DE ECHTE GRENZEN AAN DE GLOBALISERING1 John Gray – London School of Economics Als we het over globalisering hebben, moeten we een duidelijk onderscheid maken tussen globalisering als een historisch proces en globalisering als een welbepaald internationaal economisch systeem. Globalisering als historisch proces is niet nieuw: het was zeker vanaf de laatste drie decennia van de negentiende eeuw al een gekend fenomeen. De stuwende kracht erachter zijn de nieuwe technologieën die de hindernissen van afstand en tijd uit de weg ruimen of minstens zeer sterk verminderen. Daarbij wordt de economische activiteit, meer dan ooit het geval is geweest, in zeer sterke mate beïnvloed door wat er zich elders in de wereld afspeelt. Dat historisch proces zet zich onverbiddelijk door; het laat zich enkel afremmen door beperkingen die de natuur zelf oplegt. Het zal voortgaan, wat er ook moge gebeuren met het huidige regime van vrijhandel en onbeperkte kapitaalstromen op de wereldmarkt. Dit regime is slechts een specifieke fase van de globalisering, het is niet de globalisering zèlf. Ik ben van oordeel dat globalisering begrepen moet worden als het resultaat van het wegwerken of het sterk verminderen van de technische hinderpalen voor een wereldwijd productiesysteem. Zij is niet het gevolg van een bepaald beleid zoals bijvoorbeeld deregulering van de markt of van politieke ontwikkelingen, zoals de implosie van het communisme. Het belangrijkste kenmerk van de globalisering zoals wij ze vandaag kennen, is de transnationale organisatie van de productie. Terwijl in de jaren 1970 een bedrijf dat bijvoorbeeld tractoren in een ander land wilde maken, verplicht was om daar een hele fabriek neer te zetten, kan het productieproces nu in verschillende werkzaamheden opgesplitst worden, die over de hele wereld kunnen worden uitgevoerd. Dat was niet mogelijk in eerdere fases van de globalisering zoals de periode 1870-1914, die gekenmerkt werd door de liberale internationale economie. Dat zulks nu wel kan is het resultaat van technische vooruitgang, niet van een globale vrije markt. Nergens in de geschiedenis zijn er aanwijzigingen te vinden waar we zouden kunnen uit afleiden dat globalisering hand in hand moet gaan met stabiliteit van het economisch regime – om het even welk regime dat is. Het tegendeel is waar: de nieuwe technologieën die de globalisering voortstuwen brengen eerder instabiliteit teweeg op de nationale en internationale markten, in de politiek en in de maatschappij. Zij veroorzaken een dermate hoge graad van instabiliteit dat zij het einde zullen betekenen van het huidige globale regime of het in elk geval onherkenbaar zullen veranderen. Wij moeten de twee aspecten van globalisering goed uit elkaar houden als wij willen begrijpen hoe het ene het andere kan ondermijnen. Deglobalisering in de betekenis van een versplintering van het huidige internationale economische regime behoort niet enkel tot de mogelijkheden, maar is mijn inziens al bezig. Toch is het op de technologie gegrondveste historische proces van de globalisering – globalisering in de eigenlijke betekenis dus – op lange termijn onomkeerbaar. Tot het botst op de onontkoombare eindigheid van natuurlijke bronnen –in de eerste plaats op de uitputting van energiebronnen. Als een door de technologische mogelijkheden voortgestuwd historisch proces dateert de globalisering minstens reeds van de laatste dertig jaar van de negentiende eeuw, toen telegrafiekabels onder de oceaan gelegd werden. We kunnen deze periode van globalisering situeren tussen 1873 – toen het nieuws van de instorting van de financiële markt van Wenen via deze kabels naar New York getelegrafeerd werd – en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914. In mijn boek False Dawn2, waarvan de eerste uitgave reeds dateert uit het voorjaar van 1998, had ik al voorspeld dat het huidige economische regime het niet zo lang zou uithouden 1 als zijn voorloper uit de late negentiende eeuw. Minder dan vijf jaar later kwam deze voorspelling uit. Wat is globalisering – en wat niet? Globalisering is een fase in het proces van wereldwijde industrialisering. Het gaat niet om het feit dat één bepaald type van kapitalisme (het Angelsaksische) de hele wereld domineert. Eén van de meest opvallende gevolgen van de globalisering is dat zij een hele reeks nieuwe varianten van kapitalisme voortbrengt, zoals bijvoorbeeld het Russische kapitalisme, het kapitalisme van de Chinese Volksrepubliek, het Indiase kapitalisme. Het is niet zo dat de toegenomen concurrentie, die het gevolg is van de globalisering, vertrouwde vormen van kapitalisme gewoon in een andere versie meebrengt. Zij worden integendeel getransformeerd. Het Duitse of het Japanse kapitalisme is niet wat het tien jaar geleden was. Dat geldt evenzeer – en in cruciale mate – voor het Amerikaanse kapitalisme. De globalisering heeft ze alle in belangrijk en soms fundamenteel opzicht grondig gewijzigd. Geen enkele van de vertrouwde varianten van het kapitalisme is in staat de nieuwe vorm van concurrentie op de wereldmarkt te winnen. Zij moeten zich voortdurend aanpassen. Maar dat is nog lang niet alles. ‘Moderniseren van de economie’ betekent helemaal niet hetzelfde in Koeweit als in Tjechië, in Japan of Rusland; Korea, China, Indië en Iran: elk hebben ze hun eigen opvatting over wat eronder moet worden verstaan. Er bestaat geen eenduidig economisch model voor de late moderniteit. De vrijemarkteconomie is slechts één bepaald type van kapitalisme – zij is zelfs een extreme vorm ervan. Andere types van economische activiteit, andere versies van het kapitalisme zijn de uitdrukking van andere culturele tradities. Maatschappijen hebben een verschillend economisch systeem omdat zij een ander gezinsleven, een andere religie, een andere cultuur hebben. Max Weber stelde reeds vast dat de oorsprong van het individualistisch kapitalisme in het protestantisme wortelt. Het katholieke Europa of de orthodox-christelijke landen kennen geen vrije markt. De vrije markt is niet het resultaat van een wereldwijde economische cultuur of economisch regime, maar het historisch bepaalde product van een welbepaalde fase in het bestaan van het westerse christendom. De pogingen om één welbepaald economisch systeem – of dat nu de vrijemarkteconomie of het socialisme is – aan andere culturen op te dringen is een staaltje van utopische social engineering, met desastreuze gevolgen. Dat is zeker het geval voor Rusland. In februari 1994 heb ik in Londen een boekje uitgegeven met als titel Postcommunist Societies in Transition. Daarin schreef ik: ‘… In de mate dat het huidige denken en het huidige beleid laten uitschijnen dat een shocktherapie van enkele verschrikkelijk moeilijke jaren de postcommunistische staten zal toelaten zich snel te integreren in de westerse economische orde, zijn zij verantwoordelijk voor de bittere ontgoocheling over het Westen, die vooral Rusland te wachten staat. Verwachten dat Rusland zich probleemloos en zonder schokken aan het westerse model zal aanpassen is blijk geven van een onthutsend gebrek aan kennis van zijn geschiedenis. Nochtans is het precies dat wat het Westen van Rusland verwacht. Als men op basis van deze verwachtingen een beleid voert, is dat niet alleen intellectueel niet te verdedigen, maar geeft het ook blijk van een lichtzinnige, en uitermate gevaarlijke, politiek3. In 1994 werd mijn standpunt als extreem beschouwd. Ik ben er nog steeds – net zoals toen – van overtuigd dat het gewoon een kwestie van gezond verstand is. De verschillende types van kapitalisme gaan niet naadloos in elkaar over. Zij ontwikkelen zich onvoorspelbaar en zeer snel. Wie ervan uitgaat dat globalisering het mogelijk maakt één bepaald type van kapitalisme overal ter wereld ingang te doen vinden, vergist zich grondig. Globalisering gaat niet over het verdwijnen of over de machteloosheid van de soevereine staten. De moderne natie-staat heeft in de na-oorlogse periode van zijn invloed op de 2 economie moeten inleveren. Hij kan niet meer in dezelfde mate controle over de economische groei uitoefenen of de werkgelegenheid beïnvloeden als dat het geval was in de periode 1945-1975, toen de invloed van Keynes op zijn hoogtepunt was. Dit is gedeeltelijk te wijten aan het feit dat er geen gesloten economiën meer zijn: kapitaal wordt probleemloos van het ene uiteinde van de wereld naar het andere uiteinde versluist. De eigenlijke kracht achter de globalisering is het feit dat de productie niet meer gebonden is aan één bepaalde plaats of aan één bepaald land. Bovendien is de moderne staat in vele delen van de wereld sterk verzwakt of heeft hij opgehouden te bestaan. Dat is het geval voor Afghanistan, Pakistan, Albanië, Georgië, Colombië en in grote delen van Afrika. Ofwel is hij uiteengevallen, zoals in Indonesië, Algerië, delen van het vroegere Joegoslavië, Sovjet Rusland, en grote delen van Afrika. Zelfs de controle over de georganiseerde misdaad – wat misschien wel dé kenmerkende macht is van de moderne staat – ontsnapt hem. Deze staten zijn niet sterk genoeg meer om de georganiseerde misdaad aan te pakken, die even internationaal geworden is als het kapitaal en de productie Bovenal is het zo dat vele staten niet meer over oorlog of vrede kunnen beslissen. In die staten is het voeren van een oorlog totaal verschillend geworden van het klassieke concept van Clausewitz. Oorlogen worden niet langer meer uitsluitend of vooral door staten gevoerd. Het gevolg is dat over vrede ook niet langer meer door diplomaten onderhandeld wordt, of dat zij opgelegd wordt door de betrokken staten. Waar vrede mogelijk is, is zij het resultaat van hachelijke en langdurige politieke onderhandelingen. De soevereine staat mag dan wel in sommige delen van de wereld uiteengevallen zijn, of een deel van zijn vroegere macht verloren hebben, hij blijft toch een vitaal machtscentrum. Alhoewel vele soevereine staten verzwakt zijn, zijn de transnationale instellingen verhoudingsgewijze niet sterker geworden. Soevereine staten nemen nog steeds beslissingen die van vitaal belang zijn. Dat komt omdat de machtigste en meest succesvolle onder hen reeds veel eerder en veel langer bestaan dan om het even welke bedrijfsorganisatie. De staten die nu het rijkst zijn en een sterk bestuur kennen, zijn precies die staten die een eeuw of meer geleden ook reeds het rijkst waren en met krachtige hand bestuurd werden. Dat soevereine staten nog steeds reële macht hebben, danken zij aan het feit dat zij de grootste organisaties ter wereld zijn die op een democratische manier effectief verantwoording verschuldigd zijn. Geen enkele transnationale organisatie heeft op dit ogenblik democratische legitimiteit. Sterker nog: waar ik verder in dit artikel zal argumenteren dat het idee van een wereldregering niet realistisch is, zal ik aantonen dat de macht van transnationale instellingen momenteel niet toeneemt, maar dat zij integendeel aan macht moeten inleveren. In verschillende, belangrijke contexten zien wij dat de macht terugvloeit naar de staat. Het recente voorbeeld van de Verenigde Staten, die het Kyoto verdrag weigeren te ondertekenen, zich terugtrekken uit verdragen over bewapeningscontrole en eenzijdig handelstarieven opleggen, toont aan dat de machtigste staten straffeloos internationale verdragen naast zich neer kunnen leggen. Daarbij komt nog dat de regeringen van rijke landen praktisch ongeremd van hun macht gebruik maken om de toevloed van mensen op hun grondgebied onder controle te houden. Controle van de immigratie staat hoog op de politieke agenda in Europa en Japan. Ondanks het feit dat hun macht op sommige gebieden afgenomen is, zullen de soevereine staten de belangrijkse actoren blijven in het internationale systeem. Globalisering gaat niet over de tomeloze macht die multinationals over de hele wereld uitoefenen. Er zijn minstens drie feiten die de opvatting – die gemeengoed is in de antikapitalistische beweging – tegenspreken dat ‘multinationals de wereld regeren’ Eerst en vooral is er de macht van de NGO’s. Dat is geen nieuw gegeven. Hun invloed werd al duidelijk bij de controverse over het boorplatform van Shell in Brent Spar, de boycot van het Multilateral Agreement on Investment, en de op het nippertje mislukte vernietiging van Monsanto, de onderneming die bijna per definitie geassocieerd wordt met de 3 ontwikkeling van genetisch gemanipuleerd voedsel. Dit zijn enkele treffende voorbeelden van de macht van de NGO’s. Anderzijds mag men hun macht ook niet overdrijven. Evenmin als de wereldwijde anti-kapitalistische beweging hebben de NGO’s een gemeenschappelijke agenda. Vaak zijn de belangen, de groepen en de gedachten waarvoor zij staan met elkaar in tegenspraak. Zij kunnen ook geen goed doordacht alternatief bieden voor de controle van de wereldmarkt. Zij zijn zeker niet bij machte om het huidige wereldwijde economische systeem te doen ineenstorten; dat zullen de soevereine staten zelf – zeker de machtigste – laten gebeuren als antwoord op de wisselvalligheid of achteruitgang van de wereldmarkt. Toch zijn de NGO’s in elk geval niet alleen in staat om transnationale instellingen te ontwrichten, maar ook om transnationale ondernemingen uit te dagen en ernstige schade toe te brengen. In vele delen van de wereld is de moderne staat niet langer vanzelfsprekend. Daarom worden multinationals soms – willens nillens – gedwongen sommige functies van de staat op zich te nemen – maar dan zonder dat ze de publieke legitimiteit van de staat hebben. In sommige regio’s worden ze verplicht op te treden zoals de Hudson Bay Company of de OostIndische Compagnie dat eeuwen geleden ook deden. Maar er is een cruciaal verschil: de multinationals functioneren in een context van democratische staten en machtige, internationaal georganiseerde NGO’s, wat hen zeer kwetsbaar maakt. Een tweede element is dat de globalisering de macht van de grote ondernemingen op de markt sterk inperkt – en niet voor een korte tijd, maar permanent. Sommige producenten behouden weliswaar hun invloed op de prijsvorming door hun monopoliepositie of door kartelvorming, maar op wereldvlak is er – waarschijnlijk voor een lange periode – een daling van de inflatie. Dat komt omdat kosten en prijzen transparant geworden zijn, en omdat ondernemingen rechtstreeks zaken met elkaar kunnen doen door het elektronisch verkeer. De multinationals hebben een groot stuk van hun controle over de prijzen verloren. Ten derde is het zo dat transnationale ondernemingen in feite maar een kort leven beschoren is. Op de huidige wereldmarkt zijn multinationals geen blijvende, quasipermanente instituties. Zij vallen vaak ten prooi aan overnames en fusies of zij gaan ten onder –zoals dat bijvoorbeeld voor Monsanto het geval was. Het wereldwijde kapitalisme is creatief is zijn destructieve kracht door onder andere de macht over de markt slechts met mondjesmaat en voor een kortstondig moment toe te kennen, ook als het om de hoofdrolspelers gaat. Een van de grootste Oostenrijkse economen, Joseph Schumpeter, merkte al op dat het in de concurrentieslag binnen het zeer sterk ontwikkelde kapitalisme niet gewoonweg gaat om competitie in verband met prijs en kwaliteit; het draait er allemaal om een bedrijf zo vernieuwend en zo efficiënt mogelijk te organiseren in vergelijking met de concurrentie. Dat geldt des te meer voor multinationals. Deze zijn slechts onderling verwisselbare constructies waar de aandeelhouders hun kapitaal in onderbrengen. De populaire bewering dat de multinationals de wereld regeren verbergt een veel angstwekkender realiteit: niemand regeert de wereld. Niet-realistische alternatieven voor de globalisering Het economische systeem dat op dit moment de hele wereld domineert, is niet erg stabiel en zal het waarschijnlijk ook niet zo lang volhouden. De voorgestelde alternatieven voor de globalisering bieden echter geen afdoend antwoord. Wij zullen hier in het kort drie van deze alternatieven onder de loep nemen: het luddisme, het fundamentalisme en de wereldregering. Om verschillende met elkaar verweven redenen is geen van deze drie een haalbaar alternatief voor de huidige desintegrerende wereldeconomie. Wij beginnen met het luddisme, dat een poging is de cruciale moderne technologie aan banden te leggen. Als men de technologie onder controle wil krijgen, of minstens wil reguleren, dan moet dat op wereldvlak gebeuren. Dat is thans vrijwel onmogelijk omdat we 4 in een periode van internationale semi-anarchie leven. Het is van het grootste belang dat we afzien van die technologieën die enorme risico’s met zich meebrengen – ook al kunnen we die niet precies omschrijven. Anderzijds is het zo dat restricties die via een bepaald rechtssysteem opgelegd kunnen worden, via een ander kunnen worden omzeild. Het resultaat is dat een verbod om een bepaalde technologie toe te passen, nooit wereldwijd kan worden afgedwongen. De effecten en risico’s zijn echter wel wereldwijd voelbaar. De grote diversiteit van rechtssystemen en de macht die bij ongeveer tweehonderd staten ligt, maakt dat het luddisme geen enkele kans tot slagen heeft. In elk geval is het luddisme voor geen enkel land nog een beleidsoptie. Japan heeft ooit geprobeerd de technologische evolutie terug te schroeven. Tussen 1543 en 1879 keerde het land terug van het geweer naar het zwaard. Japan, dat waarschijnlijk het grootste aantal geweren per inwoner bezat, heeft dat wapen gedurende die periode bijna volledig uitgebannen. Er zijn nog andere voorbeelden van het terugdraaien van de technologische evolutie via politieke beslissingen, zoals China dat een verbod op oceaanschepen had. Het Japanse voorbeeld is echter het meest treffende. Japan had twee cruciale voordelen: een vooruitziende, eensgezinde elite die in staat was haar wil op te leggen én het had de mogelijkheid zich te isoleren. Bovendien was er in het land ook een sociale groep met een strategische rol – de Samoerai – die alleen maar nadelen kon ondervinden als het geweer ruime ingang vond. Deze voorbeelden tonen aan dat geen enkel land het zich kan veroorloven de nieuwe technologieën de rug toe te keren. In onze tijd heeft geen enkel land nog diezelfde kenmerken als Japan en voor Japan zelf behoorde isolatie niet meer tot de mogelijkheden eens dat de kolenschepen van commandant Perry de havens binnenvoeren. In 1853 drong het zeer snel tot de Japanse leidende klasse door dat het land hetzelfde lot beschoren zou zijn als China als het volhardde in zijn isolatiepolitiek en nog langer weigerde geweren te gebruiken. Daarom begon Japan een militaire macht uit te bouwen. Reeds in 1904 was de Japanse vloot technologisch ver genoeg gevorderd om de Russische keizerlijke vloot te verslaan in de Slag om Thushima. Een ander voorbeeld is de verspreiding van kernwapens. De machtigste landen hebben er een gezamenlijk belang bij dat de verspreiding van de nucleaire technologie beperkt blijft, maar ondanks al hun inspanningen zijn zij er niet in geslaagd de verspreiding onder controle te houden. Steeds meer landen beschikken over nucleaire wapens. Voor zover bekend, beschikken enkel staten over een nucleair wapenarsenaal, maar sommige van hen – zoals Indië en Pakistan – zijn gezworen vijanden. Hoelang zal het nog duren vooraleer politieke terroristische organisaties – die door geen enkele staat gecontroleerd worden – ook kernwapens in handen krijgen? Op het gevaar af als een doemdenker beschouwd te worden heb ik reeds in de eerste editie van mijn boek False Dawn4 gewaarschuwd voor nucleair terrorisme. Na de gebeurtenissen van 11 september zal iedereen wel willen aannemen dat het gevaar reëel is. Hoe groot hun destructieve kracht ook moge zijn, de uitvinding van de nieuwe technologieën kan niet meer ongedaan gemaakt worden. Anderzijds is het ook zo dat een aantal van hen veel minder gevaarlijk zijn dan de oude – bijvoorbeeld voor de leefomstandigheden van de mens en voor het milieu. Het praktische gevolg van een oppositie die uit alle hoeken tegen de nieuwe technologieën gevoerd wordt – als die al successen zou boeken –is dat we teruggeworpen worden op de vervuilende technologieën die we overgeërfd hebben uit vroegere fases van de industrialisering. De verspreiding van de nieuwe technologieën over de hele wereld kan niet worden tegengehouden, laat staan teruggedraaid. Het is zelfs niet wenselijk dat we proberen weerstand te bieden. Dan is er nog het fundamentalisme – een soort cultureel luddisme. Het fundamentalisme is een poging om de culturele diversiteit van de laatmoderne maatschappijen ongedaan te maken. Het is gedoemd te mislukken. In een tijdperk van voortdurende technologische revolutie is er geen plaats meer voor een traditionele maatschappelijke ordening. Het is natuurlijk helemaal niet zo dat liberale economieën op het gebied van de technologische 5 vernieuwing altijd een voorsprong hebben op andere economische systemen, maar er is ook geen enkel geval bekend van een theocratische maatschappij die het op een liberale markteconomie haalt in de strijd om de markt. Dat betekent niet dat er in de toekomst geen fundamentalistische projecten op touw zullen worden gezet, maar in de laatmoderne maatschappij is een terugkeer naar de traditionele waarden alleszins niet meer mogelijk. Het fundamentalisme is geen alternatief voor de problemen die zich stellen binnen de laat-moderne maatschappij. Het is er een uitwas van. Zoals Karl Kraus, de Weense éminence grise, over de psycho-analyse zei: het fundamentalisme is een symptoon van de ziekte waar het de remedie beweert van te zijn – het is het ziektebeeld van traditionele maatschappijen die zich niet hebben kunnen aanpassen aan de moderne tijd. Laat ons ten slotte eens kijken naar het wondermiddel dat volgens veel progressieve denkers dé oplossing is voor het probleem van de globalisering: de wereldregering. Linksliberale denkers hebben altijd beweerd dat een omkadering op wereldvlak nodig is om het wereldwijde kapitalisme te reguleren. George Soros en anderen hebben aangedrongen op het heffen van de Tobintax op geldstromen – waarvan ook ik al voorstander was in de eerste editie van False Dawn5. Een dergelijke taks mag dan misschien wel wenselijk zijn, maar de moeilijkheden om hem in te voeren en af te dwingen zijn onoverkomelijk: er is niet voldoende eensgezindheid over de doelstellingen en er zijn veel te veel tegengestelde belangen tussen de staten. Zoals overduidelijk bleek in de context van Kyoto over de opwarming van de atmosfeer is het uiterst moeilijk, misschien zelfs onmogelijk, om overeenstemming te bereiken over maatregelen die de soevereiniteit van de machtigste staten ter wereld inperken. Een ander voorbeeld van de moeilijkheden van internationale samenwerking, en van het fragile van het huidige wereldwijde economische regime, is de opbloei van het protectionisme. Protectionisme is een uiting van economisch nationalisme, een poging om de soevereiniteit te herstellen van de vroegmoderne staat. In onze historische context echter zijn zulke ideeën anachronistisch en hebben ze een verkeerde uitwerking. De ergste problemen – de verloedering van het milieu en de grote migratiestromen – storen zich niet aan het Verdrag van Westfalen, dat aan de oorsprong lag van de moderne staat; zij houden geen rekening met landsgrenzen en dat de staat soeverein is zal hun een zorg wezen. De soevereiniteit van de vroegmoderne staat laten heropleven is dus geen oplossing voor deze problemen; zij zouden er integendeel erger kunnen door worden. Protectionisme houdt een aantal welbekende risicofactoren in. Als het om een unilateriale maatregel gaat, lokt hij tegenmaatregelen uit; industrietakken die voldoende politieke invloed hebben om beschermd te worden profiteren van onredelijk hoge en inefficiënte winsten; het brengt een politiek getouwtrek voor bescherming op gang, waarbij de regering optreedt als de verdeler van privileges. Het protectionisme maakt zelfs geen aanstalten om de economische ontwrichting ten gevolge van de globalisering tegen te gaan. Met uitzondering van de ongeschoolde handarbeid is de ontwrichting van de werkgelegenheid in de laatmoderne maatschappij niet zozeer te wijten aan de handel maar wel aan de nieuwe technologieën die de verdeling van de arbeid volgens de sociale standen grondig gewijzigd hebben. Als er tariefmuren opgeworpen worden, zullen deze nieuwe technologieën de economie en het patroon van arbeidsverdeling blijven wijzigen. Het protectionisme zal de globalisering niet afremmen. Het kan de anarchie ervan alleen maar doen toenemen. Dat wil niet zeggen dat er geen pogingen tot protectionisme zullen worden ondernomen – integendeel zelfs. Reeds in 1998, in False Dawn, heb ik erop gewezen dat het grootste gevaar voor protectionisme zou kunnen komen van het land dat de grootste voorstander was van de globalisering: de Verenigde Staten. Elke belangrijke ontwrichting van de wereldhandel zal onvermijdelijk leiden tot een heropbloei van het Amerikaanse protectionisme. De ineenstorting van de economie en een wisseling van politiek regime in Rusland, voortschrijdende inflatie en verzwakking van het financieel systeem in Japan (waardoor het 6 land verplicht was zijn investeringen in Amerikaanse overheidsobligaties terug te trekken), financiële crisis in Brazilië of Argentinië, een crash in Wall Street: deze en andere nog niet te voorziene factoren kunnen in de huidige omstandigheden de aanleiding zijn voor een wereldwijde ontwrichting van de economie. Van het ogenblik dat zo een ontwrichting zich voordoet zullen de Verenigde Staten, te beginnen met het Congres, onmiddellijk reageren met een protectionistische reflex6. Zoals ik voorspeld heb, is de naoorlogse consensus over de vrijhandel als eerste door de Amerikaanse president Bush doorbroken, door in 2002 unilateraal importtarieven op staal te heffen. Indien – zoals waarschijnlijk het geval zal zijn – de economische situatie in de wereld er verder op achteruitgaat, dan mogen we ons aan een klassieke handelsoorlog verwachten tussen de Verenigde Staten, Europa, China en Japan. Om tot een regering op wereldvlak te komen, is er een bijzonder sterke internationale samenwerking nodig. Deze is echter niet haalbaar. Maatregelen als bijvoorbeeld de Tobintaks op de speculatie op wisselkoersen vragen een internationale consensus – en een afdwingbare toepassing ervan. Indien zelfs maar een paar van de staten in de wereld er baat in zien om deze tax te omzeilen of zich uit de overeenkomst terug te trekken, dan worden dat belastingsparadijzen, op de kap van de andere. Hetzelfde kan worden gezegd over de controle op nieuwe, gevaarlijke technologieën. Als ze door de wetgeving in een aantal landen uitgebannen of gereguleerd worden, zullen ze in een ander land met een andere wetgeving toegelaten worden. Dat is bijvoorbeeld al het geval met genetisch gemanipuleerde gewassen die nu in China ontwikkeld worden. In de quasi-anarchie die wij in de nabije toekomt in het internationaal systeem mogen verwachten, valt dit probleem niet op te lossen. Transnationale instellingen en overheden staan niet op zichzelf. Zij bestaan en kunnen werken bij de gratie van de machtigste soevereine staten. Natie-staten richten ze op, zorgen dat ze werkingsmiddelen hebben – of juist niet – en zijn bij machte om deze instellingen te negeren of tegen te werken. Transnationale instellingen zijn geen voorlopers van een wereldregering. De wereldregering is een illusie. Natuurlijke grenzen aan de globalisering De globalisering luidt geen nieuw posthistorisch tijdperk van vrede en harmonie in, zoals apocalyptische fantasten als bijvoorbeeld Fukuyama ons willen laten geloven. Wij krijgen integendeel opnieuw te maken met een hele reeks oude en diepgewortelde conflicten, vooral in verband met de controle over natuurlijke rijkdommen. De oorlogen van de eenentwintigste eeuw zullen in toenemende mate malthusianistisch zijn. Zij zullen niet gevoerd worden in naam van een of andere ideologie, maar zullen de controle over land, water en olie als inzet hebben7. Daarbij komt nog dat deze oorlogen zeer vaak verweven zijn met etnische en religieuze conflicten. De grenzen aan de groei zullen opdoemen in de gedaante van nieuwe oorlogen over schaarse middelen. De New Economy, waarover in de jaren 1990 zo de loftrompet gestoken werd, was voor een stuk een illusie en voor een stuk een hype. Het is waar dat de Verenigde Staten een lange periode van sterke groei gekend hebben – tenminste wat Wall Street betreft. Deze boom was echter niet te danken aan het effect van de nieuwe technologieën op de productie. De economische groei was een neveneffect van ruime kredietmogelijkheden, een toevloed van buitenlands kapitaal dat aangetrokken werd door de sterke dollar en van de lage olieprijs. In 1998 bereikte de prijs van de ruwe olie zijn laagste punt in de na-oorlogse periode: hij was nog maar de helft van wat hij was in de jaren 1959 en een vijfde van de reële prijs in het begin van de jaren 1980. De voorraad olie is onvermijdelijk beperkt. Het merendeel van de olie die nu verbruikt wordt, komt van velden die dertig of veertig jaar geleden ontdekt werden. Er worden nieuwe bronnen aangeboord, maar het product is duur en van lage kwaliteit. Olie is een éénmalig 7 geschenk van de natuur. Het is best mogelijk dat wij nu een productiepiek bereiken die nooit meer zal terugkomen. En toch blijft de vraag naar olie in grote delen van de wereld maar stijgen. Vaak wordt beweerd dat de rijke landen minder afhankelijk worden van goedkope energie. Voor de landbouw echter is koolwaterstof van cruciaal belang: wat de moderne, intensieve landbouw doet is voedsel produceren op grond waar petroleum aan toegevoegd wordt. Deze afhankelijkheid van goedkope energie geldt ook voor de distributienetwerken, die maar net zoveel materiaal in huis halen als nodig om een order nipt op tijd te kunnen uitvoeren. Het is een feit dat de wereld – en zeker de rijke landen – meer dan ooit afhankelijk zijn van energiebronnen, op een moment dat de oliebevoorrading op zijn hoogtepunt is. Het gevolg is dat de wereld terugkeert naar de klassieke geopolitiek van de negentiende eeuw. Er is een nieuwe versie op komst van het Grote Spel waarbij de Golf de draaischijf zal zijn. De laatste grote reserves aan goedkope olie liggen inderdaad daar; er zijn ook een paar nieuwe velden in de Centraal-Aziatische staten van de vroegere Sovjetunie. Op politiek gebied zijn dat zeer onstabiele regio’s. Zelfs vóór de gebeurtenissen van 11 september waren er al aanwijzigingen dat de Verenigde Staten hun afhankelijkheid van olie uit de Golf wilden terugschroeven. Deze ommezwaai werd versneld door de oorlog tegen het terrorisme; in elk geval kunnen de V.S. zich de militaire en politieke risico’s niet veroorloven die de afhankelijkheid van olie met zich meebrengt. Samen met andere sterk geïndustrialiseerde landen en zich snel ontwikkelende economieën, zoals China, zijn de Verenigde Staten onvermijdelijk verwikkeld in een steeds toenemende rivaliteit over snel slinkende olievoorraden. In sommige delen van de wereld speelt zich hetzelfde scenario af in verband met water. Een van de gevolgen van de toenemende schaarste aan middelen is dat een groot aantal mensen wegtrekt uit hun land omdat de natuurlijke leefomstandigheden er grondig verstoord werden. De vernietiging van het milieu in arme landen brengt een vluchtelingenstroom op gang naar rijke, goed bestuurde en veilige landen. De interne logica van de democratie staat echter niet gunstig tegenover grote migratiestromen. In de rijke landen lokt een toevloed van vreemdelingen een heropleving uit van de extreem-rechtse partijen. Op het einde van de negentiende eeuw, toen er nog geen sprake was van democratie of zij nog maar in haar kinderschoenen stond, toen de vakbonden nog niet veel te zeggen hadden en de welvaartstaat nauwelijks uitgetekend was, ging de vrijheid over zijn kapitaal te beschikken hand in hand met de vrijheid om waar dan ook te werken. Bij het begin van de eenentwintigste eeuw, waar de democratie vaste grond onder de voet heeft, waar de vakbonden machtig zijn en de welvaartstaat sterk uitgebouwd is, gaat globalisering hand in hand met toenemende immigratiecontrole. Het ideaal van een wereld-zonder-grenzen is een ijdele fantasie. De laatste grote oorlog van de twintigste eeuw was de Golfoorlog. Zeer waarschijnlijk zullen de grote oorlogen van deze eeuw ook uitgevochten worden over de controle van olie (en andere natuurlijke rijkdommen zoals aardgas). Op het Indiase subcontinent dreigt een klassiek conflict over grondgebied en godsdienst uit te monden in een nucleaire oorlog. Ik ben er nochtans van overtuigd dat de meest destructieve en hardnekkige conflicten zich in de regio van de Golf zullen afspelen. Daar immers is er tegelijkertijd een vermindering van de natuurlijke rijkdommen, een snelle aangroei van de bevolking én zijn er diepgewortelde religieuze conflicten. Gezien in een geostrategische context, keren we terug naar de negentiende eeuw, maar met de technologische mogelijkheden van de eenentwintigste eeuw en het probleem van een zeer grote toename van de wereldbevolking. De media stellen het voor als zouden de problemen die de globalisering met zich meebrengt het gevolg zijn van ofwel de uitwassen van de macht van grote ondernemingen, ofwel veroorzaakt worden door de overgangsperiode naar een stralende toekomst. Volgens de media zijn de problemen dus op te lossen. In feite zijn zij het gevolg van wereldwijde 8 industrialisering. In de twintigste eeuw bracht de industrialisering zware economische, politieke en militaire turbulentie met zich mee. Het fascisme en het communisme waren elk op hun manier een reactie daarop. Vandaag zijn dat het etnisch nationalisme en het fundamentalisme. Als we redelijk zijn – waar ik soms aan twijfel – mogen wij ons eraan verwachten dat de globalisering in de eenentwintigste eeuw minstens even problematisch zal zijn als in vorige eeuw. Politieke maatregelen kunnen haar niet reguleren, beheersen, in goede banen leiden of afremmen. Als de globalisering ooit een halt toegeroepen wordt, dan zal dat zijn omdat de wereldwijde industrialisering uiteindelijk op grenzen gestoten is die de natuur zelf haar oplegt. Het feit dat de wereldbevolking zo groot is als nooit tevoren en nog steeds blijft toenemen zal de sociale, politieke en militaire conflicten die de globalisering onvermijdelijk met zich meebrengt, nog versterken. Deze conflicten zullen nog heviger worden omdat in de eenentwintigste eeuw het overgrote deel van de wereldbevolking zal leven in een maatschappij die zeer sterk geïndustrialiseerd is of op weg is om dat te worden. Dat is nog niet alles. Door het steeds groeiend aantal mensen zal het nadelig effect op het milieu ook groter zijn dan ooit tevoren. De gevolgen zijn des te erger omdat zij leven in industriële maatschappijen met een hoog energieverbruik. Al deze factoren samen zijn het scenario voor plaatselijke oorlogen over schaarse voorraden, en sommige van hen zullen destructief zijn als nooit voordien. Besluit Het begin van de wijsheid is in te zien dat de problemen die de globalisering met zich meebrengt niet helemaal op te lossen zijn. Zij horen bij de globalisering zelf, die een bepaalde fase is in het proces van wereldwijde industrialisering. Het huidig systeem van een bestuur met globale zeggenschap – het vervlochten netwerk van transnationale instellingen zoals het IMF en de WTO – vertoont veel gebreken. Het is ook bijzonder kwetsbaar. Naar alle waarschijnlijkheid zal het het slachtoffer worden van elke scherpe terugval van de wereldmarkt, als de handelsblokken zich herorganiseren en de grootmachten onder elkaar zaken gaan doen. Globalisering zoals ze gewoonlijk opgevat wordt – als een vrije wereldmarkt – werd pas mogelijk gemaakt door een periode van vrede. Er werden natuurlijk veel oorlogen uitgevochten in de laatste tien jaar van de vorige eeuw, waarvan sommige grote. Toch bleef de overtuiging overeind dat oorlogen op wereldvlak uitgesloten zijn. De gebeurtenissen van 11 September en de dreigende nucleaire oorlog op het Indiase subcontinent hebben deze overtuiging in de grond geboord. Precies zoals de vorige fase van de globalisering – die in de jaren 1870 begon met de uitvinding van de telegraaf – zal de fase die in de late twintigste eeuw kracht bijgezet werd door het internet, eindigen met oorlogen waar de hele wereld in meegesleurd zal worden. Globalisering zoals ze gewoonlijk opgevat wordt, stelt zichzelf limieten: de wereldwijde markt ondermijnt zichzelf. Globalisering in de juiste betekenis van het woord is politiek onbestuurbaar: wereldwijde industrialisering kan door geen enkele politieke macht onder controle gehouden worden, maar zal onvermijdelijk opbotsen tegen een veel sterkere kracht, namelijk de schaarste aan natuurlijke rijkdommen. In beide gevallen is het resultaat hetzelfde: toenemende instabiliteit en conflicten. Instabiliteit – op economisch en politiek gebied en op het gebied van het milieu – gaat onvermijdelijk hand in hand met de aan de gang zijnde globalisering. Zij is niet de voorbode van een wereldwijde vrije markt zoals de voorstanders ervan verwachten en ten onrechte ermee gelijkstellen. Zij is evenmin de voorbode van een ineenstorting waaruit een totaal verschillend, alternatief systeem zal ontstaan, zoals sommige tegenstanders van de 9 globalisering verwachten. Instabiliteit is niet iets waar ondernemingen of regeringen eenmalige een oplossing moeten voor vinden. Instabiliteit is een gegeven waarmee we van nu af aan zullen moeten mee leven. De grootste fout die schuilt in het conventionele denken over globalisering is dat men niet inziet dat zij – als historisch proces dat enorme veranderingen met gevolgen voor de hele wereld teweeg brengt – gepaard zal gaan met enorme conflicten. Precies zoals in het verleden zal ook in de toekomst de oorlog het langst woeden in gebieden waar het gevecht om de slinkende natuurlijke rijkdommen gepaard gaat met diepgewortelde etnische en religieuze conflicten. Een intelligente diplomatie zal sommige van deze conflicten kunnen voorkomen en andere onder controle kunnen houden. Maar de geschiedenis leert ons dat denken dat conflicten uitgesloten kunnen worden een illusie is. Dit is een deprimerend verhaal, maar het komt niet als een verrassing. Industrialisering werkt ontredderend. Zij wijzigt fundamenteel diepgewortelde machtsverhoudingen in de maatschappij, de economie, de politiek en de manier van oorlogsvoering. Wij kunnen de globalisering niet tegenhouden, maar evenmin kunnen we ervoor zorgen dat ze geen schade berokkent. Zij is het meest ontredderend op het moment dat zij opbotst tegen de grenzen van de natuurlijke rijkdommen – en dat is precies wat nu gebeurt met de energievoorraden. Wereldwijde industrialisering die gepaard gaat met een steeds grotere bevolkingstoename, met slinkende natuurlijke rijkdommen en proliferatie van massavernietigingswapens is het beste recept voor een conflict met onvoorstelbaar destructieve kracht. Als we die simpele waarheid kunnen inzien en ons daar op een of andere manier kunnen mee verzoenen, dan zullen wij misschien beter voorbereid zijn op de eeuw die ons te wachten staat. 10 1 John GRAY, The true Limits of globalisation. Paper voorgesteld tijdens de Politeia Conferentie, Brussel, 3 mei 2002. Vertaling door Marie-Jeanne Bellen. 2 . John GRAY, False Dawn: The Delusions of Global Capitalism, London/NewYork, Granta Books/New Press, 20023. 3 . ID., Enlightenment's Wake: Politics and Culture at the End of the Modern Age, London/New York, Routledge, 1995, p. 37 4 . ID.,False Dawn, p. 206 5 . ID.,False Dawn, p. 200 6 .ID., False Dawn, p. 224 7 Voor een buitengewoon klare en realistische analyse van de waarschijnlijke bronnen van de conflicten van de eenentwintigste eeuw, zie Paul HIRST, War and Power in the 21st Century, Cambridge, Polity Press, 2001. 11