“Een eigen risico van werkgevers is de beste prikkel voor werkloosheidspreventie én re-integratie” Jobhoppen of tot je pensioen bij je baas? In het arbeidsdenken is met het streven naar een flexibele, mobiele arbeidsmarkt een paradigmawisseling zichtbaar geworden. Daarbij wordt het begrip ‘baanzekerheid’ vervangen door ‘werkzekerheid’. Hoe wordt werkloosheidspreventie dan gestimuleerd? En hoe zit het met scholing en ontslagbescherming? Hierover ging de studiemiddag ‘Werkloosheidspreventie: van baan- naar werkzekerheid’ van het Nederlands Instituut voor Sociale Zekerheid (NISZ), woensdag 10 maart in Utrecht. Werknemers wisselen steeds vaker van baan, wordt er vaak gezegd. Maar is dat ook zo? Paul de Beer bestrijdt het. De Beer is bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam en verbonden aan het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS). Tijdens de studiemiddag ‘Werkloosheidspreventie bij bedrijven’, georganiseerd door het NISZ, gaat hij in op de begrippen ‘baanzekerheid’ en ‘werkzekerheid’. Het eerste stoelt op een vast contract en een vrij strikte vorm van ontslagbescherming, het tweede op employability (inzetbaarheid), mobiliteit en transitie. Volgens De Beer is er geen aanwijzing dat baanzekerheid afneemt en werkzekerheid toeneemt. Er is zelfs sprake van een toename van de gemiddelde baanduur, signaleert hij. “Een werknemer heeft gemiddeld tien jaar dezelfde baan. Voorheen was dit negen jaar.” Ook wisselen werknemers niet vaker van baan. “Er is eerder sprake van een afname.” Voordelen Is het voor een meer flexibele, mobiele arbeidsmarkt niettemin toch wenselijk dat baanzekerheid plaats maakt voor meer werkzekerheid? Volgens De Beer biedt werkzekerheid zeker voordelen. Het leidt tot een meer flexibele arbeidsmarkt en een geringere tegenstelling tussen insiders en outsiders. Misschien kunnen werknemers hun persoonlijke capaciteiten ook beter benutten, omdat bepaalde competenties in een nieuwe baan beter tot hun recht komen. Anderzijds, benadrukt hij, biedt ook baanzekerheid voordelen. Dit wordt te weinig over het voetlicht gebracht, vindt hij. Baanzekerheid betekent stabiliteit, continuïteit, voorspelbaarheid. Maar ook: meer investeringen in bedrijfsspecifiek menselijk kapitaal, dus in competenties die alleen bij de huidige werkgever en niet bij andere werkgevers nuttig zijn. Baanzekerheid betekent bovendien: minder transactie- en transitiekosten. “Wisselen van baan kan tot pensioenbreuk leiden. In een inwerkperiode is een werknemer minder productief. Werkgevers moeten vaak werving- en selectiekosten maken.” Dat werkzekerheid beter is dan baanzekerheid staat dan ook niet zonder meer vast. Maar, vervolgt De Beer, kan werkzekerheid niettemin gerealiseerd worden? Hiervoor moet aan vier voorwaarden worden voldaan. Allereerst is een investering nodig in niet-bedrijfsspecifiek menselijk kapitaal. Een prikkel voor de werkgever voor zo’n investering is er volgens hem vaak niet. Voor een werknemer wel. Een andere voorwaarde is dat de arbeidsmarktbehoeften voorspelbaar zijn. “Daarvoor is kennis nodig, en die is lang niet altijd aanwezig.” Ook zijn een lage werkloosheid en een effectief re-integratiebeleid vereist. De Beer wijst er op dat het werkloosheidsrisico sterk conjunctuurgevoelig is, en dus maar voor een deel afhankelijk is van investering in menselijk kapitaal. “Anders dan vaak wordt gedacht neemt het risico niet af door vergrijzing en krimp van beroepsbevolking. Structurele werkloosheid is niet afhankelijk van de groei van de beroepsbevolking, maar van het functioneren van de arbeidsmarkt. ” Het is mogelijk om baan- en werkzekerheid te vergroten, denkt De Beer. Het instellen van een eigen risico voor werkgevers is volgens hem de beste prikkel voor preventie én re-integratie. “Maak de werkgever verantwoordelijk voor de eerste twee jaar van de werkloosheidsuitkering. Daarnaast kunnen CAO-afspraken gemaakt worden over uitkeringsvoorwaarden en re-integratiebeleid.” Aan zijn ideeën kleven wel risico’s, geeft hij toe. “De kans bestaat dat werkgevers tegen het einde van de uitkeringsduur minder re-integratie-inspanningen willen verrichten, omdat het UWV of de gemeente de werknemer zal ‘overnemen’.” Dit risico kan volgens hem worden ondervangen door de werkgever te beboeten bij die overgang. Een ander risico, dat volgens hem minder makkelijk op te lossen is, is dat riskante groepen minder snel worden aangenomen. Ook hiervoor heeft hij niettemin een oplossing: een vermindering van eigen risico, wanneer de werkgever een werkloze aanneemt.” Schijnzekerheid De deelnemers aan de studiemiddag luisteren geboeid. Hun achtergrond is divers. Zo zijn er medewerkers van de Raad voor Werk en Inkomen en verschillende ministeries, afgevaardigden van werknemers- en werkgeversverenigingen, UWV en TNO, en universiteitsmedewerkers. Het NISZ zelf, onder wie de nieuwe voorzitter, is ruim vertegenwoordigd. De tweede spreker is Kick van der Pol, voorzitter van vereniging Boaborea, die de krachten bundelt van 165 dienstverleners die zich bezighouden met werk, loopbaan en vitaliteit. Van der Pol is ook medeondertekenaar van het Baliemanifest. Met deze hervormingsagenda voor de sociale zekerheid wordt beoogd de arbeidsverhoudingen te ontvoogden en beter toe te snijden op de moderne arbeidsmarkt. Van der Pol constateert dat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt nieuwe arbeidsverhoudingen afdwingen. De dienstensector is nu de maat voor andere sectoren, en ‘de nieuwe werker’ wordt beeldbepalend. Deze nieuwe werker wil meer verantwoordelijkheid en vrijheid. “Het management wordt uitgevoerd op basis van vertrouwen. De vaste werker gaat zich steeds meer gedragen als een zelfstandige.“ Het vaste contract, dat veel werknemers hebben, is minder vast dan vaak wordt aangenomen, aldus Van der Pol. Contracten worden voor een kortere duur afgesloten en steeds vaker werkt men op projectbasis. “Een vast contract biedt schijnzekerheid. Alleen Donner denkt dat het ontslagrecht nog een rem vormt op ontslag.” Dit wil overigens niet zeggen dat een ZZP-er beter af is. “ZZP is helemaal geen ideale ontwikkeling. Investering in permanente ontwikkeling is niet gegarandeerd. Gezondheidsmanagement is geen prioriteit. Er is het risico van onderverzekering, dat uiteindelijk ten laste komt van de gemeenschap.” Het advies van De Baliegroep, een onafhankelijke denktank van werkgevers, werknemers en de publieke sector, is dan ook: vernieuw het vaste arbeidscontract, de CAO en sociale zekerheid van alle werkenden. Veel werkorganisaties lopen achter op de werknemers, signaleert Van der Pol, en de instituties en het stelsel van sociale zekerheid hobbelen daar weer achter aan. Nachtwaker Grote groepen zijn in die nieuwe arbeidsmarkt extra kwetsbaar: schoolverlaters, mensen met beperkingen, ouderen, nieuwe Nederlanders. Vooral over werknemers zonder ontwikkeling maakt Van der Pol zich zorgen. “Zij lopen een steeds hoger risico op uitval. De afstand tussen in- en outsiders neemt toe.” Alleen investeren in ontwikkeling en gezondheid leidt volgens hem tot meer arbeidszekerheid. Hij ziet daar een grote verantwoordelijkheid voor de overheid. “Men moet niet bezuinigen op individuele re-integratieovereenkomsten en persoonsgebonden budgetten.” Ook wijst hij op het belang van loonkostensubsidies, aangepaste banen en - ‘no cure no pay’ - resultaatgerichte reintegratie. “De overheid moet meer zijn dan nachtwaker. Zij moet zorgen voor een basis inkomensbescherming en een individueel ontwikkelbudget, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen groepen werknemers. Zij faciliteert bovenminimale regelingen, bepaalt de afstand tot de arbeidsmarkt en financiert het overbruggen daarvan.” Voor de werknemer heeft Van der Pol drie opties: hij vangt de eerste klap zelf op, óf hij maakt deel uit van een oude of nieuwe collectiviteit die de eerste klap opvangt, óf hij heeft een wettelijk recht op loonbetaling na ontslag gedurende zes tot 24 maanden. “Individuele ontslagwerkloosheid kan privaat verzekerd worden; conjuncturele werkloosheid tot een bepaalde hoogte.” Collectieve oplossingen zijn alleen mogelijk zonder risicoselectie. En privaat en collectief verzekeren tegen werkloosheid kan niet zonder verplichting via CAO of wet. “We moeten leren van onze arbeidsongeschiktheidswetgeving en vergelijkbare prikkels in de WW inbouwen.” Procedurele garanties De laatste spreker is Robert Knegt, directeur onderzoek van het Hugo Sinzheimer Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Vanuit rechtssociologisch perspectief gaat hij na hoe werkgevers preventie van werkloosheid kunnen bevorderen. Hij besteedt daarbij aandacht aan de rol van ontslagbescherming en bekijkt in hoeverre ontslagvergoedingen kunnen worden ingezet om scholing en employability te verbeteren. Zijn vraag is: áls je scholing wilt bevorderen, wat zijn dan de mogelijkheden dat via (ontslag)recht te bevorderen. Bij de politiek correcte opvatting dat scholing nodig zou zijn, plaatst hij kritische kanttekeningen. Knegt noemt ‘werkzekerheid’ een misleidend begrip, en waarschuwt dat we geen afstand moeten nemen van baanzekerheid.” Want baanzekerheid onderscheidt zich vooral van werkzekerheid door de procedurele garanties die zij biedt. “Deze zorgen er ook voor dat werknemers en werkgevers zorgvuldig met elkaar omgaan.” Hij verwijst naar de kantonrechtersformule, waarin verschillende aspecten worden meegewogen en verschillende criteria worden gehanteerd, zoals het arbeidsverleden van werknemers, onderlinge verhoudingen tussen werkgever en werknemer, het gelijkheidsbeginsel, het behoeftecriterium en toekomstige kansen op de arbeidsmarkt. Knegt brengt in kaart wat de overheid eerder heeft overwogen en geprobeerd. Zoals beperking van het WW-volume via prikkels ter voorkoming van lichtvaardig gebruik, via premiedifferentiatie en polisvoorwaarden. En preventie van werkloosheid bevorderen via niet-functiegebonden scholing. Hij constateert dat men, in het licht van de averechtse effecten, daar voorzichtig mee is. Een werkgeversverplichting voor scholing kan juridisch goed worden onderbouwd, stelt hij. Hij noemt een gefixeerde verplichting van de werkgever: x uren per jaar te besteden aan niet-functiegebonden scholing, en een niet-gefixeerde zorgverplichting, met een eventuele beoordeling achteraf door de rechter, als theoretische mogelijkheden. Maar het gaat volgens hem om de opties: een aanspraak van een werknemer op een budget (‘trekkingsrechten’, ‘werkbudget’) of scholing als een subjectief eenzijdig uit te oefenen - recht van werknemer. Huwelijk “Pure verspilling van human capital” noemt De Beer het tijdens de discussie, als een werknemer te snel overstapt naar een andere baan. Klimmen op de werkladder bij één baas zou voldoende prikkels moeten kunnen geven. Hij maakt een vergelijking met een huwelijk. “Veel jongeren hebben kortdurende relaties, maar settelen zich als ze 30 of 35 jaar zijn. Loopt hun relatie dan even niet lekker, dan moeten ze eraan werken, want ze hebben er teveel in geïnvesteerd om het op te geven. Ook voor een werkgever geldt dat hij na jaren zoveel in een werknemer heeft geïnvesteerd dat er veel voor te zeggen is om door te gaan.” Volgens Van der Pol gaat deze vergelijking niet op. “De ontwikkelingen in het bedrijfsleven volgen elkaar in een moordend tempo op. De nieuwe generatie is alweer veel beter ontwikkeld dan de vorige. Werknemers ouder dan vijftig jaar zijn onvoldoende geschoold, inflexibel en te duur. Jong en oud moeten zich blijven ontwikkelen. Zit je vijf jaar op een plek, dan moet je verkassen en opnieuw beginnen. Dit moet je volhouden tot je zeventigste.” Het huidige werkloosheidstelsel is voor verbetering vatbaar, concluderen de sprekers. Ingrijpende maatschappelijke veranderingen nopen ook op de arbeidsmarkt tot aanpassing van beleid. Er is beleid nodig dat ruimte biedt aan een volwassen, misschien meer individuele relatie tussen werkgever en werknemer, zonder daarbij de gewenste bescherming uit het oog te verliezen. Preventie van werkloosheid heeft ook in de toekomst hoge prioriteit. Alle betrokken partijen zullen daar in hun te formuleren beleid rekening mee moeten houden.