europa

advertisement
GEOGRAFISCHE VERKENNING
EUROPA
1.
Europa / EU : poging tot een begripsafbakening
TERM MET VERSCHILLENDE BETEKENISSEN

oud Griekenland: 2 ladingen
 gebied ten westen van Bosporus en ten noorden van de Egeïsche zee dat zich
onderscheidde van Azië en Libië (Afrika)
 mythologische figuur, prinses geschaakt door Zeus en meegevoerd naar Kreta, lag
daar aan oorsprong Minoïsche beschaving
Voor Grieken en Romeinen had Europa geen continentale betekenis, ze kenden maar één grens
(tussen barbaren en hun rijk). Voor de Romeinen werd de grens aangewezen door kolonisten en
legioenen.
Welk criterium men kiest om te bepalen welk land wel of niet bij Europa hoort is een willekeurige
keuze: geografisch, cultureel, economisch, religieus – er zijn voor alle criteria evenveel
argumenten tegen als voor.
In de praktijk komt het neer op het bepalen van de buitengrenzen, zeker de oostelijke grens.
EUROPA GEOGRAFISCH
Europa wordt aan één kant begrensd door een oceaan, aan de andere kant door het
nauwelijks afgrensbare Oeral gebergte. Het is het westelijk deel van een groot
euraziatisch continent.
 In drie richtingen is er een maritieme grens: de Noordelijke IJszee, de Atlantische
oceaan en de Middellandse zee.
De oostelijke grenzen zijn veel onduidelijker.

GESCHIEDENIS VAN HET OOSTEN VAN EUROPA
Het byzantijnse rijk
 Val van WRR in 467  ORR bleef bestaan als Byzantijnse rijk, voornamelijk bevolkt door
orthodoxe christenen
 1453: inname van Constantinopel door Ottomaanse Turken
 grens tussen oostelijk en westelijk rijk liep dwars door na WOI multi – etnisch
Joegoslavië
Het WRR, met Rome als hoofdstad, bleef bestaan en ging over in het rijk van Karel de Grote en
later in het Heilig Rooms Rijk.
Bij de oprichting van de EGKS in 1951 en Euratom in 1957 waren de herinneringen aan Karel de
Grote nooit ver weg. Geografisch kwam het grondgebied van de eerste zes lidstaten van de
EGKS, EEG en Euratom behoorlijk goed overeen met zijn rijk.
Zelfs in zijn zwakste dagen bleef het een rijk onder het gedeelde gezag van één keizer en één
paus, dat de hele christelijkheid wou omvatten. Dit rijk had echter geen wetten, leger,
wetgevende vergaderingen of instellingen. Het Heilig Rooms Rijk was de spirituele koepel boven
het feodaal verbrokkelde en verdeelde Europa.
1
Het Ottomaanse rijk
 tussen 14/15e eeuw en de 20ste eeuw was het Ottomaanse rijk een wereldrijk in Noord –
Afrika, Azië en Europa
 In Spanje (westelijk bekken) kwamen de moslimstaten onder druk te staan van
Castilië en Aragon. De reconquista in de 14de eeuw zorgde ervoor dat enkel nog
Granada in handen van de Arabieren was. Toen Granada in 1492 viel, betekende dit
het einde van de Arabische overheersing.
 In het oostelijk bekken kwam een nieuwe moslimdynastie naar voor, genoemd naar
haar stichter Osman. De Ottomanen staken vanuit Anatolië de Bosporus over en
bedreigden Oost – Europa. Delen van Bulgarije, Albanië en Servië werden veroverd.
Met de inname van Istanbul werden ze de leidende mogendheid in het oostelijk
bekken. In 1683 werd Wenen belegerd maar door hulp van Polen en paus mislukte dit.
Ze werden teruggedrongen en vanaf de 19de eeuw ging het slecht met het rijk.
Gedurende lange tijd kan de geschiedenis van Europa dus niet los gezien worden van die van
Turken en omgekeerd. De geschiedenis van Europa leert ons dat ze zich niet laat opsluiten binnen
geografische omschrijvingen.
Het is pas sedert drie eeuwen dat West – Europa het oosten als een deel van hetzelfde
geografisch geheel beschouwt.
Toen Joegoslavië van 1991 uit elkaar spatte gebeurde dit langs dezelfde breuklijnen als binnen
het Romeinse rijk:
 De Slovenen en Kroaten zijn Rooms – Katholiek, erfgenamen van een traditie die via
Oostenrijk – Hongarije teruggaat tot het WRR
 De Serviërs zijn oosters – orthodox en erfgenamen van de Ottomaans – Byzantijnse
traditie van het Oost – Romeinse rijk.
De Karpaten, ten noordoosten van voormalig Joegoslavië, versterkten de grens tussen Rome en
Byzantium en later tussen de Habsburgse keizers in Wenen en de Turkse sultans in
Constantinopel.
De slavische wereld
 Zuid – Slaven: Slovenen, Kroaten, Serviërs en Bulgaren
 West – Slaven: Pomoranen, Sorben, Tsjechen en Slovaken
 Oost – Slaven: Russen, Oekraïners en Wit – Russen
Niet alle slaven zouden zich bekeren tot de orthodoxe kerk, terwijl ook niet alle orthodoxen
slaven waren. Na de scheiding werden Polen, Tsjechen, Slovenen en Kroaten katholiek terwijl
Bulgaren, Serviërs, Oekraïners en Russen trouw bleven aan de orthodoxe kerk.
De balkan is nog steeds een kruidvat door de clash tussen Oostenrijk en het Ottomaanse rijk. Daar tussen lag Servië dat
noch christelijk, noch moslims was. Al die breuklijnen komen nu samen. Turken zien Bulgaren nog steeds in functie van
400 jaar overheersing. Nog steeds wordt het gebied beheerst door zijn geschiedenis. De Polen hebben de opmars van de
Turken tegengehouden in Wenen. Pas na WOII is het huidige Turkije ontstaan. De Balkanlanden, het vroegere gebied
tussen rijk KdG en Ottomaans rijk, zijn nog steeds geen lid van de EU.
Pas aan het einde van de 18de eeuw kwam er een breuklijn in deze mentale cartografie. De
verlichting zorgde voor een nieuw beeld van de Grieken die verheven werden tot stichters van
onze cultuur. Het oostelijk middellandse zeebekken begon aan zijn revival.
2
Het sovjet tijdperk
Griekenland behoorde ook tot het oosten maar met de Trumandoctrine kon het vroeg uitgroeien
tot een westers georiënteerd land.
Met de koude oorlog kwam een nieuwe mentale kaart tot stand. Europa werd in twee gesplitst:
 Sovjet – Unie = oost – Europa
 Griekenland en Turkije bleven deel uitmaken van de Westerse wereld
Door het verdwijnen van het IJzeren Gordijn werd Oost – Europa opnieuw een groot probleem
voor Europa. Van belang was de reïntegratie van die stukken van Oost – Europa die vroeger tot
het westen behoorden, de rest kon wachten. Griekenland had men echter bij toeval laten
toetreden, wat nogal wat landen als een vergissing beschouwden.
Het uiteenvallen van de Joegoslavische staat bewees dat Europa zijn Oost – Europese problemen
niet eenvoudig kon oplossen maar de VS nodig had om in zijn eigen achtertuin puin te ruimen.
De uitbreiding van 2004
De uitbereiding van de EU op 1 mei 2004 bood een oplossing voor bepaalde landen. Voor anderen
niet. Als men kijkt vanuit het standpunt van de outsiders dan zien de nieuwe buurlanden een Fort
Europa ontstaan waarvan voor de meesten de vruchten onbereikbaar blijven. Het meest voelbare
gevolg is de inperking van de mobiliteit.
Naarmate de Unie groeit en het aantal buitenstaanders verkleint, wordt niet – lidmaatschap
vanzelf problematischer. De landen die geen lid zijn zullen de allerarmsten blijven en weinig
perspectief hebben op verbetering. Er blijven twee groepen aan de zijlijn staan:
 de balkanlanden
 de voormalige sovjetrepublieken die aan de uitgebreide unie grenzen. Oekraïne, Moldavië
en Wit – Rusland liggen wel op het Europese continent.
De discussie over de uitbreiding richt zich op de landen die na de uitbreiding van 2004 de
oostelijke buurlanden van de EU geworden zijn en de landen in het zuidelijk middellandse
zeegebied:
 de landen in het zuidelijke Middellandse Zeegebied hebben sterke historische en
culturele banden met het Europees continent. Bovendien zijn er veel immigranten in de
EU afkomstig uit die landen. De banden moeten onderhouden worden en onderlinge
samenwerking moet aangemoedigd worden.
 Hoewel er geen ultiem criterium is voor het bepalen van de buitengrenzen, dringt het
geografisch aspect zich wel erg op de voorgrond.
Het vastleggen van een definitieve, uiterste grens bepaalt ook onze relaties met de omringende
landen. Met de landen die niet in aanmerking komen voor lidmaatschap moeten wel speciale
relaties onderhouden worden.
CASES
CASE 1: Speciale relaties – ENPI (pagina 15)
CASE 2: Eurosfeer (pagina 16)
CASE 3: Turkije (pagina 20)
3
2. Het ontstaan van de EU en de belangrijkste verdragsteksten
Na WO II Grote stukken van Europa lagen nog in puin. De sociaal – psychologische ontreddering
als gevolg van het groot aantal doden was zeer groot. Onder het motto “Nooit meer oorlog”
probeerden de voorbereiders van de Europese instellingen bij te dragen tot de oprichting van
een nieuw Europa.
9 mei 1950 Toespraak Robert Schuman
Hij stelde voor een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal tussen Duitsland en Frankrijk
op te richten onder het gezag van een onafhankelijke supranationale autoriteit. Monnet
(bedenker van dit idee) koos voor kolen en staal omdat die aan de basis lagen van de
wapenindustrie en de heropbouw van Europa.
18 april 1951 EGKS
De regering van België, Nederland, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk en Italië ondertekenen het
verdrag dat de Europese gemeenschap voor Kolen en Staal oprichtte.
1954 René Pléven stelt voor om een Europese Defensiegemeenschap op te richten en later ook
een overkoepelende Europese Politieke Gemeenschap. Deze voorstellen draaiden echter op niets
uit.
25 maart 1957 Verdragen van Rome
 EEG – verdrag: Europese Economische Gemeenschap. De landen spreken af om op termijn
een interne markt te creëren met vrij verkeer van goederen, diensten, personen en
kapitaal. Ze wilden ook een gemeenschappelijk beleid uitstippelen op bepaalde gebieden
(handel, transport, …).
 Oprichting EGA: de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie of Euratom. De landen
beslisten om de handen in elkaar te slaan op het vlak van atoomenergie voor
burgergebruik.
1 januari 1973 Het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Ierland treden officieel toe tot de
Europese Unie. Het Noorse volk laat in een referendum weten geen voorstander de zijn van EU
lidmaatschap.
1981 toetreding van Griekenland
1986 toetreding van Spanje en Portugal
1986 Eenheidsakte
Een nieuw verdrag dat de Europese Interne Markt voorbereid.
1 januari 1993 Europese Economische ruimte
Een ruimte zonder grenzen met vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal in de
hele Europese Unie.
4
1992 Verdrag van Maastricht
Dit verdrag kwam er om twee redenen:
 EMU: plannen om een Economische Monetaire Unie op te richten moesten in een verdrag
vastgelegd worden. De EMU zou leiden tot het concreet invoeren van de euro op
01/01/2002.
 Men wilde een versterkte samenwerking om de macht van het herenigd Duitsland in te
perken. Vanaf nu zullen de Europese landen niet enkel op economisch vlak maar ook op
vlak van buitenlandse politiek en veiligheid samenwerken.
Het verdrag bestaat uit drie pijlers:
 pijler 1: de drie Europese gemeenschappen
deze houdt verband met de instellingen van de institutionele driehoek. Hij omvat dus het
volledige gemeenschappelijk en communautair beleid dat sinds 1992 werd ingevoerd
(EMU, eenheidsmarkt, transport, …).
 pijler 2: samenwerking op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en
veiligheidsbeleid (GBVB)
 pijler 3: samenwerking binnenlandse veiligheid, justitie en politie
Er zijn twee manieren van beslissingen nemen:

voor de eerste pijler is er de communautaire methode: de commissie stelt voor, de raad beslist en
het parlement heeft in een bepaald aantal gevallen recht op medebeslissing.

Voor de tweede en de derde pijler is er de intergouvernementele methode: elke staat verdedigd
zijn eigen belang, de eindbeslissing wordt met eenparigheid van stemmen genomen. De
belangrijkste actoren zijn de Europese raad, de raad van ministers en de hoge vertegenwoordiger
van het GBVB.
1995 Finland, Oostenrijk en Zweden treden toe.
1997 Verdrag van Amsterdam
het verdrag actualiseerde de Verdragen van Rome van 1957. Er waren drie hoofdpunten:
 de aanpassing van de instellingen aan de uitbreiding van de Unie met Centraal – en Oost –
Europa
 de oprichting van een gemeenschappelijke defensiepolitiek
 de promotie van het Europa der burgers
2000 Verdrag van Nice
de staatshoofden moesten de onopgeloste zaken van Amsterdam aanpakken. De resultaten vielen
zo tegen dat men een nieuwe bijeenkomst samenriep om de verdragen te herzien. Daartoe werd
definitief besloten in Laken. Het verdrag van Nice werd uiteindelijk getekend omdat niemand de
nieuwe lidstaten wou tegenhouden.
Het goede nieuws was de sociale agenda en de charter van de grondrechten. Hier gaat het om
thema’s en domeinen die de sociaal – democraten aanbelangen.
december 2001 Verklaring betreffende de toekomst van de Europese Unie
de contouren van een verenigd Europa op constitutionele grondslag en met een meer transparante
besluitvorming worden hier geschetst. Ook het plan voor een Europese Conventie wordt in het
leven geroepen.
2004 toetreding van 10 landen
5
2004 Europese Conventie
Er wordt een ontwerptekst opgesteld voor een Europees Grondwettelijk Verdrag. Alle vorige
verdragen worden hierdoor vervangen.
Essentiële verschillen tussen de Conventie en een IGC (intergouvernementele conferentie):


leden: aan de conventie neemt een breder publiek deel. Ze telt 105 leden met als voorzitter V.
Giscard d’Estaing en als vice – voorzitters Jean – Luc Dehaene en Guiliano Amato. Samen met tien
andere leden vormen zij het presidium.
Transparante werking: bij de conferentie zijn vergaderingen openbaar en alle documenten zijn te
lezen op internet. Een ICG speelt zich achter gesloten deuren af, enkel de deelnemers weten wat
er binnen gebeurt.
De conventie heeft drie doelen:



de EU dichter bij de burgers brengen en haar begrijpelijker, transparanter en democratischer te
maken
de doeltreffendheid van haar structuren vergroten
de unie de juiste plaats geven op het wereldtoneel en ervoor zorgen dat ze zich met één stem kan
profileren.
De conventie beslist met consensus eerder dan over te gaan tot stemming.
29 oktober 2004 ondertekenen van Europees Grondwettelijk Verdrag
Deze tekst luidde de derde fase in van de constitutionele ontwikkeling van het Europese
integratieproces (na het EEG – verdrag van 1958 en het Verdrag van Maastricht van 1993).
Zowel in Nederland als in Frankrijk werd er tegen het Grondwettelijk Verdrag gestemd. Dit
omdat de burgers het niet eens waren met de richting en vooruitgang van het integratieproject.
De burger wil een andere meer politieke EU waarbij de unie veel meer dan nu met één stem zou
moeten spreken inzake het buitenlands – en defensiebeleid.
De inhoud van het grondwettelijk verdrag bestaat uit vier delen: beginselen, de grondrechten,
beleid en instellingen en slotbepalingen.







de pijlerstructuur wordt beëindigd
de EG wordt geïntegreerd in de EU
het Europees Grondwettelijk verdrag is de enige basistekst die overblijft, de EU krijgt
rechtspersoonlijkheid en er is een uittredingsclausule voorzien
de besluitvormingsprocedures worden uniform gemaakt
de benamingen van de wetten worden vereenvoudigd
het charter van de grondrechten maakt integraal deel uit van de tekst
na de referenda in Frankrijk/ Nederland wordt er een bezinningsperiode ingelast
Het grondwettelijk verdrag is belangrijk omdat het uiteindelijk veel zegt over de koers die de
Europese Unie in de toekomst zal varen. De EU zou kunnen uitgroeien tot een Europese
Superstaat of kan een Unie van onafhankelijke staten blijven. De huidige tekst van het verdrag
lijkt er ergens tussenin te zitten. In de tekst ontbreekt ook een duidelijke visie op wat Europa
nu eigenlijk is. De machtsvraag in Europa blijft voorlopig open.
Al de vragen die hiermee te maken hebben liggen nu op de onderhandelingstafel. De lidstaten zijn diep
verdeeld hierover, een verdeeldheid die zich afspeelt langs de scheidingslijn tussen klein en groot binnen de
Unie:

communautaristen: willen dat de lidstaten bijkomende bevoegdheden en beslissingen zouden
overdragen aan de Europese instellingen. De Europese ministerraad moet zoveel mogelijk zijn
vetorecht laten vallen.

intergouvernementalisten: willen de Unie zoveel mogelijk doen verder werken als een vereniging van
natiestaten waarbij zoveel mogelijk macht blijft bij de lidstaat en de regering.
Het Verdrag voorziet een uitbreiding van beslissingen die samen door het EP en de Raad genomen
worden, maar de unanimiteit blijft in belangrijke domeinen (begroting, fiscaliteit, buitenlands
beleid en bepaalde sociale zaken) bestaan. Het belangrijkste probleem blijft dat twee landen in
een referendum de grondwet afkeurden. Er is geen plan B.
6
3. De instellingen van de EU
De EU is een unieke constructie in tijd en ruimte. Het is de enige supranationale instelling ter
wereld. De landen die deel uitmaken van de EU blijven onafhankelijke en soevereine naties die
hun soevereiniteit bundelen om zo een macht en invloed in de wereld te verwerven die geen van
hen allen zou hebben gehad.
Bij het besluitvormingsproces van de EU en de medebeslissingsprocedure zijn drie belangrijke
instellingen betrokken:
 het Europees Parlement: vertegenwoordigd de burgers die hen rechtstreeks
verkozen
 de Raad van Ministers: vertegenwoordigen de individuele lidstaten en waar het
bovenwoord gevoerd wordt door de grote landen
 de Europese Commissie: behartigt de belangen van de Unie als geheel en waar elk land
evenwaardig is.
!!!!!! de Raad van Europa is GEEN instelling van de EU !!!!!!!
DE EUROPESE RAAD / EUROPESE TOP
= staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten plus de voorzitter van de Europese
Commissie. Ze speelt een rol bij het nemen van historische beslissingen.
 komt minstens vier keer per jaar bijeen om het beleid van de Unie in grote lijnen uiteen
te zetten en om in het kader van de Europese politieke samenwerking actuele
internationale vraagstukken te bespreken
 wordt voorgezeten door het staatshoofd of regeringshoofd van het land dat het
voorzitterschap van de Raad van Ministers waarneemt
 de vergaderingen vinden plaats in Brussel, de informele tops meestal in het land dat
voorzitter is
De Europese raad is het belangrijkste instrument van politieke impuls en stelt de algemene
beleidslijnen vast.
Het grondwettelijk verdrag en de Europese raad :
 het verdrag zou de ministers van buitenlandse zaken schrappen als vaste leden. Een
nieuwe vaste minister van Buitenlandse Zaken zou wel deel uitmaken van de Europese
Raad
 de Europese raad zal geleid worden door een vaste voorzitter die met gekwalificeerde
meerderheid om de 2,5 jaar verkozen zal worden. Tot vandaag is er geen vaste
voorzitter, om de zes maanden veranderd dit. Deze vaste voorzitter moet EU –
topontmoetingen voorzitten en de Unie internationaal vertegenwoordigen
De kleine lidstaten reageerden negatief op dit voorstel en vinden het een aantasting van het
gelijkheidsbeginsel. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de commissie en haar voorzitter nog
verder naar het tweede plan worden gedegradeerd. Dit wringt bij de kleine staten, die in een
sterke commissie een voorwaarde zien voor onpartijdige beoordeling van de belangen van de
lidstaten.
De aanstelling van een vaste voorzitter is een garantie voor ruzie en rivaliteit met een nieuwe te
benoemen Europees minister van Buitenlandse Zaken. Deze zou de functies van de huidige
commissaris voor Externe betrekkingen en de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB met elkaar
moeten combineren en deel uitmaken van de Europese Commissie. Het zou het fiat moeten
krijgen van het EP en tegelijkertijd verantwoording schuldig zijn aan de regeringen van de
lidstaten, die wel hun vetorecht op Buitenlandse Zaken.
7
Twee andere instellingen spelen een belangrijke rol:
 het Hof van Justitie: zorgt ervoor dat de Europese wetgeving wordt nageleefd
 de Rekenkamer: controleert de financiering van de activiteiten van de Unie.
De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van deze instellingen zijn vastgelegd in de verdragen
die de grondslag vormen voor alles wat de EU doet. In de verdragen zijn ook de regels en
procedures vastgelegd die de EU – instellingen moeten volgen.
SPECIFIEKE ROL VAN DE ANDERE INSTANTIES VAN DE EU
1. Europees Economisch en Sociaal Comité
vertegenwoordigt het maatschappelijk middenveld en de sociale partners.
2. Comité van de Regio’s
vertegenwoordigt regionale en lokale overheden (vb. Vlaanderen, Baskenland, …)
3. Europese Investeringsbank
financiert investeringsprojecten van de EU en helpt kleine ondernemingen via het
Europees Investeringsfonds.
4. Europese Centrale Bank
verantwoordelijk voor het Europees monetair beleid.
5. Europese Ombudsman
onderzoekt klachten over wanbeheer door EU – instellingen en – organen.
6. Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming
beschermt de privacy met betrekking tot persoonsgegevens.
7. Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen
publiceert informatie (boeken, kaarten, …) over de EU.
8. Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen
rekruteert medewerkers voor de instellingen en andere organen van de EU.
9. Europese Bestuursschool
verzorgen van opleidingen op specifieke gebieden voor het EU – personeel.
10. gespecialiseerde agentschappen
zijn opgericht om specifieke technische, wetenschappelijke of beheerstaken te
verrichten.
8
OVERZICHT VAN DE DRIE BELANGRIJKSTE INSTELLINGEN (de institutionele driehoek)
A. De Europese Commissie
= belast met het dagelijks bestuur van de EU. Gehuisvest in Brussel.




doet voorstellen, voert ze uit en moet ervoor zorgen dat de afspraken die gemaakt
worden tussen lidstaten nagekomen worden.
heeft het monopolie om wetsvoorstellen in te dienen.
wordt gezien als het belangrijkste orgaan van de EU maar het is de Europese Raad die
echt uitmaakt wat de prioriteiten zijn. De vraag wie meer macht heeft is ingewikkeld.
Sommige waarnemers vinden dat sinds de jaren ’90 de commissie er niet meer in slaagt
leiderschap te tonen en te wegen op fundamentele debatten.
de voorzitter van de commissie wordt benoemd voor een periode van vijf jaar. De
lidstaten duiden de voorzitter aan na raadpleging van het EP. De andere commissieleden
worden door de lidstaten voorgedragen in overleg met de voorzitter.
De voorzitter van de commissie:
 heeft de politieke leiding over de Commissie
 speelt een doorslaggevende rol bij de verdeling van de commissarisposten
 vertegenwoordigt de Commissie bij de Europese Raad en de G8
 kan het ontslag eisen van andere leden van de commissie
De huidige voorzitter is José Manuel Barroso.
De leden van de commissie:
 ieder land heeft één commissaris
 de leden moeten hun ambt volledig onafhankelijk van hun eigen lidstaat uitvoeren; ze
dienen het algemeen belang van de EU
 er zijn 27 leden die worden ondersteund door een groot aantal ambtenaren
 er is een politiek deel (commissarissen en hun kabinetten) en een administratie (de
Directoren – Generaal en hun diensten)
De Europese commissie en het Grondwettelijk Verdrag
 de Europese Raad zal moeten rekening houden met de resultaten van de Europese
verkiezingen bij een nominatie van een kandidaat – voorzitter
 het is nog altijd de Europese Raad die beslist wie de Commissievoorzitter wordt
 vanaf 2014 bestaat de commissie uit slechts 18 leden (nu elke lidstaat één). Er komt een
beurtrolsysteem onder de lidstaten op basis van gelijkheid
 de grote lidstaten zijn voorstander van een Commissie met minder leden dan het aantal
lidstaten wensen de kleine landen vast te houden aan het beginsel van één commissaris
per lidstaat
 de aanstelling van een vaste voorzitter van de Europese Raad vormt een directe
bedreiging voor de positie van de Commissie. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de
Commissie en haar voorzitter nog verder naar het tweede plan worden gedegradeerd
De kernvraag blijft hoeveel commissarissen er nodig zijn om het nationaal belang te behartigen.
Bovendien geldt voor grote lidstaten dat zij in de Commissie met een meerderheid van de
commissarissen uit kleine landen dreigen te worden gemarginaliseerd.
Een Duitse commissaris stelde in januari 2007 voor om te werken met senior en junior
commissarissen. De grote landen zouden een senior krijgen, de kleine een junior.
9
B. De Europese Ministerraad / de Raad van de EU
= politieke orgaan van de EU. Als spreekbuis van de lidstaten neemt hij van de commissie aan of
verbetert ze en draagt de uitvoering van zijn beslissingen aan de Europese commissie over. Hij
vergadert in Brussel.
De belangrijkste opdrachten van de Raad:
 het maken van wetgeving
 hij speelt een rol bij de uitvoering van sommige beslissingen en bij de onderlinge
afstemming van het economisch beleid van de lidstaten
 hij beslist samen met het EP over de begroting en bepaalt het buitenlands en
veiligheidsbeleid van de EU op basis van de richtlijnen die door de Europese Raad zijn
vastgelegd
 hij sluit internationale overeenkomsten af tussen de EU en andere staten / organisaties
 hij kan maatregelen nemen in verband met politiële en justitiële samenwerking in
strafzaken.
Voor elk onderwerp vergaderen de bevoegde ministers, er bestaan dus meerdere raden telkens
samengesteld uit bevoegde ministers van elke regering. Strikt genomen is de raad één instelling
maar in praktijk vergadert hij in verschillende samenstellingen.
Voorzitters van de raad:
 wisselend voorzitterschap
 wijzigt om de zes maanden volgens een volgorde die door de raad met eenparigheid van
stemmen wordt beslist
 stelt de prioriteiten vast en suggereert compromissen
 de regeringsleider / het staatshoofd van het land dat voorzitter is, leidt de vergadering
 2007: Duitsland en Portugal
2008: Slovenië en Frankrijk
Aandachtspunten tijdens het huidige Duitse voorzitterschap:
 uitbreiding van de EU is niet meer mogelijk met huidige regels
 eind juni moet er een stappenplan klaarliggen
 het Grondwettelijk verdrag moet uit de koelkast gehaald worden
 de EU heeft een minister van Buitenlandse Zaken nodig
 het Europese welvaartsmodel moet aan de globalisering aangepast worden
 meer tolerantie in de EU
 aandacht voor energie – en klimaatsproblemen
 het partnerschap met Rusland
Er zijn drie afzonderlijke stemmingsprocedures:
 gewone meerderheid: een meerderheid van de lidstaten 14/27 ofwel 50 + 1
 gekwalificeerde meerderheid: systeem van gewogen stemmen, gebaseerd op het
bevolkingsaantal van de lidstaten. Verder is een besluit pas aangenomen als het gesteund
is door een meerderheid van de lidstaten die tenminste 62% van de bevolking van de EU
vertegenwoordigen
 unanimiteit: indien één lidstaat tegen een voorstel stemt, kan er geen beslissing genomen
worden.
10
De Raad en het Grondwettelijk Verdrag:
 het roterend systeem voor het voorzitterschap wordt behouden maar de Raad mag wel
voorwaarden stellen. Het voorstel wordt gedaan om met groepsvoorzitterschappen te
werken voor een periode van 18 maanden
 er wordt aandacht besteed aan de veto’s. Sociale zaken, fiscaliteit, begroting en
buitenlands beleid vallen daar niet onder, het vetorecht wordt daar behouden.
 het verdrag schuift een andere methode naar voren voor het berekenen van de
gekwalificeerde meerderheid. De meerderheid zou bereikt worden als ruim de helft van
de lidstaten die samen 65% van de bevolking uitmaken zich achter het voorstel scharen.
Om te vermijden dat drie grote lidstaten een besluit blokkeren wordt hieraan
toegevoegd dat een blokkeringsminderheid uit 4 landen moet bestaan.
C. Het Europees Parlement
= EP is de enige rechtstreeks verkozen instelling sedert 1979 en telt 785 leden. Om de vijf jaar
zijn er verkiezingen voor dit parlement. Na de verkiezingen in 2009 wordt het aantal
parlementsleden verlaagd.
De belangrijkste taken van het EP:
 het EP wordt geleid door een voorzitter (nu Gert – Hans Pöttering) die het EP
vertegenwoordigt naar buiten en de debatten in de plenaire vergadering voorzit.
 de Europese wetgeving bespreken en goedkeuren
 de begroting van de EU vaststellen
 democratische controle uitoefenen op de andere instellingen van de EU
 het verlenen van instemming met belangrijke internationale overeenkomsten
 kan motie van wantrouwen uitspreken tegen de Commissie
De parlementsleden maken geen deel uit van nationale blokken maar zetelen in acht politieke
fracties. Er zijn ook parlementsleden die tot geen enkele fractie behoren.
De fracties:
 bepalen welke onderwerpen tijdens een plenaire vergadering worden besproken
 kunnen amendementen op verslagen indienen waarover tijdens de plenaire vergadering
wordt gestemd
 voor de sessies wordt het standpunt van de fracties vastgelegd
 fractiecoördinatoren vormen een aanspreekpunt binnen de fractie voor specifieke
politieke onderwerpen en organiseren steun binnen de commissies als er over verslagen
moet worden gestemd
 elke fractie heeft één, sommigen twee, voorzitter(s)
 de fracties hebben veel invloed, wat blijkt uit het feit dat ze alle kandidaten voor
belangrijke posities leveren
Het Europees Grondwettelijk Verdrag:
 het aantal zetels moet geblokkeerd worden op 736. De kleinere lidstaten behouden een
lichte oververtegenwoordiging. Elk land krijgt hoogstens 96 afgevaardigden
 de Europese verkozenen worden ingedeeld op basis van hun politieke gezindheid.
11
Download