Protocol overgang groep 1-2-3 Protocol doorstromen groep 1-2-3 OBS de Triolier 1 Inleiding: Lange tijd was de 1 oktobergrens de maatstaf voor overgang naar een volgende groep. Een kind dat na 1 oktober jarig was, moest in principe nog een schooljaar wachten om over te kunnen gaan. Deze grens is afgeschaft. En omdat voor deze kinderen het 1 oktobercriterium niet meer geldt, moeten er andere criteria worden opgesteld. Deze criteria gelden voor de zogenaamde najaarskinderen. Dit zijn kinderen geboren in de maanden september t/m december. De wet Primair Onderwijs stelt dat de kalenderleeftijd van een kind niet langer bepalend is voor de overgang naar een volgende groep. De school is wettelijk verplicht het onderwijs zo in te richten dat de kinderen in beginsel binnen een tijdvak van 8 aaneengesloten jaren de school kunnen doorlopen. Het woord kunnen houdt in dat het ook anders kan. Twee zaken zijn hier van belang: Het beleid van de school bij de overgang van leerjaar 1 naar leerjaar 2 en van leerjaar 2 naar leerjaar 3. Het beleid van de school betreffende de doorstroming van kinderen in de leerjaren 3 tot en met 8. Vanuit de onderwijsinspectie wordt de continue ontwikkeling van kinderen aangegeven als belangrijk oordeel van de kwaliteit van het onderwijs. De school wordt dan ook nadrukkelijk gevraagd naar argumenten op basis waarvan de beslissing rondom zittenblijven, kleuterverlenging en overgang wordt genomen. Hieronder wordt beschreven hoe deze argumentatie tot stand komt. Bij het nemen van een dergelijke beslissing zijn de groepsleerkracht(en), de IB-er en de ouders betrokken. Bij twijfel of verschil van mening wordt de directie ingeschakeld. De directie heeft de eindverantwoordelijkheid en neemt de eindbeslissing. Voor de praktijk betekent het dat het ontwikkelingsproces van jonge kinderen niet verstoord mag worden door overgangen gebaseerd op de kalenderleeftijd. Het besluit om kinderen langer of korter in een (kleuter)groep te houden, moet gebaseerd zijn op de vooruitgang in de ontwikkeling van een kind. Verlenging mag geen zittenblijven inhouden, maar moet een voortgang zijn van wat een kind al kan. Daar hoort misschien een ander tempo bij, meer gevarieerde activiteiten, speelmomenten en een ander beoordelingssysteem. Protocol doorstromen groep 1-2-3 OBS de Triolier 2 1. Schoolbeleid Om goed met de belangen van kinderen rekening te kunnen houden, willen we niet opnieuw een harde grens instellen. Bijvoorbeeld alle kinderen die voor 1 januari vijf jaar worden, gaan in het daaropvolgende schooljaar naar groep 3. Door dit te doen, blijft kalenderleeftijd het criterium voor de overgang en daarmee doen we de kinderen te kort. Voor ons is de continue ontwikkeling van het kind het uitgangspunt. We kijken daarbij naar het kind in zijn totaliteit en binnen de context. Daarnaast gaan we in principe wel uit van het beginsel van acht jaar basisschool. Het uitgangspunt van een continue ontwikkeling van een kind zorgt ervoor dat we per leerling afwegen waar het kind het beste zal functioneren en waar de ontwikkeling op lange termijn het beste bij gebaat is. Het welbevinden van kinderen is daarbij ook een zeer essentieel criterium. Het tempo waarin kinderen zich ontwikkelen is verschillend en valt lang niet altijd samen met onze overgangen gebaseerd op kalenderleeftijd. We beschouwen het langer kleuteren van najaarskinderen dan ook niet als zittenblijven of als een achterstand. Ontwikkelingspsychologisch gezien is het een gegeven dat kinderen verschillen in de tijd die ze nodig hebben om zich te ontwikkelen naar gericht leren en het uitvoeren van complexe taken. We vragen ons als leerkrachten dan wel af of het meer tijd nodig hebben onder de normale ontwikkeling van een kind valt of dat het kind een specifieke behoefte heeft, of dat er stagnatie in ontwikkeling dreigt. We houden rekening met de verschillen in ontwikkelingstempo van kinderen en bieden kinderen indien nodig tijd en rust om te kunnen ontwikkelen en bieden hen activiteiten die hen sterker maken. Door hen dit te bieden kunnen veel latere problemen op het gebied van bijvoorbeeld onzekerheid, faalangst en uitval voorkomen worden. Deze kinderen begeleiden we dan ook op een andere manier dan kinderen met een speciale onderwijsbehoefte. Voor kinderen uit de groepen 1 en 2 betekent dit dat we in groep 2 besluiten of een kleuterverlenging voor het betreffende kind raadzaam is. Het kind krijgt een ontwikkelingsaanbod dat passend is bij zijn ontwikkelingsleeftijd. Dit betekent ook dat we niet meer spreken over een verlenging van groep 1. Bij verlenging in groep 2 wordt het ontwikkelaanbod in een Plan van Ontwikkeling beschreven. Doorstromen naar groep 3 kan na ±3 jaar, maar ook na 2 jaar of zelfs na 1 jaar onderwijs zijn. De ontwikkeling van een kind wordt bekeken op persoonlijk vlak, maar ook naar leer- en ontwikkelingslijnen. Vervroegde doorstromers moeten een I score behalen voor de Cito. Factoren die een rol spelen bij doorstromen naar groep 3: Welbevinden van kinderen Motivatie Zelfstandigheid Taakgerichtheid Zelfvertrouwen Concentratie Sociale vaardigheden Motorische ontwikkeling en rijping Toets gegevens Cognitief ver genoeg ontwikkeld voor het aanvankelijk lees –en rekenproces. Protocol doorstromen groep 1-2-3 OBS de Triolier 3 2. Procedure Kinderen geboren na 1 januari (en dus na 1 januari 5 jaar worden) gaan in principe in het nieuwe schooljaar naar groep 1. Echter kinderen die aan het einde van het schooljaar op alle gebieden voldoende ontwikkeld zijn kunnen de overstap naar groep 2 maken. Het besluit over overgang of verlenging moet worden gemaakt op basis van de individuele ontwikkeling van het kind. Tijdens het maken van de keuze moet er gekeken worden waar de ontwikkeling op lange termijn het meest bij gebaat is. Om een goede keuze te maken, spelen naast “harde” criteria ook andere factoren een grote rol. Vervroegd De najaarskinderen in groep 2 die korter dan 2 jaar kleuteren stromen vervroegd door naar groep 3. Om deze beslissing op een verantwoorde wijze te nemen, vinden wij een aantal aspecten erg belangrijk. Deze aspecten zijn terug te vinden in de lijst “overgangscriteria groep 2 naar 3 ”. Verlengd Voor de najaarskinderen die langer dan 2 jaar kleuteren, zal er een plan van aanpak worden opgesteld. Dit plan van aanpak zal worden opgesteld door de leerkracht en de IB-er. Deze aanpak is er op gericht om het kind gedurende het schooljaar een zo goed mogelijk aanbod mee te geven dat aansluit bij het niveau van het kind. Deze aanpak heeft als doel het bereiken van de overgangscriteria. Ouders worden middels een gesprek op de hoogte gesteld van deze aanpak. We gaan ervan uit dat er in november al een duidelijk zicht is op de risicoleerlingen van groep 2. Dit wordt, na overleg met de IB-er, met de ouders besproken tijdens oudergesprekken. De periode die dan volgt tot maart van dat schooljaar kan gebruikt worden voor verdere observatie, diagnosticeren en ontwikkelingsondersteuning aan de hand van plannen van aanpak of handelingsplannen. In maart kan de leerkracht tijdens het oudergesprek aangeven wat het advies is van de school met betrekking tot de voortgang van de leerling. In mei kan dan indien nodig de definitieve beslissing genomen worden. De uiteindelijke beslissing ten aanzien van overgang van het kind naar de volgende groep ligt bij de school. Dit gebeurt wel in overleg met ouders en we streven naar overeenstemming met de ouders. Indien er sprake is van een kleuterverlening zal het kind wel overstappen naar een andere kleutergroep. Bij dit overleg tussen ouders en leerkracht kan de IBer aanwezig zijn. Er is wel altijd vooraf aan de verschillende oudergesprekken overleg geweest met de IB-er. En de IB-er kan vooraf het betreffende kind ook observeren in de groep. De ontwikkeling van het kind wordt vastgelegd in het volgsysteem van Kleuterplein en de niet-methode gebonden toetsen van CITO –LOVS. We nemen de toetsen Rekenen voor Kleuters en Taal voor Kleuters af. En wel de toetsen E1 – M2 en E2. De E2 toetsen worden alleen afgenomen bij kinderen die een lage III, IV of V niveau scoorden op hun vorige toets. Protocol doorstromen groep 1-2-3 OBS de Triolier 4 3. Meetinstrumenten Bij het bepalen of een kind kan doorstromen naar groep 3 kan gebruik gemaakt worden van de volgende toets en observatie-instrumenten. Geldend voor de gehele groep: CITO Rekenen voor kleuters E1 en M2 CITO taal voor kleuters E1 en M2 Observatielijsten van Kleuterplein Methodegebonden analyses Incidenteel en individueel: Utrechtse Getalbegriptoets (UTG): rekenvoorwaardentoets 5 Fasen observatie naar werkgedrag Dyslexie kenmerkenlijst zie Protocol groep 1 en 2 Tussendoelen beginnende geletterdheid ………………. Protocol doorstromen groep 1-2-3 OBS de Triolier 5 4. Bijlagen 4.1 Richtlijnen overgang naar groep 3 Werkhouding: - Luisterhouding tijdens klassikale activiteiten; actief bij de kring betrokken kunnen zijn. - Bij de taak kunnen blijven gedurende 15 tot 20 minuten. Motivatie speelt hierbij een rol. - Werkprestatie. Voldoet het door het kind gemaakte product aan de opdracht? Sociaal emotioneel: - Weerbaarheid en zelfvertrouwen zijn belangrijke factoren. Het kind dient op deze gebieden toe te zijn aan een gewone voortgang in de volgende groep; - Sociale ontwikkeling. Hoe gaat het kind met anderen om en vormt die omgang belemmeringen voor het kind in de volgende groep? - Spelontwikkeling. Heeft het kind andere mogelijkheden, naast zijn spelontwikkeling? - Hierbij kan een oudergesprek inzicht geven in hoeverre sociaal emotionele factoren een ontwikkelingsaspect zijn of een karaktertrek van het kind. Rekenvoorwaarden: - Synchroon kunnen tellen t/m 10 - Tot 5/6 kunnen benoemen van de dobbelsteenstructuur. Leesvoorwaarden: - Rijmen; het kind dient op meerdere woorden te kunnen rijmen. - Boekoriëntatie. Het kind dient te weten wat bedoeld wordt met: verhaal, woord, letter, zin. - Analyseren en synthetiseren van woorden. - Letterkennis wordt bekeken in vergelijking met de ontwikkeling van de groep. CITO toetsen: - CITO Ordenen E2 dient voldoende te zijn. (III niveau minimaal) - CITO Taal voor kleuters E2 dient voldoende te zijn. (III-niveau minimaal) Protocol doorstromen groep 1-2-3 OBS de Triolier 6 4.2 Tussendoelen Beginnende geletterdheid 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 _________ Boekoriëntatie Kinderen begrijpen dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen. Ze weten dat boeken worden gelezen van voor naar achter, bladzijden van boven naar beneden en regels van links naar rechts. Ze weten dat verhalen een opbouw hebben. Ze kunnen aan de hand van de omslag van een boek de inhoud van het boek al enigszins voorspellen. Kinderen weten dat je vragen over een boek kunt stellen. Deze vragen helpen je om goed naar het verhaal te luisteren en te letten op de illustraties. Verhaalbegrip Kinderen begrijpen de taal van voorleesboeken. Ze zijn in staat om conclusies te trekken naar aanleiding van een voorgelezen boek. Halverwege kunnen ze voorspellingen doen over het verdere verloop van het verhaal. Kinderen weten dat de meeste verhalen zijn opgebouwd uit een situatieschets en een episode. Een situatieschets geeft informatie over de hoofdpersonen, de plaats en tijd van handeling. In een episode doet zich een bepaald probleem voor dat vervolgens wordt opgelost. Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal naspelen terwijl de leerkracht vertelt. Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal navertellen, aanvankelijk met steun van illustraties. Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal navertellen zonder gebruik te hoeven maken van illustraties. Functies van geschreven taal Kinderen weten dat geschreven taalproducten zoals briefjes, brieven, boeken en tijdschriften een communicatief doel hebben. Kinderen weten dat symbolen zoals logo’s en pictogrammen verwijzen naar taalhandelingen. Kinderen zijn zich bewust van het permanente karakter van geschreven taal. Kinderen weten dat tekenen en tekens produceren mogelijkheden bieden tot communicatie. Kinderen weten wanneer er sprake is van de taalhandelingen ‘lezen’ en ‘schrijven’. Ze kennen het onderscheid tussen ‘lezen’ en ‘schrijven’. Relatie tussen gesproken en geschreven taal Kinderen weten dat gesproken woorden kunnen worden vastgelegd, op papier en met audio-/visuele middelen. Kinderen weten dat geschreven woorden kunnen worden uitgesproken. Kinderen kunnen woorden als globale eenheden lezen en schrijven. Voorbeelden de eigen naam en namen van voor het kind belangrijke personen/dingen, logo’s en merknamen. Protocol doorstromen groep 1-2-3 OBS de Triolier 7 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 Taalbewustzijn Kinderen kunnen woorden in zinnen onderscheiden. Kinderen kunnen onderscheid maken tussen de vorm en betekenis van woorden. Kinderen kunnen woorden in klankgroepen verdelen zoals bij kin-derwa-gen. Kinderen kunnen reageren op en spelen met bepaalde klankpatronen in woorden; eerst door eindrijm (“Pan rijmt op Jan”) en later met behulp van beginrijm (“Kees en Kim beginnen allebei met K”). Kinderen kunnen fonemen als de kleinste klankeenheden in woorden onderscheiden, zoals bij p-e-n. De onderstaande doelen horen meer bij oudere kinderen. 6 Alfabetisch principe 6.1 Kinderen ontdekken dat woorden zijn opgebouwd uit klanken en dat letters met die klanken corresponderen en leggen de foneemgrafeemkoppeling. 6.2 Kinderen kunnen door de foneem-grafeemkoppeling woorden die ze nog niet eerder hebben gezien, lezen en schrijven. 7 7.1 7.2 8 8.1 8.2 8.3 9 9.1 9.2 9.3 9.4 Functioneel ‘schrijven’ en ‘lezen’. Kinderen schrijven functionele teksten, zoals lijstjes, briefjes. Opschriften en verhaaltjes. Kinderen lezen zelfstandig prentenboeken en eigen en andermans teksten. Technisch lezen en schrijven, start. Kinderen kennen de meeste letters; ze kunnen de meeste letters fonetisch benoemen. Kinderen kunnen klankzuivere (km-, mk- en mkm-) woorden ontsleutelen zonder eerst de afzonderlijke letters te verklanken. Kinderen kunnen klankzuivere woorden schrijven. Technisch lezen en schrijven, vervolg. Kinderen lezen en spellen klankzuivere woorden (van het type: mmkm, mkmm, mmkmm). Kinderen lezen korte woorden met afwijkende spellingpatronen en meerlettergrepige woorden. Kinderen maken gebruik van een breed scala van woordidentificatietechnieken. Kinderen herkennen woorden steeds meer automatisch. 10 Begrijpend lezen en schrijven 10.1 Kinderen tonen belangstelling voor verhalende en informatieve teksten en boeken en zijn ook gemotiveerd die zelfstandig te lezen. 10.2 Kinderen begrijpen eenvoudige verhalende en informatieve teksten. 10.3 Kinderen gebruiken geschreven taal als communicatiemiddel. Protocol doorstromen groep 1-2-3 OBS de Triolier 8 Bovenstaande tussendoelen komen uit het boekje: ‘Tussendoelen, beginnende geletterdheid’, Een leerlijn voor groep 1 tot en met 3, van Ludo Verhoeven en Cor Aarnoutse. In dit boekje staan na elk tussendoel ook praktijkvoorbeelden van hoe je dat doel terug ziet in de groepssituatie. 5. Stappen in tijd Protocol doorstromen groep 1-2-3 OBS de Triolier 9 Protocol doorstromen groep 1-2-3 OBS de Triolier 10