordt dit verschil steeds kleiner. De figuren hieronder geven over de periode van 1981-2009 aan welk percentage van de volwassenen een te hoog gewicht heeft, uitgesplitst naar geslacht en naar leeftijd. De gegevens zijn afkomstig uit een langlopend onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Deelnemers vullen daarbij zelf hun lengte en gewicht in. Aangezien mensen geneigd zijn hun gewicht te onderschatten, zijn deze cijfers waarschijnlijk aan de lage kant en is in werkelijkheid de situatie ernstiger. 48 Percentage mensen (20 jaar en ouder) met overgewicht en ernstig overgewicht in de periode 1981-2009, gestandaardiseerd naar leeftijds- en geslachtsverdeling in 1981 Bron: RIVM Percentage 50 40 30 20 20 10 0 1981 1983 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 overgewicht, mannen ernstig overgewicht, mannen overgewicht, vrouwen ernstig overgewicht, vrouwen ! 49 Overgewicht naar leeftijdsgroepen (2000-2009) 45 40 35 30 25 20 - 25 jaar 25 - 45 jaar 45 - 65 jaar 65 jaar en ouder 20 15 10 5 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Jaartal Obesitas naar leeftijdsgroepen (2000-2009) 16 14 12 10 20 - 25 jaar 25 - 45 jaar 45 - 65 jaar 65 jaar en ouder 8 6 4 2 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Jaartal 50 2006 2007 2008 2009 Kosten van overgewicht en obesitas De financiële consequenties als gevolg van overgewicht en obesitas in Nederland worden geschat op 3 tot 5% van het gezondheidszorgbudget. Dat komt neer op 500 miljoen tot 1 miljard euro per jaar. De indirecte kosten, bijvoorbeeld door ziekteverzuim, verloren arbeidsjaren, uitkeringen en dergelijke, bedragen circa 2 miljard euro per jaar. Gezondheidsrisico’s van overgewicht en obesitas Overgewicht en obesitas hangen samen met tal van ziekten en aandoeningen: hart- en vaatziekten diabetes mellitus type 2 gewrichtsklachten aandoeningen aan de galblaas klachten aan de luchtwegen / slaapapneu bepaalde soorten kanker vruchtbaarheidsproblemen (vrouwen) menstruatiestoornissen Gezondheidsverlies Niet alleen zijn er financiële kosten die samenhangen met overgewicht en obesitas, maar ook treedt er gezondheidsverlies op. In Nederland zijn jaarlijks circa 40.000 gevallen van hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2 en kanker en circa 7.000 sterfgevallen te wijten aan overgewicht. Men schat dat voor alle 40-jarige Nederlanders geldt dat overgewicht een verlies in levensverwachting oplevert van 0,8 levensjaren. Het is nog onbekend welk deel van de ziektelast aan voeding kan worden toegerekend en welk deel aan bewegen en andere oorzaken van overgewicht. Naast een kortere levensduur, zorgt overgewicht voor meer ongezonde levensjaren (RIVM). 51 Ook middelomtrek belangrijk Naast het bepalen van de BMI is ook de middelomtrek een veel gebruikte maat voor het inschatten van de gezondheidsrisico’s van overgewicht. Vooral om het vet dat zich in en om de buik ophoopt schadelijker is. De middelomtrek wordt bepaald op het midden tussen de onderste rib en het bovenste uitstekende heupbot (ongeveer ter hoogte van de navel). Hiervoor gelden de volgende afkappunten, die voor mannen en vrouwen verschillen. Deze gelden voor volwassenen. Voor kinderen bestaan geen algemeen geldende afkappunten. Middelomtrek (in cm) Beoordeling en advies mannen vrouwen <94 <80 probeer op gewicht te blijven (geen verhoogd risico) 94-102 80-88 blijf op gewicht (nog geen verhoogd risico, maar de gevarenzone komt in beeld) 102 en hoger 88 en hoger probeer af te vallen (verhoogd risico) Zowel de BMI als de middelomtrek zijn makkelijk te meten maten die samenhangen met gezondheidsrisico’s. Ze zeggen beide niets over de hoeveelheid vet in het lichaam. Preventie van gewichtstoename Gezien de teleurstellende resultaten van de behandeling van een te hoog lichaamsgewicht, zeker op de lange termijn, is er de laatste jaren gelukkig steeds meer aandacht voor de preventie van overgewicht. Omdat afvallen en blijvend gewichtsverlies zo moeilijk is, ligt hierbij de nadruk vooral op de preventie van gewichtstoename, voor alle leeftijdsgroepen. Alleen in die gevallen dat er sprake is van heel hoge BMI dan wel gezondheidsklachten wordt nog naar afvallen gekeken. Op de site van het Voedingscentrum staan de richtlijnen voor het voorkomen van gewichtstoename. Dit houdt in dat je eet volgens de Schijf van Vijf, ten minste 30 minuten per dag beweegt. Als je eens te veel eet, houd je de volgende dag een Balansdag. Rol van de retail en fabrikanten bij het voorkomen van gewichtstoename en daarmee overgewicht Juist aan de kant van het aanbod is er veel te winnen, de industrie werkt namelijk hard aan het nog aantrekkelijker maken van de gezonde keuzes zodat consumenten makkelijker de energierijkere producten laten staan. Er zijn meer positieve trends waar te nemen, zo lijken fabrikanten in de categorie ‘extra’ van de Schijf van Vijf hun portiegroottes, van bijvoorbeeld candybars, naar beneden bij te stellen. Deze ontwikkeling verdient navolging. 52 Marketing Hoe? Wat? Niet alleen met het verkleinen van de portiegroottes is winst te boeken, ook het verder aanpassen van recepturen kan idealiter bijdragen aan een verbeterde gezondheid van de Nederlanders. Liefst met gestandaardiseerde criteria, zoals gebeurt bij bijvoorbeeld het Ik Kies Bewust. Dit kan op nog grotere schaal gebeuren. Imago- en smaakverbetering van 20+ en 30+ kazen Kazen met een vetgehalte van 20+ en 30+ aantrekkelijker maken voor een groter publiek, zoals bijvoorbeeld Milner (FrieslandCampina), Beemster (CONO kaasmakers) en Leerdammer lightlife. Alternatieven voor volvette kaas zijn er al lang. Deze kazen zijn 40 – 60% minder vet dan 48+ kaas. De innovaties van de laatste jaren zijn gericht op smaak en beleving. De kunst is dan niet alleen om de productformules steeds te verbeteren, maar ook om iets te doen aan de (voor)oordelen van consumenten over de gezondere keuze. De afgelopen jaren heeft productdifferentiatie een grote vlucht genomen. Van kazen met een lange rijpingsduur tot 30+ kaas met mosterd, bieslook of tuinkruiden: de consument heeft een ruime keuze. Tot zeer recent richtten de meeste reclames voor 20+ en 30+ kaas zich vooral op consumenten die letten op hun gewicht. De pay-off van Slankie reclames was tot 2008: “Wat er niet aan komt, hoeft er ook niet af”. In de huidige campagnes staat smaak en genieten meer centraal. Bij Leerdammer: “Zo vol van smaak heb je light nog nóóit gegeten”. Milner: “Gewoon iets minder vet om lekker vol van te genieten.” Beemster: “Je kunt nu eindelijk op je lijn letten én lekker genieten van kaas!” Op deze manier bereikt een bestaande gezonde innovatie een breder publiek. Praktijk voorbeeld Marketing Hoe? Wat? www.milner.nl, www.beemsterkaas.nl, www.leerdammer.nl Calorieloze cola zoekt grotere markt Cola zonder calorieën, die aantrekkelijk is voor mannen, zoals Coca-Cola Zero. Sinds de jaren 1990 is er Pepsi Max en in 2007 introduceerde Coca-Cola Nederland Coca-Cola Zero. Campagnes voor light cola en andere calorieloze frisdranken zijn vaak gericht op vrouwen. Om mannen te bereiken, hebben diverse frisdrankfabrikanten een product gelanceerd dat qua smaak en merkbeleving (look & feel) beter aansluit bij die doelgroep. Zo is bijvoorbeeld de campagnes en vormgeving van Coca-Cola Zero mannelijker dan die van de oudere ‘zus’ Coca-Cola light. Coca-Cola Zero was voor het bedrijf de grootste lancering sinds Coca-Cola light in 1984. Het bedrijf is erin geslaagd door middel van een massamediale campagne dit product tot een succes te maken. Zo won het bedrijf diverse vakprijzen voor succesvolle productintroductie en staat de drank op de 5e plaats van best verkopende frisdranken in Nederland (volgens Nielsen). Praktijk voorbeeld www.pepsico.nl, www.coca-colanederland.nl 53 voorbeeld Gezondere drinkyoghurt 54 www.lidl.nl > Linessa, www.optimel.nl, www.ah.nl, www.distrifood.nl/web/Zuivel-en-Kaas/De-Markt-Ontwikkelingen.htm Marketing Hoe? Yoghurtdrank met 0% vet en zonder toegevoegde suiker waardoor de energiedichtheid lager is geworden. Bijvoorbeeld: Optimel en Linessa. In al deze dranken is de suiker vervangen door zoetstoffen. Het vetgehalte is 0% door het gebruik van magere yoghurt als basisingrediënt. Vrijwel alle merken richten zich met name op vrouwen (met slogans als “Het mooiste gewicht is evenwicht”) en benadrukken dat deze producten niet alleen een gezonde en bewuste keuze, maar tegelijkertijd ook lekker zijn. A-merken als Optimel hebben inmiddels concurrentie op dit vlak van huismerken van vrijwel alle supermarkten. Dit is een voorbeeld van een gezonde innovatie die in korte tijd niet meer weg te denken is uit het schap. Zoete zuiveldranken met een lage energie-inhoud zijn niet alleen een alternatief voor mensen die al suikerhoudende zuiveldranken dronken. Ze blijken in de afgelopen jaren ook een hele nieuwe groep consumenten te hebben bereikt. Inmiddels is het nu zo normaal om zuiveldrank met een lage energie-inhoud te produceren, dat je met dit feit op zich geen klanten wint en bindt. Zo zegt Cees van Dommelen van onderzoeksbureau Gfk in vakblad Distrifood: “Jarenlang is ‘goed voor jezelf zorgen’ ingevuld door producten met 0% vet. Nu is dit een randvoorwaarde en komt er een schepje bovenop.” Producenten kunnen dan gaan concurreren met extra’s naast de lage energie-inhoud, bijvoorbeeld het gebruik van diervriendelijkere zuivel of een nieuwe smaak. Wat? Praktijk Referenties en aanbevolen literatuur 1.2 Voeding & Gezondheid Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. C.F. van Kreijl & A.G.A.C. Knaap (Eds), RIVM, 2004. Samenvatting rapport in Voeding Nu vol 6 (2005), nr. 10, pp 9-13. Diet, nutrition and the prevention of chronic diseases. WHO Techn. Report Series nr. 916 (2003). Ook verschenen als artikelenreeks in: Publ. Health Nutr. vol. 7, nr.1 (special issue), 2004. Voedingsnormen. Rapporten Gezondheidsraad 2000/12; 2001/19/; 2003/4 (via www.gr.nl) Richtlijnen Goede Voeding 2006. Rapport Gezondheidsraad 2006/12 Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2010) Richtlijnen Voedselkeuze, Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl 1.3.1 Liever wat minder: verzadigd vet Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. C.F. van Kreijl & A.G.A.C. Knaap (Eds), RIVM, 2004. Samenvatting rapport in Voeding Nu vol 6 (2005), nr. 10, pp 9-13. Richtlijnen Goede Voeding 2006. Rapport Gezondheidsraad 2006/12 Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2010) Richtlijnen Voedselkeuze. Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl 1.3.2 Liever wat minder: zout Richtlijnen Goede Voeding 2006. Rapport Gezondheidsraad 2006/12 Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2010) Richtlijnen Voedselkeuze. Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl Gezonde voeding, van begin tot eind. Kabinetsnota voeding en gezondheid, VWS/LNV, 2008 Geleijnse JM & Grobbee DE (2003). Voeding en gezondheid - Hypertensie. Ned Tijdschr v Geneesk 147:996-1000 Geleijnse JM, Kok FJ, Grobbee DE. Impact of dietary and lifestyle factors on the prevalence of hypertension in Western populations. Eur J Public Health. 2004 Sep;14(3):235-9. Geleijnse JM (2007). Gezondheidsaspecten van zout (Proceedings symposium ‘Opzouten’; Consumentenbond. (zie Gezondgids April 2007, pp 9-10) 55 1.3.3 Liever iets meer: groente en fruit Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. C.F. van Kreijl & A.G.A.C. Knaap (Eds), RIVM, 2004. Samenvatting rapport in Voeding Nu vol 6 (2005), nr. 10, pp 9-13. Richtlijnen Goede Voeding 2006. Rapport Gezondheidsraad 2006/12 Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2010) Richtlijnen Voedselkeuze. Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl Jansen MCJF, van den Vijver LPL. Fruits and Vegetables in chronic disease prevention (2e update).2004 1.3.4 Liever iets meer: vis Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. C.F. van Kreijl & A.G.A.C. Knaap (Eds), RIVM, 2004. Samenvatting rapport in Voeding Nu vol 6 (2005), nr. 10, pp 9-13. Richtlijnen Goede Voeding 2006, Rapport Gezondheidsraad 2006/12 Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2010) Richtlijnen Voedselkeuze. Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl Effectiviteit van voedingsinterventies bij hypercholesterolemie bij patiënten met hart en vaatziekten en hoog risicopersonen. Review Nederlandse Hartstichting (september 2008) (kan worden gedownload van www.hartstichting.nl) 1.3.5 Liever iets meer: voedingsvezel Richtlijnen voor de vezelinneming. Rapport Gezondheidsraad GR 2006/03 VWA Dossier Voedingsvezel (April 2007). Zie: www.vwa.nl Richtlijnen Goede Voeding 2006, Rapport Gezondheidsraad 2006/12 Gezond genieten met de Schijf van Vijf. Brochure 100, Voedingscentrum (2008) Richtlijnen Voedselkeuze. Voedingscentrum 2009. Download via www.voedingscentrum.nl 1.4 Overgewicht WHO: Obesity: preventing and managing the global epidemic. Report of a WHO Consultation Geneva, World Health Organization 2004: whqlibdoc.who.int/trs/WHO_TRS_894.pdf International Obesity Task Force (IOTF): www.iotf.org/aboutobesity.asp 56 Links Algemeen over gezondheid Gezondheidsraad: www.gezondheidsraad.nl Voedingscentrum: www.voedingscentrum.nl Voor informatie over hoe gezond je eet: www.kiesikgezond.nl Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu: www.rivm.nl Nationaal Kompas Volksgezondheid: www.nationaalkompas.nl Wereldgezondheidsorganisatie: www.who.int Stichting Ik Kies Bewust: www.ikkiesbewust.nl Gezonde Klavertje van Albert Heijn: www.ah.nl/keuzeklavertje 1.3.1 Verzadigd vet Taskforce verantwoorde vetzuursamenstelling: www.vetzuursamenstelling.nl Productschap MVO, Vette feiten: www.vettefeiten.nl 1.3.2 Zout World Action on Salt and Health: www.worldactiononsalt.com Food Standard Agency uit het Verenigde Koninkrijk: www.food.gov.uk/healthiereating/salt European Food Safety Authority: www.efsa.europa.eu 1.3.3 Groente en fruit Groentenfruitbureau (het marketing- en communicatiebureau voor de aardappelen, groenten en fruitsector): www.groentenfruitbureau.nl Productschap Tuinbouw: www.tuinbouw.nl The Greenery: www.thegreenery.com 1.3.4 Vis Nederlands visbureau: www.visbureau.nl Viswijzer: www.wnf.nl > viswijzer 1.4 Overgewicht Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu: www.rivm.nl Voor informatie en cijfers over overgewicht: www.nationaalkompas.nl Voor informatie over de balansdag: www.balansdag.nl 57 58 Hoofdstuk 2 Microbiële Voedselveiligheid ir. Wieke van der Vossen-Wijmenga, kennisspecialist voedselveiligheid en kwaliteit, Voedingscentrum 2.1 Inleiding Gezond ondernemen betekent ook: in het gehele proces aspecten van voedselveiligheid meewegen. Regelmatig staan er alarmerende berichten in de krant over het risico van resten bestrijdingsmiddelen in groente en fruit; of over het gevaar van kunstmatige zoetstoffen voor kinderen en hormonen in vlees. De komende twee hoofdstukken gaan over voedselveiligheid In hoofdstuk 2 komen de microbiële aspecten van voedselveiligheid aan bod. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de contaminanten van voedselveiligheid, zoals bestrijdingsmiddelen en dioxines. Dit hoofdstuk gaat dus over microbiële aspecten van voedselveiligheid. Dit zijn de gevolgen van bederf van voedsel. Door eten te lang of op de verkeerde manier te bewaren, er onhygiënisch mee om te gaan of het niet goed te bereiden, groeit het aantal micro-organismen. De consument speelt hierbij een belangrijke rol, maar ook tijdens het proces kunnen er zaken niet goed gaan. De overheid kan daarvoor regelgeving ontwikkelen. In het interview waarmee dit hoofdstuk begint, legt prof. dr. Marcel Zwietering, hoogleraar Levensmiddelenmicrobiologie, de eindverantwoordelijkheid bij de producent. In de paragrafen daarna staan richtlijnen om die verantwoordelijkheid te nemen. Zo gaat het in paragraaf 2.2 over het belang van het hygiënisch omgaan met voedsel. Wat is bedorven eten, wat zijn de gevolgen? In paragraaf 2.3 komt HACCP aan bod, een methode om in de keten het risico op microbiële problemen zo klein mogelijk te houden. In 2.4 volgt informatie over het opstellen van een hygiënecode, waarin onder ander het HACCP-protocol van een bedrijf of instelling vastgelegd wordt. 59 INTERVIEW Marcel Zwietering is hoogleraar Levensmiddelenmicrobiologie aan Wageningen Universiteit. ‘We moeten acceptabele risico’s definiëren en concrete doelen stellen’ Rommelende darmen, misselijkheid of erger. Jaarlijks wordt een flink aantal mensen beroerd na het eten van voedsel besmet met ziekteverwekkers als salmonella, campylobacter en listeria. En dat terwijl ons voedsel veiliger is dan ooit. “De risico’s terugbrengen naar nul kan niet, maar er valt her en der in de productieketen nog wel wat eer te behalen”, zegt Marcel Zwietering. 45-50 jaar. Dat was anderhalve eeuw geleden de levensverwachting van de gemiddelde Nederlander. Armoede, het voedingspatroon en voedsel- en andere infecties door een slechte hygiëne eisten hun tol. Dat is nu gelukkig anders: de gemiddelde levensverwachting in ons land is gestegen tot ruim boven de 70 jaar en ons voedsel is vele malen veiliger geworden. Dat hebben we te danken aan de introductie van moderne technieken voor voedselconservering en aan kwaliteitsmanagementsystemen als HACCP. Toch hebben we de ziekteverwekkers van toen nog niet helemáál onder de duim. Jaarlijks krijgen 300.000 tot 750.000 mensen in ons land te maken met een voedselinfectie, aldus een ruwe schatting van het RIVM. “Salmonella, campylobacter en norovirussen veroorzaken de meeste ziektegevallen. Listeria en toxoplasmose spelen ook een rol bij overlijdensgevallen”, zegt hoogleraar Levensmiddelenmicrobiologie Marcel Zwietering. Alert zijn De voedselveiligheid in ons land staat op een hoog peil, maar we moeten alert zijn op trends die microbiële risico’s vergroten of juist verkleinen, zo benadrukt Zwietering. “We zien bijvoorbeeld in Duitsland een duidelijke toename in het aantal gevallen van listeria-besmetting. Vermoedelijk houdt dit verband met de vergrijzing. Ouderen zijn - net als kinderen, zwangere vrouwen en zieke mensen - vatbaarder voor voedselinfecties”, vertelt hij. Ook valt zelfs in een ontwikkeld land als Nederland nog wel wat te verbeteren aan de voedselveiligheid. “De voedingsmiddelenindustrie heeft zijn zaakjes over het algemeen goed op orde, maar er glipt wel eens iets tussendoor. Denk bijvoorbeeld ook aan de overname van fabrieken in minder ontwikkelde landen, waar men soms minder ver is met kwaliteitssystemen en hygiëne. In supermarkten is de temperatuur in koelvitrines vaak te hoog, bijvoorbeeld doordat ze open zijn. Verder hebben koelkasten voor consumenten niet altijd een constante temperatuur, en weten veel consumenten niet op welke stand een koelkast het beste koelt of dat je beter geen pan hete soep in de koelkast kan zetten. Goede scholing over hygiëne is belangrijk, niet alleen voor medewerkers in de industrie en winkelpersoneel, maar ook voor de consument. Eigenlijk moeten we daar op de lagere school al mee beginnen.” 60 Eindverantwoordelijkheid Voedselveiligheid is dus het terrein van meerdere partijen. Toch vindt Zwietering het goed dat de overheid de eindverantwoordelijkheid neerlegt bij één partij: de producent. “De producent zit het dichtst op het product en het productieproces, en moet kunnen aantonen dat hij de veiligheid beheerst. De overheid kan alleen regels opstellen en controleren of fabrikanten die regels naleven.” Hij plaatst daarbij wel een paar kanttekeningen: “We moeten oppassen dat we niet vervallen in controles of fabrikanten hun formulieren wel goed hebben ingevuld, of in crisismanagement. Wat je nu vaak ziet, is dat de overheid álles aan de markt overlaat. Als het dan mis gaat, gaat er in één keer heel veel mis. We moeten er naar streven problemen zoveel mogelijk te voorkomen en de beheersing van de voedselveiligheid heel kritisch doorlichten.” Grijs gebied Grenzen definiëren is volgens Zwietering de grootste uitdaging in het verhaal over voedselveiligheid. “Regels werken alleen als ze zwart-wit zijn geformuleerd. De realiteit is echter een grijs gebied, waarbinnen we te maken hebben met veel onzekerheden en variabiliteit. Voor verse producten bijvoorbeeld is een nulrisico een illusie, sommige bacteriën zijn er nu eenmaal. Maar voor de smaak en de gezonde variatie in ons voedselpakket zijn verse producten wel belangrijk. De huidige trend naar verse producten met minder zout en conserveringsmiddelen zal microbiologisch gezien wel wat uitdagingen geven, maar daar moeten we niet bang voor zijn. Op zich vind ik het een goede ontwikkeling.” Het enige wat we kunnen doen is besmettingen zo laag mogelijk houden, ervoor zorgen dat als er een besmetting is het organisme niet te ver uitgroeit. Ook moeten risicogroepen goed voorgelicht worden. “En dat is alleen mogelijk als we acceptabele risico’s definiëren, concrete doelen stellen en op basis daarvan komen tot een gebalanceerde beslissing”, aldus de hoogleraar. 61 2.2 Hygiëne Hygiëne is het geheel van maatregelen en activiteiten dat gericht is op het handhaven van een schoon leefmilieu en het voorkómen van ziekte. De mens is een organisme dat moet leven met een voortdurende bedreiging van andere organismen en omgevingsfactoren. Deze wetmatigheid overwinnen we nooit helemaal, maar we kunnen wel proberen de bedreiging zoveel mogelijk te beheersen. Jaarlijks komen in Nederland minstens 300.000 tot 750.000 voedselinfecties en -vergiftigingen voor. Daarom is dit onderwerp één van de belangrijkste terreinen van voedselveiligheid. Bedorven en/of onveilig Een levensmiddel dat ziekte veroorzaakt wordt vaak bedorven genoemd, maar bederf is niet altijd waarneembaar. Een levensmiddel heet bedorven als het zodanige eigenschappen heeft gekregen dat het niet meer aantrekkelijk is voor consumptie door mensen. Deze situatie kan zijn ontstaan door oxidatie, enzymreacties, fysische effecten en heel vaak door micro-organismen. Microbieel bederf ontstaat door grootschalige vermeerdering van micro-organismen in of op het levensmiddel. Deze situatie geeft een afwijkende geur, smaak en/of uiterlijk. Daarnaast kan het levensmiddel onveilig zijn. Bijvoorbeeld doordat het een giftige stof in een gevaarlijke hoeveelheid bevat, of door de aanwezigheid van micro-organismen die tot ziekte leiden: ziekteverwekkers, of, in vaktaal, pathogenen. De aanwezigheid van giftige stoffen of ziekteverwekkende micro-organismen is meestal niet te zien, te ruiken of te proeven en staat zo dus los van waarneembaar bederf. Maar, in een bedervend levensmiddel gebeurt altijd wel iets wat het onveilig maakt. Er ontstaan bijvoorbeeld eiwitafbraakproducten waar we niet tegen kunnen of er verschijnen ziekteverwekkende micro-organismen. Vaak moeten ziekteverwekkende micro-organismen eerst kunnen vermeerderen voor zij zieke consumenten kunnen veroorzaken, maar niet altijd. De pure aanwezigheid van bijvoorbeeld een paar norovirussen is al voldoende voor ziekte. Of je ziek wordt van een levensmiddel dat besmet is met ziekteverwekkende micro-organismen, hangt van veel factoren af. De behandeling die een levensmiddel krijgt, is zo’n belangrijke factor. Wanneer een levensmiddel wordt verhit, voor het gegeten wordt, worden veel besmettingen afgedood. Helaas, sommige besmettingen blijven ook na verhitting gevaarlijk. Het kan ook voorkomen dat een levensmiddel veilig is op moment van verkoop, maar dat verkeerde behandeling leidt tot risico, bijvoorbeeld te lang of onvoldoende gekoeld bewaren. De gevoeligheid van degene die het levensmiddel eet, speelt ook een heel grote rol. Besmettingen waar de ene niets van merkt, kunnen voor een ander dodelijk zijn. Kwetsbare groepen zijn jonge kinderen, zwangeren, hoog bejaarden en mensen die een verminderde weerstand hebben door een ziekte of bepaalde medicijnen. Hoewel deze risicogroepen vatbaarder zijn, is niemand onkwetsbaar voor voedselinfectie. 62 Voedselvergiftiging We spreken steeds over voedselinfectie, maar er kan ook sprake zijn van voedselvergiftiging. Een voedselvergiftiging wordt veroorzaakt door het consumeren van levensmiddelen die gif (toxinen) bevatten. Een toxine kan door vervuiling in een levensmiddel zitten of er van nature al inzitten. Dit soort toxinen komen in het volgende deel aan bod. Hier gaat het over een derde soort, namelijk toxinen die geproduceerd worden door micro-organismen. Toxinen werken direct op de biologische reacties die in het lichaam plaatsvinden. Bij een voldoende hoge concentratie treedt een acuut effect op binnen enkele uren na consumptie: misselijkheid en braken. Staphylococcus aureus en clostridium zijn de bekendste bacteriën die een toxine kunnen produceren en dus een voedselvergiftiging kunnen geven. Praktijk Hoe? Wat? Bepaalde toxinen, bijvoorbeeld de mycotoxinen (schimmelgifstoffen), kunnen op langere termijn ernstige effecten hebben door bij te dragen aan het risico op kanker. De meeste van deze toxinen zijn hitte-resistent, waardoor ze niet uitgeschakeld kunnen worden door te koken. Milde conservering met Pulsed Electric Field Een nieuwe technologie voor pasteurisatie is Pulsed Electric Field (PEF). De industrie zoekt naar nieuwe methoden om levensmiddelen te conserveren met behoud van smaak en voedingstoffen. PEF is een methode waarbij ziektekiemen en bederforganismen onschadelijk worden gemaakt met korte, intense stroomstootjes. Het kan bijvoorbeeld toegepast worden bij groente- en vruchtensappen. Door producten op de reguliere manier te pasteuriseren en/of te steriliseren verandert de smaak en smaken producten minder ‘vers’. Door een veel lagere procestemperatuur toe te passen in combinatie met PEF, blijft bijvoorbeeld de kleur, geur en smaak van groente en fruit veel meer behouden en blijft het toch een veilig product. PEF wordt al toegepast, maar staat nog in de kinderschoenen. Het kan ook gebruikt worden bij de conservering van bijvoorbeeld vlees, vis, salades en spreads. Praktijk voorbeeld www.fda.gov (zoekterm: Pulsed Electric Fields) Voedselinfectie Een voedselinfectie wordt veroorzaakt door opname van ziekteverwekkende micro-organismen, die in de darm koloniseren. Daarnaast produceren deze micro-organismen toxinen die de epitheelcellen binnendringen en beschadigen. De gevolgen zijn het optreden van buikpijn en diarree binnen enkele uren of dagen na consumptie van het besmette voedsel. Na enkele dagen verdwijnen deze verschijnselen, maar dan kan men de ziektekiem nog geruime tijd uitscheiden met de ontlasting. Men is dan een ‘gezonde drager’. Door slechte (toilet) hygiëne kan men voedsel of andere personen besmetten. De bacteriën die de meeste voedselinfecties veroorzaken zijn salmonella, campylobacter en E. coli. Virussen kunnen eveneens voedselinfecties veroorzaken. De meeste voedselinfecties vinden in de zomer plaats, omdat dan de omstandigheden voor vermeerdering voor bacteriën gunstiger zijn. Een uitzondering is het norovirus dat juist in de winter toeslaat. In de meeste gevallen zijn de ziekteverschijnselen van voedselinfecties vrij mild, de meeste mensen hebben alleen diaree. 63 Stoomcursus microbiologie Om van de gevaren van micro-organismen meer te begrijpen is enige basale kennis van de microbiologie nodig. Een volledige cursus microbiologie past hier niet, maar enkele cruciale begrippen kunnen wel de revue passeren. Micro-organismen zijn bacteriën, protozoën, schimmels, gisten en algen. Virussen worden meestal niet tot micro-organismen gerekend, maar wij nemen ze in één adem mee, omdat ze uitdrukkelijk tot voedselinfectie kunnen leiden. Anderzijds zullen gisten en algen minder aan bod komen omdat ze geen voedselinfecties veroorzaken. Ze kunnen wel bederf veroorzaken. Micro-organismen zijn hooguit enkele micrometers groot en dus onzichtbaar voor het blote oog. Kenmerk van een organisme is dat het leeft, dus moet ademen en voedsel nodig heeft en kwetsbaar is. Cruciaal is de voortplanting van een organisme. Op dit punt zijn virussen bijzonder. Virussen ademen niet, kunnen zich niet zelfstandig voortplanten, leven in feite niet. Zij kunnen alleen bepaalde cellen binnendringen en die cellen vervolgens zo beïnvloeden dat de getroffen cellen het virus gaan vermeerderen, waar die cellen uiteindelijk aan ten gronde gaan. Bacteriën zijn eencellige micro-organismen zonder duidelijke celkern. Afhankelijk van de soort kan een bacterie een andere vorm hebben, Sommige bacteriën kunnen meerdere vormen aannemen en daarmee hun overleving beïnvloeden. Zo zijn er soorten die een spore kunnen vormen. Dat is een vorm waarin de levensprocessen vrijwel stil staan, maar waarbij een hoge weerstand geldt ten opzichte van veel bedreigingen. Ook de voedingsbehoeften en de behoefte aan en gevoeligheid voor zuurstof verschilt erg per soort. Verse en rauwe levensmiddelen bederven vrijwel altijd door bacteriën. Ook voedselinfecties hebben meestal een bacteriologische achtergrond. Schimmels zijn meercellige micro-organismen met een pluizig uiterlijk. Ze bestaan uit schimmeldraden die samen een netwerk vormen. Schimmels kunnen alleen groeien in een omgeving met zuurstof. Ze planten zich onder meer voort door middel van sporen die al zwevend in de lucht grote afstanden kunnen overbruggen. Een levensmiddel dat bloot staat aan de lucht, loopt daardoor altijd wel besmettingen met schimmels op. Het hangt van de omstandigheden af of die uitgroeien. Schimmels bederven levensmiddelen en kunnen ook toxinen vormen die voor voedselvergiftiging zorgen. Toxines van schimmels heten mycotoxinen. Bekende voorbeelden van mycotoxinen zijn aflatoxine en DON. Deze laatste heeft zo’n ingewikkelde naam (deoxynivalenon) dat hij altijd bij zijn afkorting wordt genoemd. Alleen bepaalde schimmels kunnen die mycotoxinen vormen, waarvoor ze flink moeten uitgroeien. In consumentenproducten is dit verschijnsel slechts zelden aan de orde. Wel is dit een probleem in het begin van de productieketen, nog op de akker of tijdens de opslag, van granen en peulvruchten. De pluizige verschijnselen van schimmel verdwijnen in de verwerking, maar het toxine kan ver komen. 64 Factoren die de groei bevorderen ofwel belemmeren Temperatuur is cruciaal. Voor veel micro-organismen is lauw warm een ideale temperatuur om te vermeerderen. Naarmate het kouder wordt, vertraagt de vermeerdering, maar sommige soorten doen het nog aardig bij koelkasttemperatuur. Beneden nul valt de vermeerdering helemaal stil, maar afsterven is niet, of maar zeer ten dele het geval. De organismen komen weer levenslustig voor de dag zodra de temperatuur weer boven nul komt. Bij hele hoge temperaturen kunnen de problemen veel heviger zijn. Bij zestig graden gaan al de eerste micro-organismen te gronde. Koken wordt door de meeste bacteriën niet overleefd. Alleen een aantal toxinen en sporen van sommige bacteriën kunnen koken overleven. Na het koken ontstaan weer levendige bacteriën uit die sporevorm. Water is vrijwel altijd essentieel om te vermeerderen, en in mindere mate om te overleven. Om deze reden hoort drogen bij het reinigen van gereedschappen en oppervlakken. Zuurstof is voor veel micro-organismen onmisbaar, met name voor schimmels, maar andere soorten kunnen goed zonder, zij ademen op een andere manier. Er zijn zelfs micro-organismen waarvoor zuurstof dodelijk is. Het inzicht in de ademhaling van micro-organismen heeft geleid tot het ‘verpakken onder beschermende atmosfeer’. De luchtsamenstelling is dan zodanig aangepast dat voor de hand liggende bedervers hevig vertraagd zijn in hun mogelijkheden. Voorwaarde is dan wel dat de verpakking niet gaat lekken. Voedingsstoffen zijn eveneens van levensbelang. Het belang van reinigen is onder meer het wegnemen van voedingsstoffen voor bedervende micro-organismen. Innovaties Verpakkingen kunnen tegenwoordig veel meer doen dan alleen het product beschermen. Er zijn zogenaamde “intelligente” en “actieve” verpakkingen met speciale eigenschappen. Zij reageren intelligent als zij in aanraking komen met levensmiddelen. De ene soort verstrekt informatie over de kwaliteit (versheid) van het product. De andere verlengt de houdbaarheid door er gunstige chemische wijzigingen in aan te brengen. In het eerste geval verkleurt de verpakking bijvoorbeeld als het product niet meer vers of bedorven is. In het tweede geval voorkomt de verpakking gasvorming die schadelijk is voor het product (zuurstof- of ethyleenvangers) of het materiaal geeft conserveringsmiddelen of antioxidanten af. Deze nieuwe soort verpakkingen zijn opgenomen in de wetgeving betreffende alle materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (Richtlijn 1935/2004/EG). Als deze actieve materialen en voorwerpen de samenstelling of de organoleptische eigenschappen van de levensmiddelen wijzigen, moeten ze ook voldoen aan de wetgeving over levensmiddelenadditieven (zie hoofdstuk 4). Bovendien verbiedt deze wetgeving het gebruik van stoffen die kunnen verbergen dat een product bedorven is (zoals aldehyden of aminen) of die de kleur kunnen wijzigen om zo de consument te misleiden. 65 voorbeeld Is het vlees wel de hele tijd koel bewaard? 2.3 HACCP In de wereld van levensmiddelen is HACCP een gevleugelde term. Lieden die beroepshalve veel met deze term bezig zijn, spreken de afkorting niet meer in losse letters uit, maar maken er een nieuw woord van, bijvoorbeeld ‘hessep’. Dus wie enige deskundigheid uit wil stralen, kan hier ophouden met lezen. Oefen voor de spiegel in het vlot uitspreken van ‘hessep’. De omgeving zal denken dat u precies weet hoe veilige levensmiddelen gegarandeerd worden. Het begrip HACCP Het begrip HACCP staat voor Hazard Analysis and Critical Control Points: de analyse van gevaren en kritische controlepunten. Het begrip is in Amerika ontstaan. In het begin van de Amerikaanse ruimtereizen werd deze benadering ontwikkeld om microbiologische veiligheid te krijgen voor de voeding van astronauten. Het bleek zo’n efficiënte manier dat het toepassingsgebied is uitgebreid tot vrijwel de gehele productie en distributie van levensmiddelen. Vooral waar procesmatig gewerkt wordt, sluit HACCP goed aan. Vooral de grotere levensmiddelenindustrie omarmt de benadering, omdat de veiligheid van de producten hiermee geborgd wordt. Kleinere bedrijven vinden het in eerste instantie omslachtig en duur, maar ervaren geleidelijk dat dit juist kosten bespaart. Alleen wie niets om de veiligheid geeft zal HACCP proberen te negeren. Daar komt hij meestal niet mee weg, omdat de wet het eist. HACCP vergt wel enige kennis van zaken en inzicht in het betreffende productieproces. 66 Praktijk www.intelligenceforfood.com, www.pack4food.be Hoe? Het zogenaamde ‘intelligentetiket’, dat aangeeft of de koudeketen in alle fasen na de productie (transport, bewaring en uitstraling in de winkel, plus transport en opslag bij de consument) is behouden. Het etiket heeft een Tijd-Temperatuur Indicator (TTI) en kan bijvoorbeeld worden toegepast op vis- en vleesproducten. Bij deze levensmiddelen is het van groot belang dat ze continu koud bewaard en vervoerd worden, omdat ze uitermate gevoelig zijn voor bacteriegroei en bederf. Een voorbeeld van een TTI is een OnVU etiket. De indicator, die geactiveerd wordt door een UV-lichtbron, heeft een donkere kleur en wordt ingekapseld in een transparante film die licht tegenhoudt. Nadien wordt hij steeds lichter in een tempo dat afhangt van de temperatuurstijging. Wanneer de kleur overeenkomt met de referentie, is het product niet langer houdbaar. De etiketten worden al gebruikt, bijvoorbeeld bij medicijnen. Door de hoge kosten zijn er in Nederland nog niet veel voorbeelden van toepassing bij levensmiddelen. Wat? Praktijk 7 stappen Bij de HACCP benadering horen 7 stappen. 1. Het beschrijven van het proces. Hiervoor wordt een schematisch overzicht gemaakt van elk stapje van grondstof tot eindproduct, en wordt elk gevaar benoemd dat voorkomen, geëlimineerd of tot een aanvaardbaar niveau gereduceerd moet worden. Er moet een inschatting gemaakt worden van het risico. Dit is een combinatie van de kans dat het gevaar zich daadwerkelijk voordoet in het eindproduct en van de gevolgen voor de gezondheid van de consument, indien dit zou gebeuren. Gevaren waar je aan moet denken zijn: microbiologische gevaren (bijvoorbeeld bacteriën, virussen, schimmels en prionen) chemische gevaren (bijvoorbeeld gifstoffen geproduceerd door schimmels, milieucontaminanten en bestrijdingsmiddelen) fysische gevaren (bijvoorbeeld glas en scherpe metaal- of houtdelen) Alle denkbare gevaren moeten de revue passeren. De gevaren kunnen in grondstoffen aanwezig zijn of kunnen ontstaan tijdens bereiding, behandeling, verpakking en vervoer van levensmiddelen. 2. Het identificeren van de kritische beheersingspunten in het stadium of de stadia waarin beheersing essentieel is om een gevaar te voorkomen of te elimineren dan wel tot een aanvaardbaar niveau te reduceren. In het jargon worden deze punten meestal aangeduid met CCP’s (Critical Control Points). Het kan overigens ook voorkomen dat dergelijke punten niet aanwezig zijn in het betreffende proces. 3. Het vaststellen van kritische grenswaarden voor de kritische beheersingspunten om te kunnen bepalen wat aanvaardbaar en niet aanvaardbaar is op het vlak van preventie, eliminatie of reductie van een onderkend gevaar. Je moet hier dus een meetbaar aspect hebben. Dergelijke aspecten kunnen zijn: tijd, temperatuur, vochtgehalte, pH, maar ook sensorische eigenschappen zoals uiterlijk en textuur. 4. Het vaststellen en toepassen van efficiënte bewakingsprocedures op de kritische beheersingspunten. Bijvoorbeeld een schema dat aangeeft wanneer een specifieke meting uitgevoerd moet worden. Dit proces noemt men ook wel monitoring, een engels woord voor bewaking. 5. Het vaststellen van corrigerende maatregelen wanneer uit de bewaking zou blijken dat een kritisch controlepunt niet volledig onder controle is. Het constateren van een afwijking moet gevolgd worden door een omschreven actie. 6. Het vaststellen van procedures om na te gaan of de hierboven genoemde maatregelen naar behoren functioneren, waarbij regelmatig verificatieprocedures worden uitgevoerd. Het gaat hier om een ander soort waarnemingen als die van stap 4. Een voorbeeld is het controleren van de temperatuur van een koeling. De ondernemer controleert deze regelmatig door de temperatuur te meten met een thermometer (= monitoring). Om vast te stellen of een proces voldoende beheerst wordt (bijvoorbeeld het verhitten, afkoelen en bewaren) dient dit periodiek geverifieerd te worden. Dit kan door af en toe een monster te laten onderzoeken op het aantal micro-organismen (=verificatie). 7. Het opstellen van aan de aard en de omvang van het levensmiddelenbedrijf aangepaste documenten en registers, om aan te tonen dat de hierboven omschreven maatregelen daadwerkelijk worden toegepast. Controleurs zoals managers en de VWA moeten zich er van kunnen overtuigen dat het systeem functioneert. Als een product, de verwerking of een proces een wijziging ondergaat, dient de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de procedure te herzien en waar nodig aan te passen. 67 Juridische achtergrond Nadat de verplichting tot HACCP al enige jaren in de Warenwet was opgenomen is er sinds 2004 een Europese richtlijn die letterlijk wet is in alle EU landen: verordening (EG) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne. Artikel 5 is gewijd aan risicoanalyse en kritische beheersingspunten ‘Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dragen zorg voor de invoering, de uitvoering en de handhaving van een of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP-beginselen.‘ De witte plek in de toepassing van HACCP staat hier ook, want de HACCP-verplichting ‘is alleen van toepassing op exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met een op de primaire productie volgende fase van de productie, de verwerking en de distributie van levensmiddelen …’ Dus: agrariërs, zoals veehouders en verbouwers van groenten en granen hoeven geen HACCP toe te passen. Daarmee is niet gezegd dat veiligheid daar niet aan de orde is. Integendeel, ook in de primaire sector en ook in de productie van veevoer moet verantwoordelijkheid voor veiligheid genomen worden, Uitgebreide voorschriften voor voedselveiligheid in de primaire sector zijn opgenomen in Bijlage I van verordening (EG) nr. 852/2004. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten naleving van de HACCP verplichting kunnen aantonen. Dit zal vooral betekenen dat de registraties die verbonden zijn aan de zevende stap, in orde moeten zijn, actueel bijgehouden en ter inzage voor autoriteiten. Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf kan rechtstreeks de verplichting tot HACCP op zijn schouders nemen, maar vooral voor een klein bedrijf kan het ongemakkelijk zijn om daar capaciteit voor in te zetten. Bovendien zijn er misschien veel meer bedrijven waar dezelfde processen toegepast worden, waardoor iedereen hetzelfde wiel naast elkaar uit zou moeten vinden. De regelgeving biedt daarom de mogelijkheid om ’Gidsen voor goede praktijken’ te maken die voor een groep bedrijven het hele HACCP verhaal ondervangen. Dit zijn de zogenaamde hygiënecodes. Dergelijke hygiënecodes kunnen ook ingaan op aspecten die specifiek zijn voor een branche, bijvoorbeeld koeling en keukenhygiëne in de horeca. 2.4 Hygiëne code en overige kwaliteitssystemen Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf heeft in principe een (meestal losbladig) boekwerk op de plank waarin beschreven staat hoe de veiligheid wordt geborgd. Dat boekwerk kan uitgegeven zijn door een brancheorganisatie en het woord ‘hygiënecode’ in de titel voeren. Zo’n hygiënecode is geen verplicht bezit, maar zoals gesteld in het hoofdstuk over HACCP, mag een hygiënecode de invulling van de HACCPverplichting zijn. Hygiënecodes worden centraal door de branche- en sectororganisaties opgesteld voor de achterban. In deze hygiënecodes staan de kritische punten in het voedselveiligheidssysteem volgens de HACCP-methode. Deze kritische punten dienen vervolgens door de ondernemers in de betreffende sectoren te worden bewaakt en beheerst. De VWA beschikt over alle goedgekeurde hygiënecodes en gebruikt die bij het inspecteren van een bedrijf. De exploitant van een bedrijf moet de hygiënecode van zijn branche op zijn minst paraat hebben. Ook moet hij kunnen laten zien dat de richtlijnen die hierin staan opgevolgd worden. Als een bedrijf of instelling niet met 68 een hygiënecode werkt, moet er een eigen plan zijn om aan de HACCP-verplichting te voldoen. Een hygiënecode doorloopt het productieproces, inventariseert de gevaren en geeft de procedures om de gevaren te beheersen. Niet alle gevaren zijn te vangen in klassieke CCP’s (Critical Control Points). Maar ook zonder CCP’s is aandacht voor veiligheid uitgewerkt in een hygiënecode. Juridische basis Hygiënecodes zijn op Europees niveau geregeld in artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 852/2004. Daarnaast geeft de Warenwet inhoud aan het begrip in het Warenwetbesluit Hygiëne van levensmiddelen, artikel 4 en 5. De in het eerste lid bedoelde hygiënecodes moeten worden opgesteld met inachtneming van de Aanbevolen Internationale Richtlijnen voor de Praktijk - Grondbeginselen van de levensmiddelenhygiëne, van de Codex Alimentarius. Voor de meeste hygiënecodes geldt dat deze mogen worden gebruikt als deze door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zijn goedgekeurd. Voordat de hygiënecode de vereiste ministeriële goedkeuring krijgt, wordt het concept besproken in het Regulier Overleg Warenwet. Een overleg dat georganiseerd wordt door het ministerie VWS. In dit overleg zijn de volgende organisatie vertegenwoordigd: ondernemersorganisaties (industrie en handel) consumentenorganisaties de ministeries van VWS en van EL&I de Voedsel en Waren Autoriteit het relevante bedrijfschap of productschap Een lastige eis die de minister aan een hygiënecode stelt, is dat deze ‘waar mogelijk en zinvol’, wordt voorzien van microbiologische richtwaarden (WB Hygiëne van levensmiddelen, art 4.2.c). De belangrijkste microbiologische richtwaarden staan in de verordening (EG) nr. 2073/2005 en in het Warenwetbesluit Bereiding en Behandeling van levensmiddelen. Na 3 tot 5 jaar worden bestaande hygiënecodes geëvalueerd, waarbij ook de mate van gebruik en de bruikbaarheid in de praktijk worden bekeken. Op grond hiervan en op basis van nieuwe inzichten en eventuele nieuwe gevaren in de sector worden de codes verbeterd, waarna de goedkeuring van de minister kan worden verlengd. Basisvoorwaarden De hygiënecode omvat het hele productieproces, zoals van een HACCP-benadering verwacht mag worden. Daar wordt een onderdeel aan toegevoegd dat in de praktijk ook veel belang heeft. Dat gaat over de basisvoorwaarden. Je moet immers aan een aantal voorwaarden voldoen om een veilig productieproces überhaupt mogelijk te maken. Het verschilt per hygiënecode wat in de basisvoorwaarden wordt verwerkt en wat elders in de tekst wordt opgevangen. Een redelijke set basisvoorwaarden zijn de volgende: 1. 2. Deskundigheid personeel en training Persoonlijke hygiëne (veel incidenten zijn te herleiden tot een keukenmedewerker die een 69 3. 4. 5. 6. 7. 8. ziekteverwekkende bacterie of virus bij zich draagt en die onbewust op grote schaal verspreidt) Grondstoffenkwaliteit Hygiënische werkwijzen Reiniging en desinfectie Onderhoud apparatuur Bouw, afwerking en inrichting van de ruimten waar de levensmiddelen bewaard of bewerkt worden. Wering ongedierte De basisvoorwaarden en de, op de HACCP gebaseerde, beheersmaatregelen vormen samen een voedselveiligheidssysteem. Dit systeem zorgt er voor dat: (na) besmetting van voedsel door micro-organismen, chemische verontreinigingen en vreemde bestanddelen wordt voorkomen door goede bedrijfshygiëne (persoonlijke hygiëne, hygiënische werkwijzen, schoonmaak en onderhoud van ruimten en materialen) verontreinigingen worden verwijderd, bijvoorbeeld het wassen van groenten uitgroei van micro-organismen (en de daar eventueel aan verbonden vorming van toxinen) wordt vertraagd, geremd en/of voorkomen door een juiste bewaarwijze (temperatuur en bewaarduur) afdoding van micro-organismen en onwerkzaam maken van sommige toxinen wordt bereikt door hittebehandeling ongewenste chemische veranderingen bij de bereiding worden voorkomen, bijvoorbeeld aangebrande delen, te lang en/of te hoog verhitten van frituurvet Overige kwaliteitssystemen in de levensmiddelenindustrie Naast de hygiënecode worden in de levensmiddelenindustrie verschillende andere kwaliteitssystemen toegepast. Deze kwaliteitssystemen zijn niet verplicht vanuit de overheid, maar worden veelal vanuit de supermarkt (retail) aangestuurd. Supermarkten kunnen aanvullende eisen stellen. Met name voor de zogenaamde huismerkartikelen (private label) heeft de supermarktketen een eigen verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het product. Hiervoor zal het dus aanvullende eisen stellen aan de fabrikant van het product om de voedselveiligheid te waarborgen. Soms gaat de supermarktorganisatie zelf de controle uitvoeren bij de fabrikant, maar meer en meer wordt gebruik gemaakt van onafhankelijke controleinstellingen. Hieronder staan enkele voorbeelden van systemen die op het gebied van voedselveiligheid in de voedselketen worden gebruikt: Eisen voor een op HACCP gebaseerd voedselveiligheidssysteem ISO 22000: een kwaliteitsmanagementsysteem wat, volgens de principes van ISO 9001 werkt, maar meer gericht is op voedselveiligheid Global-Gap: supermarktrichtlijn voor agrarische producten waarin eisen staan ten aanzien van bijvoorbeeld bestrijdingsmiddelen en traceerbaarheid BRC: inspectieprotocol ontwikkeld door Britse supermarkten IFS: inspectieprotocol welke te vergelijken is met BRC, maar ontwikkeld is door Franse en Duitse supermarkten 70 Een levensmiddelenbedrijf kan door middel van een certificaat aantonen dat het aan de richtlijnen voldoet. In veel gevallen is de aanwezigheid van het juiste certificaat een voorwaarde om aan een supermarkt te leveren. Conclusie In Europa is eten en drinken nog nooit zo veilig geweest. De regels zijn streng en de controle op naleving is scherp. Maar: er zijn nog veel kansen om het aantal gevallen van ziekte door eten nog verder terug te dringen. Door goede voorlichting aan consumenten over hygiëne en de juiste manier om eten te bewaren en bereiden, kan de schade door verkeerd eten beperkt worden. Het Voedingscentrum speelt daarbij een belangrijke rol, maar de industrie kan bij die voorlichting ook een steentje bijdragen. Ook is in het productieen distributieproces natuurlijk nog best wat te verbeteren. Er zijn, zoals Zwietering aangaf, nog kansen om te innoveren en ontwikkelen in de richting van veiliger voedsel. Bijlage: Overzicht van bestaande hygiënecodes in Nederland ORGANISATIE NAAM CODE + BEKENDMAKING BEHANDELING IN ROW Productschap voor Gedistilleerde Dranken Kadercode voor de gedistilleerd- en wijnsector, uitsluitend voor zover die code betrekking heeft op de gedistilleerd sector (Stcrt.² 1996, 157 en 2003, 60) 16-10-1995 (ACWW) Bedrijfschap voor de Groothandel in Eieren en Eiproducten en de Eiproductenindustrie Hygiënecode Eiproductenfabrikanten en –handelaren (Stcrt. 1998, 28) 05-12-1997 Bedrijfschap Horeca en Catering Hygiënecode voor de ijsbereiding (Stcrt. 1998, 57) 06-02-1998 Transport en Logistiek Nederland Hygiënecode voor transport-, opslag- en distributie van levensmiddelen (Stcrt. 2001, 54) 03-11-2000 Ambachtelijke Molenaars Gilde Gilde van Vrijwillige Molenaars 07-05-2000 Hygiënecode voor windmolens, watermolens en ambachtelijke maalderijen, malend voor menselijke consumptie (Stcrt. 2001, 131) Suikerstichting Nederland Code voor de hygiënische productie en verpakking van kristalsuiker (Stcrt. 2001, 219) 22-06-2001 71 72 ORGANISATIE NAAM CODE + BEKENDMAKING BEHANDELING IN ROW Bedrijfschap Frisdranken en Waters Hygiënecode Groothandel in dranken en Horecabenodigdheden (Stcrt. 2002, 9) 16-02-2001 Voedingscentrum Hygiënecode voor de voedingsverzorging in woonunits, kinderdagverblijven, dienstencentra en bij uitbrengmaaltijden (Stcrt. 2002, 50 en 2004, 78) 22-06-2001 12-03-2004 Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart Hygiënecode voor de binnenvaart (Stcrt. 2002, 79) 27-09-2001 Productschap Tuinbouw Hygiënecode voor de AGF-detailhandel (Stcrt. 2002, 115) 05-04-2002 Centraal Bureau Levensmiddelenhandel CBL-Hygiënecode (Stcrt. 2002, 115) 05-04-2002 Vereniging Nederlandse Frisdranken industrie Hygiënecode Natuurlijk mineraal- en Bronwater (Stcrt. 2002, 155) 07-06-2002 Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE) Hygiënecode Eieren voor Verzamelaars, Pakstations en Grossiers (Stcrt. 2002, 155) 07-06-2002 Vereniging Nederlandse Frisdrankenindustrie Hygiënecode Frisdranken (Stcrt. 2002, 168) 12-12-2001 Vereniging van Keurslagers Keurslager hygiënecode (Stcrt. 2002, 168) 07-06-2002 Productschappen Vee, Vlees en Eieren Hygiënecode voor het poeliersbedrijf (Stcrt. 2002, 209) 07-06-2002 Centraal Brouwerij Kantoor Hygiënecode voor mouterijen en brouwerijen (Stcrt. 2003, 15) 30-10-2002 Nederlands Bakkerij Centrum Hygiënecode voor de brood- en banketbakkerij (Stcrt. 2003, 26) 27-09-2002 Productschap Tuinbouw Hygiënecode voor ongesneden vers(e) groenten, fruit en paddestoelen (Stcrt. 2003, 26) 13-12-2002 Productschap Zuivel Hygiënecode voor de kleinschalige detailhandel in zuivel (Stcrt. 2003, 60) 30-10-2002 Productschap Wijn Hygiënecode voor de wijnsector (Stcrt. 2003, 60) 05-02-2003 Nederlandse Aardappel Organisatie NAO hygiënecode kleinverpakkers van ongeschilde aardappelen (Stcrt. 2003, 157) 05-02-2003 ORGANISATIE NAAM CODE + BEKENDMAKING BEHANDELING IN ROW NOC*NSF NOC*NSF Hygiënecode voor sportkantines (Stcrt. 2003, 157) 04-06-2003 STOR Hygiënecode Overlegplatform Restaurantketens (STOR) (Stcrt. 2003, 207) 25-09-2003 Productschap Vis Hygiënecode voor de visdetailhandel (Stcrt. 2004, 57) 25-09-2003 Vereniging van onafhankelijke tankopslagbedrijven Hygiënecode voor de op- en overslag van eetbare oliën en vetten (Stcrt. 2004, 106) 25-09-2003 Hoofdbedrijfschap Detailhandel Hygiënecode voor de ambulante handel Verkoop Eet- en drinkwaren (Stcrt. 2004, 134) 12-03-2004 Bedrijfschap Horeca en Catering Hygiënecode voor de horeca (Stcrt. 2004, 134) 04-04-2003 Vereniging Nederlandse Catering Organisaties (Veneca) Hygiënecode voor de contractcatering (Stcrt. 2004, 171) 28-06-2004 Stichting Wijninstituut Nederland Hygiënecode voor de Nederlandse commerciële wijngaardenier (Stcrt. 2004, 183) Schriftelijk behandeling juni 2004 Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie Handboek Voedselveiligheidssysteem verkooppunt motorbrandstoffen (Stcrt. 2004, 222) 28-06-2004 Voedingscentrum Hygiënecode voor de voedingsverzorging in zorginstellingen (Stcrt. 2005, 22) 22-06-2001 12-03-2004 december 2004 (schriftelijke behandeling) Koninklijke Nederlandse Slagersorganisatie Hygiënecode voor het slagersbedrijf (Stcrt. 2005, 102 ) 27-09-2004 Koninklijke Vereniging het Comité van Graanhandelaren Hygiënecode voor de granen-, zaden- en peulvruchten collecterende, verwerkende en afleverende industrie (Stcrt. 2005, 165) 28-04-2005 HPA Certificeringsoverleg Voedselveiligheid certificaat akkerbouw (VVAK) (Goedkeuring door de minister van LNV, Stcrt. 2006, 23) 13-10-2005 73 74 Hoofdstuk 3 Voedselveiligheid - contaminanten Dr. Stephan Peters, kennisspecialist voedselveiligheid en -kwaliteit 3.1 Inleiding Naast microbiële stoffen die onbedoeld in eten voorkomen, zijn er zogenaamde contaminanten. Dit zijn vervuilende stoffen in voedsel. Ze kunnen van nature in bepaalde producten aanwezig zijn, zoals lectinen in rauwe peulvruchten. Of er bijvoorbeeld door milieuverontreiniging in zijn gekomen. Voor stoffen die bewezen schadelijk zijn, gelden strenge eisen. Er zijn bijvoorbeeld limieten voor zware metalen, dioxines en polychloorbifenylen (PCB’s). Daarnaast kunnen ook bij het (industrieel) bereiden van voedsel schadelijke stoffen ontstaan, zoals acrylamide in friet en chips. In dit hoofdstuk komen de belangrijkste stoffen aan bod. Allereerst, in paragraaf 3.2 gewasbeschermingsmiddelen, vervolgens in paragraaf 3.3 procescontaminanten, zoals acrylamide. En ten slotte in paragraaf 3.4 milieuverontreiniging; denk aan dioxines en PCB’s. Dit hoofdstuk gaat dus over de risico’s van deze stoffen, maar vooral ook over de minimale aanwezigheid van gevaren in onze huidige voeding. Het is goed om daarbij, als toekomstig professional in de levensmiddelenindustrie, ook na te denken over het verschil in perceptie tussen consumenten en wetenschappers. Zie daarvoor ook hoofdstuk 4 over additieven. Niet elke contaminant levert een gevaar op voor de volksgezondheid. Een bekend toxicologisch principe is: alles is giftig, als je er een te hoge dosis van binnen krijgt. Voor levensmiddelen gelden strenge regels voor de mate waarin bepaalde stoffen erin voor mogen komen. Denk aan resten van bestrijdingsmiddelen, zware metalen of dioxines. Naast weten regelgeving, gebeurt er ook veel op het gebied van zelfregulering. Op Europees retailerniveau is er bijvoorbeeld het initiatief Global Good Agricultural Practice (GlobalGAP), wat moet leiden tot een verhoging van de kwaliteit van levensmiddelen voornamelijk op het gebied van voedselveiligheid en milieubelasting tijdens de productie. Voordat de belangrijkste contaminanten besproken worden, lees je in het interview met hoogleraar toxicologie Ivonne Rietjens over de vooroordelen over synthetisch versus natuurlijk. 75 INTERVIEW Ivonne Rietjens is hoogleraar Toxicologie aan Wageningen Universiteit en leidt met Ruud Woutersen het Kenniscentrum Innovatieve Toxicologie. Ook is zij lid van de Werkgroep van Deskundigen (WGD) Gezondheidsraad. ‘Risk-benefit assessments helpen bij het opstellen van regels’ ‘Natuurlijk’ is niet per se gezonder dan synthetisch. Alle stoffen kunnen in een te hoge dosis schadelijk zijn en supplementen met botanische ingrediënten zijn soms sowieso al ongezond. Ivonne Rietjens, hoogleraar Toxicologie aan Wageningen Universiteit, pleit daarom voor extra regelgeving en goede risk-benefit assessments. ‘Bevat alleen natuurlijke vruchtensuikers’. ‘Zonder kunstmatige kleurstoffen’. ‘Met natuurlijke kruidenextracten’. Producten met alleen natuurlijke ingrediënten zijn in, want mensen denken dat zulke producten gezond zijn. Fabrikanten van voedingsmiddelen en -supplementen spelen daar met productontwikkeling en een clean label policy handig op in. De bijbehorende vaak suggestieve gezondheidsclaims zijn in veel gevallen niet wetenschappelijk onderbouwd. ‘Natuurlijk’ is niet per se gezonder dan kunstmatig, benadrukt Ivonne Rietjens, hoogleraar Toxicologie aan Wageningen Universiteit. ‘Vitamine C uit natuurlijke bronnen bijvoorbeeld heeft precies dezelfde chemische structuur als zijn synthetische variant. En voedingsmiddelen kunnen zowel natuurlijke als niet-natuurlijke gifstoffen bevatten. Aan de ene kant heb je toxines geproduceerd door planten of schimmels, aan de andere kant zijn er chemische gifstoffen zoals dioxines en PCB’s’, legt zij uit. Vermijdbaar? De toxicologe spreekt liever van vermijdbare versus niet-vermijdbare toxines. ‘Voor vermijdbare gifstoffen, zoals voedseladditieven, diergeneesmiddelen of pesticiden, waarvan in veiligheidsonderzoek blijkt dat er risico’s aan het gebruik ervan verbonden zijn, geldt dat je kunt besluiten dat ze niet mogen worden toegepast. Daar kun je bij kwaliteitscontroles op letten. Retailers of productontwikkelaars kunnen de bijbehorende risico’s vermijden omdat de stoffen niet gebruikt mogen worden en dit gecontroleerd kan worden.’ Voorbeelden van niet-vermijdbare gifstoffen zijn dioxines en schimmeltoxines. ‘Hoe goed we de productie ook uitvoeren en controleren, deze stoffen zitten altijd in meer of mindere mate als verontreiniging in onze voedingsmiddelen. Als er in de voedingsmiddelenindustrie sprake is van een incident, dan gaat het vaak over deze categorie, hoewel incidenten met het gebruik van vermijdbare gifstoffen, zoals verboden kleurstoffen of diergeneesmiddelen, ook voorkomen.’ De consument mag er vanuit gaan dat voedingsmiddelen in de winkel veilig zijn, of ze nu natuurlijke of synthetische ingrediënten en toevoegingen bevatten. ‘Alle aan voeding toe te voegen hulpstoffen worden uitvoerig en op dezelfde manier getest en beoordeeld op hun veiligheid, en gecontroleerd. Toxines kunnen wel gezondheidsschade veroorzaken, maar de invloed daarvan is in de Westerse wereld klein ten opzichte van de gezondheidsschade als gevolg van een ongezond eetpatroon. De meeste gezondheidswinst is te behalen door niet te veel vet en calorieën binnen te krijgen, niet te roken en niet te veel alcohol te drinken’, benadrukt Rietjens. 76 Overdosis In tegenstelling tot de veiligheid van voedingsmiddelen is de hoogleraar niet tevreden over die van supplementen. ‘Mensen die meerdere supplementen naast elkaar slikken, kunnen al gauw een overdosis binnenkrijgen. Een teveel aan vitamine A bij zwangere vrouwen bijvoorbeeld kan afwijkingen aan het ongeboren kind veroorzaken. De vijftiende eeuwse arts Paracelcus zei het al: ‘de dosis maakt het gif’.’ Wat Rietjens nog meer zorgen baart, zijn de botanische ingrediënten in supplementen. Hiervoor bestaat geen adequate regelgeving. ‘Iedereen kan zonder enig toezicht Chinese of andere kruiden in pillen stoppen en die verkopen, en dat leidt tot ongelukken. Zo werden in 2001 mensen ziek na het drinken van kruidenthee waarin per ongeluk Japanse in plaats van Chinese steranijs verwerkt zat. En in een afslankkliniek in België hebben verkeerde kruidenpreparaten geleid tot nierkanker. Deze preparaten bevatten per ongeluk giftige artistolochiazuren.’ Na incidenten als die met de thee of de afslankkruiden reageert de overheid vaak met de invoering van een richtlijn, bijvoorbeeld in de Warenwet. Maar van een overkoepelende regelgeving is op dit moment nog geen sprake. Rietjens weet waarom: ‘Er is geen overeenstemming over hoe de veiligheid van ingrediënten in zulke botanische preparaten beoordeeld moet worden. Bovendien is onduidelijk wat die beoordeling voor consequenties kan hebben voor de toepassing van botanische preparaten met dezelfde ingrediënten als medicijn.’ Risk-benefit Wetenschappelijke risk-benefit assessments kunnen een handje helpen bij het opstellen van regels. ‘Hierbij worden gezondheidsvoordelen afgewogen tegen de risico’s. Als maatstaf kan bijvoorbeeld de DALY eenheid worden gebruikt, oftewel een disability-adjusted life year. Een DALY staat voor een volledig gezond levensjaar dat behouden is gebleven of juist verloren gaat als het gevolg van een bepaalde risicofactor’, aldus Rietjens. ‘Zo kun je voor de consumptie van vis het aantal verloren DALYs als gevolg van de aanwezigheid van dioxinen en zware metalen in de geconsumeerde vis afwegen tegen de gezondheidswinst als gevolg van de relatief grote hoeveelheid omega-3 vetzuren. Voor de consumptie van groente en fruit kun je de gezondheidswinst afwegen tegen de risico’s van residuen van bestrijdingsmiddelen. Hoe die risk-benefit analyse uitvalt, is momenteel onderwerp van onderzoek.’ Toch is het ook met een risk-benefit benadering soms lastig om tot een goede afweging te komen, bijvoorbeeld als het gezondheidsvoordeel geldt voor een andere bevolkingsgroep dan de groep die het nadeel kan ondervinden. Foliumzuursupplementen bij zwangere vrouwen bijvoorbeeld zijn belangrijk om een open ruggetje bij het ongeboren kind te voorkomen. Tegelijkertijd is er zorg dat bij hoge doseringen voor sommige groepen het risico op darmkanker verhoogd zou kunnen zijn. ‘Bij het vinden van een juiste risk-benefit afweging moeten in sommige gevallen daarom ook ethische afwegingen worden meegenomen’, aldus de toxicologe. 77 3.2 Gewasbeschermingsmiddelen Bestrijdingsmiddelen worden ook wel gewasbeschermingsmiddelen genoemd, omdat ze gewassen beschermen tegen plagen tijdens de teelt, verwerking, opslag en transport. In totaal worden in de land- en tuinbouw in de EU meer dan 600 bestrijdingsmiddelen gebruikt. Afzonderlijk of in combinatie met elkaar voorkomen of bestrijden ze ziekten en insectenplagen. Bijvoorbeeld insecten die de plant aanvreten of schimmels en bacteriën die de planten ziek maken. In de land- en tuinbouw worden daarnaast middelen gebruikt die de groei of bloei van de planten reguleren. In plaats van bestrijdingsmiddelen worden soms natuurlijke vijanden gebruikt om plagen en ziektes te bestrijden, zoals de sluipwesp of roofwants. Resten bestrijdingsmiddelen Bestrijdingsmiddelen worden gesproeid of verstoven op de plant of als korrels op de aarde gestrooid. Ze zijn meestal niet afspoelbaar waardoor de boer ze niet na elke regenbui opnieuw hoeft te gebruiken. Ze dringen vaak door in het product. Het wassen en schillen van fruit en groente heeft daarom weinig effect op mogelijke resten bestrijdingsmiddel in de vrucht of groente. Soms worden eventuele resten bestrijdingsmiddel afgebroken als de groente wordt gekookt. Toelating en controle De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (tegenwoordig geregeld in de Warenwet) heeft als doel nadelige gevolgen door het gebruik van bestrijdingsmiddelen te voorkomen. Bestrijdingsmiddelen worden alleen goedgekeurd als vaststaat dat ze werken en er een minimale kans is dat zij onbedoeld schade berokkenen aan mens, dier of milieu. De controle op deze wet is in handen van de Voedsel en Waren Autoriteit en de Algemene Inspectie Dienst. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) beoordeelt welke bestrijdingsmiddelen worden toegelaten. Deze Commissie, die is ingesteld door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mag daar zelfstandig over beslissen. Indeling Ter bescherming van gewassen tegen verschillende plagen (= pestos in Latijn, vandaar de naam pesticiden), wordt een scala aan bestrijdingsmiddelen toegepast. Meer dan 600 verschillende verbindingen mogen specifiek, of in een mengsel, toegepast worden. Deze zijn te onderscheiden in de volgende functionele groepen: 78 Bestrijdingsmiddel Applicatie Pesticiden (= verzamelnaam) Diverse plagen Herbiciden Onkruiden Fungiciden Schimmels Insecticiden Insecten Rodenticiden Knaagdieren Nematiciden bodem-aaltjes Deze pesticiden beschermen gewassen tijdens de cultivatie, de verwerking, de opslag en het transport. Ze worden daarom ook gewasbeschermingsmiddelen genoemd. Soms worden ze preventief toegepast ter voorkoming van een besmetting. Naast deze pesticiden worden in de land- en tuinbouw verbindingen gebruikt die de groei of bloei van de planten reguleren. Ook die verbindingen kunnen voor gezondheidsrisico’s zorgen. Pesticiden kunnen in verschillende fasen gebruikt worden, bijvoorbeeld door sproeien, verstuiven (spuitbus) of het verspreiden van korrels. Over het algemeen infiltreren pesticiden producten en ze zijn daarom niet afspoelbaar. Het wassen van fruit is daarom vaak ineffectief. Dit impliceert namelijk na iedere regenbui een hernieuwde applicatie. Het toxische werkingsmechanisme van pesticiden verschilt zeer, hetgeen de variatie aan humane toxiciteit verklaart. Ook de bestendigheid tegen thermische degradatie varieert. Soorten Een belangrijke groep insecticiden zijn de organische fosforverbindingen zoals parathion, diazinon, en azinfosmethyl. Deze verbindingen remmen acetylcholinerase, een enzym dat acetylcholine tussen zenuwen (en spieren) metaboliseert. Deze verbindingen kunnen worden opgenomen via inhalatie en huidcontact, ze zijn echter weinig persistent. Persistentie De mate van persistentie van een bestrijdingsmiddel is de snelheid waarmee en de mate waarin een middel weer afbreekt. Een bestrijdingsmiddel dat weinig persistent is, breekt relatief snel af. Tegen de tijd dat een product in de winkel ligt, kan het zo goed als verdwenen zijn. Een andere groep van insecticiden bestond uit chloorkoolwaterstoffen zoals DDT (1,1,1-trichloro-2,2-bis(p-chlorophenyl)ethane), dieldrin, aldrin, en lindaan. Deze verbindingen zijn vaak neurotoxisch, soms carcinogeen en kunnen worden opgenomen middels ingestie, inhalatie en dermaal contact. De meeste van deze verbindingen zijn persistent en kunnen zich ophopen in vetweefsel. Om deze redenen zijn ze nu verboden. Herbiciden vormen een zeer heterogene groep met verbindingen zoals paraquat, glyfosaat en bifenox. Deze stoffen verstoren algemene (plant)fysiologische processen zoals de energiewinning. Door de heterogeniteit is geen algemene uitspraak te doen over de opnameroute en persistentie van herbiciden. Ook de fungiciden zijn een heterogene groep met verbindingen zoals dithiocarbamaten (maneb, thiram), captan, en organische kwikverbindingen. Over het algemeen werken deze verbindingen door de remming van één of meerdere enzymen (bijvoorbeeld de remming van de ergosterol biosynthese door maneb). De humane opname-eigenschappen verschillen erg, evenals de persistentie. 79 De rodenticiden dienen ter protectie tegen knaagdieren. Enkele verbindingen verdienen hier vermelding. Anticoagulanten zoals warfarine (nu verboden), bromadiolon en chloorfacinon remmen de vitamine K werking (nodig voor bloedstolling). Ook aluminiumfosfide, wat het zuurstoftransport blokkeert, wordt als rodenticide gebruikt. Het ideale bestrijdingsmiddel… 1. 2. 3. 4. is selectief - andere organismen hebben er geen last van is effectief - werkt goed voor de doelorganismen en de schadelijkheid aan andere organismen blijft beperkt wordt in de natuur gemetaboliseerd (afgebroken) - bij de oogst zijn er weinig of geen residuen (resten) blijft effectief - er treedt geen resistentie op tegen het middel. In de praktijk bestaat het ideale bestrijdingsmiddel niet of nauwelijks. Vaak is bijvoorbeeld een insecticide niet alleen effectief tegen het bewuste insect, maar dood het ook andere insecten en kan het in hoge doseringen schadelijk zijn voor de mens. Daarnaast bestaat er een grote variatie in de persistentie van een bestrijdingsmiddel. Alternatieven Er zijn alternatieven voor de applicatie van synthetische gewasbeschermingsmiddelen. Voorbeelden hiervan zijn natuurlijke gewasbeschermingsmiddelen en insecten zoals de sluipwesp of roofwants. De applicatie van natuurlijke gewasbeschermingsmiddelen is een belangrijke pijler van de biologische landbouw. Hier worden dus ook pesticiden gebruikt, alleen deze zijn van natuurlijke oorsprong. Dit impliceert echter niets over de toxiciteit of persistentie van het middel. Ook hier is de zoektocht naar het ideale middel nog niet ten einde. Producten die volgens de Europese norm voor biologische landbouw geproduceerd worden kunnen het EKO keurmerk verkrijgen. Deze productie-methode wordt in Nederland gecontroleerd door Skal. Naast biologische landbouw, kan ook geproduceerd worden volgens de regels van het Milieukeur. Hierbij ligt meer nadruk op de bescherming van het ecosysteem, hetgeen tot uiting komt in de applicatie van minder (schadelijke) gewasbeschermingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld bovengenoemde insecten. Humane risico’s Het gebruik van elke stof, dus ook van pesticiden, impliceert een gezondheidsrisico. Voor de toelating van een bestrijdingsmiddel is vastgesteld op welke manier het gebruikt moet worden voor een minimale residuvorming en daarmee een minimaal risico voor de consument. Per bestrijdingsmiddel is een te accepteren dagelijkse inname (ADI / acceptabel daily intake) bepaald. Dit is een hoeveelheid van het middel die iemand gedurende zijn hele leven dagelijks kan binnenkrijgen zonder nadelige gezondheidseffecten te ondervinden. Hierin is een risicofactor opgenomen zodat het overgrote deel van de bevolking (inclusief zwakkere groepen zoals kinderen) geen nadelige gevolgen ondervinden bij een consumptie beneden het gestelde niveau. Verder is er per middel 80 een residuniveau bepaald dat maximaal nog in een product aantoonbaar mag zijn (MRL / maximum residu level). Deze waarde komt tot stand na overweging van zowel de (milieu-)toxiciteitsgegevens, de gemiddelde dagelijkse consumptie van een dergelijk product door een individu en de politieke en economische gevolgen. Dit betekent dat bij gebruik volgens de voorschriften de voedingsmiddelen veilig kunnen worden geconsumeerd. ADI (Acceptable Daily Intake): De hoeveelheid van een stof per kilogram lichaamsgewicht per dag die je gemiddeld gedurende je hele leven binnen mag krijgen zonder dat er negatieve gezondheidseffecten zijn te verwachten. Dat betekent dat een eenmalige overschrijding niet direct problemen geeft. Het gaat immers om gemiddelden. ARfD (Acute Referentie Dosis): Dosis van een stof waarboven je acute vergiftigingsverschijnselen kan krijgen. De ARfD is per definitie hoger dan de ADI. Als iemand in één keer meer binnenkrijgt dan de ARfD is er een kans dat er direct gezondheidsproblemen ontstaan. Bij hoeveelheden tot de ARfD zijn acute gezondheidsproblemen onwaarschijnlijk. De ARfD gaat dus over directe effecten en de ADI over effecten op lange termijn bij langdurige inname van een stof. MRL (Maximum Residu Level): De maximale hoeveelheid van een gewasbeschermingsmiddel dat nog in een product dat wordt verkocht mag zitten. Dit is een wettelijke norm. Dat betekent dat bij een overschrijding over het algemeen er geen gezondheidsrisico’s zijn. Milieuaspecten Naast humane risico’s zijn er bij applicatie van pesticiden ook ecologische risico’s. Denk aan onbedoelde verspreiding van het middel en de nonselectiviteit. Vooral als pesticiden in de open ruimte gebruikt worden, kan het middel ergens terecht komen waar het onbedoeld schade aanricht aan flora of fauna. Bij de bepaling van de milieubelasting van een middel wordt dit risico mede geïnventariseerd. Dit geldt ook voor de mate waarin een middel uitspoelt naar open water of naar het grondwater. Indien een middel niet selectief is, kan het ook toxisch zijn voor andere planten of dieren dan de bedoelde plaag. Dit kan een averechts effect hebben op de productie, bijvoorbeeld als een natuurlijke vijand van een plaaginsect door het middel sterft. Strenge controle De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (voorheen Bestrijdingsmiddelenwet) regelt hoe er moet worden omgesprongen met bestrijdingsmiddelen bij het verbouwen van landbouwproducten, dat wil zeggen: aardappelen, granen, groente en fruit. Voordat er een bestrijdingsmiddel wordt toegelaten moet het aan een aantal regels voldoen. Deze regels hebben onder meer betrekking op de toxiciteit, de selectiviteit, het doelgewas voor de toepassing en de persistentie van de verbinding. Pas als de producent alle informatie heeft laten toetsen bij een keuringsinstantie (in Nederland het CTGB) kan het door deze instantie worden toegelaten tot de praktijk. De toegelaten bestrijdingsmiddelen zijn dus uitgebreid getest op mogelijke humane en ecologische risico’s. Ook stelt de wet eisen aan de verpakking en etikettering van bestrijdingsmiddelen. 81 Van elk toegelaten bestrijdingsmiddel staat bovendien in de wet vast hoeveel daarvan op de geoogste producten terug te vinden mag zijn. In Nederland controleert de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) steekproefsgewijs op residuen. Advies aan consumenten Het risico van de consumptie van een te hoog gehalte van een pesticide kan beperkt worden door gevarieerd te eten. Variatie in het dieet betekent een consumptie van verschillende soorten groente, fruit en graan, met elk eigen mogelijke contaminaties. Op deze wijze is de kans om een overdosis van één enkel pesticide te consumeren gering. De toekomst: minder bestrijdingsmiddelen Over de toelaatbaarheid van bestrijdingsmiddelen bestaat discussie. Op basis van de Europese en Nederlandse wetgeving zijn en worden in de nabije toekomst een groot aantal bestrijdingsmiddelen verboden. Dit betreft vooral middelen met een grote persistentie en / of een grote (eco-)toxiciteit. Bij landbouworganisaties zijn er bezwaren tegen het verbod van enkele verbindingen omdat deze onmisbaar zouden zijn voor een bepaalde applicatie. Als dit verbod gehandhaafd zou worden, zou dit het einde betekenen voor de kweek van deze gewassen in Nederland, met de nodige economische gevolgen van dien. Het onmisbaar verklaren van een pesticide kan leiden tot een uitzonderingsregel voor toelating van dit bestrijdingsmiddel in de land- of tuinbouw. Milieuorganisaties bepleiten echter dat het milieubelang in deze voor gaat op het economisch belang. Deze discussie zal blijven spelen, zeker gezien de steeds terugkerende herevaluaties van bestrijdingsmiddelen door het CTGB. Het ministerie van EL&I heeft in een meerjarenplan gewasbescherming met de land- en tuinbouworganisaties afgesproken het gebruik van bestrijdingsmiddelen terug te brengen. De afspraak is om in 2010 nog maar 20 tot 30% te gebruiken van de hoeveelheid die in de jaren tachtig werd gebruikt. Sommige landbouworganisaties hebben bezwaar tegen het verbod op sommige middelen omdat deze onmisbaar zouden zijn. Voor sommige milieubelastende middelen is daarom een uitzondering gemaakt: gedurende een bepaalde tijd mogen ze nog gebruikt worden. Op Europees retailerniveau is er het initiatief GlobalGAP, wat moet leiden tot een verhoging van de kwaliteit van levensmiddelen voornamelijk op het gebied van voedselveiligheid en milieubelasting tijdens de productie. Hierin is onder andere gedefinieerd hoe retailers om gaan met het gebruik van bestrijdingsmiddelen en hoe ze hierop zelf moeten controleren. 82 3.3 Procescontaminanten: acrylamide en PAK’s Naast bestrijdingsmiddelen en milieuverontreinigingen kunnen er andere contaminanten in ons voedsel voorkomen. Een voorbeeld hiervan zijn de procescontaminanten. Dit zijn schadelijke stoffen die worden gevormd tijdens de bereiding van voedsel. Een voorbeeld hiervan zijn polyaromatische koolwaterstof (PAK’s) die in de zwarte randjes van verbrand voedsel voorkomen. Een ander voorbeeld is acrylamide. In 2002 werden voedselveiligheidsexperts verrast door nieuws uit Zweden. Toen publiceerde het Zweedse Voedselagentschap (Swedish National Food Agency) resultaten van analyses naar acrylamide in alledaagse voedingsmiddelen. Hieruit bleek dat er meetbare acrylamidegehalten aanwezig waren in voornamelijk zetmeelrijke voedingsmiddelen als patat, chips, ontbijtgranen enzovoort. De ontdekking in Zweden schokte de voedingswereld. Een schadelijke component, die gewoon tijdens het koken ontstaat in hele alledaagse producten. Acrylamide staat bekend als neurotoxisch voor de mens en als waarschijnlijk kankerverwekkend (IARC 2A-classificatie). Tot 2002 dachten wetenschappers dat mensen voornamelijk via roken en eventueel via hun werk aan significante hoeveelheden acrylamide werden blootgesteld. Acrylamide wordt op grote schaal (ongeveer 100.000.000 kilo per jaar) geproduceerd en voornamelijk gebruikt in de gepolymeriseerde vorm polyacrylamide voor het zuiveren van water en het dichten van scheuren bij de constructie van tunnels. Acrylamidevorming Acrylamide wordt gevormd uit aminozuren (voornamelijk asparagine) en reducerende suikers (vooral glucose en fructose) in de zogenaamde reactie van Maillard. Dat is de reactie die bij het bakken en braden zorgt voor de bruinkleuring van het voedsel, maar ook voor een deel van de geur en smaak. De reactie wordt ook wel niet-enzymatische bruinkleuring genoemd. Acrylamide is één van de vele stoffen die tijdens de reactie van Maillard worden gevormd. De vorming begint bij een temperatuur van ongeveer 120°C en bereikt (afhankelijk van het voedingsmiddel) een maximum tussen de 160°C en 180°C. Dit verklaart waarom acrylamide wél wordt gevormd bij het bakken, braden en roosteren van voedingsmiddelen en niet bij het koken ervan. Onderzoek van de VWA bevestigt de aanwezigheid van acrylamide in diverse Nederlandse voedingsmiddelen. Uit voedselconsumptiecijfers blijkt dat verhitte aardappelproducten, zoals chips en frites (uit de snackbar), de belangrijkste bronnen van acrylamide zijn voor de consument. De VWA trof de hoogste gehaltes acrylamide aan in chips, zoutjes, pepernoten en ontbijtkoek. In thuis bereide patat werd acrylamide in mindere mate aangetroffen. In kleinere hoeveelheden komt acrylamide voor in kruidnootjes, brood, beschuit, cornflakes, crackers, donker roggebrood, toast en koffie. Dit beeld komt overeen met de bevindingen in omliggende landen. In overleg met de industrie probeert de VWA de vorming van acrylamide in voedingsmiddelen zoveel mogelijk te beperken. In tabel 1 zijn de belangrijkste producten weergegeven waarin acrylamide is aangetoond. 83 Productgroep Acrylamidegehalte (µg/kg) Significante verandering 2002 2006 Frites (snackbar) 307 373 Chips 1018 353 Ja Ontbijtkoek 1249 343 Ja Speculaas 178 284 Ja Cracker 218 94 Toast 191 34 Koffie (poeder) 245 Niet gemeten Tabel 3.1 Acrylamidegehalten in voedingsmiddelen in 2002 en 2006. voorbeeld Verlaging acrylamide in ontbijtkoek 84 Marketing www.vwa.nl (zoekterm: acrylamide), www.peijnenburg.nl Hoe? Peijnenburg Koek en andere producenten van ontbijtkoek realiseerden in de afgelopen jaren een afname van de hoeveelheid acrylamide in hun producten. Producenten kunnen het acrylamidegehalte reduceren door stappen te nemen in het hele proces: bij de keuze voor de grondstoffen, de receptuur, de verwerking en de bereiding. Peijnenburg gebruikt bijvoorbeeld als bakpoeder natriumbicarbonaat, waarbij het acrylamidegehalte in het eindproduct lager is dan bij ammoniumbicarbonaat het geval zou zijn. Ook het verlengen van het bakproces leverde een reductie in het acrylamidegehalte op bij ontbijtkoek. Uit onderzoek van VWA blijkt dat het acrylamidegehalte in ontbijtkoek inderdaad is gedaald in de afgelopen jaren. Peijnenburg communiceert op de website over de verlaging van het acrylamidegehalte. Het bedrijf vermeldt op de website: “Acrylamide is in slechts dermate kleine hoeveelheden in de ontbijtkoekproducten van Peijnenburg aanwezig dat – op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten – bij normale consumptie geen sprake is van bijzondere gezondheidsrisico’s”. De boodschap van de site wordt incidenteel ook hergebruikt als consumenten op sociale media of op webfora spreken over mogelijke risico’s van het eten van ontbijtkoek. De verlaging is overigens voor het bedrijf verder geen onderwerp in bijvoorbeeld de grote publiekscampagnes of op de verpakking. Wat? Praktijk Blootstelling aan acrylamide De gemiddelde inname van acrylamide voor de Nederlandse bevolking ligt op ongeveer 0,5 µg/kg lichaamsgewicht per dag en 95% blijft onder de 1,2 µg/kg lichaamsgewicht per dag. Voor kinderen liggen deze schattingen ongeveer twee keer zo hoog. Bij deze innamen zijn de te verwachten neurotoxische effecten te verwaarlozen, maar carcinogene effecten kunnen niet worden uitgesloten. Op basis van acrylamidegehalten in producten en Voedselconsumptiepeilingen is onderzocht welke producten een belangrijke bijdrage leveren aan de inname van acrylamide van de Nederlandse bevolking. Deze zijn (van hoog naar laag): gefrituurde/gebakken aardappelproducten (31%) chips (15%) koffie (13%) koekjes (11%) brood (10%) peperkoek en ontbijtkoek (8%) overige (14%) Dit kan verschillen per subpopulatie. Zo leveren bij post-menopauzale vrouwen koffie en ontbijtkoek de belangrijkste bijdrage. De data van deze studies zijn echter van voor 2005. In de tussentijd heeft de industrie er veel aan gedaan om acrylamidegehalten in producten terug te dringen. Uit een recent rapport van het RIVM blijkt dat de afname aan acrylamide inname inderdaad lijkt door te zetten voor zowel volwassenen als kinderen (RIVM report 350070002/2009 Risk assessment of the dietary exposure to contaminants and pesticide residues in Young children in the Netherlands) Toxicologie van acrylamide Acrylamide wordt snel opgenomen in het maagdarmkanaal en het wordt vervolgens over bijna alle organen verdeeld. Een deel conjugeert in de lever met glutathion en wordt vervolgens uitgescheiden in de urine en een deel wordt in de lever omgezet in het nog actievere glycidamide. Zowel acrylamide als glycidamide zijn stoffen die kunnen reageren met DNA en eiwitten, waaronder hemoglobine, waarmee ze een schadelijke verbinding (adducten) kunnen vormen. Glycidamide is de meest agressieve van de twee en wordt daarom ook beschouwd als de genotoxische metaboliet van acrylamide. Deze omzetting van acrylamide in glycidamide is bij dieren veel hoger dan bij de mens. Dat kan betekenen dat in de vertaling van dierproeven naar de mens het risico voor de mens wordt overschat. Inschatting risico als gevolg van acrylamideinname Na de ontdekking in 2002 is er in 2005 een speciaal belegde bijeenkomst gehouden over de risico’s van langdurige blootstelling aan lage hoeveelheden acrylamide. Er waren toen nog te weinig studies voorhanden om een goede risico-evaluatie te maken. Als er te weinig studies voor handen zijn, kan als alternatief risicoinschatting de Margin of Exposure (MOE) worden gebruikt. Dit is de relatie tussen een dosis die kanker veroorzaakt in dierproeven gedeeld door de acrylamideinname van de mens, die vastgesteld kan worden met 85 voedselconsumptiepeilingen. Dus, hoe lager deze waarde is, hoe groter het risico. De MOE was 300 voor de gehele populatie en 75 voor de populatie met een hoge inname. Deze marge was zo klein dat maatregelen ter vermindering van de inname van acrylamide nodig werden geacht. Ter vergelijking, de MOE voor benzo(a) pyreen, het meest bekende carcinogeen polyaromatische koolwaterstof (PAK) is voor de gele populatie 25.000 en voor de populatie met hoge inname 10.000. Na de Zweedse ontdekking in 2002 is er een groot Europees onderzoek gestart. Dit onderzoek heet het Heatox-project (Heat-Generated Food Toxicants). Het doel van het project was om de risico’s van acrylamide in kaart te brengen en om tot een minimaliseringsproces van acrylamidevorming in voedingsmiddelen te komen. Het project is in 2007 afgerond. De conclusies van dit project zijn: Er is toenemend toxicologisch bewijs dat acrylamide in voeding een risicofactor is voor kanker; Er zijn manieren om de acrylamidegehalten in voeding terug te brengen, maar het is onmogelijk het gehalte tot nul te reduceren; Sinds 2002 zijn er voldoende analytische methoden om acrylamide in voedingsmiddelen aan te tonen; Acrylamide is niet de enige risicostof die vrijkomt bij het verhitten van voeding. Epidemiologie: kanker en acrylamide Tot eind 2007 zijn er ongeveer 6 epidemiologische studies gepubliceerd. Geen van allen kon een verband leggen tussen de inname van acrylamide via de voeding en verschillende typen kanker, zoals borstkanker, dikkedarmkanker en nierkanker in de mens. De studies zijn uitgevoerd in de algemene populatie. De conclusies van deze studies zijn relativerend. Het leek er op dat de aanvankelijke ‘paniek’ niet helemaal terecht is geweest. Bovendien was inmiddels het acrylamidegehalte in verschillende producten succesvol teruggedrongen. Recente epidemiologische onderzoeken laten positieve associaties zien tussen toenemende acrylamideinname via de voeding en baarmoeder-, borst- en ovariumkanker bij postmenopauzale vrouwen. Met andere woorden, er lijken gevoelige subpopulaties te zijn voor de effecten van acrylamide. Terugbrengen gehalten van acrylamide De vele aanwijzingen dat acrylamide in voeding schadelijk is, hebben geleid tot een Europa-breed gedragen beleid om acrylamidegehalten in voedingsmiddelen terug te dringen. Er bestaan echter geen productnormen met betrekking tot acrylamide. Het terugbrengen van acrylamidegehalten in voedingsmiddelen door de industrie is een vrijwillig proces en verloopt grotendeels succesvol in een aantal producten. Een handvat voor het terugbrengen van acrylamide in voedingsmiddelen is de CIAA acrylamide toolbox. Hierin staan vele suggesties voor de industrie om productiemethodes aan te passen. In zowel ontbijtkoek als chips zijn acrylamidegehalten afgenomen met 60 tot 70% tussen 2002 en 2006 (tabel1). Helaas is die afname niet bij alle producten te zien die in deze tabel zijn genoemd. In de cafetaria’s is de hoeveelheid acrylamide in patat niet afgenomen en in speculaas is die zelfs iets toegenomen. Voeding die thuis of in restaurants is bereid, is verantwoordelijk voor 50% van de acrylamideinname via voeding. De consument kan dus zelf ook iets doen aan het terugdringen van inname. In de eerste plaats natuurlijk door de producten met acrylamide met mate te nemen, maar ook door bij de bereiding de vorming 86 van de stof te vermijden. Thuis gefrituurde patat is een van de belangrijkste leveranciers van acrylamide. Door goede voorlichting over de juiste bereidingswijze, kunnen consumenten zelf iets doen aan de inname van acrylamide. Adviezen aan consumenten Voeding die thuis en in restaurants wordt bereid is verantwoordelijk voor ongeveer 50% van de acrylamide opname is gebleken uit voornamelijk Zwitserse studies. Dat betekent dat de consument zelf een deel van de acrylamide inname kan terugbrengen. Minder eten van de in tabel 1 genoemde producten zal vanzelfsprekend de inname van acrylamide en het risico op kanker als gevolg van acrylamide inname doen afnemen. Producten die in deze context noemenswaardig zijn: Patat, de consumptie van koffievervangers en ontbijtkoek. Goede aanbevelingen voor het bereiden van patat zijn: 1. Gebruik aardappelen met een lage hoeveelheid aan reducerende suikers, zoals Agria, Bintje, Charlotte en Urgenta. Deze aardappelen bevatten minder dan 1 gram reducerende suikers per kg aardappel, indien ze boven de 8 ºC worden bewaard; 2. Bak of braad niet langer dan nodig is; 3. Bak in kleine porties (maximaal 100 gram patat per liter olie) en probeer frietjes zo klein mogelijk te snijden (max. 7 mm doorsnede); 4. Een baktemperatuur van 165-170 ºC. Er worden minder plaatsen met extreem hoge acrylamideconcentratie gevormd en de snelheid waarmee acrylamide wordt gevormd is langzamer dan bij hogere temperaturen. PAKs Een ander voorbeeld van procescontaminanten, zijn PAK’s (Polycyclische aromatische koolwaterstoffen). Dit is een verzameling van verbindingen die meerdere ringen hebben en ontstaan bij volledige verbanding van organisch materiaal. Benzo(a)pyreen (BaP) is de meest onderzochte en bekendste verbinding van de PAKs. PAKs komen wijdverbreid voor en blootstelling er aan is dan ook onvermijdbaar. De belangrijkste blootstellingbronnen zijn professioneel (schoorsteenvegers, werknemers blootgesteld aanteer en werknemers in metaalfabrieken), sigarettenrook en via voeding. Ook bij bosbranden en vulkanische uitbarstingen komen PAKs vrij. Voeding kan gecontamineerd worden door het milieu door middel van depositie (neerslaan) van (stofdeeltjes met) PAKs uit de lucht, via het water of tijdens bereiding (verbrandingsprocessen) van voeding. PAKs kunnen ook voorkomen in moedermelk. Het is aan te raden om de inname van PAKs zo laag mogeljik te houden omdat ze in potentie carcinogeen zijn. 87 PAK-vorming tijdens voedselproductie en bereiding Processfactoren, zoals drogen, roken en bereiden van voeding veroorzaken de belangrijkste bronnen van contaminatie van voedsel met PAKs. Voorbeelden van mechanismen van PAK-contaminatie zijn pyrolyse van gesmolten vet wanneer het druipt op een hittebron (en dat met de rook contamineert zoals bij barbecuen) en pyrolyse van voedsel bij hoge temperaturen (boven 2000ºC). Voedsel waar significante hoeveelheden PAKs in voor kunnen komen: 1. gegrild eten (BBQ) 2. gerookt eten 3. plantaardige olie (PAKs komen in de olie door het drogen van zaden, waarbij verbrandingsgassen terecht k omen in de zaden) 4. koffie en thee Tips om contaminatie met PAKs te verminderen voor bedrijven: Direct contact tussen verbrandingsgassen en oliezaden, kruiden of granen moet worden voorkomen. Gebruik bij roken, rook van een indirecte generator gebruiken of rooksmaakstoffen. 3.4 Milieuverontreiniging Naast stoffen als bestrijdingsmiddelen en toxines die tijdens het proces ontstaan, kan voeding ook gecontamineerd worden door milieuverontreiniging. Voorbeelden hiervan zijn PCB’s in de moedermelk en dioxines in de vis. Zonder uitzondering leidt de vondst van dit soort stoffen in voeding tot onrust. In Nederland controleert VWA steeksproefsgewijs eten en drinken om te zorgen dat voedsel met te hoge toxinegehaltes niet bij consumenten terecht komt. Wat zijn milieutoxines? Het is onmogelijk om toxinevrij te eten. Ze zitten in vrijwel alle voedingsmiddelen. Maar een algemene vuistregel is: hoe meer vet in het product, hoe meer dioxines en PCB’s. De gezamenlijke benaming die vanaf hier voor deze stoffen gebruikt wordt is ‘dioxineachtige verbindingen’. De aandelen van voedingscomponenten wat betreft de blootstelling van de Nederlandse bevolking is ongeveer als volgt verdeeld: Melkproducten Plantaardige oliën Vlees Vis Fruit en groenten Eieren Noten en zaden Granen 88 38% 17% 17% 12% 8% 5% 2% 1% Recentelijk wordt ook veel aandacht besteed aan BFR’s (broombevattende vlamvertagers) die in het milieu verschijnen. Al deze stoffen hebben gemeen dat, als we ze in te grote hoeveelheden binnen krijgen, ze schadelijk kunnen zijn voor de mens. Dioxines en dioxineachtige verbindingen zoals PCB’s (polychloorbifenylen) zijn beide groepen van chemische stoffen. Dioxines zijn eigenlijk afvalstoffen en komen vrij bij verbrandingsprocessen zoals vuilverbranding, maar ook bij vulkaanuitbarstingen. PCB’s zijn bewust door de mens gemaakt en bijvoorbeeld toegepast in producten als lijm, koelvloeistoffen, verf en dergelijke. Tegenwoordig mogen PCB’s niet meer worden gebruikt, omdat de milieubelasting van PCB’s (en dioxines) te hoog is. Sinds de jaren tachtig is er een actief beleid om de belasting voor het milieu terug te dringen. Sinds die tijd zijn de dioxine- en PCB-gehaltes in voeding ook enorm gedaald. De visparadox Een aloude leus van de visdetaillist is: ‘hoe vetter de vis, hoe gezonder die is’. Die leus raakt de kern van ‘de visparadox’. In vettere vis zitten namelijk hogere hoeveelheden aan verontreinigingen dan in minder vette vis. Aan de andere kant is dat vet ook verantwoordelijk voor de gezonde omega-3-vetzuren. Kan de detaillist zijn slogan nog wel voeren? Volgens de Gezondheidsraad en het Voedingscentrum wel. Want: de voordelen wegen ruimschoots op tegen de nadelen, ‘De ziektelast van het niet eten van vis [komt overeen] met die van verkeersongevallen of borstkanker’. Vis krijgt terecht veel aandacht in de discussie over verontreinigde voeding. Bij vis gaat het om kwik, dioxines en PCB’s. Deze stoffen zijn milieuverontreinigingen, die zich kunnen stapelen in voornamelijk vette vis. De consumptie van normale hoeveelheden vis kunnen er overschrijdingen plaats vinden van de gezondheidsnorm. Maar juist het eten van twee porties vis, waarvan 1 portie vette vis per week, is netto juist er goed voor je. Dit is terug te vinden in het achtergronddocument van de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad waarin staat dat, bij het eten van de normale hoeveelheden vis (1 tot 4 porties per week) ‘de kans bestaat dat de door de World Health Organisation (WHO) gestelde veiligheidsnormen kunnen worden overschreden’. Gelukkig neemt de blootstelling van de Nederlandse bevolking nog steeds af. De afgelopen vijf jaar (na het uitkomen van het RIVM rapport) is de blootstelling met nog eens 35% afgenomen. Hoe komen schadelijke stoffen in voeding terecht? Het milieu wordt vervuild door dioxineachtige verbindingen door transport via de lucht uit diverse bronnen, zoals vuilverbranding, de industrie, het lozen van afval enzovoort. Deeltjes uit de lucht kunnen vervolgens, door regen, de bodem vervuilen. Vervolgens komt de schadelijke stof via de bodem of planten in de voedselketen terecht. Dieren die buiten lopen en bijvoorbeeld gras eten, krijgen op die manier weer dioxines binnen. De dioxines worden in het lichaam opgeslagen, zoals in de spier en de melk. Dioxineachtige stoffen komen ook via organische stoffen in het water terecht. Op die manier komen ze ook in algen terecht en in vissen die algen eten. In vissen die vervolgens weer andere vissen eten stapelen de dioxines zich op. Dioxines 89 stapelen in vet en zodoende bevatten vette vissen meer dioxines. De dioxinebelasting is over de gehele breedte de afgelopen tien á twintig jaar enorm afgenomen, dankzij het milieubewuste beleid van de afgelopen jaren. Dit zie je terug in de gehalten in onze voeding. De verwachting is dat deze trend de komende jaren gewoon door zal gaan. Het effect van dioxines en PCB’s PCB’s worden al sinds de twintiger jaren geproduceerd. In 1950 - 1960 is men zich gaan realiseren dat dioxines en PCB’s slecht zijn voor de gezondheid. Uit diverse incidenten is gebleken dat mensen die aan grote hoeveelheden zijn blootgesteld geweest ziekteverschijnselen als chlooracne ontwikkelden. Dit is een acne-achtige huidaandoening. De meest bekende ramp die op dit gebied plaats vond, is die bij het Italiaanse plaatsje Seveso in 1976. Er werd daar door een ongeluk een grote hoeveelheid dioxine uitgestoten. Er vielen geen doden, maar er waren wel veel verminkingen van de omwonenden door chlooracné. Sindsdien zijn er veel strengere regels voor de industrie met betrekking tot dioxines en PCB’s. Bij ‘gewone’ inname van voeding met dioxineachtige verbindingen zijn de effecten moeilijk te voorspellen. De normale blootstellingen zijn heel laag. Zeker als je die vergelijkt met de slachtoffers van de Seveso-ramp. We weten uit dierproeven dat blootstelling gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld de weerstand of de vruchtbaarheid. In nog hogere concentraties zijn er aanwijzingen vanuit dierproeven dat dioxineachtige verbindingen de ontwikkeling van het zenuwstelsel kunnen remmen en dat ze kankerverwekkend kunnen zijn. Op basis van de resultaten uit dierproeven en blootstellinggegevens bij de mens, heeft het RIVM vier jaar geleden in het rapport ‘Ons eten gemeten’ een inschatting gemaakt van de effecten van dioxineachtige verbindingen voor de mens. Tot een kwantitatieve inschatting kon men niet komen, omdat de risico’s van de blootstelling daar te laag voor waren. Dit ondanks het gegeven dat er overschrijdingen voor kunnen komen van de gezondheidsnorm van 14 pg TEQ/kg week. Kortom, in de hoeveelheden waarin dioxine in voeding voorkomt, zal het weinig negatieve effecten hebben voor de mens. Toxicologische norm De WHO raadt aan om niet meer dan 14 picogram dioxines per kilogram lichaamsgewicht per week binnen te krijgen. Een picogram is een miljoenste van een miljoenste gram. Deze normen worden vastgesteld op basis van de eerder genoemde dierproeven. Daarin kijkt men bij welke hoeveelheden er negatieve effecten zijn waar te nemen (zoals in dit geval effecten op het immuunsysteem of het voortplantingsorgaan). Bij het vaststellen van de toxicologische norm, wordt een erg grote veiligheidsmarge toegekend. Dit betekent eigenlijk dat je pas echt gezondheidsproblemen kan verwachten als je 100 keer meer dan de norm binnen krijgt. 90 De huidige inname van dioxines De inname van dioxines is in de afgelopen 20 jaar met ongeveer een factor 10 afgenomen. Volgens onderzoek van De Mul van het Rikilt (2008) is de huidige situatie dat nog maar 4% van de Nederlandse bevolking beperkte overschrijdingen laat zien van de toxicologische norm. Bovendien neemt dit percentage nog steeds af. Het grootste gedeelte van de Nederlandse bevolking krijgt, aldus De Mul, minder dan de helft binnen van de toxicologische norm. Het belang van gevarieerd eten Een gevarieerde voeding is dé manier om zo veel mogelijk verschillende voedingsstoffen binnen te krijgen. Een mooi voordeel is dat je met gevarieerd eten ook nog eens eventuele (onbekende) risico’s spreidt. Dit advies helpt consumenten om de gezonde keuze te maken zonder met tabellen op zak hun dioxineinname in de gaten te houden. Conclusie: vlees noch vis? Zoals je aan het begin van deze paragraaf hebt kunnen lezen, zijn er verschillende productgroepen die bijdragen aan de inname van dioxines. Eén boosdoener is er dus niet. Echte vette vis als haring bevat ongeveer 10 keer zo veel dioxineachtige verbindingen als bief of varkensvlees. Paling zit hier zelfs nog boven. Toch is vis voor ongeveer 12% van de inname van dioxineachtige verbindingen verantwoordelijk, terwijl vlees voor ongeveer 17% bijdraagt. Melkproducten en kaas zelfs voor meer dan het dubbele daarvan. Maar: het is wel zo dat de relatieve afnamen van dioxinegehalten in melk- en vleesproducten harder gaan dan in vis. Bovendien zal vis een belangrijkere bijdrage leveren als meer mensen het advies opvolgen om 2 keer per week vis te eten. Links Voor informatie over de Global Good Agricultural Practice (GlobalGAP): www.globalgaps.nl of www.globalgap.com Voor informatie over gewasbeschermingsmiddelen en biociden: www.ctb.agro.nl Voor informatie over het Heatox-project en de risico’s van acrylamide: www.heatox.org 91 92 Hoofdstuk 4 Levensmiddelenadditieven (E-nummers) Dr. Stephan Peters, kennisspecialist voedselveiligheid en -kwaliteit 4.1 Inleiding Additieven worden als hulpstoffen aan voedingsmiddelen toegevoegd om bepaalde eigenschappen zoals uiterlijk, kwaliteit en veiligheid, te verbeteren. Voorbeelden zijn kleurstoffen, zoetstoffen, conserveer-, glansen anti-klontermiddelen. Additieven, zowel natuurlijke als kunstmatig geproduceerde, worden pas toegelaten na een reeks onderzoeken waaruit blijkt dat de toepassing geen aanwijsbaar gezondheidsrisico oplevert. Na toelating in de Europese Unie krijgen ze een E-nummer. In dit hoofdstuk van de reader wordt ingegaan op de wetgeving met betrekking tot additieven en het goedkeuringsproces voor toelating van additieven in voedselproducten. In de praktijk: perceptie van veiligheid verschilt tussen consument en wetenschap In de vorige hoofdstukken ging het over voedselveiligheid. Dit hoofdstuk valt in deze reader niet binnen dat thema. Goedgekeurde hulpstoffen vormen geen gevaar voor de gezondheid als ze volgens de regels gebruikt worden. In de tabel hieronder is inzichtelijk gemaakt dat consumenten voedselrisico’s heel anders inschatten dan wetenschappers. Als professional in de levensmiddelenbranche kun je inspelen op de perceptie van consumenten. Bijvoorbeeld door eerst te werken aan het vervangen van kleur- en smaakstoffen en dan pas te kijken naar de vetzuursamenstelling. De tweede innovatie levert echter een aantoonbaar gezonder product op. 93 Ingeschat risico van acht voedselfactoren consumenten wetenschappers 1 Milieuverontreinigingen (3.10)** 1 Ongebalanceerd dieet (3.81)** 2 Ongebalanceerd dieet (2.94) 2 Voedselvergiftigingen (3.11) 3 Bestrijdingsmiddelen (2.92) 3 Procescontaminanten (2.81) 4 Procescontaminanten (2.91) 4 Nanotechnologie (2.54) 5 Voedselvergiftigingen (2.80)** 5 Milieuverontreinigingen (2.42)** 6 Additieven (2.68) 6 Bestrijdingsmiddelen (1.9)* 7 GMO (2.58) 7 Additieven (1.67) 8 Nanotechnologie (2.58) 8 GMO (1.67) Gemiddelde waarden van scores van de inschatting door de consumenten en wetenschappers, van de grootte van het voedselrisico van de bovengenoemde factoren. 1 = geen risico voor mijn gezondheid, 5 = zeer groot risico voor mijn gezondheid. Bij alle factoren hadden minder dan 10% de optie ‘ik weet niet/geen mening’ aangevinkt, behalve bij Nanotechnologie, daar hebben 24% van de consumenten deze optie aangevinkt ** p<0.01 ten opzichte van volgende in rangorde; * p<0.05 ten opzichte van volgorde in rangorde (Student’s t-test). 4.2 Normen voor additieven Het huidige gebruik van additieven in levensmiddelen geeft in het algemeen, op zowel korte als lange termijn, geen risico voor de gezondheid. Wie de inname van additieven toch wil beperken of vermijden, kan het beste kiezen voor zoveel mogelijk onbewerkte producten. ‘Light’-producten en kant-en-klaar producten bevatten daarentegen relatief veel additieven. Omdat jonge kinderen relatief snel de vastgestelde veilige grens van specifieke zoetstoffen bereiken, adviseert het Voedingscentrum ouders toezicht te houden op het gebruik van producten met de zoetstoffen cyclamaat en polyolen (zoals sorbitol). Additieven in de Warenwet De Warenwet bevat een apart hoofdstuk waarin de wet- en regelgeving rondom additieven staat weergegeven. In de Warenwet worden levensmiddelenadditieven als volgt gedefinieerd: ‘Levensmiddelenadditieven: alle stoffen met of zonder voedingswaarde die op zichzelf niet als voedsel worden gebruikt en die om technische redenen bij het vervaardigen, verwerken, bereiden, behandelen, verpakken, vervoeren of opslaan van eet- of drinkwaren opzettelijk daaraan worden toegevoegd, met als gevolg, of redelijkerwijs te verwachten gevolg, dat de stoffen zelf, dan wel de derivaten ervan direct of indirect een bestanddeel van die eet- of drinkwaren worden. 94 Levensmiddeladditieven mogen volgens de Warenwet alleen worden goedgekeurd: indien er voldoende technische noodzaak kan worden aangetoond en het nagestreefde doel niet met andere economisch en technisch bruikbare methoden kan worden bereikt; indien deze bij de voorgestelde hoeveelheden geen enkel gevaar voor de gezondheid van de consument opleveren, voor zover zulks op grond van de beschikbare wetenschappelijke gegevens kan worden beoordeeld; indien het gebruik ervan de consument niet misleidt. Goedkeuring van levensmiddelenadditieven moet: a. vergezeld gaan van de vermelding van de levensmiddelen waaraan deze additieven mogen worden toegevoegd en van de voorwaarden voor toevoegingen ervan; b. beperkt worden tot de kleinste hoeveelheid die nodig is om het gewenste effect te bereiken; c. geschieden met inachtneming van de aanvaardbare dagelijkse dosis of een gelijkwaardig gegeven dat voor de levensmiddeladditieven is vastgesteld en de waarschijnlijke dagelijkse opname van het additief uit alle voedselbronnen. Wanneer het levensmiddeladditief bestemd is om te worden gebruikt in levensmiddelen voor speciale groepen consumenten, moet rekening worden gehouden met de dagelijkse opname van het additief door consumenten van die groepen. Onder additieven vallen niet: bestrijdingsmiddelen, voedingsstoffen zoals vitamines en mineralen en geur- en smaakstoffen die onder het Warenwetbesluit Aroma’s vallen. Het Voedingscentrum vindt het gebruik van additieven verantwoord, als het de kwaliteit en veiligheid van het product ten goede komt. Daarnaast vindt het Voedingscentrum dat alle additieven in producten in de ingrediëntenlijst op het etiket moeten staan. 95 4.3 E-nummers en definities Additieven worden op hun veiligheid beoordeeld door de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (European Food Safety Authority, EFSA). Als een additief is goedgekeurd voor gebruik, dan krijgt het een E-nummer. E-nummers zijn dus additieven waarvan vast staat dat ze veilig zijn voor gebruik. Voedseladditieven zijn middels een E-nummer gerangschikt naar functie. E100 – E180: E200 – E250: E260 – E297: E300 – E321: E322 – E385: E400 – E495: E420 – E421: E500 – E585: E620 – E650: E900 – E914: E920 – E925: E938 – E948: E950 – E967: E990 – en verder: Kleurstoffen Conserveermiddelen Voedingszuren Antioxidanten Voedingszuren Emulgatoren, stabilisatoren, geleermiddelen en verdikkingsmiddelen Zoetstoffen Zuurteregelaars, antiklontermiddelen en rijsmiddelen Smaakversterkers Glansmiddelen en antischuimmiddelen Meelverbeteraars Verpakkingsgassen Zoetstoffen Andere stoffen Definities volgens de Warenwet Conserveermiddelen: Anti-oxidanten: Draagstoffen: Voedingszuren: Antiklontermiddelen: Antischuimmiddelen: Vulstoffen: 96 Stoffen die de houdbaarheid van eet- en drinkwaren vergroten door deze te beschermen tegen bederf door micro-organismen. Stoffen die de houdbaarheid van eet- en drinkwaren vergroten door deze te beschermen tegen bederf door oxidatie. Stoffen, met inbegrip van oplosmiddelen die als draagstoffen fungeren die gebruikt worden om een additief op te lossen, te verdunnen, te dispergeren of op een andere wijze fysisch te wijzigen zonder de technologische functie daarvan te veranderen en zonder zelf enig technologisch effect uit te oefenen ten einde de verwerking, de toepassing of het gebruik van het additief te vergemakkelijken. Stoffen die de zuurtegraad van eet- en drinkwaren verhogen of er een zuurdere smaak aan geven. Stoffen die de neiging van afzonderlijke deeltjes van eet- en drinkwaren om aan elkaar te kleven verkleinen. Stoffen die schuimvorming verhinderen of verminderen. Stoffen die het volume van een eet- en drinkwaren vergroten zonder noemenswaard tot de beschikbare energiewaarde bij te dragen, zoals bijvoorbeeld lactose in tabletten van voedingssupplementen. Emulgatoren: Stoffen die een homogene menging van twee of meer onmengbare fasen in een eet- of drinkwaar mogelijk maken of in stand houden. Smeltzouten: Stoffen die kaaseiwitten in gedispergeerde vorm omzetten en zodoende een homogene verdeling van vet en andere bestanddelen bewerkstelligen. Verstevigingsmiddelen: Stoffen die vezels van fruit en groenten stevig of knapperig maken of houden, of een wisselwerking met geleermiddelen aangaan om een gel te vormen of te verstevigen. Smaakversterkers: Stoffen die een karakteristieke smaak of geur van eet- of drinkwaar versterken. Schuimmiddelen: Stoffen die het mogelijk maken een homogene dispersie van een gasvormige fase in een vloeibare fase te vormen. Geleermiddelen: Stoffen die een eet- of drinkwaar vorm geven door middel van een gel. Glansmiddelen: Stoffen, met inbegrip van glijmiddelen die, wanneer zij worden aangebracht op het oppervlak van een eet- of drinkwaar, daaraan een glanzend uiterlijk geven, of daarop een beschermende deklaag geven. Bevochtigingsmiddelen: Stoffen die uitdroging van eet- en drinkwaren beletten door de gevolgen van een lage luchtvochtigheid tegen te gaan of de oplossing van een poeder in een waterig medium vormen. Gemodificeerde zetmelen:Stoffen die door één of meer chemische behandelingen worden verkregen uit zetmelen, die een fysische of enzymatische behandeling kunnen hebben ondergaan, en die met zuur of loog mogen zijn verdund of gebleekt. Verpakkingsgassen: Gassen, met uitzondering van lucht die vóór, tijdens of na het in de verpakking brengen van een eet- of drinkwaar in die verpakking worden gebracht. Drijfgassen: Gassen met uitzondering van lucht die een eet- of drinkwaar uit zijn recipiënt (red. is verpakking) drukken. Rijsmiddelen: Stoffen of mengsels van stoffen die gas vrijmaken en daardoor het volume van deeg en beslag vergroten. Complexvormers: Stoffen die chemische complexen vormen met metaalionen. Stabilisatoren: Stoffen die het mogelijk maken de fysisch-chemische toestand van een eet- of drinkwaar in stand houden door: 1. een homogene dispersie van twee of meer onmengbare stoffen in een eet- of drinkwaar in stand houden; 2. een karakteristieke kleur van een eet- of drinkwaar te stabiliseren, fixeren intensiveren of 3. het bindend vermogen van een eet- of drinkwaar verhogen onder meer door de vorming van kruisverbindingen tussen eiwitten waardoor afzonderlijke deeltjes tot een geconstitueerde eet- of drinkwaar worden samengebonden. Verdikkingsmiddelen: Stoffen die de viscositeit van een eet- of drinkwaar vergroten. 97 ADI Als een additief een E-nummer heeft gekregen, dan wordt er ook een aanvaardbare dagelijkse inname (advisable daily intake (ADI)) vastgesteld. Dit is de hoeveelheid van een additief die levenslang dagelijks kan worden ingenomen zonder dat er , voor zover bekend, noemenswaardige gezondheidsrisico’s zijn. De ADI wordt weergegeven in mg/kg per kilogram lichaamsgewicht (mg/kg per kg lg). Een ADI van bijvoorbeeld 40 mg/kg lg (aspartaam) betekent dat een persoon van 70 kg per dag maximaal 2.8 gram binnen mag krijgen. Let wel, dit is een gemiddelde. Dus een eenmalige overschrijding hoeft nog geen risico te betekenen. De ADI wordt meestal vastgesteld op basis van dierproeven. Dieren worden blootgesteld aan oplopende hoeveelheden van de stof. Stelt men vast bij welke dosering er geen waarneembare problemen optreden. Dit wordt de No Observed Adverse Effect Level genoemd (NOAEL). Dit is dus de veilige dosering van een stof in proefdieren. Deze dosering wordt niet 1 op 1 overgenomen naar de mens. Er worden veiligheidsfactoren meegenomen voor de vertaling van mens naar dier (factor tien) en er komt nog een extra factor 10 bij omdat er tussen mensen ook nog verschil aan gevoeligheid zou kunnen zitten. Denk hierbij aan zieke mensen, bejaarden en kinderen. In het kort: Na vaststelling van de NOAEL, wordt deze nog eens gedeeld door 10 * 10 = 100. De ADI is dus over het algemeen een factor 100 lager dan de NOAEL. 98 4.4 De EFSA en additieven Onder Europese wetgeving moeten voedseladditieven op Europees niveau moeten geautoriseerd voordat ze in eet- of drinkwaren mogen worden gebruikt. Hiertoe moeten de additieven een veiligheidsevaluatie ondergaan voor de toepassingen waarvoor het additief is bedoeld. De EFSA heeft drie activiteiten in haar takenpakket op het gebied van voedseladditieven. De EFSA: doet de veiligheidsevaluaties van nieuwe voedseladditieven alvorens ze worden geautoriseerd voor gebruik in de EU. reageert op ad hoc vragen van de Europese Commissie naar aanleiding van nieuwe wetenschappelijke onderzoeken die een nieuw licht (kunnen) werpen op eerdere veiligheidsevaluaties. is bezig met een systematische her-evaluatie van al geautoriseerde voedseladditieven. De Europese Commissie heeft een handleiding vastgesteld voor het indienen van het verzoek voor een evaluatie van de veiligheid van een nieuw voedseladditief door het Panel of food additives, flavourings, processing aids and materials in contact with Foods (AFC Panel). In het dossier dat aan het ANS Panel wordt overlegd moeten de volgende (chemische) eigenschappen van het additief of van het mengsel waar het in zit staan: identiteit van de stof (bijvoorbeeld CAS nummer e.d.) microbiologische karakteristieken het bereidingsproces (bijvoorbeeld synthese of microbiologische bereiding) methode van analyse in de toepassingen in eet- of drinkwaren de stabiliteit van de stof en eventuele effecten op al aanwezige nutriënten in de eet- of drinkwaren een toelichting van de noodzaak en de daarbij behorende hoeveelheden van het additief de vermoedelijke blootstelling van de consument aan het additief Als bovenstaande zaken zijn vastgesteld en de noodzaak van gebruik zijn goedgekeurd dan wordt er een uitgebreid toxicologisch onderzoek gedaan naar het additief. Er bestaat geen vaststaand protocol voor het toxicologische dossier dat moet worden overlegd. Dit komt doordat stoffen vaak verschillende chemische eigenschappen hebben en er niet altijd humane studies voor handen zijn. Dit betekent dat er een grote verantwoordelijkheid bij het Panel ligt. Het Panel besluit uiteindelijk of er voldoende materiaal is overlegd en of de studies van voldoende kwaliteit zijn. In de dossiers zijn over het algemeen opgenomen: Core studies, bevattende metabolisme en toxicokinetische studies subchronische toxicologische studies (90 dagen dierstudies) genotoxiciteitsstudies chronische toxiciteitsstudies en studies naar carcinogeniteit reproductie en ontwikkelingsstudies eventueel humane studies De op bovenstaande studies gebaseerde No Observed Effect Level (NOAEL) 99 Algemene criteria voor het gebruik van levensmiddeladditieven (Richtlijn 89/107/EG bijlage II). 1. 2. 3. 4. 100 Levensmiddeladditieven mogen alleen worden goedgekeurd: a. indien er voldoende technische noodzaak kan worden aangetoond en het nagestreefde doel niet met andere economisch en technisch bruikbare middelen en kan worden bereikt, b. indien deze bij de voorgestelde hoeveelheden geen enkel gevaar voor de gezondheid van de consument opleveren, voor zover zulks op grond van de beschikbare wetenschappelijke gegevens kan worden beoordeeld, c. indien gebruik ervan de consument niet misleidt. Het gebruik van een levensmiddelenadditief kan alleen worden overwogen indien is bewezen dat het voorgestelde gebruik van het additief voor de consument aantoonbare voordelen heeft, met andere woorden, er moet worden aangetoond dat het, zoals dat heet ‘nodig’ is. Het gebruik van levensmiddelenadditieven moet beantwoorden aan onder a. tot en met d. genoemde doelstellingen en mag alleen plaatsvinden wanneer de doelstellingen niet met andere economisch en praktisch bruikbare middelen kunnen worden bereikt en de levensmiddelenadditieven geen gevaar voor de gezondheid van de consument kunnen opleveren: a. instandhouding van de voedselkwaliteit van het levensmiddel; een opzettelijke verlaging van de voedselkwaliteit van een levensmiddel is alleen gerechtvaardigd indien het levensmiddel geen wezenlijk bestanddeel vormt van een normaal dieet of wanneer het additief nodig is voor de vervaardiging van levensmiddelen voor groepen consumenten met bepaalde dieetbehoeften; b. levering van de benodigde ingrediënten of bestanddelen van levensmiddelen die voor groepen consumenten met bestaande dieetbehoeften worden vervaardigd; c. verhoging van de houdbaarheid of stabiliteit van een levensmiddel of verbetering van de organoleptische eigenschappen, mist dit de aard, substantie of kwaliteit van het levensmiddel niet zodanig vernadert dat de consument daardoor kan worden misleid; d. vergemakkelijken van het vervaardigen, verwerken, bereiden, behandelen, verpakken, vervoeren of opslaan van levensmiddelen, mits het additief niet wordt gebruikt om de gevolgen van het gebruik van ondeugdelijke grondstoffen of van ongewenste (en ook onhygiënische) methoden tijdens één van deze activiteiten te verhullen. Om de eventuele schadelijke effecten van een levensmiddeladditief of zijn derivaten te bepalen, moet dit worden onderworpen aan gerichte toxiciteitproeven en een toxicologische beoordeling. Bij deze beoordeling moet eveneens rekening worden gehouden met bij voorbeeld de cumulatieve, synergistische en versterkende effecten van het gebruik ervan, alsook met intolerantie van de mens voor lichaamsvreemde stoffen. Alle levensmiddelenadditieven moeten voortdurend worden geobserveerd en telkens opnieuw worden beoordeeld wanneer wijzigingen in de gebruiksomstandigheden en nieuwe wetenschappelijke gegevens daartoe aanleiding geven. 5. Levensmiddelenadditieven moeten te allen tijde aan de goedgekeurde zuiverheidseisen voldoen. 6. Goedkeuring van levensmiddelenadditieven moet: a. vergezeld gaan van de levensmiddelen waaraan deze additieven mogen worden toegevoegd en van de voorwaarden voor de toevoeging er van; b. beperkt worden tot de kleinste hoeveelheid die nodig is om het gewenste effect te bereiken; c. geschieden met inachtneming van de aanvaardbare dagelijkse dosis of een gelijkwaardig gegeven dat voor de levensmiddelenadditieven is vastgesteld en de waarschijnlijke dagelijkse opname van het additief uit alle voedselbronnen. Wanneer het levensmiddelenadditief bestemd is om te worden gebruikt in levensmiddelen voor speciale groepen consumenten, moet rekening gehouden worden met de mogelijke dagelijkse opname van het additief door consumenten in die groep. Additieven krijgen een E-nummer als ze door de EFSA veilig zijn bevonden. De goedkeuring is gebaseerd op de beoordeling van een door de producent aangeleverd, uitgebreid veiligheidsdossier. Er wordt door de EFSA een ADI toegekend. Als wordt verwacht dat het mogelijk is dat toevoegingen van een additief in producten tot gevolg heeft dat de ADI kan worden overschreden, dan wordt een E-nummer niet toegekend. Zodra een additief is goedgekeurd, mag het in producten worden toegepast. Conclusie De producenten van levensmiddelen zijn gehouden aan de regelgeving over toevoegingen. Naast het naleven van die regels om risico’s te vermijden, kan de industrie met voorlichting de gezonde keuze stimuleren. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de juiste informatie over zoetstoffen en andere voedseladditieven (E-nummers). Consumenten willen door een soort van ‘chemofobie’ synthetische stoffen mijden in de voeding. Echter, synthetisch betekent niet automatisch veiliger. Door deze chemofobie zie je dat fabrikanten producten aan het innoveren zijn. Dit kan door bijvoorbeeld ‘natuurlijke’ tegenhangers te gebruiken van synthetische additieven. Hierdoor wordt een product niet veiliger of gezonder. De zorg van het Voedingscentrum is dat de innovaties op dat gebied prioriteit krijgen boven het gezonder maken van producten, zoals het beter maken van de vetzuursamenstelling van producten, waarmee wel gezondheidswinst is te behalen. Links Europese Voedselveiligheidsautoriteit (European Food Safety Authority): www.efsa.europa.eu 101 102 Hoofdstuk 5 Voedselkwaliteit en duurzaamheid Ir. Corné van Dooren, kennisspecialist voedselkwaliteit, Voedingscentrum 5.1 Inleiding: wat is voedselkwaliteit ‘Twintig jaar geleden geloofde niemand in convenience. De eerste kant-en-klaar maaltijden werden nauwelijks verkocht. Net als bij duurzaamheid was het een kwestie van zoeken én erin blijven geloven.’ Frits Kremer, architect duurzaamheidsbeleid Super de Boer Voedselkwaliteit gaat over de meerwaarden van voedsel. Het gaat dan om kwesties als: Wanneer en hoe is het geproduceerd? Is het diervriendelijk geproduceerd? Waar komt het vandaan? Is het biologisch? Was er sprake van eerlijke handel? Nederlandse consumenten stellen dit soort vragen de laatste jaren vaker (bron: VCN/Motivaction 2006). Milieuaspecten, dierenwelzijn en eerlijke handel zijn thema’s die niet alleen in de huiskamer, maar ook in de Tweede Kamer en in de vergaderzalen van multinationals besproken worden. In dit hoofdstuk komen de belangrijkste meerwaarden aan bod. Met voorbeelden, maar ook met teksten van het ministerie van EL&I en van denkers over de consumptiemaatschappij, zoals de sociologen Dagevos en De Bakker. Dit soort teksten staan verder van de dagelijkse beroepspraktijk, maar dichtbij de denkwereld van de beleidsmakers en de voorhoede die nu de ‘bewuste’ keuze maakt. Dit zijn de ideeën die zich in de toekomst kunnen vertalen in gedrag van grotere groepen consumenten of regelgeving waar een producent of retailer mee te maken krijgt. Het doel van de teksten is om meer inzicht te krijgen in de meerwaarden en de thema’s die nu belangrijk zijn voor de overheid en een groeiende groep consumenten. Voor het bedrijfsleven betekent de toenemende aandacht voor deze thema’s dat er kansen zijn om succesvol maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Anderzijds lijkt de materie steeds complexer te worden. Een strategie kiezen die gunstig is voor people, planet en profit, is niet gemakkelijk. Frits Kremers’ interessante visie op de rol van supermarkten laat zien dat voor verduurzamen creativiteit en durf essentieel is. 103 INTERVIEW Frits Kremer voormalig Hoofd Corporate Communicatie van Laurus en architect van het duurzaamheidsbeleid van Super de Boer ‘Huismerken zijn bij uitstek geschikt voor duurzaamheidsbeleid’ Voor het bedrijfsleven bieden meerwaarden van voedsel kansen om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Maar, het is ook een lastige materie. Want: diervriendelijk, milieubewust en eerlijk gaan bijvoorbeeld niet automatisch samen. Wat is écht duurzaam? En: wie is verantwoordelijk voor het verduurzamen van de sector? Volgens Frits Kremer gaat het tot nu toe te veel over de verantwoordelijkheid van producenten. Duurzaamheid moet vooral op de winkelvloer gestalte krijgen. ‘De duurzame keuze moet de gemakkelijke keuze worden. Supermarkten hebben hierbij een voortrekkersrol.’ Zuivel van koeien die niet op stal maar in de wei staan. Fair trade koffie. Milieuvriendelijk geteelde bananen. Het aantal maatschappelijk verantwoord geproduceerde voedingsmiddelen in de winkel is de laatste jaren gestegen. Toch is duurzaamheid nog steeds geen gemeengoed. De discussie over het thema beperkt zich tot nu toe tot de verantwoordelijkheid die producenten moeten nemen. Dan gaat het bijvoorbeeld om chocolade die zonder kindarbeid is geproduceerd, of om de reductie van het gehalte ongezonde vetten in chips. Misverstand ‘Veel mensen denken dat voedingsmiddelenfabrikanten het voor het zeggen hebben, maar dat is een misverstand. Het zijn de supermarktinkopers die bepalen of een product in het schap komt’, zegt Frits Kremer. Jaarlijks worden er 700 à 800 nieuwe producten op de markt gebracht. Na enkele jaren zijn daar nog maar een paar van over. Inkopers nemen slechts een gedeelte van alle nieuwe producten op in het schap, en een groot deel van de producten mislukt of wordt weg gesaneerd. De inkoper fungeert dus als poortwachter, ook voor duurzame producten. ‘Als de inkoper daar niet voor openstaat, halen zulke producten het niet op het schap’, aldus de duurzaamheidsexpert. Dat duurzame producten pas succesvol zijn als de consument er naar vraagt, vindt Kremer een non- argument. ‘Het aanbod creëert de vraag. Dat is een typisch kenmerk van een consumptiemaatschappij met een verzadigde markt, zoals die in ons land. Creëer je een groter aanbod aan duurzame producten, dan creëer je dus een grotere afname’, stelt hij. Voortouw nemen Bij het vergroten van het aanbod aan duurzame producten zouden supermarkten het voortouw moeten nemen, vindt Kremer. Tot nu toe bleven de Nederlandse supermarkten achter bij die in de landen om ons heen. ‘De supermarktorganisaties waren de afgelopen jaren te veel met zichzelf bezig. Er was geen groot maatschappelijk engagement. De energie en het geld werden gestoken in een ongebreidelde en deels ook onverantwoorde expansiepolitiek. Groot, groter, grootst was het motto, niet alleen bij Ahold, maar net zo goed bij Laurus. Duurzaamheid had absoluut geen prioriteit.’ Het probleem is dat marktleider Albert Heijn geen sterke concurrent heeft die hem op duurzaamheidsgebied kan uitdagen, stelt Kremer: ‘Het wachten is op de volgende consolidatieslag, zodat deze situatie verandert. Gelukkig zie je nu wel al wat gebeuren op het gebied van duurzaamheid. Super de Boer is goed bezig, net als Jumbo en Deen. De supermarkten zijn voorzichtig met een inhaalslag begonnen. Brancheorganisatie CBL wordt ook een stuk actiever op dit vlak.’ 104 Maatschappelijk verantwoord ondernemen MVO betekent ondernemen met aandacht voor de drie p’s: people, planet en profit: · people: mensen binnen en buiten de onderneming · planet: de gevolgen voor het (leef)milieu · profit: de voortbrenging en economische effecten van goederen en diensten. Volgens het ministerie van EL&I levert deze benadering lange termijnwinst op voor ondernemers en maatschappij. MVO draagt niet alleen bij aan een duurzame samenleving, maar kan ook de concurrentiepositie van een bedrijf versterken. Door middel van MVO zendt een bedrijf een positief signaal uit naar de eigen medewerkers én naar de samenleving als geheel. Dit kan het koopgedrag van consumenten en de waardering door aandeelhouders positief beïnvloeden. Verderop in dit hoofdstuk komen ook een aantal dilemma’s bij MVO voor de industrie aan bod. Duurzaam huismerk De huismerken zijn volgens Kremer bij uitstek geschikt om een duurzaamheidbeleid mee uit te voeren. Supermarktformules hebben hier immers de volledige zeggenschap over en beschikken daarmee over de mogelijkheid duurzaamheid op te nemen in de productspecificaties. Kremer’s advies: ‘Bouw binnen je supermarktketen een groene motor: inventariseer voor alle productgroepen wat je kunt betekenen op het gebied van milieu, gezondheid, dieren- en mensenrechten. Je kunt maatschappelijke organisaties als Stichting Natuur en Milieu en Oxfam Novib inschakelen bij het maken van een stappenplan voor de verduurzaming van het privatelabel-assortiment’. Geloofwaardigheid is cruciaal, benadrukt hij. ‘Zet duurzaamheid niet in als doekje voor het bloeden, maar neem het serieus en integreer het in de totale bedrijfsfilosofie. Als je dat doet, kun je je als supermarkt succesvol profileren met duurzaamheid, bijvoorbeeld in het klantenmagazine, in de folder en in advertenties, en natuurlijk op de winkelvloer.’ Duurzaam genoeg? De vraag wanneer een artikel duurzaam genoeg is geproduceerd, is overigens niet gemakkelijk te beantwoorden, zegt Kremer. ‘Een levensmiddel is duurzaam wanneer bij de productie ervan rekening is gehouden met milieu, dieren- en mensenrechten en gezondheid. Het is onmogelijk om op alle aspecten tegelijk hoog te scoren, maar je kunt wel per productgroep formuleren wat de minimale duurzaamheidseisen zijn. Er zijn genoeg maatschappelijke organisaties die willen meedenken over het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid’. Verduurzaming van het supermarktassortiment kost veel tijd, zegt Kremer: ‘Je moet er in totaal zeker twintig jaar voor uittrekken, maar sommige dingen, zoals het milieuvriendelijker maken van gangbare landbouwproducten en het verbeteren van dierenwelzijn, kunnen betrekkelijk snel op de rit worden gezet’. Zoeken en (blijven) geloven Kremer trekt een parallel met de introductie van convenience-producten: ‘Twintig jaar geleden geloofde niemand in convenience. De eerste kant-en-klaar maaltijden waren van slechte kwaliteit en werden nauwelijks verkocht. Toch is convenience food nu razend populair. Net als bij duurzaamheid was het een kwestie van zoeken én erin blijven geloven.’ Het advies van Kremer aan jonge foodmanagers is: ‘Kijk kritisch om je heen, lees kranten en sta open voor maatschappelijke ontwikkelingen. Wat duurzaamheid betreft: blijf niet afwachten totdat anderen het initiatief nemen. Je kunt als supermarkt veel geld verdienen door van de duurzame keuze de gemakkelijke keuze te maken.’ Lees meer in Het Boodschappenbolwerk (Kremer, 2008) 105 5.2 De overheid en voedselkwaliteit In deze paragraaf lees je over de rol van de overheid op het gebied van voedselkwaliteit. De teksten zijn afkomstig uit beleidsplannen of studies in opdracht van het ministerie van EL&I. Meer dan gezondheid en veiligheid ‘De basiswaarden van voedsel rekent de overheid tot haar primaire verantwoordelijkheid. De basiswaarden van voedselkwaliteit zijn in de visie van de overheid voedselzekerheid, voedselveiligheid en gezonde voeding. Méér waarden, behoeften en functies van voedselkwaliteit hebben te maken met de productiewijze, zoals de mate waarin voedselproductie bijdraagt aan dierenwelzijn, natuur, milieu, landschap of fair trade, maar ook met de behoeften en voorkeuren voor smaak, genot of authenticiteit.’ (RLG, 2008) De overheid koppelt aan ‘voedselkwaliteit’: voedselzekerheid veilig voedsel gezond voedsel voedsel als cultuur en leefstijl dierenwelzijn natuur milieu landschap en streekproducten eerlijke prijs informatievoorziening naar burgers/consumenten In de nota ‘Duurzaam voedsel’ uit 2009 beschrijft het ministerie van EL&I haar visie om voedselconsumptie en productie integraal duurzamer te maken. De nota laat zien hoe Nederland een bijdrage kan leveren aan de grote uitdaging om het mondiale voedselsysteem duurzamer te maken.De centrale boodschap in deze beleidsnota: Nederland moet over 15 jaar koploper zijn op dit gebied. Met verduurzaming doelt het ministerie hier onder andere op aspecten als ruimtebeslag, gebruik van grondstoffen, emissies, water en energiegebruik. Maar: het gaat ook om minder verspilling en verbetering van het welzijn van mens en dier, zodat met goede producten de consument steeds meer kan worden uitgedaagd tot een duurzamer aankoopgedrag. 106 Eén van de speerpunten is om de Nederlandse consumenten handvatten te geven om de duurzame keuze te kunnen maken. Dit gebeurt onder meer door campagnes, bijvoorbeeld door het Voedingscentrum, die gericht zijn op het stimuleren bewust aankoopgedrag Wat voor invloed hebben je aankopen op mens en milieu? Welke keuzes heb je? Het ministerie wil daarbij ook innovatieve instrumenten inzetten, zoals sociale media en jongerenmanifestaties. (LNV, 2009) Meer aandacht voor gebruikers Voedsel met basiskwaliteit Voedsel met meerwaarde Meer aandacht voor producenten Figuur 5.1 Verschuiving van aandacht van de overheid: van aandacht voor basiskwaliteit naar aandacht voor meerwaarde en van aandacht voor producenten, naar aandacht voor consumenten (Raad voor het Landelijke Gebied, 2008) De Raad voor het Landelijke Gebied (RLG) heeft in 2008 een advies aan de overheid gegeven op het onderwerp voedselkwaliteit, onder het motto: ’Rond de Tafel’. In de samenleving spelen belangentegenstellingen en machts- en meningsverschillen over voedselkwaliteit. De raad pleit ervoor om burgers meer invloed in het beleidsproces voor voedselkwaliteit te geven. De raad benadrukt dat voedselkwaliteit geen exclusief domein is voor ketenpartijen, van agrariërs tot supermarkten. In feite behoren alle Nederlanders tot de doelgroep van het beleid. De stem van burgers zou beter hoorbaar moeten zijn in het beleidsproces. Bijvoorbeeld bij een onderwerp als dierenwelzijn. Het normatief objectiveren van voedselkwaliteit door de overheid is in die situatie niet voldoende. Passender is een meer participatief beleid. Dus: actief met burgers communiceren en zo nodig politieke keuzes maken. Dit laat onverlet de grote rol van private partijen als het gaat om voedselkwaliteit. De overheid onderhandelt, werkt samen, ondersteunt, stelt regels op ‘ten dienste van’ en geeft randvoorwaarden gezamenlijk vorm met als doel om publieke belangen veilig te stellen. De totstandkoming van de agenda voor het nieuwe diergezondheidsbeleid is een goed voorbeeld van een participatief proces waarbij alle partijen betrokken zijn. 107 De raad zegt ook: ‘Laat sociaal-culturele waarden niet zonder meer aan ‘de markt’ over. De discussie over voedselbeleid vindt plaats in de marktsfeer. Het gaat over vraag en aanbod in voedselketens (‘van grond tot mond’), consumenten en hun koopgedrag. Sociaal-culturele waarden rondom voedsel zijn onderbelicht. Zaken zoals samen smakelijk en goed eten die tal van maatschappelijk zinvolle effecten kennen zoals sociale samenhang, educatie of integratie worden door de overheid aan ‘de markt’ overgelaten. Eten van leerlingen op scholen wordt bijvoorbeeld niet als een overheidsverantwoordelijkheid gezien. Overheidsingrijpen kan echter wel degelijk nodig zijn om de genoemde belangen veilig te stellen.’ (RLG, 2008) De raad geeft als voorbeeld hoe TV-kok Jamie Olivier over eten denkt en daarover voorlichting geeft: “Eigenlijk is het vrij normaal dat een kok ook een goede kweker is” Dit zegt de populaire TV-kok Jamie Olivier, bij de presentatie van zijn kookboek ‘Thuis bij Jamie’.31 Hij vertelt dat het meer dan leuk is eigen groenten en zaden te gebruiken voor een lekkere maaltijd. Hij bouwt zijn boek op rondom de vier seizoenen en geeft verschillende recepten waarbij hij ook beschrijft hoe hij de specifieke groente teelt: de grond, de wijze van planten, kweken en oogsten. Bron: RLG, 2008 Niet te veel regelgeving De overheid legt sterker de nadruk op meerwaarden, maar wil niet te veel algemene regelgeving inzetten om de industrie te dwingen te verduurzamen. Het vindt dat het initiatief voor MVO bij individuele ondernemers ligt. Wel zet de overheid actief in op meer ketentransparantie. In het kader van voedselveiligheid is er veel procescontrole, onder andere geregeld met HACCP. Maar, er is ook steeds meer aandacht voor duurzaamheidsaspecten die bij alle stappen van de keten een rol spelen. De overheid stimuleert het delen van die kennis, bijvoorbeeld door het financieren van het project Voedselkwaliteit van het Voedingscentrum. Consumenten moeten daardoor meer inzicht krijgen in de herkomst en de productie van eten en dus de voedselketen. De voedselketen De voedselketen is de totale weg die een product aflegt voordat het wordt verkocht (‘van zaadje tot karbonaadje’ of ‘van het land naar de klant’). Bij vlees staat bijvoorbeeld veevoer aan de basis van de keten. In elke voedselketen speelt transport een belangrijke rol. Vrachtwagens, schepen, treinen en vliegtuigen verbinden de verschillende schakels van de keten met elkaar. Bovendien is de hoeveelheid en kwaliteit van het transport van invloed op het eindproduct. De laatste schakel in de keten is de consument, die het product koopt bij een verkooppunt. Het belangrijkste verkoopkanaal voor voedings- en genotmiddelen is de supermarkt. In de distributiecentra van supermarkten worden de verschillende producten van verschillende producenten gecombineerd in leveringen per supermarkt. 108 De overheid stimuleert ‘maatschappelijk verantwoord consumeren’. Sinds 2009 wil de overheid daarbij zelf, als grote afnemer, het goede voorbeeld te geven. De wet Duurzaam Inkopen bepaalt dat overheidsinstellingen duurzame inkoopcriteria moeten hanteren. Consumenten worden gestimuleerd om bewuste keuzes te maken. Informatieverstrekking via het Voedingscentrum en bijvoorbeeld Smaaklessen moeten hierbij helpen. Het Voedingscentrum richt zich onder andere op het vergroten van het bewustzijn over eten en hoe eten tot stand komt. Daarmee wil het de bewuste keuze van consumenten in de winkel stimuleren. De campagne Voedselkwaliteit van het Voedingscentrum is daarvan een voorbeeld (‘Een kip of een varken kan niet kiezen. Jij wel!’). De campagne spreekt groepen ‘voorlopers’ aan op hun emoties rondom eten. Het Voedingscentrum richt zich op de consument, maar stelt ook vast dat bewust kiezen gemakkelijk gemaakt zou moeten worden door een groter aanbod van herkenbare producten, bijvoorbeeld via overkoepelende, duidelijke keurmerken. Uiteindelijk doel is een grote groep consumenten die bewust koopt, dat wil zeggen (maatschappelijke) kwaliteitsaspecten van voedselproductie meeweegt in de aankoopbeslissingen. Zo kan op termijn een markt ontstaan die meer ontvankelijk is voor innovaties op het gebied van voedselkwaliteit. Waarden wegen: sperzieboon uit Kenia? Er spelen verschillende duurzaamheidsdilemma’s in de levensmiddelenindustrie. Naast kostenaspecten is de materie inhoudelijk complex. Populaire termen als voedselkilometers of de Ecologische Footprint (zie www. ecologicalfootprint.com) zeggen vaak iets over één of een aantal meerwaarden. Het stimuleren van de lokale keuze om de ‘footprint’ te verkleinen, is goed voor de CO2-uitstoot. Maar, een ingevlogen sperzieboon kan wel gunstig zijn voor de boer in Kenia die de bonen verbouwt. Zeker als ze onder het Max Havelaar keurmerk verkocht worden. Dit betekent niet dat die bewuste keuze dus niet gemaakt kan worden. Net als bij gezonde voeding is bewust en gevarieerd kiezen een belangrijk advies. Met meer informatie over herkomst kunnen consumenten zelf de waarden wegen. Wat vinden zij belangrijk? Ook bedrijven kunnen bij het ontwikkelen van het MVO-beleid inzetten op waarden die voor hen het belangrijkst zijn. De WUR heeft in 2007 een rapport geschreven waarin onderzocht en vastgesteld is welke waarden bij voedselkwaliteit horen. Per waarde is gekeken in hoeverre daar onderzoek naar gedaan is en of er methodes zijn om deze meetbaar te maken. Daarnaast wordt de aandacht voor verschillende waarden onderzocht, zowel in beleid als in de maatschappij. Dit resulteert in een evaluatie van de beleidsmatige en maatschappelijke aandacht en acties rondom de afzonderlijke waarden van voedselkwaliteit. (WUR, 2007) 109 5.3 Wat wil een bewuste consument? De overheid wil dus graag een bewust kiezende consument. De industrie zou ook liever willen dat de vraag naar duurzaam wat duidelijker zichtbaar was voordat zij het aanbod verduurzamen. Je vindt in deze paragraaf geen statistieken die de interesse van 20 tot 49-jarigen in biologische kip weergeven of de verkoopcijfers van fair trade koffie. Dat is nuttige informatie, maar het gaat hier over de achtergrond van die interesse dan wel desinteresse van consumenten. De sociologische teksten kunnen straks heel direct in verband gebracht worden met meerwaarden en de enorme uitdaging voor de industrie. Wat als straks grotere groepen consumenten dit gedachtengoed in versimpelde vorm overnemen? Hoe verkoop je meer, meer, meer als de roep om minder, minder, minder groter wordt? Zonder kennis van de discussies in de voorhoede, wordt dat lastig. ‘Voelingswaarde’ De sociologen Dagevos en De Bakker vinden dat de grenzen aan de groei in zicht zijn en dat deze tijden vragen om meer bewuste consumenten: ‘Wanneer consumenten aan hun eten naast voedingswaarde ook ‘voelingswaarde’ toekennen, brengen ze hun voedselconsumptie in verband met eerlijke handelsverhoudingen, sociale rechten van (keuter)boeren, bescherming van cultuurlandschap, voedselveiligheid of het gebruik van genetische modificatie. Deze herwaardering van consumptie heeft duurzaamheid, toewijding en verantwoordelijkheid als kernwoorden. Hier is consumptie méér dan een kwestie van producteigenschappen en prijskaartjes, maar ook van principes en proceswaarden; hier is voedselconsumptie méér dan een kwestie van het bevredigen van een primaire levensbehoefte, maar ook van identiteit en idealisme.‘ (Dagevos en De Bakker, 2008) Die voelingswaarde waar Dagevos en De Bakker het over hebben, heeft alleen een bewuste consument. Professor Louise Fresco schreef in 2006 het boek De Nieuwe Spijswetten - pleidooi voor een morele invalshoek. Wat volgens haar nodig is, zijn nieuwe Spijswetten, morele codes waaraan we ons houden op het gebied van eten en drinken. Zoals vroeger de regels die religie oplegde, de Spijswetten in het Jodendom. ‘In de loop van de vorige eeuw is de sanctionering van voedsel door religie verschoven naar de onpersoonlijke autoriteit van nationale en internationale regelgeving en voorlichtingsbureaus. Dit is ten koste van de individuele verantwoordelijkheid gegaan, terwijl ook secularisatie de voedselvoorschriften heeft verdrongen. Handel, verstedelijking en migratie hebben een situatie geschapen waarbij het voedselaanbod zowel verruimt als verengt: er is meer keuze, maar dat wat men gewend is te eten en de omstandigheden om dat te bereiden zijn niet altijd voorhanden. Steeds meer voedsel wordt onderweg en gehaast geconsumeerd. Wie wil eten, hoeft zich door seizoen noch sluitingstijden beperkt te voelen. (…) Ik stel voor wetenschappelijk verantwoorde spijswetten te ontwerpen, gebaseerd op een vorm van taboe en sanctionering, die ons waarschuwen voor het gevaar van onmatigheid in productie en consumptie’. Fresco pleit bijvoorbeeld voor dit soort wetten op het terrein van dierlijke productie. Het gaat dan niet om een regel als ‘je mag geen varkensvlees, want dat is onrein’, maar ‘je eet geen dieren die extreem geleden hebben’. Louise Fresco werkte onder andere als Assistant-Director General bij de Food and Agriculture Organization (FAO), de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties. (Fresco, 2006) 110 Een kleine voorhoede nieuwe consumenten Uit Dagevos en De Bakker ‘Sociologie van eten en drinken’ ‘Eenheidsworst bestaat naast exclusiviteit. Er zijn onderhuids levende gevoelens van maatschappelijk onbehagen over de industrialisering en internationalisering van het agrofoodcomplex en onze verwende en vervreemde relatie tot voeding. Het punt van de fysieke en mentale afstand tussen producent en consument staat al langere tijd op de agenda. Een kloof die gegroeid is met de vervaardiging van ons eten achter gesloten stal-, fabrieks- en laboratoriumdeuren, met hypermoderne technieken en waar anonieme producenten in verre oorden aan de knoppen staan. In de diensteneconomie zijn we bovendien nauwelijks nog werkzaam in het primaire bedrijf, wat evenmin bevorderlijk is voor onze kennis over hoe ons eten gemaakt wordt of voor een ander antwoord dan ‘van Albert Heijn’ op de vraag waar ons eten vandaan komt. Voeding is voor de welvarende, moderne mens tegelijkertijd extreem dichtbij en ongelooflijk ver weg.’ ‘De McDonaldisering en Disneyisering van de consumptiesamenleving gaan uit van een materialistisch ingestelde bevolking die ervan houdt zo snel, veel, efficiënt en goedkoop mogelijk te consumeren. Passiviteit, pragmatisme en platvloersheid zijn typerender dan tegenovergestelde kenmerken. Toch is het momenteel voor het academische denken over consumptie tekenend dat juist afscheid wordt genomen van de gedachteloze en routineuze consument die zijn geluk zoekt in het verkrijgen of verorberen van gestandaardiseerde en geprefabriceerde massaproducten.’ ’Het moderne beeld van de zich verantwoordelijk voelende en gedragende consument die zich wenst te (laten) informeren over het hoe en waarom van zijn eten en bewust omgaat met wat gekocht en gegeten wordt door belang te stellen in milieu- en diervriendelijke productiepraktijken, in eerlijke handel en in vakmanschap, ambachtelijkheid of ‘authenticiteit’ van de producent dan wel het product en vervolgens milieu- en dierminnend boodschappen doet, het winkelwagentje met fair trade-productvarianten vult en de moeite neemt naar de boerenmarkt of de boerderijwinkel te gaan om regionale etenswaren te kopen, bezit weliswaar realiteitsgehalte maar is allesbehalve bepalend voor het huidige consumentenpubliek dat zich op de voedingsmarkt begeeft. De harde realiteit is dat de consumenten die bereid zijn - bij tijd en wijle - financieel en intellectueel te investeren in lekker, schoon en rechtvaardig eten vooralsnog een beperkt marktsegment vertegenwoordigen.’ (Dagevos en De Bakker, 2008) 111 Consumptie verplicht Nog steeds willen heel veel consumenten helemaal niet weten wat de gevolgen zijn van het consumentisme. Dagevos en De Bakker noemen dit ‘collateral damage’, de onbedoelde bijkomende schade. Bij consumentisme is dat bijvoorbeeld de klimaatverandering, overgewicht en onwenselijke situaties op het terrein van dierenwelzijn. Dagevos en De Bakker geven een nieuwe draai aan de term ´consumptie verplicht´. Doordat wij in het Westen zo veel en zo graag consumeren, zouden we ook de belangrijkste bijdrage moeten leveren aan het bedenken van mogelijkheden om de schade te beperken. Consumptie verplicht je om ook na te denken over de gevolgen. Een verplicht bewuste kiezer dus. De consument die zin heeft in chocola kan tegelijkertijd ook een burger zijn die bewust kiest voor fair trade (zie figuur 2). (Dagevos en De Bakker, 2008) Daarin zitten tegenstrijdige belangen. Het maatschappelijk belang wordt vooral geleid door wat op de politieke agenda staat: verpakkingsafval, dierenwelzijn, milieuvriendelijke teelt. Dit zijn doelstellingen op lange termijn. Maar eenmaal in de winkel heeft de burger een andere agenda. Daar gaat het om eigenbelang, waarbij vooral gekeken wordt naar prijs, smaak, gezondheid en veiligheid. Doelstellingen die op een kortere termijn spelen. Er is maar een beperkte groep burgers die hun standpunten concreet vertaalt in koopgedrag. Voor de industrie kan gedegen kennis van die ambivalentie bij de consument kansen bieden om hem of haar op de juiste manier aan te spreken. We gaan daarom nog wat dieper in op de motivatie van boodschappers. Consument en burger Consumenten burgers Vooral bewogen door Eigenbelang Maatschappelijk belang Speciale aandacht voor Blijvende onderwerpen namelijk: Steeds wisselende • Veiligheid onderwerpen zoals: • Gezondheid • (Verpakkings)afval • Prijs • Diervriendelijkheid • Smaak • Milieuvriendelijke teelt Tijdshorizon Korte termijn Lange termijn Motivatie voor bedrijfsleven om License to sell License to operate iets te doen Figuur 5.2 Beoordelingscriteria van voeding voor consumenten en burgers (RLG, 2008) 112 Model Motivaction, groepen Mentality is een waarden- en leefstijlonderzoek van marktonderzoeksbureau Motivaction (figuur 3). Het geeft een kijk op doelgroepenindeling en –benadering die verder gaan dan de traditionele indelingen op basis van leeftijd, geslacht, opleiding en inkomen. Met het model groepeert Motivaction mensen naar hun levensinstelling. Nederland kent acht sociale milieus. Ze definiëren deze sociale milieus op basis van persoonlijke opvattingen en waarden die aan de levensstijl van mensen ten grondslag liggen. De mensen uit hetzelfde sociale milieu delen bijvoorbeeld waarden ten aanzien van werk, vrije tijd en politiek, en tonen overeenkomstige ambities en aspiraties. Ieder milieu heeft een eigen leefstijl en consumptiepatroon, die tot uiting komen in concreet gedrag. Uit dit onderzoek blijkt dat groepen met een hoge sociale status en met postmoderne waarden het meest vatbaar zijn voor een boodschap over voedselkwaliteit. De groep Postmaterialisten koopt al deze producten. Voor Max Havelaarproducten is het bijvoorbeeld heel duidelijk dat de consumenten voornamelijk in deze groep zitten. Dit zijn de early adaptors. De groepen Kosmopolieten, Postmoderne hedonisten en Nieuwe conservatieven zijn ook ontvankelijk voor voedselkwaliteit. Deze volgen het gedrag van de Postmaterialisten. Figuur 5. 3 Mentality groepen van Motivaction met gemarkeerd de groepen die ontvankelijk zijn voor voedselkwaliteit. 113 Dat de biologische kip nog niet de schappen uitvliegt, blijkt ook uit de analyse van de Raad voor het Landelijk Gebied. De raad bekijkt waarden, zoals dierenwelzijn, als onderdeel van een soort ‘trendtrechter’. De trendtrechter ziet er als volgt uit: Maatschappelijke trends (10-30 jaar) Trends op waardenniveau (5-15 jaar) Food Trends (3-10 jaar) Product trends en eetgewoonten (1-5 jaar) Figuur 5.4 De trendtrechter van de Raad voor het Landelijk Gebied Maatschappelijke trends gaan over een langere termijn. De trend van eerlijke handel is eerder begonnen van die van dierenwelzijn. Het duurt dan ook langer voordat die vertaald is in foodtrends en producttrends. Producttrends komen alleen aan het oppervlak als producenten er winst in zien. Het vraagstuk van ‘waardegroei’ heeft in de voedingsmiddelenindustrie betrekking op de vraag hoe de consument meer te laten betalen voor elke kilocalorie die hij eet. Meerprijzen moeten meer waarde hebben en daartoe kan worden ingespeeld op de 5 G-trend: gemak, goedkoop, gezondheid, goed gedrag en genieten. Eten moet gemakkelijk zijn, tijdwinst en/ of gezondheidswinst opleveren en/of goed zijn voor milieu, dieren of derde wereld en/of lekker, vers of culinair zijn. Trends op waarden gaan 5 tot 15 jaar mee. Producttrends gelden tijdelijk, met een looptijd van 1 tot 5 jaar. (RLG, 2008). In de volgende paragrafen gaat het over de praktijk van meerwaarden. 114 5.4 Voedselkwaliteit in de praktijk Er zijn bedrijven die inspelen op de groeiende aandacht voor meerwaarden van voedsel, ook als het consumentengedrag van de meerderheid nog niet zorgt voor een commerciële stimulans om dit te doen. In deze paragraaf komt de praktijk van maatschappelijk verantwoord ondernemen aan bod. Hierin ook voorbeelden over eerlijke handel en dierenwelzijn waaruit blijkt hoe het Mentality model hier ook van toepassing is. 5.4.1 Eerlijke handel: de piramide van verandering Fair trade of eerlijke handel Bij fair trade, oftewel eerlijke handel, gaat het om rechtvaardigheid. Het gaat om de invloed van de voedselproductie op mensen. Denk aan vragen als: krijgt de producent een eerlijke prijs voor zijn producten? Worden werknemers niet uitgebuit? Is er sprake van eerlijke concurrentie? Bepalen bijvoorbeeld multinationals de markt of heeft de boer meer mogelijkheden? Bij eerlijke handel wordt vaak gedacht aan producten uit ontwikkelingslanden. De discussie kan echter ook gaan over producten uit Europa en Nederland. Zo gaat vaak minder dan 5% van de verkoopprijs van een product naar de boer. En door de wereldmarkt moeten Nederlandse boeren concurreren met boeren elders, die vaak veel goedkoper kunnen produceren en aan minder regels hoeven te voldoen. Er zijn diverse initiatieven waardoor boeren meer geld voor hun producten krijgen. Bijvoorbeeld door zelf kaas te maken en deze aan huis te verkopen. Of door streekproducten te maken. Met de volgende keurmerken op de verpakking kan de producent aandacht voor eerlijke handel uitdragen: het Max Havelaar-keurmerk. Het Max Havelaar keurmerk garandeert dat producenten in ontwikkelingslanden een eerlijke prijs krijgen. Het keurmerk komt voor op koffie, bananen, thee, sinaasappelsap, tropisch sap, honing, cacao, mango’s, avocado’s, druiven, sinaasappels en wijn. UTZ CERTIFIED (op koffie, cacao, thee) en Rainforest Alliance (koffie, cacao, thee, noten, bananen en ander tropisch fruit). Deze keurmerken garanderen oog voor de arbeidsomstandigheden op de plantages en voor het milieu. E r wordt geen minimumprijs of toeslag betaald op de wereldmarktprijs. het keurmerk Erkend Streekproduct. Producten met dit keurmerk komen ten goede aan boeren uit de streek. Solidaridad, een stichting die zich inzet voor duurzame economie, heeft een model gemaakt om de marktontwikkelingen binnen de eerlijke handel inzichtelijk te maken. Solidaridad geeft een analyse van processen die bijdragen aan ontwikkeling in de landen van het Zuiden, of die duurzame ontwikkeling juist hinderen en relativeert het belang van ontwikkelingssamenwerking. Andere kapitaalstromen dan de projectfinanciering van ontwikkelingsorganisaties zijn in omvang en effect belangrijker. Internationaal beleid, internationale handel en kapitaalsinvesteringen hinderen of stimuleren duurzame ontwikkeling in hogere mate dan de stroom middelen van ontwikkelingssamenwerking. Er is maar één conclusie mogelijk: het beïnvloeden van politieke processen en marktprocessen dragen het meeste bij aan duurzame ontwikkeling. Een van de 115 middelen is het opzetten van duurzame ketens. De strategie van verandering binnen productieketens van de diverse productcategorieën is door Solidaridad geformuleerd in de ‘piramide van verandering’. Daarbij wordt een bedrijfstak voorgesteld als een piramide. 1. Top In de top bevinden zich de consumentenlabels. Keurmerken bieden consumenten de kans te kiezen voor duurzame producten en daarmee een signaal tot verandering te geven. Als innoverende modellen bepalen ze sterk de agenda omdat ze als eerste aandacht vragen voor sociale misstanden en milieutekorten in een sector en daarmee ‘navolging uitlokken’. 2. Middensegment In het middensegment van de piramide ontstaan modellen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Hier zijn de bedrijven aan zet. Zij nemen verantwoordelijkheid voor de herkomst van hun gangbare assortiment. De consument hoeft niet te kiezen. Bedrijven rekenen erop dat hun klanten waarderen dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat dit de consumentenloyaliteit aan hun merken versterkt. 3. Onderkant Aan de onderkant van de piramide vinden we recente ontwikkelingen als Ronde Tafels of industriële platforms waarbij een gehele branche een sectorbrede gedragscode met minimale duurzaamheidscriteria accepteert als randvoorwaarde voor productie en handel. De piramide van verandering verheldert het denken omdat de verschillende initiatieven in hun onderlinge samenhang worden geplaatst. (Solidaridad, 2007) Figuur 5.5 De piramide van verandering (Boland, 2007) 116 Wat? Hoe? Marketing Eerlijke chocoladeletters De Groene Sint is een campagne van Oxfam Novib, die startte in 2006. In 2009 kreeg de campagne veel aandacht door de oproep aan winkelketens om alleen nog ‘eerlijke’ chocoladeletters te verkopen. Met de Groene Sint haakt Oxfam Novib in op de feestmaand en wil het mensen stimuleren om bij het kopen van cadeaus en snoepgoed te denken aan bijvoorbeeld eerlijke handel. De campagne is gestart in 2006 en richtte zich allereerst op het promoten van eerlijke cadeaus. Vervolgens introduceerde de Groene Sint met Tony Chocolonely de eerste fairtrade chocoladeletter. In 2009 had de campagne hoofdzakelijk als doel om alle 19 miljoen niet-fairtrade chocoladeletters in Nederland uit de schappen van de winkels te krijgen. De Groene Sint campagne in 2009 leverde veel publiciteit op, met name door het online succes. Dit werd bewerkstelligd door veel aanwezigheid en buzz op de sociale netwerksite Hyves. De Groene Sint kon zo al snel een groot succes claimen. Zeven winkelketens maakten bekend dat zij geen ‘foute’ letters meer zouden gaan verkopen. In maart 2010 ondertekende vrijwel de gehele chocoladebranche een intentieverklaring dat in 2025 alle chocolade van duurzaam geproduceerde cacao zal zijn. De campagne won in oktober 2010 een belangrijke reclameprijs, de Bronzen Effie. Oxfam Novib was overigens met sommige ketens al jaren in gesprek over verduurzaming van chocolade. Verschillende ketens benadrukten in de media dat de plannen om over te stappen op duurzame (fairtrade) cacao al langer bestonden. Zij wilden dat pas vlak voor de overstap communiceren. De Groene Sint versnelde in hun ogen dus vooral het moment waarop zijn hun plannen naar buiten brachten. Praktijk voorbeeld www.groenesint.nl, www.oxfammedia.nl 117 5.4.2 Dierenwelzijn en marketingstrategie Er is steeds meer aandacht voor dierenwelzijn. Bij dierenwelzijn gaat het om het lichamelijke én geestelijke welzijn van dieren. Uitgangspunt hierbij is dat dieren gevoel hebben. Dierenwelzijn betreft de kwaliteit van het leven van het dier, waarbij de houder de ‘vijf vrijheden’ respecteert en daarmee de grenzen van het adaptatievermogen van het dier niet overschrijdt De Britse Farm Animal Welfare Council (FAWC) heeft vijf ‘vrijheden’ vastgelegd om vast te stellen of dieren wel of niet diervriendelijk worden gehouden. Deze richtlijnen zijn algemeen geaccepteerd. Voor elk dier kan welzijn in de praktijk wat anders betekenen. Daarom heeft de Europese overheid hiervoor regels opgesteld. Deze regels zijn minimumeisen voor het houden van dieren in Europa. De regels zijn in Nederland vastgelegd in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Er staan algemene regels in die voor alle dieren gelden. Voor het houden van leghennen, kalveren en varkens zijn concrete regels uitgewerkt. Zo worden legbatterijen per 2012 verboden. Voor vleeskuikens zijn er sinds 2010 regels. (Keur)merken op het gebied van dierenwelzijn: het EKO-keurmerk, Demeter, het Europese biologische keurmerk of de aanduiding ‘biologisch’ scharrelkeurmerken: Bij scharrelproducten hebben de dieren meer ruimte gehad dan gangbaar is. De regels voor scharreleieren zijn vastgesteld door de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE). Er zijn ook vrije uitloop-eieren. Voor scharrelvlees zijn er regels opgesteld door PROduCERT. Verder zijn er Franse scharrelproducten met het keurmerk Label Rouge. Ook het Graskeurmerk en het Milieukeur wijzen op diervriendelijker producten. Overige (beeld)merken die aandacht schenken aan dierenwelzijnzijn: Volwaard kip, Jumbo Bewust, Puur & Eerlijk, Peter’s Farm, France Limousin, Greenfields en ‘weidezuivel’. Het Beter Leven-kenmerk dat de Dierenbescherming toekent aan dierlijke producten is bedoeld als aanbeveling. Het moedigt de vee-industrie aan om het welzijn van dieren zwaarder mee te laten wegen. De Dierenbescherming heeft in overleg met aanbieders van vlees kwaliteitseisen geformuleerd. Deze worden gecontroleerd door onafhankelijke instanties. Er is een kenmerk met 1, 2 of 3 sterren; hoe meer sterren, hoe hoger het welzijn van de dieren. 118 Wat? Hoe? Marketing Praktijk Mayonaise met vrije-uitloopeieren In maart 2010 stapte Calvé, als eerste grootverbruiker, voor de productie van mayonaise over van scharrelnaar vrije-uitloopeieren. Unilever gebruikt voor mayonaise en andere sauzen met eieren jaarlijks 475 miljoen eieren (afkomstig van 1,3 miljoen kippen). Voor de Nederlandse markt zijn per jaar 9,5 miljoen vrije uitloop eieren nodig (gelegd door zo’n 25.600 kippen). Het bedrijf wilde pas overschakelen als een continu aanbod van vrije-uitloopeieren gegarandeerd kon worden. Meerdere Nederlandse en buitenlandse boerderijen zijn speciaal voor Calvé omgeschakeld van scharrel- naar vrije-uitloopeieren. Yofresh was het eerste product van Calvé waarin alleen maar vrije-uitloopeieren werden gebruikt. Inmiddels geldt dit voor alle mayonaises en andere koude sauzen met eieren. De hogere inkoopprijs van de eieren wordt volgens Unilever gecompenseerd door de optimalisatie van het inkoopproces van de overige grondstoffen voor de sauzen. Calvé’s overstap past bij de integrale duurzaamheidsstrategie van Unilever. De stappen die de multinational neemt worden volop benut in de marketingactiviteiten van het bedrijf. Door het gebruik van duurzamere ingrediënten wereldkundig te maken, benadrukt het bedrijf dat in de hele keten duurzaamheid telt. Het bedrijf komt daarmee ook tegemoet aan de toenemende belangstelling van consumenten voor de herkomst van producten. Veel consumenten realiseerden zich voorheen bijvoorbeeld niet dat in levensmiddelen nog vaak batterij- of scharreleieren verwerkt worden. Organisaties als Wakker Dier zorgen ook voor een meer kritische blik op de keten. voorbeeld www.calve.nl, www.unilever.nl/duurzaamheid, www.wakkerdier.nl, Informatie over de verschillen tussen bijvoorbeeld scharrel- en vrije-uitloopeieren staat op www.voedingscentrum.nl, kopje ‘eten en herkomst’. Slechts 31% weegt bij het kopen van vlees dierenwelzijn regelmatig mee bij de keuze. Er zijn verschillende argumenten waarom consumenten niet altijd letten op dierenwelzijn bij de aankoop van producten. Prijs, desinteresse en gebrek aan informatie worden genoemd. Te duur/ik kijk naar de prijs/ ik kies voor goedkoop 14% Ik sta er niet bij stil/let er niet op 13% Geen interesse 10% Ik weet niet hoe ik dat kan zien Ik koop wat ik nodig heb 8% 6% Ik koop wat ik lekker vind 5% Onzin/ik geloof er niet in 4% Geen tijd 4% Het maakt me niets uit 3% De kip is toch dood Overig Weet niet 1% 11% 32% Figuur 5.6 Redenen waarom consumenten niet letten diervriendelijkheid van voedingsmiddelen (Motivaction, 2008) 119 Een piramide die lijkt op die uit paragraaf 5.4.1 is ook deels toepasbaar op het vlak van dierenwelzijn. Het Landbouw Economisch Instituut heeft daar studie naar gedaan. Volgens het LEI (Paul Ingenbeek) zijn er drie marketingstrategieën voor dierenwelzijn: Traditionele burgerij Postmoderne hedonisten Postmaterialisten Kosmopolieten innovators early adopters Nieuwe conservatieven early majority Opwaarts mobielen Gemaksgeoriënteerden Moderne burgerij late majority laggards Figuur 5.7 Motivaction voor Voedingscentrum, september 2010 1. 2. 3. 120 Welzijnfocus: product onderscheidt zich op basis van dierenwelzijn (met keurmerk). Er is een kleine groep early adopters van maximaal 5%, die bereid zijn ook extra voor welzijn te betalen. Bijvoorbeeld Vrije Uitloop-eieren Welzijnsdifferentiatie: product onderscheidt zich op basis van kwaliteit en gebruikt andere attributen uit duurzaamheid en verantwoordelijkheid om dit te ondersteunen. Dierenwelzijnscampagnes kunnen dit versterken. Het prijssegment wordt bepaald door de kwaliteit. Bijvoorbeeld Volwaard kip. Doelgroep is hier de early majority met postmoderne hedonisten en nieuwe conservatieven. Welzijnvolgers: Volgen als anderen stappen hebben genomen en concurreren op prijs. Bijvoorbeeld scharreleieren bij de Aldi. Doelgroep is hier de late majority. Groeiende interesse? Volgens prof. Frans Brom (WUR/ Rattenau Instituut) is onvoldoende aandacht voor dierenwelzijn ontstaan door een te romantisch, ouderwets beeld dat ons voorgehouden is over de landbouw in marketing, verpakkingen, spotjes en kinderboeken. Gezien het belang van voeding voor de cultuur en de veranderingen in de productie zijn er diverse zorgen (concerns): algemene zorgen (zoals voedselveiligheid), specifieke zorgen ( zoals vegetarisme), publieke zorgen van burgers (zoals dierenwelzijn en duurzaamheid) en consumentenzorgen (bijvoorbeeld slaafvrije chocolade). Brom ziet drie dimensies aan het verbeteren van dierenwelzijn die de industrie kan benutten: 1. Dierlijk gedrag wordt vergeleken met mensen 2. Dierenwelzijn wordt gezien als een maatschappelijke waarde 3. Dierenwelzijn heeft te maken met traditie en kwaliteit. Volgens Ingenbeek moeten we niet vergeten dat biologisch er 40 jaar over gedaan heeft tot het huidige marktaandeel, eerlijke handel 20 jaar en dierenwelzijn nog maar een paar jaar. Je kunt niet verwachten dat de hele markt binnen enkele jaren veranderd is. (2007) Feed en Wellness, congres over dierenwelzijn, Ede, 6 maart 2007). De diervriendelijkere keuze is niet gemakkelijk Probleem op het gebied van dierenwelzijn is ook dat er nog weinig handelingsperspectief voor de consument is, hij weet nog niet hoe goed te kiezen. Grote tussensegmenten in de supermarkt ontbreken vaak nog. De Europese Commissie (EC) heeft als actiepunt dat het publiek meer geïnformeerd wordt over dierenwelzijn en dat dit helder en transparant in de supermarkt komt. De EC wil het scoresysteem van het Welfare Quality systeem gebruiken om tot een Europese Etikettering te komen. Eerst komt nog een haalbaarheidsstudie. Het kan nog jaren duren voordat er een label is. Welfare Quality is een wetenschappelijk programma om dierenwelzijn te meten, niet benaderd vanuit het stalontwerp, maar vanuit het dier, gebaseerd op 12 criteria. De beoordeling kan basis vormen voor een etiket, met bijvoorbeeld 4 sterren: niet beoordeeld, acceptabel, verbeterd, uitstekend. 121 voorbeeld Duurzame vis De laatste jaren komt, mede dankzij Al Gore, de trend op waardeniveau op het gebied van milieu om de hoek kijken. Op dit punt lijkt het informatieniveau van consumenten op een nog lager niveau te liggen dan voor dierenwelzijn. Een groot deel van de Nederlanders kan op de vraag wat er wordt verstaan onder producten die minder belastend zijn voor het milieu geen antwoord geven. Zelfs diegenen die aangeven bij het kopen van eten op te letten of het product belastend is voor het milieu. Door de Nederlanders die wel iets noemen zeggen het vaakst ‘de productiewijze’, ‘het verpakkingsmateriaal’ of ‘bestrijdingsmiddelen’. (Motivaction, 2008). In de kaders in deze paragraaf vind je meer informatie over de meerwaarden milieu, natuur en cultuur. Milieu Wat voor invloed hebben levensmiddelen op de lucht, het water, de grond, dieren en mensen? Daar gaat het over bij de meerwaarde ‘milieu’. In totaal ontstaat eenderde van alle milieuvervuiling door het maken en eten van voedsel. Bij milieuvervuiling ging het eerst vooral om gevaarlijke stoffen, zoals zware metalen, dioxines en PCB’s en bestrijdingsmiddelen. Later kwamen er problemen bij als verzuring (‘zure regen’), vervuiling van het grondwater en smogvorming. Van meer recente datum is de zorg over broeikasgassen en ontbossing. Welke problemen zijn er? milieuverontreiniging energieverbruik en broeikasgassen ontbossing waterverbruik en verdroging verspilling en afval 122 Marketing 5.4.3 Milieu, natuur en cultuur Hoe? Het bedrijf Fishes heeft als doelstelling de visconsumptie te verhogen door uitsluitend duurzame vis aan te bieden Veel consumenten willen voldoen aan het advies om twee keer in de week vis te eten, maar weten niet goed welke vis nu nog wel en welke eigenlijk niet meer ‘kan’. Verhalen over overbevissing en bedreigde soorten lijken dan eerder een reden om minder vis te eten. Fishes zet in op het vergroten van de visconsumptie door hieraan iets te doen. Het bedrijf omvat een winkelketen met vijf filialen, cateringbedrijf en groothandel. Het bedrijf levert alleen wild gevangen vis met het MSC-keurmerk. Bovendien zet het bedrijf zich in voor visserijgemeenschappen, dus ook de vissers en de zee. Fishes genereert veel media-aandacht door uitsluitend duurzame vis te verkopen. Ook positioneren de winkels en het cateringbedrijf zich duidelijk als frisse wind binnen de branche. Door moderne vormgeving en veel aandacht voor het verhaal over de visketen, bonden zij allereerst een voorhoede van Amsterdamse trendsetters aan zich. Inmiddels ligt de vis van dit merk bij supermarkten in het hele land. Wat? Praktijk Voor de belasting voor het milieu maakt het veel uit wat consumenten eten. In het algemeen geldt dat vlees het milieu het meest belast, gevolgd door zuivel en graanproducten en groente en fruit. Per kilo geeft vlees de meeste milieubelasting. Dat geldt vooral voor rundvlees. Kip belast het milieu het minst. Ook maakt het verschil waar producten vandaan komen. Vooral vervoer per vliegtuig en het verwarmen van kassen kosten veel energie. In het algemeen zijn aardappelen beter voor het milieu dan pasta (tarwe) en rijst. Er is minder energie en water voor nodig en - als het gaat om Nederlandse aardappelen - minder transport. Bij de rijstteelt komt ook het broeikasgas methaan vrij. Verspilling van voedsel kun je tegengaan door voedsel slim in te kopen, te bereiden en te bewaren. Marketing Hoe? Wat? De volgende keurmerken geven aan dat aan meer eisen wordt voldaan dan nodig is op grond van de wet: Milieukeur keurmerk Demeter Marine Stewardship Council-keurmerk op vis en de VISwijzer keurmerk ‘Erkend Streekproduct’ Ook zijn er onder meer vlees- en zuivelproducten te koop waarbij het vee voer met ‘groene soja’ heeft gehad. EKO-keurmerk, het Europees biologisch keurmerk of het woord ‘biologisch’ Landbouwsector verduurzaamt Binnen het Caring Dairy Programma van Beemster werken boeren steeds duurzamer. Sinds 2007 doen de 500 kaasmakers van Beemster kaas mee aan het Caring Dairy Programma, dat door onder andere Ben & Jerry’s, Wageningen Universiteit en Beemster is opgezet. Caring Dairy werkt met elf duurzaamheidindicatoren. De boeren kiezen zelf met welke thema’s zij (als eerste) aan de slag gaan (bijvoorbeeld dierenwelzijn of energie) en wat ze gaan verbeteren (bijvoorbeeld groene stroom gaan gebruiken). Zij volgen hiervoor samen met collega-boeren workshops die worden gegeven door experts zoals dierenartsen en wetenschappers. Bij de evaluatie van hun prestaties worden zij door experts bijgestaan. Onder het motto “blije koeien, blije boeren, blije aarde”, draagt Beemster kaas de doelstellingen van Caring Dairy uit. Duurzaamheid krijgt veel aandacht op de site en in reclameuitingen. Ook het streekgebonden karakter van Beemster kaas, dus de meerwaarde cultuur, komt sterk naar voren. Praktijk voorbeeld www.cono.nl,www.beemsterkaas.nl, www.benjerry.nl 123 Meer informatie nodig Nog weinig Nederlanders zijn zich bewust van het feit dat voedingsmiddelen van invloed zijn op het milieu. Men denkt toch eerder aan zaken als verpakkingen en auto rijden. Nederlanders missen wat dat betreft nog veel informatie over waar ze precies op kunnen letten. Maar liefst tweederde geeft aan behoefte te hebben aan meer informatie over welke producten het milieu minder belasten. De positieve houding ten opzichte van het milieu en de bereidheid om bewust te zoeken naar producten die het milieu minder belasten is toegenomen. Naar eigen zeggen kopen en koken mensen al veel op maat en kopen ze seizoensproducten. Echter, prijs blijft een belangrijk issue. (Motivaction voor VC, 2008). Figuur 5.8 Associaties die consumenten hebben met het thema voeding en milieu (Motivaction voor VC, 2008) Milieuwinst door minder voedselverspilling Het ministerie van EL&I streeft naar 20% minder voedselverspilling in 2015. Eten weggooien levert een dubbele belasting op. De grondstoffen, CO2-uitstoot, het landgebruik en alle andere zaken die nodig zijn geweest om het product te maken en distribueren gaan verloren. Daarnaast is er weer transport et cetera nodig voor het verwerken van het eten dat afval is geworden. Verder is er het morele probleem dat er elders op de wereld honger geleden wordt. Volgens de Factsheet Voedselverspilling van het ministerie uit mei 2010 gebeurt weggooien van voedsel in de gehele keten: ‘Schattingen geven aan dat de consument ca. € 2,4 miljard aan voedsel weggooit (dit is 8 tot 11% van de voeding die hij koopt). In kilo’s gaat het om ten minste 50 kg per persoon per jaar en ongeveer 120 kg per huishouden per jaar. In de voedselketen gaat het om circa € 2 miljard. Dat is 30% tot 50% in bepaalde sectoren. Daarbij gaat 10% tot 20% verloren bij de productie, 2% tot 10% in de industrie en handel en 3% tot 6% in retail en out-of-home-markt. In 75% tot 90% van de gevallen gaat het om verse producten (bron: Milieu Centraal).’ 124 De industrie kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van voedselverspilling. Het Platform Verduurzaming Voedsel kijkt naar MVO-kansen op dit gebied. Het platform is een samenwerking tussen het ministerie van EL&I en verschillende vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven. De agrarische sector, voedingsmiddelenindustrie, supermarkten, horeca en catering zijn bij het platform aangesloten. Zij proberen onderling samenhangende stappen te nemen, die de verspilling in de hele keten tegen gaat. Zie ook: www. verduurzamingvoedsel.nl. Consumenten Het Voedingscentrum maakt consumenten, ook in samenwerking met Milieucentraal, bewust van de problematiek van voedselverspilling. Nederlanders verspillen per jaar 50 kilo aan eten. Dat betekent dat € 270,00 tot € 400,00 per huishouden ‘in de afvalbak’ verdwijnt. De belangrijkste reden is dat consumenten hun eten te lang of op de verkeerde plaats bewaren, waardoor het bederft. Het Voedingscentrum benadrukt de voordelen van minder verspillen. Als je slim kookt, koopt en bewaart heeft dat voordelen voor je portemonnee. Het heeft ook een positieve invloed op het milieu. Er staan tips tegen verspilling op www. etenisomopteeten.nl. Daar is ook de gratis Bewaarwijzer te bestellen met bewaartips. Eén van de tips: check twee keer per week de data van producten. Maak TGT-producten voor of op de uiterlijke datum op. THTproducten kun je nog daarna gebruiken, als ze goed ruiken en er goed uit zien. Natuur en landschap Bij de meerwaarde ‘natuur en landschap’ gaat het om de zorg voor planten en dieren in de omgeving. Met ‘natuurlijk’ voedsel wordt meestal iets anders bedoeld: namelijk voedsel dat zo min mogelijk bewerkingen heeft ondergaan in de fabriek. Ook de naam ‘natuurvoeding’ heeft daarmee te maken. ‘Natuurvoeding’ wordt vaak in één adem genoemd met ambachtelijk voedsel. Het verbouwen van gewassen en het houden van dieren heeft invloed op natuur en landschap. De belangrijkste problemen daarbij zijn het verdwijnen van bos en het eenzijdiger worden van natuur en landschap. Er zijn verschillende boeren in Nederland die nadrukkelijk rekening houden met natuur en landschap. Bijvoorbeeld door weidevogelbeheer en slootkantenbeheer. Hierdoor kunnen zeldzame planten blijven groeien en kunnen dieren en insecten die daar leven behouden blijven. Consumenten kunnen rekening houden met natuur en landschap. Bijvoorbeeld door te eten ‘van het seizoen’ en uit eigen land. Je kiest dan voor eten uit de omgeving, dat niet van ver hoeft te komen en dus ook geen beslag legt op ruimte in het buitenland. Ook keurmerken als het Erkend Streekproduct en de Beschermde Oorsprongsbenaming wijzen hierop. Verder helpt kiezen voor weidezuivel om de koe in de Nederlandse wei te houden. Ook biologische landbouw draagt bij aan meer variatie. Er worden rassen gebruikt die niet meer zo vaak voorkomen, zoals vergeten groenten (schorseneren, aardpeer). Ook zijn er meer kleinschaliger, gemengde bedrijven, die voorzien in hun eigen veevoer. 125 voorbeeld Minder CO2-uitstoot door efficiënte logistiek Cultuur ‘Cultuur’ is een breed begrip. Producten die een culturele meerwaarde hebben, onderscheiden zich door hun culturele betekenis. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om ambachtelijk geproduceerde producten, maar ook om producten uit een bepaalde streek of producten die passen bij een bepaalde levensovertuiging. Het produceren van voedsel is steeds grootschaliger en industriëler geworden. Een gevolg hiervan is dat er minder variëteit is in producten. Bedrijven telen bijvoorbeeld veelal dezelfde rassen groente en fruit en karnemelk wordt niet gekarnd, maar aangezuurd. Streekproducten De laatste jaren is er weer nieuwe waardering voor ambachtelijke voedselproductie. De internationale ‘Slow Food-beweging’ bijvoorbeeld zet zich in voor behoud van ambachtelijk voedsel. Ambachtelijkheid kenmerkt zich door kleinschalig produceren, waarbij niet efficiëntie maar het product voorop staat. Producten zijn geen ‘eenheidsworst’ maar kunnen van elkaar verschillen. Dit zijn tegenhangers van de moderne, grootschalige industriële voedselproductie. Ambachtelijke producten zijn vaak gebonden aan een bepaalde streek. Denk aan turfgestookte Friese droge worst of ‘Mestreechtse’ kalfspastei. Streekproducten kunnen zijn beschermd. Zo mag niet alle kaas ‘feta’ heten. Dit is voorbehouden aan Griekse kaas van schapenmelk. Maar ook de productiemethode kan bescherming genieten. Daar is boerenkaas een voorbeeld van. Aan deze traditionele Nederlandse specialiteit zijn bepaalde kwaliteitseisen gekoppeld. 126 Marketing www.willemendrees.nl Hoe? Fruit en groente kopen van een boer uit de buurt bij de plaatselijke supermarkt. Willem & Drees werkt sinds 2009 als tussenschakel tussen boerderij en supermarkt. Het bedrijf brengt aardappels, groenten en fruit van de boerderij naar de supermarkt en streeft daarbij naar een maximale afstand tussen boer en verkooppunt van 40 kilometer. Hierdoor kunnen consumenten verse, lokale seizoensproducten kopen. Zij kunnen precies zien waar hun product vandaan komt en door wie het is geproduceerd. De producten zijn biologisch verbouwd, aantoonbaar duurzaam geteeld of biodiversiteitverhogend, omdat het om speciale soorten en oude rassen gaat. Door de korte afstanden is de CO2-uitstoot door het transport laag. Omdat de producten allemaal uit de volle grond of uit onverwarmde kassen komen, is de CO2-uitstoot tijdens de productie ook relatief laag. Willem en Drees richt zich bij de marketing nadrukkelijk ook op consumenten. Het bedrijf speelt daarmee in op de toenemende behoefte aan transparantie in de keten en de groeiende vraag naar lokale seizoensgroente en -fruit. Oprichters Willem Treep en Drees Peter van den Bosch spelen zelf in de reclameuitingen ook een belangrijke rol. Hun idealisme komt daarin aan bod, maar ook het dagelijkse werk. Van het contact met de boeren en discussies over de prijsstelling tot het proeven en beoordelen van de oogst. De oprichters studeerden aan de Wageningen Universiteit en werkten een aantal jaren bij Unilever. Wat? Praktijk Het woord ‘ambachtelijk’ is niet beschermd. Iedereen kan het zo op de verpakking zetten. Voor streekproducten bestaan wel enkele keurmerken. Producten die Europese bescherming genieten, herken je aan het beeldmerk voor traditionele specialiteiten, oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen. Ook het keurmerk ‘Erkend Streekproduct’ wijst erop dat producten uit een bepaalde streek komen. Verder is er koosjer voedsel en halal voedsel, dat voldoet aan religieuze regels. Bij producten uit de biologischdynamische landbouw is rekening gehouden met antroposofische uitgangspunten. Deze producten zijn herkenbaar aan het Demeter-keurmerk. Conclusie Concluderend kun je zien dat er binnen elke meerwaarde weer een scala aan punten is waarop een product goed of minder goed kan scoren. Een ontwikkelaar of retailer kan ook waarde toevoegen door maatschappelijk verantwoord(er) te ondernemen. Maar consumenten willen, zeker als die toegevoegde waarde een duurder product oplevert, garanties en bevestiging bij hun bewuste keuze. Certificering en keurmerken zijn een goed instrument om een gekozen beleid uit te dragen. 5.5 Meerwaarden en certificering Van Gelder en Morssinkhoff (2006a) onderzochten de effectiviteit van keurmerken: Consumenten doorlopen altijd een koopbeslissingsproces en letten bij het kopen van voedingsmiddelen op bepaalde aspecten. Op de prijs wordt in 92% van de gevallen vaak gelet. Op houdbaarheid in 85% en op ingrediënten in 51% en in 23% van de gevallen of er een keurmerk aanwezig is op de verpakking. Er blijkt een toenemende aandacht te zijn voor de wijze waarop voedingsmiddelen worden geproduceerd. Die aandacht voor productieomstandigheden komt voort uit het feit dat de consument zich steeds bewuster wordt van de mogelijke negatieve consequenties van consumptie. Keurmerken dienen als herkenning van duurzame productie. Er blijken twee soorten consumenten te zijn, de actieve en de passieve. De eerste gaat actief op zoek naar informatie over productieomstandigheden, de tweede gaat niet actief op zoek naar informatie, maar laat het op hem afkomen. Keurmerken richten zich vooral op de passieve consument. Keurmerken kunnen de transparantie van de markt bevorderen, mits er meer duidelijkheid komt waar keurmerken voor staan en hoe ze gecontroleerd worden. Een groei van het aantal (quasi-)keurmerken kan dit positieve effect van transparantie juist tegenwerken. Consumenten blijken meer te vertrouwen op keurmerken dan op beloftes van producenten of bedrijven. Veel consumenten denken dat keurmerken door onafhankelijke organisaties worden gekeurd en dat er regelmatig wordt gecontroleerd op wat het keurmerk belooft. 127 Eerstegraads keurmerken Tweedegraads keurmerken Derdegraads keurmerken RvA Controle Graskeurmerk Skal Vereisten Controle EKO-keurmerk Producent Producent Producent Vereisten Controle Albert Heijn Vereisten Graskeurmerk Producent Producent Producent Controle Klavertje Albert Heijn huismerken Figuur 5.8 Soorten keurmerken, schematische weergave (van Gelder en Morssinkhof, 2006a) Keurmerken kunnen verschillen op het gebied van controle, maar ook doordat marktaandelen en ontwikkelingen verschillen of omdat het ene keurmerk strengere minimumeisen stelt dan het andere. Bovendien zijn sommige keurmerken geen echte keurmerken, maar handelsmerken of logo’s die veel van een keurmerk weg hebben. Vaak zit daar geen controlerende instantie achter. De wijze waarop de controle geschiedt, verschilt per keurmerk. Om te bepalen in hoeverre deze controle betrouwbaar is, is bij de beoordeling telkens gebruik gemaakt van de onderverdeling ‘eerstegraads-, tweedegraads- en derdegraads (quasi-keurmerken)’. 128 De definities luiden als volgt: De controle op deze keurmerken wordt uitgevoerd door onafhankelijke, Eerstegraads geaccrediteerde instanties. Deze instanties zijn geaccrediteerd door de Raad voor keurmerken Accreditatie. Deze keurmerken worden ook wel certificaten genoemd. Het gaat hier om betrouwbare keurmerken. Worden verstrekt volgens een procedure die niet is goedgekeurd door de RvA. Tweedegraads Veelal zijn het brancheorganisaties die een tweedegraads keurmerk uitgeven en keurmerken controleert niet de producent zelf, maar de brancheorganisatie. Tweedegraads keurmerken zijn over het algemeen betrouwbare keurmerken. Ook de procedure van derdegraads keurmerken is niet goedgekeurd door de RvA, tevens worden deze keurmerken door één enkele fabrikant gevoerd en niet zoals Derdegraads (quasi) keurmerken bij tweedegraads keurmerken door een hele branche of meerdere fabrikanten. Derdegraads keurmerken worden ook wel ‘quasi-keurmerken’, ‘handelsmerken’ of ‘logo’s’ genoemd. Het zijn vaak tekens die consumenten als keurmerk opvatten, maar die dit in werkelijkheid vaak niet zijn. Bij vele van deze quasi-keurmerken is de betrouwbaarheid daarom moeilijk in te schatten. Tweedegraads Derdegraads keurmerken keurmerken CPE kooi, scharrel en vrije uitloop Graskeurmerk AH Greenfields Demeter Label Rouge (Frankrijk) Bief Select EKO V-keurmerk Bio+ Eerstegraads keurmerken Erkend Streekproduct (SPN) Boeuf D’or, Porc D’or Europees Biologisch Dolfijnvriendelijk gevangen Marine Stewardship Council Eko-Oké IKB scharrel Fair Trade Original Milieukeur Friander Max Havelaar Nature en More ProduCert scharrel Peter’s Farm Utz Certified Weidegang Rainforest Alliance Tabel 5.1 Geïnventariseerde keurmerken gerangschikt naar eerste-, tweede- en derdegraads. 129 Een keurmerk kan vereisten bepalen op verschillende gebieden. Deze kunnen overeen komen met minimumwetgeving, maar vaak ook strenger zijn dan de minimumwetgeving. Hoe strenger de eisen zijn die een keurmerk stelt, des te meer productvoordelen een keurmerk met zich meebrengt voor de consument. Het valt op dat voornamelijk de eerstegraads keurmerken duidelijke criteria hebben. Bij de eerstegraads keurmerken, zoals Milieukeur, Max Havelaar of Utz Certified zijn de minimumvereisten eenvoudig te achterhalen via hun websites. Deze vereisten zijn tevens meetbaar en objectief, dit komt waarschijnlijk, omdat geaccrediteerde controlerende instanties alleen een betrouwbare controle kunnen uitvoeren als er duidelijke vereisten worden gesteld. De criteria van een aantal tweedegraads keurmerken en van de meeste derdegraads keurmerken zijn moeilijk vindbaar, zowel via de website als telefonisch kunnen bedrijven weinig tot geen informatie geven. Wanneer er wel informatie over de vereisten bekend is, blijkt deze vaak subjectief en niet meetbaar. Over het algemeen zijn de vereisten die betrouwbare keurmerken stellen ook strenger dan de minimumwetgeving voorschrijft. De vereisten die gelden voor het EKO-keurmerk vallen bijvoorbeeld onder de biologische wetgeving waarbij bijvoorbeeld geen gebruik mag worden gemaakt van onnatuurlijke bestrijdingsmiddelen of kunstmest. 130 Wat? Hoe? Marketing Praktijkvoorbeeld: Duurzaam kiezen in de supermarkt De duurzamere keuze gemakkelijker maken. Onder andere door Marqt, Albert Heijn, PLUS, C1000, Jumbo. Alle supermarktketens verkopen een aantal producten met herkomstkeurmerken zoals het EKO- of Fairtradekeurmerk. Een consument kan dus steeds gemakkelijker kiezen tussen reguliere producten en producten waarbij meerwaarden als dierenwelzijn zwaarder wegen. Albert Heijn heeft daarvoor ook een speciaal private label (eigen merk) ontwikkeld, die een brede selectie in verantwoorde producten aanbiedt: AH puur&eerlijk. Onder dit merk vallen vijf peilers: biologisch, fair trade, duurzame vangst, scharrel en ecologisch. De duurzaamheid van de producten wordt gegarandeerd door externe onafhankelijke organisaties. Zo is er vis met het MSC-keurmerk, maar ook hagelslag met het Fairtrade-keurmerk. De producten van AH puur&eerlijk hebben altijd ofwel een onafhankelijk keurmerk zoals het EKO-keurmerk voor biologische producten, ofwel een kenmerk van een onafhankelijke organisatie zoals het ‘Beter Leven- Kenmerk’ van de Dierenbescherming. De omzet van het puur&eerlijk is in een jaar tijd gestegen met een index van 118. Nog een stap verder gaat het ‘alternatief voor de supermarkt’: Marqt. Deze keten van drie winkels (2010) claimt dat alle producten die zij aanbieden voldoen aan strenge inkoopcriteria op het gebied van onder andere eerlijke handel en duurzaamheid. Dat supermarkten duurzaamheid steeds meer meewegen bij het inkoopbeleid, nemen zij nadrukkelijk mee in de marketing. Uit consumentenonderzoek blijkt bovendien dat consumenten wel duurzaam willen consumeren, maar door het grote aantal keurmerken en logo’s door de bomen het bos niet meer zien. Ze hebben behoefte aan meer duidelijkheid en herkenbaarheid. AH puur&eerlijk speelt in op deze behoefte, door verantwoorde producten onder te brengen in één herkenbaar merk, met één herkenbare verpakking. Zo wordt de keuze voor duurzame producten zo gemakkelijk mogelijk gemaakt. In reclamecampagnes en aanbiedingen krijgt het huismerk regelmatig aandacht. Branche-organisatie FNLI geeft consumenten onder de noemer ketenvaneten.nl informatie over duurzame initiatieven. Praktijk voorbeeld www.ah.nl/puureneerlijk, www.marqt.nl, www.jumbobewust.nl, www.cbl.nl, www.fnli.nl 131 Conclusie: Toenemend bewustzijn bij keuze voor eten Jaarlijks voert Motivaction in opdracht van het Voedingscentrum een consumentenonderzoek uit. Uit dit onderzoek lijkt de campagne van het Voedingscentrum zijn vruchten af te werpen. Over de hele linie zien we deze meting een positieve ontwikkeling. Meer Nederlanders kunnen zien hoe producten geproduceerd zijn en of producten fair trade en milieuvriendelijk zijn dan bij de eerste meting in 2006. Ook letten meer Nederlanders daadwerkelijk op of de producten diervriendelijk, biologisch, fair trade en milieuvriendelijk zijn. Verder erkennen meer Nederlanders dat zij door het kopen van de juiste producten er voor kunnen zorgen dat het welzijn van dieren toeneemt. De toename in inzicht wat betreft productiewijze, fair trade en milieuvriendelijkheid is te zien bij alle milieus - behalve bij postmaterialisten en nieuwe conservatieven. Bij deze twee milieus was het kennisniveau ook al redelijk hoog. Bij de aankoop van eten zijn bijna alle milieus meer gaan letten op aspecten als diervriendelijk, biologisch, fair trade en milieuvriendelijk. Voor de meer traditioneel ingestelde milieus – traditionele burgerij en nieuwe conservatieven – geldt dit niet. De industrie lijkt ook in te spelen op die toenemende aandacht voor meerwaarden. Grote spelers in de levensmiddelenindustrie, van Campina tot Gulpener Bierbrouwerij en Verkade, profileren zich met maatschappelijk verantwoord ondernemen. De politiek kiest probeert nu alle stemmen, van burger tot multinational te horen bij het bepalen van de koers voor de toekomst. Het lijkt onafwendbaar dat ‘bewust gedrag’ bij al die partijen een grotere rol gaat spelen. Referenties en aanbevolen literatuur Beckers T., E. Harkink, E. van Ingen, M. Lampert, B. van der Lelij en Ossenbruggen Rv (2004) Maatschappelijke waardering van duurzame ontwikkeling. Achtergrondrapport bij de Duurzaamheidsverkenning, pp. 133. Bilthoven: RIVM. Blokhuis H (2007) Feed en Wellness. Schothorst Feed Research. Boland G (2007) Jaarverslag Solidaridad 2007. Amsterdam: Solidaridad. Dagevos H en De Bakker E (2008) Consumptie verplicht, Een kleine sociologie van Consumeren - Tussen vreten en geweten, pp. 40. Den Haag: LEI. Fresco LO (2006) Nieuwe spijswetten, over voedsel en verantwoordelijkheid. Amsterdam:Uitgeverij Bert Bakker. Kremer F (2008) Het Boodschappenbolwerk, macht en onmacht van de Nederlandse supermarkt. Amsterdam: Bert Bakker. LNV (2008) LNV Consumentenplatform - Melk, vlees en eieren: onze zorg? Den Haag Ministerie LNV. RLG (2008) Rond de tafel, advies over en voor voedselkwaliteit, pp. 60. Utrecht: Raad voor het Landelijk Gebied. Schrijnen M (2007) Voedselkwaliteit in het hart raken, pp. 7. Den Haag: Raad voor het Landelijk Gebied. Solidaridad (2007) Jaarverslag [Solidaridad, editor. Amsterdam. van Dooren C (2007a) Groente en fruit als kilometervreters. VMT, 20-21. van Dooren C (2007b) Kippenpoot veel milieuvriendelijker dan biefstuk. Voeding Nu 9, 12, 14. van Dooren C (2008) Klimaat is hot, etikettering nog lauwwarm. VMT, 26-29. 132 van Gelder M en Morssinkhof L (2006a) Eerlijk over keurmerken, pp. 44 [Voedingscentrum, editor. Den Haag: Voedingscentrum, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Van Gelder, M en Morssinkhof, L (2006b) Keurmerken in overvloed. Voeding Nu, 30-31. WUR (2007) Eten van waarde. Voedselkwaliteit in Nederland. pp. 92. Wageningen: Agrotechnology and Food Sciences Group. Links Voor informatie over de herkomst van eten: www.voedingscentrum.nl > Eten en herkomst Voor tips tegen verspilling: www.etenisomopteeten.nl Voor informatie van de overheid: www.rijksoverheid.nl > Landbouw, Natuur en Voedsel Voor informatie over het waarden en leefstijlonderzoek van Motivaction: www.motivaction.nl Voor informatie over de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (Food and Agriculture Organization): www.fao.org Informatie over het Platform Verduurzaming Voedsel: www.verduurzamingvoedsel.nl Voor informatie over milieu en energie in het dagelijks leven: www.milieucentraal.nl 133 134 Hoofdstuk 6 Etikettering Ir. Wieke van der Vossen-Wijmenga, kennisspecialist voedselveiligheid en kwaliteit, Voedingscentrum 6.1 Inleiding In dit hoofdstuk komen twee aspecten van etikettering aan bod. Eerst wat mag en dan wat moet. Als je de hoofdstukken 1 tot en met 5 hebt gelezen, ben je als gedreven producent, retailer of foodmarketeer natuurlijk vast van plan producten op de markt te gaan brengen die bijzonder zijn. Gezonder, duurzamer of veiliger. Zoals al eerder aan bod kwam, kan een logo of keurmerk op een goede manier uitdragen dat je maatschappelijk verantwoord onderneemt. Ook een claim kan een consument tot een aankoop verleiden. Dus: als je straks afbakcroissantjes met weinig verzadigd vet hebt bedacht, wil je front-of-pack laten drukken: ‘Langer gezond leven!’ Mag dat? In dit hoofdstuk komen de grenzen van wat op het etiket mag staan aan bod (paragraaf 6.2). In paragraaf 6.3 welke informatie je volgens de wetgever in elk geval op de verpakking moet zetten. 6.2 Wat mag op het etiket? Vanaf januari 2007 zijn er EU-regels over gezondheidsclaims op het etiket. Deze staan in een zogenaamde EUverordening (1924/2006/EG). De regels gelden voor claims op eten, drinken en voedingssupplementen, zoals vitaminepillen. Tot nu toe was dit per lidstaat geregeld. Nieuwe regels voor heel Europa In de EU-verordening wordt een onderscheid gemaakt tussen: Voedingsclaims: dit zijn beweringen over wat er in het product zit en het effect daarvan. Bijvoorbeeld ‘rijk aan linolzuur’ en ‘caloriearm’. Gezondheidsclaims: dit zijn beweringen over de relatie tussen het eten of drinken van een product en het effect daarvan op de gezondheid. Ziekterisico-beperkingsclaims: dit zijn beweringen waarin het effect van een levensmiddel of voedingsstof op een risicofactor voor het ontstaan van ziekte wordt geclaimd. Bij de claim moet staan dat een evenwichtige voeding en gezonde leefstijl belangrijk zijn. Als een lager risico op ziekte wordt geclaimd, moet bovendien worden vermeld dat ook andere risicofactoren meespelen en dat verandering daarvan de gezondheid kan bevorderen. 135 Uitgesloten producten In de EU-verordening is bepaald dat producten met meer dan 1,2 vol% alcohol geen gezondheidsclaim mogen voeren. Ook worden de producten uitgesloten waarvan de samenstelling te ongunstig is, waardoor je ze niet kunt rekenen tot gezonde voeding, bijvoorbeeld omdat een product te vet is. Een claim is immers een aanprijzing en je gaat geen producten aanprijzen die de voeding alleen maar verslechteren. In de Europese Commissie moet nog worden vastgesteld waar de streep (het ‘voedingsprofiel’) precies wordt getrokken (zie www.efsa.europa.eu). Er zijn meer beperkingen. Zo is het verboden om bij een product voor de slanke lijn te beweren hoeveel kilo’s je in een bepaalde tijd zult verliezen. Dit verbod komt voort uit de overtuiging dat deze belofte niet haalbaar is. Daarvoor is gewichtsverlies een te complexe aangelegenheid. Beoordelingsprocedure voeding- en gezondheidclaims Het is een Europese verordening. De Europese Commissie neemt dus de beslissingen. Uiteraard is die besluitvorming omgeven met procedures. Iedere partij doet eerst zijn zegje voordat knopen worden doorgehakt. Het principe van de verordening is dat claims voortaan wetenschappelijk onderbouwd moeten zijn. Daarvoor is een belangrijke rol weggelegd voor de European Food Safety Authority (EFSA). EFSA is een instituut dat is ingesteld door de Europese Commissie en geeft onafhankelijke wetenschappelijke adviezen op voedingsgebied. De EU-verordening is sinds 2007 van kracht, waarbij nog een aantal zaken moeten worden ingevuld, zoals een lijst met toegestane claims. De EFSA geeft de Europese Commissie hierover advies. Deze zal eerst naar het commentaar van de betrokkenen luisteren, voordat zij een beslissing neemt. Bij claims toetst de EFSA ze op hun onderbouwing voordat ze worden toegestaan. Ingrediënten De ingrediënten zitten in het product. Het meest gebruikte ingrediënt staat vooraan, het minst gebruikte achteraan. Hoeveelheid van een voedingsstof Op de verpakking staan de voedingswaarden, soms in een tabel of in de vorm van het GDA-model. Sommige ingrediënten worden als groepsnaam genoemd, zoals kaas of vis. Als er geen groepsnaam is, worden ingrediënten zo specifiek mogelijk weergegeven. Dus niet: ‘bloem’, wel: ‘tarwebloem’. Soms staat er op het etiket hoeveel van een ingrediënt in het product zit. Op aardbeienyoghurt moet bijvoorbeeld staan hoeveel aardbeien erin zitten. Bij de ingrediënten staan ook E-nummers en allergenen. Lees hier meer over op pagina 29 e.v. Naam De naam van het levensmiddel of een omschrijving ervan. Een merknaam, zoals ‘Cola’, is niet voldoende. Wel: ‘frisdrank met plantenextracten’. Bij merknamen als Brinta, Maggi en Cornflakes staat altijd een toelichting. Alleen de merknaam zegt namelijk te weinig over het product. e op het product e komt van het Engelse ‘estimate’ (ongeveer, schatting), niet te verwarren met de E van E-nummer. Deze e geeft aan De De dat er binnen bepaalde marges iets meer of minder in de verpakking kan zitten. Het getal erachter geeft de netto hoeveelheid aan in milliliter, liter, gram of kilogram. Dat is de hoeveelheid zonder dat de verpakking is meegerekend. 136 6.2.1 Voedingsclaims Voor voedings- en gezondheidsclaims geldt dat producenten alleen nog gebruik mogen maken van claims die op een lijst van toegestane claims staan. Voor deze claims gelden vaste criteria. Bijvoorbeeld: minimaal 30% minder vet, koolhydraten of suiker bij een claim als ‘light’. Hieronder staat de lijst met toegestane claims. Op het etiket kan zo’n claim natuurlijk iets anders worden. ‘Lage energetische waarde’ kan dan ook worden ‘caloriearm’. Toegestane claims: wat mag op het etiket en wanneer? Lage energetische waarde Maximaal 40 kcal (170 kJ)/100g voor vaste stoffen en (of) maximaal 20 kcal (80 kJ)/100ml voor vloeistoffen. Voor tafelzoetstoffen geldt een limiet van 4 kcal (17 kJ)/portie, met een zoetkracht die overeenstemt met die van 6 gram sucrose (ongeveer 1 theelepel sucrose). Verminderde energetische waarde Het aantal calorieën moet met minimaal 30% verminderd zijn. Er moet bij staan waar dat door komt. Bevat geen energie Maximaal 4 kcal (17 kJ)/100 ml. Voor tafelzoetstoffen geldt een limiet van 0,4 kcal (1,7 kJ)/portie, met een zoetkracht die overeenstemt met die van 6 g sucrose (ongeveer 1 theelepel sucrose). Vetarm Het vetgehalte is maximaal 3 g/100 g voor vaste stof of 1,5 g/100 ml voor vloeibare stoffen (1,8 g/100 ml voor halfvolle melk). Vetvrij Het vetgehalte is maximaal 0,5 g/100 g of 0,5 g/100 ml. Claims zoals ‘X% vetvrij’ zijn verboden. Arm aan verzadigde vetten De som van de verzadigde vetzuren en de transvetzuren in het product is niet meer dan 1,5 g/100 g voor vaste stoffen of 0,75 g/100 ml voor vloeistoffen. Bovendien mag niet meer dan 10% van de calorieën afkomstig zijn uit de som van de verzadigde vetzuren en de transvetzuren. Vrij van verzadigde vetten De som van de verzadigde vetzuren en de transvetzuren is niet groter dan 0,1 g/100 g of 0,1 g/100 ml. Suikerarm Het suikergehalte van het product bedraagt maximaal 5 g/100 g voor vaste stof of 2,5 g/100 ml voor vloeibare stoffen. 137 Suikervrij Het suikergehalte van het product bedraagt maximaal 0,5 g/100 g of 0,5 g/100 ml. Zonder toegevoegde suikers Geen toevoeging van mono- of disacchariden of andere vanwege hun zoetkracht gebruikte levensmiddelen. Wanneer een levensmiddel wel van nature suikers bevat, moet daarnaast op het etiket staan: ‘Dit product bevat van nature aanwezige suikers’. Natriumarm/zoutarm Maximaal 0,12 g natrium, of de overeenkomstige waarde voor zout, per 100 g of 100 ml. Voor ander water dan natuurlijk mineraalwater dat onder het toepassingsgebied van Richtlijn 80/777/EEG valt, geldt: niet meer dan 2 mg natrium per 100 ml. Zeer laag natriumgehalte/zoutgehalte Maximaal 0,04 g natrium, of de overeenkomstige waarde voor zout, per 100 g of 100 ml. Deze claim mag niet worden gebruikt voor natuurlijk mineraalwater en ander water. Natriumvrij/zoutloos Maximaal 0,005 g natrium, of de overeenkomstige waarde voor zout, per 100 g. Bron van vezels Een vezelgehalte van minimaal 3 g/100 g of 1,5 g/100 kcal. Vezelrijk Een vezelgehalte van minimaal 6 g/100 g of 3 g/100 kcal. Bron van eiwitten Minimaal 12% van de calorieën wordt geleverd door eiwitten. Eiwitrijk Minimaal 20% van de calorieën wordt geleverd door eiwitten. Bron van (naam van de vitamine(s) of mineraal/mineralen) Minimaal een aanzienlijke hoeveelheid bevat zoals vastgesteld in de bijlage bij Richtlijn 90/496/EEG, of een hoeveelheid waarin is voorzien door afwijkingen die zijn toegestaan krachtens artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen. 138 Rijk aan (naam van de vitamine(s) of mineraal/mineralen) Ten minste tweemaal de onder ´Bron van (NAAM VAN DE VITAMINE(N)) en/of (NAAM VAN HET MINERAAL/DE MINERALEN)´ bedoelde hoeveelheid. Bevat (naam van nutriënt of andere stof) Alleen toegestaan als het product aan alle desbetreffende bepalingen van deze verordening, en met name artikel 5, voldoet. Voor vitaminen en mineralen gelden de voorwaarden van de claim ‘Bron van …’. Verhoogd gehalte aan (naam van nutriënt) Alleen toegestaan als het product voldoet aan de voorwaarden voor de claim ‘Bron van…’ en het desbetreffende gehalte minimaal 30% hoger is dan dat van een vergelijkbaar product. Verlaagd gehalte aan (naam van nutriënt) Het gehalte is minimaal 30% lager dan dat van een vergelijkbaar product. Voor micronutriënten (vitamines en mineralen) is het verschil minimaal 10% ten opzichte van de referentiewaarden van Richtlijn 90/496/EEG van de Raad. Voor natrium, of de equivalente waarde voor zout, geldt minimaal een verschil van 25%. Light of lite Dezelfde voorwaarden als voor de claim ’verlaagd’. Bij de claim moet staan welke eigenschap(pen) het levensmiddel ‘light’ of lite maken. Van nature/natuurlijk Het levensmiddel voldoet van nature aan de in deze bijlage opgenomen voorwaarde(n) voor het gebruik van een voedingsclaim. In februari 2010 is verordening 116/2010/EG van kracht geworden (een wijziging op verordening 1924/2006/ EG) en hierdoor zijn nog 5 nieuwe claims toegestaan. Bron van omega-3-vetzuren Alleen toegestaan als het product per 100 g en per 100 kcal ten minste 0,3 g alfa-linoleenzuur of ten minste 40 mg eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen bevat. Rijk aan omega-3-vetzuren Alleen toegestaan als het product per 100 g en per 100 kcal ten minste 0,6 g alfa-linoleenzuur of ten minste 80 mg eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen bevat. Rijk aan enkelvoudig onverzadigde vetten Alleen toegestaan als ten minste 45% van de in het product aanwezige vetzuren afkomstig is van enkelvoudig onverzadigde vetten, op voorwaarde dat enkelvoudig onverzadigde vetten meer dan 20% van de energie van het product leveren. 139 Rijk aan meervoudig onverzadigde vetten Alleen toegestaan als ten minste 45% van de in het product aanwezige vetzuren afkomstig is van meervoudig onverzadigde vetten, op voorwaarde dat meervoudig onverzadigde vetten meer dan 20% van de energie van het product leveren. Rijk aan onverzadigde vetten Alleen toegestaan als ten minste 70% van de in het product aanwezige vetzuren afkomstig is van onverzadigde vetten, op voorwaarde dat onverzadigde vetten meer dan 20% van de energie van het product leveren. 6.2.2 Gezondheidsclaims Er zijn drie soorten gezondheidsclaims: 1. Algemene claims die zich baseren op algemeen aanvaarde kennis, bijvoorbeeld dat calcium goed is voor de botten. 2. Ziekte-risico-beperkingsclaims die beweren dat je risico op een ziekte vermindert door het eten van het betreffende product, bijvoorbeeld ‘verkleint de kans op hart- en vaatziekten’ op een product met onverzadigd vet. 3. Kinderclaims die zich richten op de groei en ontwikkeling van kinderen. In de verordening staat dat er wetenschappelijk bewijs moet zijn dat een gezondheidsclaim correct is. Ook moet de claim daadwerkelijk van nut zijn voor de gezondheid van de consument. Bij de ziekte-risicobeperkingsclaims moet aantoonbaar zijn dat het de ziektekans vermindert. De EFSA werkt aan een ‘positieve’ lijst met algemene claims die zijn toegelaten. De Europese Commissie gaat vaststellen welke gezondheidseffecten voldoende erkend zijn om voor algemeen gebruik toe te staan. Is bijvoorbeeld bewezen dat extra calcium in voeding leidt tot sterkere botten? Dan wordt deze claim op de positieve lijst gezet. Een fabrikant die voldoende calcium in zijn product stopt, mag dan claimen dat zijn product goed is voor sterkere botten. De actuele positieve lijst is beschikbaar op http://ec.europa.eu/food/food/ labellingnutrition/claims. Ziekte-risico-beperkingsclaims De ziekte-risico-beperkingsclaims zullen niet op een positieve lijst verschijnen. Dit zijn de product-specifieke claims, die individueel worden getoetst. Fabrikanten moeten daarvoor per product een dossier inleveren, waarin ze hun claim onderbouwen. Dit dossier wordt door de EFSA beoordeeld. De bewijsvoering die de fabrikant moet leveren is niet mals. Een paar experimenten met proefdieren is niet voldoende. Het onderzoek moet voldoen aan een reeks wetenschappelijke eisen, waar bovendien bevestiging voor nodig is om het toeval helemaal uit te sluiten. Er zijn niet veel voorbeelden van claims die dit waar kunnen maken. Een kanshebber is de claim ‘vermindert het risico op een open ruggetje’ op een product met foliumzuur. 140 Kinderclaims De claims die zich richten op kinderen zullen net als de ziekte-risico-beperkingsclaims van geval tot geval op juistheid worden beoordeeld. Suggestieve merknamen Een fabrikant die de procedure rond gezondheidsclaims wil ontwijken, kan op het idee komen om een gezondheidssuggestie in de merknaam van het product op te nemen, bijvoorbeeld ‘slankyoghurt’. De Europese Commissie is deze truc inmiddels voor. Suggestieve merknamen zijn verboden. Voor bestaande producten met een suggestieve merknaam, geldt een overgangstermijn tot 2022. Reclame Code Commissie De Reclame Code Commissie beoordeelt in Nederland bovendien of reclame-uitingen waarover klachten worden ingediend, al dan niet in strijd zijn met de Nederlandse Reclame Code. De Stichting Reclame Code Commissie is een onafhankelijk orgaan waarin een groot aantal organisaties zijn verenigd, zoals de Bond van Adverteerders, de Consumentenbond (CB), uitgevers van dagbladen en publiekstijdschriften, de STER en de samenwerkende regionale en lokale omroepen, die deze Reclame Code hebben opgesteld en aanvaard. 6.3 Wat moet op het etiket? In 1978 werd de eerste EG-richtlijn over etikettering van kracht, op grond waarvan ook in Nederland de ingrediëntendeclaratie verplicht werd. Tot dan toe was het in Nederland alleen vereist de benaming en de netto-hoeveelheid op het etiket te vermelden. In dezelfde tijd ontstonden systemen voor het declareren van de voedingswaarde, waarbij ook werd geëxperimenteerd met manieren om de relatie met de totale dagvoeding duidelijk te maken. Etiketteringregels worden in EU-verband vastgesteld, waarna ze geïmplementeerd worden in de Nederlandse Warenwet. De EU achtergrond heeft tot doel om de handel in de EU zo weinig mogelijk te hinderen. Gevolg is dat bijvoorbeeld E-nummers in de hele EU dezelfde betekenis hebben. In een aantal Warenwetbesluiten wordt de etikettering van levensmiddelen geregeld. De belangrijkste informatie staat in het Warenwetbesluit Etikettering van Levensmiddelen (hierna: WEL). In de nabije toekomst is er nieuwe regelgeving over etikettering van levensmiddelen te verwachten. De Europese Commissie heeft hiervoor een concept gepubliceerd (2008/0028). Op moment van schrijven moet er nog veel over dit concept gediscussieerd worden. Naar verwachting wordt het zeker 2011 voor een nieuwe regeling in werking treedt. Enkele aspecten lijken momenteel voldoende vaste grond te hebben: In grote lijnen blijft de etikettering zoals die nu is Voedingswaardedeclaratie zal verplicht worden De leesbaarheid zal verbeterd worden 141 Deze paragraaf gaat over de regels voor ‘voorverpakte’ levensmiddelen. ‘Voorverpakt’ is een Warenwettelijke term voor de gesloten verpakkingen die de fabrikant aanbrengt. Het gros van de levensmiddelen valt in deze rubriek. Voor verpakkingen die de winkelier op het laatste moment om een levensmiddel doet zijn minder verplichtingen. Maar zelfs als er helemaal geen verpakking aan de orde is zijn er toch nog verplichtingen op dit vlak over. Die moeten dan maar op een bord bij het product vermeld worden. Kijk op www.europa.eu voor recent nieuws over de nieuwe regelgeving. Verplichte vermeldingen op het etiket van voorverpakte levensmiddelen 1 Taal De verplichte aanduidingen en vermeldingen moeten in het Nederlands op het etiket staan. Een vaak geuite klacht van consumenten is dat de letters te klein zijn. Hierover zegt de Warenwet dat ‘de vermeldingen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk leesbaar zijn aangebracht en niet door vegen kunnen worden uitgewist’ (WEL, art 23). 2 Aanduiding De ‘aanduiding’ is een Warenwettelijk begrip. Uit de aanduiding moet de consument begrijpen waar hij mee te maken heeft. De aanduiding kan de naam van het product zijn, als dat duidelijk genoeg is. Het kan ook zijn dat er een paar woorden meer nodig zijn om informatie te geven over de ware aard en samenstelling van de waar. ‘Cola’ mag niet, maar ‘frisdrank met plantenextracten’ wel. Hetzelfde geldt voor merknamen als Brinta, Maggi, Cornflakes en dergelijke, deze moeten vergezeld gaan van een beschrijvende aanduiding. Bovendien is het vereist dat de aanduiding de fysische toestand beschrijft waarin het product zich bevindt, indien het weglaten ervan de consument zou kunnen verwarren. Voorbeelden van dergelijke fysische toestanden zijn ‘gepasteuriseerd’, ‘poeder’, ‘gevriesdroogd’, ‘diepvries’, ‘concentraat’ en ‘gerookt’. De meeste verplichte informatie geldt alleen voor voorverpakte levensmiddelen. Zo niet de aanduiding, die geldt voor alle levensmiddelen (WEL, art 3 en 4). 3 Ingrediëntendeclaratie Op voorverpakte levensmiddelen moeten de ingrediënten worden opgesomd. Hier gelden een aantal regels voor: Elk ingrediënt moet met zijn specifieke naam worden vermeld. Alleen ‘bloem’ is dus onvoldoende; ‘tarwebloem’ is wel correct. NB: er zijn uitzonderingen op deze regel. Sommige ingrediënten, zoals kaas of vis, hebben een groepsnaam. Kaas in bijvoorbeeld kaaszoutjes hoeft niet omschreven te zijn als ‘Edammer kaas’ (WEL, art 7). De ingrediënten worden in volgorde van gewicht opgesomd. Het grootste ingrediënt vooraan, de minste als laatste genoemd. De opsomming wordt voorafgegaan door het woord ‘ingrediënt’ (WEL, art 6). De opsomming van ingrediënten 2% of minder aanwezig, staan niet in volgorde van aflopende hoeveelheid (WEL, art 8). 142 In de ingrediëntenlijst staan hulpstoffen (additieven, E-nummers) vermeld met de categorienaam (bijvoorbeeld conserveermiddel) gevolgd door óf het E-nummer, óf de gebruikelijke naam (WEL, art 7); zie ook paragraaf 2.7 over additieven. Aroma’s (geur- en smaakstoffen) worden in de regelgeving beschouwd als een aparte groep additieven. Aroma’s moeten worden vermeld met de term ‘aroma’s’ of een meer specifieke vermelding of beschrijving van het aroma (WEL, art 7). De benaming ‘natuurlijk’, bijvoorbeeld in ‘natuurlijk aardbeienaroma’ mag alleen gebruikt worden als dit aroma uitsluitend uit dit uitgangsmateriaal (de aardbei dus) verkregen is door middel van een fysisch, enzymatisch of microbiologisch procedé of door middel van een traditionele bereidingswijze. De toevoeging ‘natuurlijk’ is in de Warenwet alleen gedefinieerd voor aroma’s en bronwater, maar wordt daarnaast te pas en te onpas gebruikt. Een beperkt aantal voorverpakte levensmiddelen is, om begrijpelijke redenen, onder voorwaarden, vrijgesteld van de verplichting om de ingrediënten op te sommen (WEL, art 9). Denk bijvoorbeeld aan levensmiddelen die slechts uit één ingrediënt bestaan: boter, verse groente. 4. Allergenen In bijlage III van het WEL staan 14 allergenen die bij mensen overgevoeligheidsreacties, zoals allergische reacties, kunnen opwekken. Het betreft hierbij de volgende allergenen: glutenbevattende granen zoals tarwe, rogge, gerst etc. schaaldieren eieren vis aardnoten soja melk noten selderij mosterd sesamzaad zwaveldioxide en sulfieten in concentraties van meer dan 10 mg/kg of 10 mg/l uitgedrukt in SO2 lupine weekdieren Deze allergenen moeten worden opgenomen in de ingrediëntenlijst, als ze gebruikt zijn bij de bereiding van het levensmiddel en ongewijzigd aanwezig zijn in het uiteindelijke product. Dit mag op twee manieren vermeld worden in de ingrediëntenlijst: ‘tarwezetmeel’ of ‘zetmeel (tarwe)’. Als het product geen ingrediëntenlijst hoeft te hebben, worden de allergenen vermeld met ‘bevat…’. Wanneer het allergeen duidelijk voorkomt in de aanduiding van het product, zie Aanduiding, dan is dit voldoende (WEL, art 9a) (VWA, 2005). (Zie verder: FNLI handleiding tot etikettering van allergenen, informatieblad 83 / oktober 2008, www.vwa.nl). 143 De wet kent enkele uitzonderingen. Afgeleide stoffen die geen reacties kunnen geven bij mensen met voedselallergie en coeliakie, hoeven niet te worden vermeld. Veel fabrikanten kiezen ervoor om ook te vermelden dat een product sporen van een allergeen kan bevatten of is geproduceerd in een omgeving waar diverse allergenen aanwezig zijn. Op die manier waarschuwen zij voor mogelijke kruisbesmetting, ook al hoeft daarvan geen sprake te zijn. Dit is niet verplicht. 5 Kwantitatieve Ingrediënten Declaratie De Kwantitatieve Ingrediënten Declaratie toont de hoeveelheid van een karakteristiek ingrediënt in een product. Dus hoeveel roomboter in roombotercake, hoeveel krab in krabsalade, hoeveel aardbeien in aardbeienyoghurt. Deze hoeveelheid moet in procenten vermeld worden en dit percentage wordt bepaald op het moment dat het ingrediënt wordt gebruikt bij de bereiding van het product. Producten waarvan duidelijk is dat het ingrediënt uit de naam er niet in voorkomt (hamburger, koninginnensoep) hoeven niet ‘ge-kwid’ te worden (WEL, art 10) (Algemene richtsnoeren betreffende KWID). 6 Netto-hoeveelheid De netto-hoeveelheid geeft aan hoeveel milliliter, liter, gram of kilogram product in de verpakking zit (WEL, art 11 t/m 15). De kleine letter ‘e’ kan bij de inhoudsvermelding staan. Dit komt van het Engelse ‘estimate’ (ongeveer, schatting), en geeft aan dat het om een gemiddelde gaat. Een beetje meer of minder is, binnen wettelijk vastgelegde marges, toegestaan. Een gewichtstolerantie van ongeveer 10% relatief is toegestaan. In de bijlage van het besluit is de marge, die afhangt van het gewicht, precies vastgelegd (Hoeveelheidsaanduidingenbesluit). De netto-hoeveelheid houdt in dat het gewicht van de verpakking en van de opgietvloeistof (uitlekgewicht) niet meetellen. Van een levensmiddel (voorverpakt) met opgietvloeistof, moet het uitlekgewicht worden vermeld op het etiket. Een aantal eetwaren is van deze bepaling uitgezonderd, en mag met een vermelding van aantal stuks verkocht worden, zonder vermelding van het gewicht. Bijvoorbeeld: beschuit; bakkerswaren en suikerwerk (snoep) die in de regel per stuk of aantal stuks verkocht worden; verse groenten of vruchten die ook onverpakt per stuk of aantal stuks worden verkocht; eenden- of ganzeneieren (bij kippeneieren is de vermelding van een gewichtsklasse verplicht, zie verordening (EG) 589/2008); maatjesharing; voedingssupplementen. Overigens hoeft op de verpakking ook niet het aantal stuks te staan, als dit duidelijk te zien is. Bijvoorbeeld vier appels onder krimpfolie, dan hoeft op de verpakking niet te staan dat er vier appels in zitten. 144 7 Houdbaarheidsdatum De houdbaarheidsdatum staat op bijna alle levensmiddelen vermeld. De gebruikte vermelding is ‘ten minste houdbaar tot’ gevolgd door de datum (WEL, art 16 en 17). De uiterste consumptiedatum ‘te gebruiken tot…’ moet gebruikt worden op producten die uit microbiologisch oogpunt zeer bederfelijk zijn en daardoor na een korte tijd risico voor de volksgezondheid opleveren. ‘Te gebruiken tot’ (TGT) moet altijd vergezeld gaan met een bewaar- en gebruiksvoorschrift. De uiterste consumptiedatum moet ook gebruikt worden als onderstaande vermeldingen op de verpakking van een gekoeld product staan (Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, BBL, art 15): dat het voorverpakte levensmiddel bewaard moet worden tussen de 0 en 6 graden Celsius; of een houdbaarheidstermijn korter dan vijf dagen staat vermeld. Wanneer de interpretatie van de fabrikant is dat het product zeer bederfelijk is, mag de vermelding ‘te gebruiken tot….’ worden aangebracht. Besluit de fabrikant dit niet te doen, dan moet de ‘ten minste houdbaar tot’ datum vermeld worden. De uiterste consumptiedatum functioneert tevens als uiterste verkoopdatum (zie artikel 2, lid 11, BBL). Het kan voorkomen op dagverse producten die op de dag van productie ook geconsumeerd en dus verkocht moeten worden dat de ‘te gebruiken tot …’ datum, de datum van die dag is. De ‘ten minste houdbaar tot …..’ datum is niet de uiterste verkoopdatum, producten mogen ook ná deze datum verkocht worden in de winkel. De vermelding ‘ten minste houdbaar tot…’ / THT kent drie verschillende verschijningsvormen: met ‘ten minste houdbaar tot…(dag en maand)’ voor producten die korter dan drie maanden houdbaar zijn; met ‘ten minste houdbaar tot einde…(maand en jaar)’ voor producten die tussen de drie en 18 maanden houdbaar zijn; met ‘ten minste houdbaar tot einde…(jaartal)’ voor producten die langer dan 18 maanden houdbaar zijn. Er zijn een aantal levensmiddelen uitgezonderd van de verplichting tot vermelding van de minimale houdbaarheid, te weten: verse groenten (m.u.v. gekiemde zaden zoals taugé), fruit en aardappelen, tenzij deze producten zijn geschild, gesneden of iets dergelijks wijn en andere alcoholhoudende dranken met een alcoholpercentage van 10 volume% of meer brood en banketbakkerijproducten welke naar hun aard bestemd zijn om binnen 24 uur na de bereiding te worden geconsumeerd azijn keukenzout suikers in vaste vorm suikerwerk dat bijna geheel bestaat uit gearomatiseerde of gekleurde suiker(s) 145 kauwgom afzonderlijke porties consumptie-ijs. De houdbaarheidsdatum moet wel op de omverpakking staan van de ijsjes, en afzonderlijk verpakte koeken in een omverpakking moeten voorzien zijn van de houdbaarheidsdatum. 8 Bewaar- en gebruiksvoorschriften Een aanwijzing over het bewaarvoorschrift is nodig bij levensmiddelen die op een bijzondere manier moeten worden bewaard. Gebruiksvoorschriften zijn verplicht als een levensmiddel niet gebruikt kan worden of gebruiksklaar gemaakt kan worden zonder de gebruiksvoorschriften (WEL, art 18). 9 Producentgegevens & herkomst De naam en het adres of de vestigingsplaats, de importeur of de verkopende instantie moet vermeld staan (WEL, art 19). Dit moet altijd een adres zijn in een gebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG) of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) van toepassing is.De plaats van oorsprong of herkomst dient vermeld te worden indien het weglaten ervan de consument zou kunnen misleiden in verband met de werkelijke oorsprong of herkomst van het levensmiddel (WEL, art 20). Bijvoorbeeld: ‘Goudse kaas’ uit Duitsland. De productie- of partijcode moet op het product staan. Deze code is van belang als er iets niet goed is met het product. Hiermee kan een hele partij worden geïdentificeerd of uit de handel genomen. Bij kort houdbare producten mag de houdbaarheidsdatum, voor zover deze een dagaanduiding heeft, gebruikt worden als de productiecode (WEL, art 22). Voor de herkomstvermelding op dierlijke producten, zie de paragraaf over Producten van dierlijke oorsprong. 10 Alcoholische producten Op producten met alcohol moet het percentage alcohol in volumeprocenten (vol%) aangegeven zijn. De aanduiding is verplicht wanneer het product 1,2 vol% alcohol of meer bevat (WEL, art 21). Op alcoholische dranken moet een vermelding staan van de allergenen en overige ingrediënten, indien allergenen aanwezig zijn en niet duidelijk uit de aanduiding blijkt om welke allergenen het gaat (zie 2 Aanduiding) (WEL, art 22b). 11 Cafeïnegehalte Producten met meer dan 150 mg cafeïne/L, moeten het cafeïnegehalte in mg/100ml vermelden. Dit wordt voorafgegaan door ‘hoog cafeïnegehalte’. Dit geldt niet voor dranken op basis van koffie of thee (WEL, art 21a). 12 Verpakkingsgas Bij het gebruik van een verpakkingsgas, moet de volgende vermelding op het etiket staan: ‘Verpakt onder beschermende atmosfeer’. Verpakkingsgas is lucht met een aangepaste samenstelling, bijvoorbeeld de zuurstof er uit, of alleen de stikstof (WEL, art 22a). De E-nummers voor verpakkingsgassen zijn E938 t/m E949 (www.voedingscentrum.nl, E-nummer). 146 13 Voedingswaardedeclaratie Het is belangrijk om de voedingswaardedeclaraties te onderscheiden van de ingrediëntendeclaratie. De voedingswaardedeclaratie is een opsomming van de hoeveelheid energie (kilocalorieën en/of kilojoules), eiwitten, koolhydraten en vetten per 100 gram of 100 milliliter en soms per portie. Soms wordt daarbij ook de hoeveelheid suikers, verzadigde vetten, voedingsvezels en natrium genoemd. Het natriumgehalte moet met 2,5 vermenigvuldigd worden om te bepalen met welk keukenzoutgehalte dit correspondeert. De vermelding van de voedingswaarde op een etiket is in principe vrijwillig, maar in een aantal gevallen verplicht: wanneer het etiket iets vermeldt over voedingstoffen zoals vetten, vitamines of mineralen (bijvoorbeeld: rijk aan vitamine E, arm aan verzadigd vet) het is ook verplicht bij energiebeperkte dieetproducten (WR Energiebeperkte diëten, art 6) wanneer vitamines of mineralen aan een levensmiddel worden toegevoegd (WB Toevoeging microvoedingsstoffen aan levensmiddelen, art 7). wanneer in de voedingswaardedeclaratie de vitamines en mineralen vermeld staan, moet men naast de hoeveelheid ook het percentage van de Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid (ADH) vermelden. De regels voor voedingswaardedeclaratie zijn uitgewerkt in het Warenwetbesluit Voedingswaardeinformatie Levensmiddelen 14 Voedingswaardebewering De voedingswaardebewering behelst elke reclameboodschap en iedere vermelding over bepaalde kwalitatieve of kwantitatieve eigenschappen. Er wordt dan melding gemaakt van de energetische waarde of de aanwezigheid van bepaalde voedingsstoffen. 15 Diepvriesproducten Op diepvriesproducten moet in de aanduiding vermeld staan dat het een diepvriesproduct betreft. Daarnaast moet aangegeven worden gedurende welke periode en bij welke temperatuur het product bewaard moet worden. Het diepvriesproduct moet ook de vermelding ‘na ontdooien niet opnieuw invriezen’ dragen (WR Diepgevroren levensmiddelen, art 6). 16 Genetische gemodificeerde producten (ggo) Bij voorverpakte levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan, staat op het etiket de vermelding ‘Dit product bevat genetisch gemodificeerde organismen/naam van organisme’. Ook voor levensmiddelen zonder voorverpakking geldt dat deze vermelding gebruikt moet worden op of bij de verkoopstandaard. Dit geldt ook voor additieven die van genetisch veranderde gewassen gemaakt zijn. Uitzondering op de vermelding krijgen levensmiddelen met sporen van ggo’s (aanwezig in verhouding 0 - 0,9%). Maar dit is wel onder de voorwaarde dat deze sporen onvoorzien of technisch niet te voorkomen zijn (verordening (EG) 1830/2003 traceerbaarheid en etikettering van ggo’s, art 4 en 7). 147 17 Producten van dierlijke oorsprong Herkomstvermelding van dierlijke producten via een ‘EU-ovaal’ op het etiket. Deze is verplicht voor producten die minstens 50% dierlijke bestanddelen bevatten (vis, vlees, zuivel). In de ovaal staat een afkorting van het land van herkomst, vervolgens de code van de producent, en dan ‘EEG’ (verordening (EG) 853/2004 specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, bijlage II / sectie 1 identificatiemerken). Herkomstvermelding van rund- en kalfsvlees (verordening (EG)1760/2000 inzake etikettering van rundvlees, art 13, 14 en 15). Op het etiket van voorverpakt vlees moeten de volgende gegevens staan: referentienummer waarmee verband tussen het vlees en het dier(en) gelegd kan worden land van slachten en erkenningnummer van de slachterij land van uitsnijden en erkenningnummer uitsnijderij(en) land van geboorte land van vetmesten Bij onverpakt vlees moet in de slagerij duidelijk zichtbaar bovenstaande informatie over de herkomst voor de klanten beschikbaar zijn (verordening (EG)1760/2000 inzake etikettering van rundvlees, art 12). Indien een dier geboren, gehouden en geslacht is in hetzelfde land, dan mag de oorsprong worden vermeld: oorsprong (land van oorsprong) De herkomstbepaling op rundvlees geldt alleen voor rundvlees zonder toevoegingen zoals conserveringsmiddelen of kruiden. In de praktijk zal rundergehakt daarom geen herkomstvermelding op het etiket hebben. Herkomstvermelding van vis (verordening (EG) 104/2000 marktordening in de sector visserijproducten, art 4). Bij visserijproducten moet ongeacht de verkoopmethode door middel van een adequate affichering of etikettering de volgende gegevens verstrekt worden: de handelsbenaming van de betrokken soort de productiemethode (vangst op zee, in de binnenwateren of kweek) het vangstgebied In bijlagen van verordening (EG) 104/2000 staan de gebieden waarin de zee verdeeld is. Herkomstvermelding van eieren (verordening (EG) 589/2008, art 12). Op het etiket van voorverpakte eieren moet de volgende informatie staan: de code van het pakstation de kwaliteitsklasse; de woorden “klasse A” of de letter “A” al dan niet samen met het woord “vers” de datum van minimale houdbaarheid het advies aan consumenten om de eieren na aankoop gekoeld te bewaren de gewichtsklasse (S, M, L, XL) of bij sortering van verschillende maten ‘Eieren van verschillende gewichtsklasse’ 148 de houderijmethode zoals ‘biologische eieren, ‘eieren van hennen met vrije uitloop’, ‘scharreleieren’ en ‘kooieieren’. Alle eieren die in de EU in de winkel worden verkocht moeten voorzien zijn van een stempel. Aan de stempel is te zien uit welk land het ei komt en hoe de leghen is gehouden. Een voorbeeld van zo’n stempel is: 2 NL 45246 01. Het eerste cijfer laat zien in wat voor soort houderijsysteem de leghen is gehouden:0 = Biologisch / 1 = Vrije-uitloop/ 2 = Scharrel/ 3 = Kooi. De letters die erop volgen, geven aan uit welk land het ei komt. Het laatste cijfer is het nummer van het legkippenbedrijf met eventueel de betreffende stal. Waarschuwing voor mogelijke bacteriële besmetting van kip. In verband met mogelijke bacteriële besmetting van kip moet op de verpakking altijd een waarschuwing voor de bereiding van kip staan. Deze waarschuwing luidt: ‘Let op: geef schadelijke bacteriën geen kans. Zorg daarom dat deze bacteriën niet via de verpakking, uw handen of het keukengerei in uw eten terechtkomen. Maak dit vlees door en door gaar om deze bacteriën uit te schakelen.’ Pluimveevlees mag uitsluitend in een verpakking worden verkocht (WB Bereiding en behandeling van levensmiddelen, art 4a). 18 Doorstraalde producten Als een voedingsmiddel met ioniserende straling behandeld is, moet de aanduiding vergezeld worden met een van de volgende vermeldingen: doorstraald door straling behandeld met ioniserende straling behandeld Voor doorstraalde ingrediënten die minder dan 25% aanwezig zijn, geldt de meldingsplicht ook (WEL, art 4, 5 en 7). 19 Waarschuwingen Voor een aantal groepen voedingsmiddelen zijn waarschuwingen (disclaimers) verplicht zoals zuigelingenvoeding, zoetstoffen, vitaminepreparaten en producten waar een cholesterolverlagend bestanddeel aan is toegevoegd, zoals Becel pro-activ margarines en Becel pro-activ drink/melk. Op volledige zuigelingenvoeding moet het woord ‘Belangrijk’ staan, gevolgd door een opmerking dat borstvoeding de voorkeur heeft (WR Zuigelingenvoeding 2007, art 9). Bij gebruik van de zoetstof aspartaam moet vermeld worden dat het product een bron van fenylalanine bevat, om consumenten met de zeldzame stofwisselingsziekte phenylkentonurie voor te lichten (WEL, art 22d). In tafelzoetstoffen en levensmiddelen met 10% of meer gewicht aan extensieve zoetstof (polyolen), moet op het etiket staan: ‘Overmatig gebruik kan een laxerend effect hebben.’ Polyolen zijn sorbitol, maltitol(siroop), isomalt, mannitol, lactitol en xylitol (WEL, art 22d). In producten die toegevoegde suiker(s) en/of een of meer zoetstoffen bevatten, moet op het etiket staan: ‘met suiker(s) en/of met zoetstof(fen)’ (WEL, art 22d). 149 Op voedingssupplementen (een geconcentreerde bron van een of meerdere vitamines en mineralen) moet een aantal waarschuwingen staan: een waarschuwing voor overschrijding van de dagelijkse portie en de waarschuwing om het product buiten bereik van jonge kinderen te bewaren. Het is verboden om te vermelden dat ‘een evenwichtige voeding op basis van niet-verrijkte voedingsmiddelen niet alle microvoedingsstoffen in de juiste hoeveelheid kan leveren’ (WB Voedingssupplementen, art 6). Op producten waar een cholesterolverlagend bestanddeel aan is toegevoegd moet de volgende tekst staan: ‘Dit product is uitsluitend bedoeld voor mensen die hun cholesterolgehalte willen verlagen. Zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven en kinderen onder de vijf jaar hebben speciale voedingsbehoeften en dienen met hun huisarts te overleggen alvorens een product te gebruiken dat helpt bij de verlaging van het cholesterolgehalte. Gebruikers van cholesterolverlagende medicijnen dienen tevens hun arts te raadplegen.’ (verordening (EG) 608/2004 etikettering levensmiddelen met toegevoegde fytosterolen, art 2) (Becel.nl). In zoethoutbevattende producten is, afhankelijk van de hoeveelheid aanwezige glycyrrhizinezuur de vermelding verplicht: ‘bevat zoethout’ of ‘bevat zoethout – mensen met hoge bloeddruk dienen overmatig gebruik te vermijden’. De stof glycyrrhizinezuur is een bestanddeel van zoethoutwortelextract en dit is een belangrijke grondstof van bijvoorbeeld drop (WEL, art 22c). 20 Keurmerken Het toenemend gebruik van keurmerken heeft geen wettelijke achtergrond. Op de achtergrond blijft wel de regel van kracht dat de consument niet misleid mag worden. 21 Prijs Producten die in winkels worden aangeboden, moeten van een prijs zijn voorzien. In een aantal gevallen moet ook de prijs per meeteenheid worden aangegeven (dus prijs per liter of kilo). De prijs en de prijs per meeteenheid moet op, in of nabij het product, of op de verpakking worden vermeld. Producten die in een etalage staan uitgesteld moeten vergezeld worden door de verkoopprijs, die buiten duidelijk leesbaar is). 150 Voorverpakt of niet? Een belangrijk onderscheid voor de etiketteringeisen is of levensmiddelen zijn voorverpakt, niet-voorverpakt, verpakt, of niet-verpakt. Van alle etiketteringeisen is de ‘aanduiding’, de enige die op of bij alle varianten van al of niet verpakte of voorverpakte levensmiddelen moet staan. De voorverpakte levensmiddelen: • Alle bepalingen van het WEL zijn van toepassing op levensmiddelen die inclusief de voorverpakking bestemd zijn om aan de consument te worden afgeleverd (WEL, art 5). • Een voorverpakking is een verpakking die om een levensmiddel zit bij aankoop van het levensmiddel (WEL, art 1). Voor het onderscheid met een niet-voorverpakt en voorverpakt levensmiddel: een voorverpakking wordt niet door de winkelier aangebracht, maar door de schakel daarvoor, de fabrikant bijvoorbeeld. • De formele verwoording van deze term is: De verkoopeenheid die bestemd is als zodanig aan de eindverbruiker of aan een instelling te worden afgeleverd en bestaat uit een eet- of drinkwaar en haar verpakking (WEL, art 1.1.c). • Het verschil tussen een voorverpakt en een verpakt eet- of drinkwaar wordt dus bepaald door de bestemming van de waar. Een voorverpakt eet- of drinkwaar is bestemd voor verkoop aan de consument en aan instelling. Een verpakte eet- of drinkwaar wordt verkocht aan bijvoorbeeld de groothandel. De niet-voorverpakte levensmiddelen (ook wel ‘voorverpakte levensmiddelen waarvoor uitzonderingen gelden’): • Worden op verzoek van de consument even in een zakje (of andere verpakking) gestoken, en moeten de aanduiding op of bij zich dragen (WEL, art 1). • Worden in de winkel in een verpakking gestoken, met het oog op directe verkoop, zij moeten de aanduiding en ook de netto-hoeveelheid op of bij zich dragen (WEL, art 1 en 5). NB: directe verkoop betekent ‘verkoop over de hele dag’, dit is 24 uur geldig. • Welke worden aangeboden aan particulieren via de ambulante handel (markt- en straathandel), moeten verpakt met oog op onmiddellijke verkoop de aanduiding en netto-hoeveelheid bij of op zich dragen (WEL 1 en 5). • Welke in een fantasieverpakking worden verkocht, moet de aanduiding, netto-hoeveelheid en productiepartij op of bij zich dragen (WEL, art 1, 5 en 25). De verpakte levensmiddelen: • Zijn niet bedoeld voor de directe handel aan de consument. Het levensmiddel moet voorzien zijn van de aanduiding en de vermelding van de productiepartij. Vermeldingen op levensmiddel of in de bijgevoegde handelsdocumenten (WEL, art 26). • De formele verwoording van deze term is: De verkoopeenheid die niet bestemd is als zodanig aan de eindverbruiker of aan instellingen te worden afgeleverd en bestaat uit een eet- of drinkwaar en haar verpakking (WEL, art 1.1.d) De niet-verpakte levensmiddelen (ook wel ‘onverpakte levensmiddelen’): • Moeten altijd voorzien zijn van de aanduiding. Op de plaats van verkoop moet deze aanduiding door middel van een kaart of bord op een voor het publiek duidelijk zichtbare wijze zijn aangebracht op het voorwerp waarin of waarop het betrokken levensmiddel aanwezig is (WEL, art 27). De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) controleert of de etiketteringeisen worden nageleefd. 151 Links 152 Productschappencommissie Levensmiddelenwetgeving (PLW): www.plw.nl (algemeen) www.plw.nl/onderwerpen/etikettering-eu (specifiek over etikettering EU) Voedsel en Waren Autoriteit (VWA): www.vwa.nl De warenwet is te vinden op: www.wetten.nl De Europese wetgeving is te vinden op: www.europa.eu Deze reader is bedoeld om studenten en docenten te inspireren om de gezonde, bewuste keuze gemakkelijker te maken. Het is een leidraad voor iedereen die gezondheid en duurzaamheid mee wil wegen bij het ontwikkelen en/of verkopen van producten. Vanuit maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, of omdat consumenten en de overheid steeds vaker aan de industrie vragen om aspecten als gezondheid, eerlijke handel, milieu en dierenwelzijn zwaarder mee te wegen. Waarom de gezonde keuze stimuleren? Wat is het effect van minder verzadigd vet en zout op je gezondheid? Of het effect van meer vezels en vis? Hoe belangrijk zijn bijvoorbeeld etikettering, additieven en voedselveiligheid? Wat is duurzaamheid? En aan welke regels zijn fabrikanten en retailers gebonden? Lees erover in deze reader. Maak de gezonde en duurzame keuze gemakkelijk. Ga jij het verschil maken?