De Wereld van Sofie Jostein Gaarder

advertisement
De Wereld van Sofie
Jostein Gaarder
Titel
De Wereld
van Sofie
(1994)
De wereld van Sofie is een boek over de geschiedenis
van onze westerse filosofie. Het geeft een
onderhoudend en origineel beeld van de wereld van
de eerste Griekse filosofen tot en met die van onze
eigen tijd. Tegelijkertijd is het een spannende roman
over twee ondernemende meisjes en een
geheimzinnige briefschrijver. Over een speurtocht die
tot antwoorden leidt die op hun beurt weer nieuwe
vragen oproepen. Maar dat is niet erg: een echte
filosoof blijft altijd vragen stellen.
(9) Het Hof van Eden
..Uiteindelijk moet er toch iets uit niets of niemendal zijn ontstaan..
Toen Sofie Amundsen uit school kwam vond ze een geheimzinnige brief met daarop de
vraag: "wie ben jij?" Even later een tweede brief met de vraag: "Waar kom je vandaan?"
Ze dacht dat je niet kunt leven in een wereld zonder je af te vragen waar die vandaan
komt. Als het heelal ooit uit iets was ontstaan, waar kwam dan dat andere vandaan? Zo
verschoof je het probleem. Uiteindelijk moet er ooit iets uit niets zijn ontstaan. Maar was
dat niet net zo onmogelijk als dat er altijd al iets geweest zou zijn?
(19) De hoge hoed
het enige wat we nodig hebben om goede filosofen te worden is het vermogen om ons te
verwonderen..
Sofie ontving nu een grotere brief met daarop vermeld:"Filosofiecursus". Wat is filosofie?
De een houdt van sport, de ander niet. De een van lezen, de ander niet. De een leest
romans, de ander alleen de krant. We zijn allemaal verschillend. Wat is het belangrijkste
in het leven? Iemand die honger heeft zegt "eten", iemand die het koud heeft zegt
"warmte", en iemand die eenzaam is zegt "aandacht". Filosofen vinden dat naast
aandacht, eten en warmte, we ook antwoord moeten vinden op de vraag wie we zijn en
waarom we leven. Alle culturen hebben zich al met die vraag bezig gehouden. De
geschiedenis laat wel verschillende antwoorden zien. Maar het is moeilijker om
filosofische vragen te stellen dan deze te beantwoorden. Ieder moet z'n eigen
antwoorden vinden. Je kunt niet in een encyclopedie vinden of God bestaat, of er een
leven is na de dood. Maar door te lezen over wat andere mensen gedacht hebben,
kunnen we wel onze eigen mening over het leven vormen. De wetenschap heeft al veel
raadsels opgelost. Zoals hoe de achterkant van de maan eruit ziet. Sofie ontvangt de
volgende brief:"Het enige wat we nodig hebben is het vermogen om ons te verwonderen".
Kleine kinderen doen dat van nature, verwonderen. Met de jaren neemt dat af. Alles
wordt een gewoonte. Stel: mama staat met de rug naar vader en Thomas, hun kleine
kind. Plots gaat vader vliegen boven z'n stoel. Thomas zegt:"Papa vliegt". Hij verwondert
zich, maar doet dat zo vaak op een dag, en gaat weer verder spelen. Mama draait zich
om en verschrikt hevig. Zij heeft geleerd dat mensen niet vliegen. Alles went in het leven.
Filosofen hebben dus de eigenschap met kleine kinderen gemeen dat ze zich blijven
verwonderen, dat de wereld nooit 'gewoon' wordt.
(30) De Mythen
..een wankel machtsevenwicht tussen goede en kwade krachten..
De volgende brief ging over het mythische wereldbeeld. ± 600 v C begint de filosofie of
de nieuwe manier van denken. Daarvoor gaven verschillende godsdiensten antwoorden
die van geslacht op geslacht werden doorverteld via mythen (=verhalen over goden). De
Noren hadden hun mythen met als belangrijkste hoofdpersoon Thor. Ook de Grieken. ±
770 v C werden deze door o.a. Homerus en Hesiodus opgeschreven. Dit had het voordeel
dat er over gediscussieerd kon worden. Omdat de slaven het werk deden, konden de
burgers hun tijd hieraan besteden. De eerste Griekse filosofen wilden natuurlijke
verklaringen vinden voor natuurprocessen. Zij werden daarom natuurfilosofen genoemd.
(38) De Natuurfilosofen
..niets kan uit niets ontstaan..
Sofie ontving een brief met drie vragen:
- bestaat er een oerstof waarvan al het andere is ge- maakt?
- kan water in wijn veranderen?
- hoe kunnen water en aarde in een levende kikker veran- deren?
Tegenwoordig denken we steeds meer dat er ooit 'iets' uit 'niets' is ontstaan. De Grieken
dachten echter dat er altijd 'iets' geweest moest zijn. Zij zagen met hun eigen ogen dat
er voortdurend veranderingen waren in de natuur. Bijv. hoe water in vissen veranderde
en levenloze aarde in hoge bomen. Ze dachten dat er een bepaalde oerstof moest zijn,
iets waaruit alles kwam, en ook weer naar terugkeerde. Ze maakten zich los van de
mythen en probeerden natuurprocessen te begrijpen door naar de natuur te kijken. Drie
filosofen uit Milete: 1e:Thales: bepaalde de hoogte van een piramide door de schaduw
te meten op het moment dat z'n eigen schaduw net zo groot was als hijzelf. Hij dacht dat
water de bron was van alles. 2e:Anaximender: dacht dat onze wereld een van de vele
was die ontstonden en vergingen. 3e:Anaximenes: dacht dat de oerstof van alles lucht
of nevel was. Water was samengeperste lucht. Alle drie dachten dus dat er een oerstof
bestond. Volgens Parmenides (540-480 v C) kon iets niet uit niets ontstaan. Niets kan
iets anders worden dan wat het is. Toch zag hij met z'n ogen constant veranderingen. Z'n
zintuigen zeiden dus iets anders dan z'n verstand zei. 'Eerst zien en dan geloven' klopt
dus niet. De zintuigen geven een verkeerd beeld van de werkelijkheid. Hij was een
rationalist (= iem. die in het menselijk verstand geloofd als de bron van onze kennis van
de wereld). Heraclitus (540-480 v C): alles stroomt in het leven. Van honger naar het
gevoel van een gevulde maag, van vrede naar oorlog, van winter naar lente, van goed
naar kwaad. Hoewel mensen niet allemaal denken hebben ze toch iets
gemeenschappelijks, een wereldverstand of 'natuurwet', waar ieder zich naar moet
richten. Hij noemde dit logo (= Gr. voor rede). Empedocles (494-434 v C): vond dat
Parmenides gelijk had (niets kan veranderen), want water blijft altijd water. Ook
Heraclitus had gelijk vond hij (we moeten op onze zintuigen vertrouwen), omdat we in de
natuur constant veranderingen zien. Water noch lucht alleen kan in een vlinder
veranderen, dus er moest niet één grondstof zijn maar vier: water, lucht, aarde en vuur.
Als je hout verbrandt hoor je het knetteren (water), zie je rook (lucht), voel je warmte
(vuur) en blijft iets achter (aarde). Volgens hem werkten in de natuur twee krachten die
deze elementen konden samenbrengen of weer ontbinden. Hij noemde die 'haat' en
'liefde', ofwel 'stof' en 'kracht'.
Anaxagoras (500-428 v C): stelde dat de natuur was opgebouwd uit vele piepkleine
deeltjes. In elk deeltje zit iets van alles. Tegenwoordig weten we dat in een huidcel ook
de informatie zit over de kleur van je ogen, het aantal en soort vingers enz. Hij noemde
deze deeltjes 'kiemen' of 'zaden'. De kracht die alles regelt en mensen en dieren schept
noemde hij de 'geest' of 'intelligentie'. Hij was de eerste die zei dat de maan zelf geen
licht uitzond, maar deze van de aarde ontving, en dat alle hemellichamen uit dezelfde
stof als de aarde bestaan. Daarom zouden er ook daarop mensen kunnen bestaan.
Nadat Sofie de brief had gelezen, kwam ze tot de conclusie: filosofie kun je niet leren,
maar wel filosofisch denken.
(52) Democritus
Sofie ontving weer een brief met de vraag: is Lego het meest geniale speelgoed ter
wereld? Ze dacht na: met Lego kan je alles bouwen, weer uit elkaar halen, en er gaat
nooit iets kapot. Democritus (460-370 v Cr):veranderingen in de natuur ontstonden niet
doordat er iets echt 'veranderde'. Alles moest zijn opgebouwd uit kleine bouwstenen die
eeuwig onveranderlijk waren. Hij noemde die 'atomen'(=ondeelbaar). Er zouden heel
veel verschillende atomen moeten zijn (glad, rond, gebogen) zodat ze tot heel veel
verschillende dingen konden worden samengevoegd. Tegenwoordig weten we dat hij
gelijk had. Een koolstofatoom uit je hartspier was misschien ooit een stukje van de staart
van een dinosaurus.Volgens hem bestonden er alleen atomen en een lege ruimte, het
zgn. materile'. Hij was een materialist. Hoe zat het dan met ons bewustzijn? Volgens
Democritus bestond de ziel uit gladde en ronde 'zielatomen'. Als een mens sterft
vervliegen de zielatomen en kunnen ze weer een nieuwe ziel gaan vormen. De mens
heeft dus geen onsterfelijke ziel. Alles in de natuur stroomt dus volgens hem, want
vormen komen en gaan. Maar erachter zitten de atomen, die eeuwig en onveranderlijk
zijn.
(58) Het Lot
Sofie ontving weer een brief met de vragen:
- geloof je in het lot?
- is ziekte een straf van de goden?
- welke krachten bepalen de loop van de geschiedenis?
De volgende brief ging over het lot. De Grieken geloofden er sterk in: alles wat er
gebeurt is voorbestemd. Het lot kon je leren kennen door een orakel (=voorstelling).
Bijv.: handle- zen, kaartlezen, in de sterren kijken. Een bekend orakel is die van Delphi.
Niet alleen een individu wordt door het lot bepaald, ook de wereldgeschiedenis, en
ziekten. 'Influenza' betekent 'onder kwade invloed van de sterren'. In de tijd van de
Griekse filosofen ontstond er ook een Griekse medische wetenschap die natuurlijke
verklaringen voor ziekte probeerde te vinden. Grondlegger was Hippocrates (460 v C) die
zei dat alles met mate moest, en een gezond gezonde leefwijze nodig was.
(68) Socrates
.. het verstandigst is zij die weet wat zij niet weet..
Sofie had de onbekende briefschrijver uitgenodigd om koffie te komen drinken en hem zo
te leren kennen. Helaas ontving ze een brief terug dat het daarvoor nog te vroeg was. Hij
was ondertekend met Alberto Knox. Op de achterkant stond het volgende:
- bestaat er een natuurlijke preutsheid?
- het verstandigst is zij die weet wat ze niet weet
- het juiste inzicht komt van binnenuit
- degene die weet wat goed is, zal ook het goede doen
Preutsheid was een ander woord voor verlegenheid, bijv. om je naakt te laten zien. Maar
was dit wel natuurlijk? In grote delen van de wereld was het heel natuurlijk om naakt te
zijn. Dus het was de maatschappij die bepaalde wat wel en wat niet mogelijk was. Ze
ontving weer een brief, gebracht door een hond: de filosofie van Athene. We hebben nu
twee delen achter ons: de mythen en de natuurfi- losofen, en nu het derde deel. V.a. 450
v C is Athene het centrum van het Griekse culturele leven. Er ontwikkelde zich een
democratie met volksvertegenwoordigingen en rechtbanken. Leraren en filosofen trokken
naar Athene en noemden zich sofisten (=geleerd, deskundig). Zij discussieerden over
wat door de natuur was bepaald, en wat door de maatschappij. Socrates (470-399 v C)
heeft nooit een letter op papier gezet (net als Jezus), maar is wel de allergrootste filosoof.
Deed niets anders dan met mensen praten en nadenken. Kern van z'n werk was dat hij
de mensen niet onderwees maar een dialoog voerde (=filosofisch gesprek). Hij deed of
hij niets wist. Door de ander te laten praten, ontdekte de ander zij eigen zwakke plekken
en wat goed of slecht was. Socrates vergeleek zich met een vroedvrouw: die baarde ook
geen kind, maar hielp slechts. Volgens hem wist een filosoof maar heel weinig, en
probeert daarom tot het juiste inzicht te komen. Hij vond het heel vervelend dat hij zo
weinig wist. Hij wist maar één ding, en dat was dat hij niets wist. Hij die weet wat goed is
zal goed doen. Als we iets verkeerds doen, komt het doordat we niet beter weten.
Daarom is het belangrijk om onze kennis te vergroten. Verder vond Socrates dat het
vermogen om onderscheid te maken tussen goed en fout in de rede lag en niet in de
maatschappij besloten.
Sofie ontdekte dat het verschil tussen haar leraar op school en de filosoof was dat de
eerste dacht dat hij alles wist, en dat de tweede samen met z'n leerlingen dingen
ontdekte.
(84) Athene.
Sofie ontving nu een videoband, opgenomen in Athene. Vanaf de band sprak Alberto
Knox.Vanuit het moderne Athene gingen ze 2500 jr terug naar het oude Athene. Ze
zagen er Socrates en z'n leerling Plato. Deze vroeg Sofie over het volgende na te denken:
- hoe kan een bakker 50 gelijke koekjes bakken?
- zijn alle paarden gelijk?
- heeft een mens een onsterfelijke ziel?
- hebben vrouwen net zoveel verstand als mannen?
(90) Plato.
Denkend aan de vragen bedacht Sofie zelf de antwoorden. De bakker kan dezelfde
koekjes bakken omdat hij een vorm gebruikt. Hoewel ze niet geheel identiek zij, de een
is wat dikker, de ander een beetje mislukt, zijn ze in feite allemaal 'hetzelfde'. Alle
paarden zijn gelijk omdat ze iets gemeenschappelijks hebben. De een is wel wit, de
ander bruin, toch hebben ze iets gemeenschappelijks. Als mensen een onsterfelijke ziel
hebben, dan bestonden ze uit twee delen: een lichaam dat oud werd en versleet, en een
ziel. Bij de laatste vraag had Socrates erop gewezen alle mensen filosofi- sche
waarheden konden doorgronden als ze hun verstand gebruiken. Een slaaf had net zoveel
verstand als een edelman, een vrouw net zoveel als een man.
Ze ontving weer een brief. Plato (427-347 v C) stichtte na de dood van Socrates een
eigen filosofieschool, een academie. Plato hield zich bezig met de relatie tussen het
eeuwige en onveranderlijke aan de ene kant, en dat wat 'stroomt' aan de andere kant
Socrates vond dat er eeuwige en tijdloze regels bestonden over wat goed en slecht was.
Door hun verstand te gebruiken konden mensen deze normen ontdekken, want het
menselijke verstand is juist eeuwig en onveranderlijk. Volgens Plato stroomt alles in de
natuur wat we aan kunnen raken en voelen, alleen de vorm is eeuwig en onveranderlijk.
Een afzonderlijk paard 'stroomt', wordt oud, mank. Maar de vorm van een paard, de
'paard-heid' is eeuwig. De natuurfilosofen hadden antwoord op de veranderingen in de
natuur zonder dat er echt iets verandert, Omdat er een aantal eeuwige en constant
ondeelbare deeltjes zijn, de atomen. Allen konden ze geen antwoord geven op de vraag
waarom de deeltjes op het ene moment bouwstenen voor een paard waren en honderden
jaren later een compleet nieuw paard, of een olifant of krokodil, maar nooit een
krokofant of een olidil. Als je met Lego-stenen een paard maakt, het weer afbreekt, de
stenen in een doos stopt, en er mee rammelt, wordt het toch vanzelf geen nieuw paard.
Je moet het zelf opnieuw bouwen naar de vorm van het beeld dat je hebt van een paard.
Stel: je komt uit het heelal op aarde, en komt bij de bakker. Daar zie je koekjes liggen,
allemaal hetzelfde, hoewel de ene iets dikker is en de ander een stukje af is, enz. Toch
hebben ze allemaal een gemeenschappelijke oorsprong. Dan wil je graag dat model zien,
want dat model is het perfecte. Plato verbaasde zich erover dat alle fenomenen in de
natuur zo op elkaar lijken. Er moesten dus een beperkt aantal 'vormen' achter zitten
verborgen. Die 'vormen' noemde hij 'ideeën'. Achter de zintuiglijke wereld moest er dus
ook een 'ideeënwereld' zijn waar alle verschillende fenomenen zitten die we in de natuur
tegenkomen. Volgens Plato kan alles om ons heen wat we in de natuur zien vergeleken
worden met een zeepbel.Je kunt hem niet beschrijven want hij is zo weer weg. Over de
zintuiglijke wereld hebben we slechts vage opvat- tingen of vermoedens. Bijv: wat is de
mooiste kleur van de regenboog? Absolute zekerheid kunnen we alleen krijgen over
dingen die we met ons verstand herkennen. Bijv: hoeveel is 8x3. Plato's werkelijkheid
bestaat dus uit een zintuiglijke wereld (alles stroomt, ontstaan en vergaan, niets is
eeuwigdurend), en een ideeënwereld die we niet met onze zintuigen kunnen leren
herkennen, maar door ons verstand te gebruiken. Volgens Plato is de mens een
tweeledig wezen: een lichaam dat 'stroomt' en met de zintuiglijke wereld is verbonden,
en een ziel waar het verstand zetelt. Omdat de ziel niet materieel is, kan hij in de
ideeënwereld kijken. De ziel bestaat al voordat die het lichaam binnenkomt. Ooit heeft
die in de ideeënwereld vertoefd, hij kent dus alle volmaakte ideeën. Zodra de ziel echter
in het lichaam ontwaakt, is hij alles vergeten. Als de mens na verloop van tijd in de
natuur de vormen ontdekt, vormt zich in de ziel een vage herinnering. De ziel gaat zo
weer terug verlangen naar z'n oorspronkelijke woning, 'de ideeënwereld. Plato noemt dit
verlangen eros (=liefde). Stel je ziet de schaduw van een dier. Je draait je om en ziet dat
het een paard is met veel scherpere en mooiere contouren dan de vage paardenschaduw.
Plato vindt dat alle verschijnse- len in de natuur schaduwen zijn van de eeuwige vormen
of ideeën. De meeste mensen zijn tevreden met hun leven tussen schaduwbeelden. Ze
staan er niet bij stil dat die ergens door worden veroorzaakt. Plato's gelijkenis van de
grot: in een grot zit een aantal mensen vastgebonden met hun rug naar de opening.
Achter hen is een hoge muur. Daarboven lopen mensen. Achter de muur is een groot
vuur. Daardoor worden er flakkerende schaduwen op de wand geworpen. De
grotbewoners zien alleen die schaduwen. Omdat ze zo al vanaf hun geboorte zitten
denken ze dat er alleen schaduwen bestaan. Stel dat iemand kan ontsnappen. Hij zou
zich verbazen over de scherpe contouren van de werkelijke voorwerpen. Tevens dat de
zon leven schenkt aan de mensen, planten en dieren, net zoals het vuur de schaduwen in
de grot vormde. Als hij terugkomt in de grot en alles verteld, geloven ze hem niet. Ze
wijzen naar de wand en zeggen dat alles wat ze daar zien, alles is wat er bestaat.
Volgens Plato is de mens onderverdeeld in drieën: hoofd, borst en onderlijf. Het hoofd is
het verstand en leidt tot wijsheid, de borst is de wil en toont moed, en het onderlijf is de
lust of begeerte, en moet beteugeld worden, immers men moet matigheid betonen.
Volgens hem is de ideale staat (utopia) ook zo opgebouwd: de regenten (dit zouden de
filosofen moeten zijn), de wachters (of soldaten) en de neringdoenden (bijv. de boeren).
Lichaam
Ziel
Deugd
Staat hoofd
verstand
wijsheid
(107) Majorstua
..het meisje in de spiegel knipoogde met beide ogen..
Sofie ontdekte in het bos een huis. Ze was er van overtuigd dat dit huis van Alberto was.
Als ze voorbij de spiegel loopt ziet ze zichzelf in de spiegel. Het spiegelbeeld knipoogde
met twee ogen. Maar hoe kon zij dit zien? Ze vond een brief met het volgende erop:
- wat komt er het eerst: de kip of de idee 'kip'?
- hebben mensen aangeboren ideeën?
- wat is het verschil tussen een plant,een dier en een mens?
- waarom regent het?
- wat heeft een mens nodig om een goed leven te leiden?
Later heeft ze spijt dat ze in zijn huis is geweest. Ze schrijft Alberto een brief naar het
huis dat volgens haar moeder Majorstua heette. Ze dacht na over de vragen. Volgens
regenten bo
Plato had onze ziel in de ideeënwereld al de idee 'kip' gezien voordat er in de zintuiglijke
wereld een kip bestond. Over de tweede vraag twijfelde ze. Baby's konden toch niet vol
ideeën zitten? Maar ze wist het niet zeker, immers: baby's konden niet praten om het te
vertellen. Maar we moesten dingen toch eerst in de wereld zien voordat we er iets vanaf
konden weten. de derde vraag was makkelijker. Een plant had geen zielsleven en kon
niet bewegen. Een dier kon misschien wel denken, maar een mens kon over filosofische
vraagstukken nadenken. Waarom regent het? Omdat de zee verdampt enz. Het regende
om planten en dieren te laten groeien. Maar was dat waar? Had de regenboog een doel?
De laatste vraag was gemakkelijk: voedsel, warmte liefde enz, maar ieder mens moest
ook antwoord proberen te vinden op filosofische vragen.
(117) Aristoteles
..een ordelijk Pietje Precies die grote schoonmaak wilde houden in menselijke begrippen..
Aristoteles (384-322 v C) was de laatste grote Griekse filo- soof, en de eerste grote
Europese bioloog. Plato hield zich alleen bezig met de eeuwige vormen of 'ideeën'.
Aristoteles hiel zich alleen met veranderingen bezig, met natuurprocessen. In
tegenstelling tot Plato geloofde hij niet dat er vormen bestonden die als het ware in een
kast buiten de natuur waren opgeslagen. Volgens Plato was alles wat we om ons heen
zien in de natuur een weerspiegeling van iets wat in feite echt bestaat in de ideeënwereld,
en daarmee ook in de menselijke ziel. Volgens Aristoteles was echter het
tegenovergestelde waar: alles wat in de ziel zit, is slechts een weerspiegeling van
voorwerpen in de natuur. Er bestaat dus niets in het bewustzijn, zonder dat het eerst in
de zintuigen heeft bestaan. Dus vóór we iets hebben waargenomen, is ons verstand
helemaal 'leeg'. Een mens heeft dus geen aangeboren 'ideeën'. Volgens Aristoteles heeft
alles in de natuur een doel. Het regent omdat de planten gaan groeien, druiven groeien
omdat mensen ze gaan eten. Verder bestaan volgens Aristoteles afzonderlijke dingen uit
een 'vorm' en 'materie'. Met de vorm 'kip' bedoelen we de eigenschappen die een kip
heeft zoals kakelen, een ei leggen, fladderen. Als de kip doodgaat, en geen vorm meer
heeft, blijft alleen de materie over. En is het dus geen kip meer. Ook legde Aristoteles de
basis voor logica als wetenschap. Vb: als alle levende wezens sterfelijk zijn, en een hond
is een levend wezen, dan is een hond dus sterfelijk. Ander vb: drinken muizenjong bij
hun moeder? (muizen zijn heel schuw, dus het valt bijna niet te bewijzen). Muizen baren
levende jong (ooit wel eens een muizenei gezien?). Dit noemen we zoogdieren.
Zoogdieren drinken bij hun moeder, dus muizenjong drinken bij hun moeder. Aristoteles
wilde orde scheppen in de natuur. Er zijn volgens hem twee hoofdgroepen: levenloze
dingen (stenen, water, kluit aarde), en levende dingen. De laatste zijn onder te verdelen
in levende gewassen (planten) en levende wezens. De laatsten zijn onder te verdelen
dieren en mensen. De mens staat bovenaan deze gelaagdheid, omdat hij een bijzondere
eigenschap heeft: hij kan rationeel denken. Aristoteles wees erop dat er een God moet
bestaan die alle bewegingen in de natuur op gang heeft gebracht. Volgens hem kan een
mens alleen gelukkig worden als hij van al zijn vermogens en mogelijkheden gebruik
maakt. Aristoteles ging alleen de mist in met z'n 'vrouw-beeld'. Volgens hem was de
vrouw een onvolledige man. Bij de voort- planting was de vrouw passief, en de man
actief. Een kind erft de eigenschappen van de man. De vrouw is de aarde die alleen
ontvangt. De man levert de 'vorm', de vrouw de 'materie'. In de middeleeuwen huldigde
men deze visie.
(135) Het Hellinisme
..een vonk uit het vuur..
Alexander de Grote (356-323 v C), koning van Macedonië bracht met z'n vele
veldtochten Egypte en het hele Oosten in contact met de Griekse beschaving. Deze
periode heette het hellinisme, en duurde tot 50 v C. Toen kreeg Rome de overhand. Een
grote filosofische stroming ware de cynici. Die stelden dat werkelijk geluk niet in
uiterlijke zaken te vinden was zoals materiële luxe, macht of gezondheid. Werkelijk geluk
kan je pas bereiken door je onafhankelijk op te stellen van zulke zaken. Zelfs over het
lijden en de dood hoefde je geen zorgen te maken. Ongevoelig voor iemands lijden heet
tegenwoordig 'cynisme'. Een andere stroming waren de stoïcijnen. Net als Socrates
geloofden zij in een 'natuurwet' die voor allen gold. Alle natuurprocessen zoals ziekte en
de dood volgden die wet. De mens moest daarom leren leven zich met z'n lot te
verzoenen. Niets gebeurt toevallig, alles heeft een doel (vandaag noemen wij iemand die
zich niet met z'n gevoelens laat meeslepen stoïcijns kalm).
(164) Twee culturen
... alleen zo blijf je niet door de lege ruimte zweven..
De Semieten zijn afkomstig uit het Arabisch schiereiland. Drie grote westerse religies
hebben een semitische achtergrond: het jodendom, christendom en de islam. Opvallend
was dat de Semieten in één God geloofden. Een tweede kenmerk was dat ze een lineaire
kijk op de geschiedenis hadden. D.w.z.: de geschiedenis werd als een lijn beschouwd met
een begin (de schepping) en een eind (de dag des oordeels). Nadat God de wereld had
geschapen kwamen de mensen tegen zijn wil in opstand. Als straf werden Adam en Eva
uit het paradijs verdreven. God sloot een verbond (=afspraak) met Abraham dat de
mensen zich aan Gods geboden zouden houden. Als tegenprestatie beloofde hij Abraham
en zijn volk bescherming. Later werden deze geboden vernieuwd via de stenen tafelen
met de 10 geboden die Mozes ontving (± 1200 v C). Israël had ± 1000 j v C drie grote
koningen: Saul, David en Salomo. Vooral onder David was het een periode van grote
bloei. 722 v C werd het noordelijk koninkrijk (Israël) bezet door Assysiërs, en het
zuidelijk deel (Judea) werd in 586 bezet door de Babyloniërs. Diverse profeten kwamen
en gingen, bijv. Jesaja. Zij verkondigden dat uit het geslacht David ooit een nieuwe
koning op zou staan, de messias (=gezalfde) die het volk zou verlossen, en Israël als
grootmacht zou doen herrijzen.Toen kwam de jood Jezus. Hij verkondigde verlossing en
vergeving van God voor alle mensen. Zijn radicale vredesboodschap druiste tegen zoveel
belangen en machtsposities, dat hij gekruisigd werd. Enkele dagen na zijn dood ging het
gerucht dat hij was opgestaan uit z'n graf, om te laten zien dat hij meer was een mens,
dat hij werkelijk 'Gods zoon' was. De christelijke kerk is op dat moment ontstaan.
(Christus= Grieks voor messias). Enkele jaren na zijn dood bekeerde Paulus zich tot het
christendom. Met z'n vele missiereizen door het hele Grieks/Romeins gebied, maakte hij
er een wereldreligie van. Volgens hem lag het zoeken naar God in alle mensen besloten.
Nieuw voor de Grieken was dat de God uit het christendom zich aan de mensen had
geopenbaard. Hij was dus niet alleen een 'filosofische God' naar wie de mens alleen met
z'n verstand kon reiken. In 300-400 werd de hele hellinistische wereld gekerstend. De
oude wereld werd verla- ten. Sinds de eerste Griekse filosofen zijn bijna 1000 j
verstreken. Voor ons liggen nu de christelijke middeleeuwen die ook bijna 1000 j zouden
gaan duren.
(181) De Middeleeuwen
Onder keizer Constantinus werd het christendom in het Romeinse Rijk (RR) als
godsdienst erkend. Het RR dreigde van binnenuit uiteen te vallen. In 330 werd het RR in
tweeën gesplitst: een westelijk deel (hoofdstad Rome) en een oostelijk deel (hoofdstad
Constantinopel). In 1453 werd deze laatste stad door de Turken veroverd en heet vanaf
toen Instanbul. In 529 werd de Academie van Plato in Athene gesloten, en werd de
eerste grote monnikenorde gesticht. De kloosters hadden vanaf nu het alleenrecht op
onderwijs, beschouwing en verdieping. Met middeleeuwen wordt de tijd bedoeld tussen
twee andere tijdperken, de klassieke oudheid en de renaissance. Grote filosofen uit de
middeleeuwen waren Augustinus (354-430) en Thomas van Aquino (1225-1274). De
laatste probeerde de filosofie van Aristoteles met het christendom te verenigen. Als je
een roman leest van een schrijver, dan kom je niets te weten van een schrijver (hoe oud
hij is, hoeveel kinderen hij heeft enz.), maar wel z'n ideeën en z'n karakter. Z'n
persoonlijke gegevens kom je te weten uit z'n biografie, dan leer je de schrijver als
persoon kennen. Zo zit het ook met de schepping van God: door naar de natuur te kijken
(Aristoteles) weten we dat hij van bloemen houdt en van dieren, anders zou hij ze niet
gemaakt hebben. Gegevens over de persoon God kun je in z'n biografie lezen: de bijbel.
(206) De Renaissance
.. o goddelijk geslacht in menselijke gedaante..
Enkele jaren na de dood van Aquino begon christelijke een- heidscultuur te scheuren.
Filosofie en wetenschap begonnen zich los te maken van de theologie. God kon toch niet
met ons verstand worden benaderd, het was beter je aan Gods wil te onderwerpen dan
te proberen het christelijk mysterie te begrijpen. In de 15e eeuw leidde dit tot twee
belangrijke omwentelingen: de renaissance en de reformatie. Renaissance = de
wedergeboorte van de kunst en cultuur uit de oudheid. In de middeleeuwen werd alles in
het goddelijk licht gesteld. Nu kwam de mens weer centraal: het humanisme werd
geboren. Er werden grote uitvindingen gedaan: het kompas, de boekdrukkunst en de
verrekijker. De humanisten hadden het gevoel dat de hele wereld opnieuw ontwaakte.
Tevens werd de wetenschappelijke methode geboren. 'Je kunt een probleem oplossen
door er maar genoeg over te denken' klopte niet meer. Men ging zelf op zoek in de
natuur, waarnemen, ervaren, experimenteren, de zgn. empirischemethode. Eén van de
grootste onderzoekers was Galileo Galilei die zei: de natuur is in een wiskundige taal
geschreven. 'Kennis is macht' zei de Engelse filosoof Francis Bacon. De mens ging serieus
ingrijpen in de natuur en begon haar te beheersen. Copernicus beweerde in 1543 dat de
zon niet om de aarde draaide maar andersom. Johannes Keppler vond dat de planeten
geen cirkelvormige baan om de zon maakten, maar een elliptische. Tevens ontdekte hij
dat er krachten moesten zijn waardoor hemellichamen elkaar aantrekken. Newton (16421727) ontdekte dat de kracht waarmee twee voorwerpen elkaar aantrekken universeel is,
altijd en overal. De maan zorgde dus voor eb en vloed in onze oceanen omdat er
krachten zijn tussen de aarde en de maan. Overal golden dus dezelfde wetten. Het
middeleeuwse denken dat er 'in de hemel' andere wetten golden, ruimde Newton zo uit
de weg.
Tijden de renaissance werd ook de bijbel vertaald uit het Latijn, Hebreeuws en Grieks in
vele volkstalen. Dat was belangrijk voor de reformatie. Volgens Maarten Luther liep de
weg naar Gods vergeving niet door de kerk of langs de pries- ters van de kerk. Hij
distantieerde zich van vele religieuze gebruiken. Hij wilde terug naar het oorspronkelijke
christen- dom:"alleen het woord". Hij vertaalde de bijbel in het Duits omdat iedereen die
moest kunnen lezen.
(236) de Barok
..van dezelfde stof zijn wij als dromen..
Barok=grillige parel. In de 17e eeuw was typisch voor de kunst de contrastrijke vormen.
Ook was het tijdperk van spanningen tussen onverzoenlijke contrasten. Een van de
motto's van de barok was 'pluk de dag', een ander was ' gedenk te sterven'. IJdelheid en
praalzucht stond tegenover de 'vergankelijkheid aller dingen'. Ook politiek waren er grote
tegenstellingen. Europa was verscheurd door oorlogen, vaak tussen katholieken en
protestanten. Ook was de barok de tijd van het theater. Shakespeare schreef rond 1600
zijn grootste stukken. 'De ene dag lopen we nog rond op aarde, de andere dag zijn we er
niet meer: to be or not to be that's the question'. Ook schreef hij:'van dezelfde stof zijn
wij als onze dromen; en ons kleine leven is door slaap omringd'. Thomas Hobbes dacht
dat alle verschijnselen (ook mensen en dieren) uitsluitend uit stofdeeltjes bestonden.
Zelfs het bewustzijn (=de ziel). Newton had bewezen dat de wetten van de
zwaartekracht in het hele heelal golden, alles werd gestuurd door hetzelfde mechaniek.
Heel de wereld, en ook de mens, was een machine. Laplace stelde later: als een
intelligentie de ligging van alle stofdeeltjes op een bepaald tijdstip zou kennen, dan zou
'niets onzeker zijn en de toekomst en het verleden zouden open en bloot voor de
intelligentie liggen'. M.a.w.: alles is van tevoren bepaald, alles ligt van tevoren vast. Dit
heet determinisme. De mens heeft dus geen vrije wil.
(234) Descarte
.. hij wilde al het oude materiaal van de bouwplaats verwijderen..
Descartes, geb. 1596 was ervan overtuigd dat we alleen door te denken ware kennis
kunnen verkrijgen. We kunnen niet vertrouwen op wat er in oude boeken staat, we
kunnen niet eens op onze zintuigen vertrouwen. Hij was geïnteresseerd in wat we
kunnen weten, dus in de zekerheid van onze kennis. Het tweede wat hem interesseerde
was: wat is de relatie tussen onze ziel en ons lichaam? Juist in die tijd had de
natuurwetenschap een methode ontwikkeld die een heel zekere en exacte beschrijving
opleverde van natuurprocessen. Hij vroeg zich af of er voor filosofische beschouwingen
ook zo'n zekere en exacte methode bestond. Net als Plato was hij overtuigd van een
strikte scheiding tussen ziel en lichaam immers het lichaam was een machine). Maar hoe
werkten zij samen? Als je aan iets verdrietigs denkt, gaan je ogen tranen! Hoe zou een
filosoof een probleem op moeten lossen? Volgens Descartes mag je pas iets als waarheid
aannemen als we heel zeker weten dat iets waar is. Een samengesteld probleem moet in
zoveel mogelijk afzonderlijke delen worden opgesplitst. Dat stelt ons in staat met de
allereenvoudigste gedachten te beginnen. Je zou steeds weer moeten rekenen en
controleren, en mogelijk nieuw inzicht opbouwen. Hij wilde filosofische waarheden op
dezelfde manier bewijzen als waarop wiskundige stellingen werden bewezen. Net als
Plato vond hij dat kennis die we via wiskunde vergaren, betrouwbaarder is dan de kennis
die we via onze zintuigen opdoen. Hij vond niet dat je overal aan moest twijfelen, maar
wel dat je aan alles kunt twijfelen. Hij wilde zich van alle oude gedachten ontdoen
voordat hij zijn eigen onderzoek begon. Als we dromen denken we dat alles echt gebeurt.
Hoe kunnen we er zeker van zijn dat niet je hele leven een droom is? Hij kwam tot de
slotsom dat hij aan alles twijfelde, dat was het enige waar hij zeker van was. Maar als hij
twijfelde, stond het vast dat hij bestond. Hij zei:'ik denk, dus ik ben'. Net als Plato, die
vond dat wat je met de rede (=verstand) kan vatten, meer werkelijkheid was dan wat we
met de zintuigen waarnemen. In het begrip cirkel ligt besloten dat alle punten even ver
van het middenpunt af liggen. Anders is het geen cirkel. Zo kun je ook niet van een
volmaakt wezen spreken als de belangrijkste eigenschap, nl. het bestaan, ontbreekt. Net
als Socrates en Plato vond Descartes dat er een verband bestaat tussen denken en
bestaan. Maar volgens hem bestaan er wel twee verschillende vormen van werkelijkheid:
het denken (=de ziel) en de uitgebreidheid (=de materie). De ziel neemt geen plaats in
en kan dus ook niet opgedeeld worden. De materie wel, maar die is weer niet bewust.
Beide zijn afkomstig van God, want alleen God bestaat onafhankelijk van iets anders.
Alleen de mens heeft volgens hem een ziel. Dieren niet, dat zijn machines. Volgens hem
werd de ziel via een speciaal orgaan inde hersenen, de pijnappelklier, met het lichaam
verbonden.
(268) Spinoza
..God is geen poppenspeler..
Baruch de Spinoza (1632-1677) verwierp het idee dat de bijbel tot en met de kleinste
letter door God was geïnspireerd. Om aan de kost te komen sleep hij lenzen. Dit lijkt wel
symbo- lisch, omdat filosofen ons helpen de wereld door een nieuw perspectief te zien.
Zijn belangrijkste boek is 'Ethica, naar geometrische methode beschreven'. Ethiek= de
leer hoe we moeten leven om een goed leven te leiden. Volgens Descartes bestond alles
uit twee gescheiden substanties: denken en uitgebreidheid (=materie). Volgens Spinoza
was er slechts één substantie. Dus alles wat er is, de natuur, het geestelijke, God: alles
is één. Hij dacht dat God -of de wetten van de natuur- de interne oorzaak was van alles
wat er gebeurde. Hij was dus niet de poppenspeler die aan de touwtjes trok, dus niet de
externe oorzaak van alles.
(278) Locke
.. net zo leeg en inhoudsloos als een schoolbord voor de binnenkomst van de leraar..
Typerend voor de filosofie van de 17e eeuw was het rationalisme, oftewel de rede
(=verstand) is de bron van alle kennis. In de 18e eeuw gingen steeds meer filosofen er
vanuit dat we geen enkel bewustzijn hebben voordat we zintuiglijke ervaringen hebben
opgedaan. Dit heet empirisme (of: ervaringsfilosofen). De belangrijkste waren Locke,
Berkely en Hume. Aristoteles was de eerste geweest die zei: er is niets in het bewustzijn
wat niet eerst in de zintuigen is geweest. John Locke (1632-1704) vroeg zich twee
dingen af: waar komen onze gedachten vandaan, en: kunnen we vertrouwen op wat
onze zintuigen ons zeggen? Het antwoord op de eerste vraag vond hij door te stellen dat
de eenvoudige ideeën die we ondergaan, in ons bewerkt worden d.m.v. denken,
redeneren, geloof en twijfel. Zo ontstaan innerlijke ervaringen. Het bewustzijn is meer
dan een passieve ontvanger, het ordent en bewerkt alle zintuiglijke indrukken. Het
antwoord op de tweede vraag luidde volgens hem: iets heeft twee kwaliteiten, primair en
secundair. Primair zijn de vorm, gewicht enz. Secundaire eigenschappen nemen we wel
waar met onze zintuigen, maar ze geven niet de werkelijke eigenschappen weer. Bijv.
kleur, smaak, geluid enz. Over de primaire zijn we het allemaal eens. Over de secundaire
niet. Hij was ook de eerste die zich uitsprak over de scheiding van de macht. D.w.z.:
vertegenwoordigers van het volk moesten de wetten opstellen (=parlement) en de
koning of regering moest die uitvoeren. Ook had je de rechtsprekende macht
(rechtbanken). Dit in tegenstelling tot Lodewijk XIV die alle macht in één hand had:'de
staat, dat ben ik'.
(289) Hume
..gooi het dan maar in het vuur..
Volgens David Hume (1711-1776)kent de mens twee soorten voorstellingen: indrukken
(=onmiddellijke gewaarwording) en ideeën (=herinnering aan de indruk). Vb.: je brandt
je aan het vuur. De indruk is: dat is heet. Later denk je terug aan dat moment, en dat is
het idee. Hij hamerde erop dat al het materiaal waaruit wij droombeelden samenstellen,
ons bewust- zijn ooit een keer als enkelvoudige indruk is binnengekomen. Als we ons dus
voorstellen dat God oneindig wijs, intelligent en goed is, moeten we dus eerst wijs,
intelligent en goed ervaren hebben. Zijn gedachten over een steeds veranderende
persoonskern (wij veranderen zelf voortdurend) kwam overeen met dat van Boeddha
2500j eerder. Die zei: de baby is niet hetzelfde als de volwassene, en ik ben niet dezelfde
als gisteren. Er bestaat dus geen Ik'. Hume was agnosticus, oftewel iemand die niet wist
of God bestaat. Hij was geen christen, maar ook geen atheïst. Hij zei verder dat we
alleen de voorstellingen van de onveranderlijke natuurwetten zien. Bijv. als je een steen
loslaat, verwacht je dat hij valt, omdat je dat al zo vaak gezien hebt. Je hebt alleen nooit
gezien waarom hij valt. Als hij zou blijven zweven ben je verbaasd. Een klein kind echter
niet, want die heeft het nog nooit ervaren. Als je een rode biljartbal tegen een witte stoot,
dan verwacht je dat die gaat rollen. De eigenlijke oorzaak waarom hij gaat rollen heb je
niet ervaren. De eigen- lijke verwachting dat iets gaat gebeuren ligt niet in de dingen zelf
opgesloten, maar in ons bewustzijn zegt Hume. En verwachting heeft met gewenning te
maken. Door onze verwach- ting kunnen we wel eens te snel een conclusie trekken. Als
we alleen maar zwarte raven gezien hebben, wil dat nog niet zeggen dat er geen witte
zwarte raven zijn op de wereld. Dat is de taak van de filosoof: zoeken naar de witte raaf!
(305) Berkeley
..als een duizelige planeet om de zon..
George Berkeley (1685-1753) zei dat het enige dat bestaat is wat we waarnemen, alleen
zijn het geen 'dingen'. Hij ontkende het bestaan van de materiële wereld buiten het
menselijke bewustzijn. Al onze zintuiglijke waarnemingen zouden zijn ingegeven door
God.
(327) de Verlichting
In het begin van de 18e eeuw lag het zwaartepunt van de filosofie in Engeland, in het
midden in Frankrijk, en op het eind in Duitsland. De Franse filosofen kwamen in opstand
tegen het gezag, de kerk, de koning en de adel. Dat leidde uiteindelijk tot de revolutie in
1789. De verlichtingsfilosofen (o.a. Voltaire, Rousseau) hadden een rotsvast vertrouwen
in de rede. Zij vonden het hun taak om de bevolking te 'verlichten', immers armoede en
onderdrukking waren te wijten aan onwetendheid.
(346) Kant
.. de sterrenhemel boven mij is de zedelijke wet binnen in mij..
Immanuel Kant (1724-1804) was een vakfilosoof. Een filosoof is iemand die vragen stelt
en zelf antwoorden probeert te vinden. Een vakfilosoof is een expert in de filosofie zonder
hij zijn eigen filosofie uitwerkt. Rationalisten (Descartes, Spinoza) dachten dat alle
menselijke kennis in de rede lag. Empiristen dachten dat alle menselijke kennis van de
wereld uit de zintuiglijke waarnemingen stamt (Locke, Hume, Berkeley). Kant was het
met beide richtingen gedeeltelijk eens. Zowel verstand als waarnemingen waren
belangrijk. Als je een bril met rode glazen opzet, dan zie je alles rood (empiristen), maar
je weet dat het niet zo is (rationalisten). Volgens Kant kenmerken we al onze ervaringen
alsof we door een bijzondere bril kijken. De twee belangrijkste fenomenen waarmee we
alles kenmerken zijn tijd en ruimte. Dit zijn alle twee eigenschappen van onze rede en
niet van de wereld. Als je water in een glas schenkt, ordent het water zich naar de vorm
van het glas. Zo doet de wereld dat ook voor ons zo we haar waarnemen. 'De wereld op
zich' bestaat dus niet, wel 'hoe is de wereld voor mij'. Kant maakte dus onderscheid
tussen das Ding an sich en das Ding für mich. Hij stelde verder grenzen aan onze
rede, wat wij dus met ons verstand kunnen bevatten. Bijv. is er een God, of is het heelal
eindig of oneindig. De combinatie van zintuiglijke waarnemingen en de rede beïnvloeden
onze kennis van de wereld. Het materiaal voor de kennis bereikt ons via de zintuigen.
Waarom een bal over de grond rolt kunnen we met ons verstand begrijpen, uit ervaring
weten we wat de oorzaak kan zijn geweest. Maar als we ons afvragen waar de wereld
vandaan komt, dan slaat de rede 'op hol', want we hebben geen ervaringsmateriaal waar
we de rede aan kunnen toetsen. Vandaar dat dit soort vragen altijd antwoorden oplevert
die net zoveel waar als onwaar kunnen zijn. Bijv.: als de wereld altijd bestaan heeft, kan
iets altijd bestaan hebben zonder een begin? Of is de wereld ooit ontstaan uit niets, maar
kan iets uit niets ontstaan? Daar waar rede en ervaring tekort schieten ontstaat er ruimte
die opgevuld kan worden door religieus geloof. Daarom vond hij het nodig om ervan uit
te gaan dat:
1) de mens een onsterfelijke ziel had, en
2) God bestond en
3) de mens een vrije wil had.
(367) de Romantiek
.. de geheimzinnige weg voert naar binnen..
De trefwoorden voor de tijd van de romantiek (1800-1850) waren gevoel, fantasie en
beleving. Vb: Beethoven, Schiller.
(399) Kierkegaard
..Europa is op weg naar een bankroet..
Voor Soren Kierkegaard (1813-?) was belangrijker het vinden van waarheden die voor
het individu van belang zijn, dan de Waarheid met een W. Zo plaatste hij de enkeling
tegenover het systeem. Volgens hem zijn er drie stadia in ieders leven:
1e) esthetisch stadium: je leeft van dag tot dag en altijd op zoek naar genot
2e) ethisch stadium: de categorie van de beslissing. Je gaat leven volgens de morale
maatstaf
3e) religieuze stadium: ze verkiezen het geloof boven het ethische genot en de keuze
van het verstand.
(413) Marx
.. een spook waart..
Tot Karl Marx (+ 1883) was de filosofie op speculatie geba- seerd. D.w.z. filosofen
interpreteerden de wereld alleen. Het kwam er volgens hem op aan om de wereld te
veranderen i.p.v. haar alleen maar te interpreteren. Naast filosoof was hij ook historicus,
socioloog en econoom. Volgens Marx werd ons denken voornamelijk bepaald door de
materiële omstandigheden in de maatschappij. Het zijn tevens de materiële omstandigheden die de geestelijke omstandigheden tot stand brengen. Vooral de economische
krachten in de samenleving brachten die veranderingen in gang, en stuwden zo de
geschiedenis voort. De oude filosofie en wetenschap hadden een zuivere theoretische
doelstelling. De kennis benutten voor praktische verbeteringen was niet nodig, omdat de
productie toch voornamelijk op slavenarbeid was gebaseerd. Volgens Marx waren de
basis van de maatschappij: materiële-, economische- en sociale omstandigheden. De
bovenbouw werd gevormd door: hoe men denkt, politieke instellingen, godsdienst kunst,
filosofie en wetenschap. Tevens dacht hij dat verhoudingen in de bovenbouw terug
konden slaan op de basis van de maatschappij. In de hele geschiedenis is er al een
tegenstelling geweest tussen twee dominerende klassen. In de slavenmaatschappij
waren dit de vrije burgers en de slaven. In de middeleeuwen tussen de feodale heer en
de horige boer. In Marx' tijd tussen de kapitalist en de proletariër (=arbeider). Er was
dus een tegenstelling tussen hen die de productiemiddelen bezat en zij die niet bezaten.
Omdat de bovenklasse de macht nooit zouden willen prijsgeven, moest er dus een
revolutie komen. Ook was Marx geïnteresseerd in wat er met de mens gebeurt als hij
werkt. Als de mens de natuur bewerkt, bewerkt of beïnvloed de natuur de mens. Op die
manier hangt de kennis van de mens dus nauw samen met z'n werk."Zeg mij wat voor
werk je doet, en ik zeg je welk karakter je hebt". Iemand die dus werkeloos is, loopt
langzaam leeg. In het kapitalistisch systeem werkt de arbeider voor een ander. Zo wordt
de arbeid iets buiten hemzelf, iets wat hem niet toebehoort. Daarmee wordt hij een
vreemde voor z'n werk, en dus een vreemde voor zichzelf. In 1848 schreef hij samen
met z'n vriend Friedrich Engels een communistisch manifest:..Een spook waart door
Europa. Het spook van het communisme.. Communisme =klassenloze maatschappij. Alle
productiemiddelen zijn 'eigendom' van iedereen, dus van het volk zelf. Iedereen draagt
bij 'naar vermogen', en ontvangt naar 'behoefte'. Volgens Marx zou het kapitalisme in
een neerwaartse spiraal komen en zo zichzelf vernietigen. Met meer winst kon je betere
machines kopen. Hierdoor waren er minder arbeiders nodig. Hierdoor waren er meer
werklozen met minder inkomsten en konden de producten niet meer kopen.
(433) Darwin
.. een schip dat door het leven vaart, met een ruim vol genen..
Charles Darwin (1809-1882) was een naturalist, d.w.z. hij beschouwde de mens als
onderdeel van de natuur. Darwin liet zien dat de mens het resultaat was van een lange
biologische ontwikkeling. Freud zou later beweren dat het doen en laten van de mens
afkomstig is van dierlijke driften of instincten. Toen Darwin na een studie theologie van
school kwam, werd hij gevraagd mee te gaan op een reis om Zuid-Amerika in kaart te
brengen. Hij belandde echter ook in Australië, Zuid-Afrika, en Nieuw-Zeeland. In 1857
kwam z'n (in Engeland fel omstreden) boek uit: 'Het ontstaan der soorten' (on the origin
species by means of natural selection of the preservation of favoured races in the
struggle for life). Hij poneerde twee stellingen: 1) alle planten en dieren stammen af van
vroegere primitievere vormen en 2) die ontwikkeling is het gevolg natuurlijke selectie.
Zowel binnen de kerk als in de wetenschap hield men zich aan de bijbel, die zegt dat
verschillende planten- en diersoorten onveranderlijk waren. De christelijke opvatting
kwam overeen met de ideeënleer van Plato en met Aristoteles. Darwin ver- baasde zich
over de fossielen van zeedieren die gevonden waren hoog in de Andes. Sommigen
dachten dat God die daar had neergelegd om de goddelozen op een dwaalspoor te
brengen. De wetenschap ging er van uit dat de aarde meerdere malen was getroffen
door aardbevingen, overstromingen en andere rampen. Een Engels geoloog Charles Lyell
had eerder al beweerd dat het huidige uiterlijk van de aarde het resultaat was van een
oneindige lange en langzame ontwikkeling. Kleine veranderingen veroorzaken grote
geografische verschuivingen, als ze maar lang genoeg duren. Een druppel holt een steen
uit, als hij maar blijft druppen. In Darwins tijd ging men er van uit dat de aarde 6000 j
oud was. Darwin dacht van 300 miljoen jaar (tegenwoordig weten we dat ze 4,6 miljard
jaar oud is). Darwin ontdekte dat op de Galapagos-eilanden (ten westen van Ecuador) op
elk eiland reuzenschilpadden woonden die op elk eiland iets verschilden. Ook leefden er
vinken die op elk eiland iets verschilden. Op de een leefde een vink met een spitse snavel
die van zaden leefde, en op de ander leefden vinken die van insekten leefden. Zouden al
deze vinken van dezelfde vink afstammen? En zo ja, hadden zij zich dan in de loop van
de tijd aan de omstandigheden aangepast, zodat er nieuwe soorten vinken ontstonden?
Ook ontdekte hij dat veel soorten dieren leken op soorten uit Zuid-Amerika. Zou God
allemaal verschillende soorten hebben gemaakt, of was er sprake van ontwikkeling?
Tevens had hij ontdekt dat de foetus van zoogdieren (konijnen, honden, muizen) in het
allereerste stadium erg veel leken op dat van de mens. Dier en plant konden zich alleen
maar ontwikkelen door natuurlijke selectie: die zich het beste aan z'n omgeving had
aanpaste, kon overleven. Omdat er zoveel leefmilieus zijn op aarde, zijn er ook zoveel
soorten. Voor de ene vink op de Galapagos was een goede vliegvaardigheid belangrijk,
maar op een ander eiland was dit niet belangrijk omdat daar het voedsel op de grond lag,
en er geen roofdieren waren. De mens is een uitzondering, omdat die zich aan alle
milieus aanpast. In 1871 kwam zijn boek 'Descent of man" uit (de afstamming van de
mens). Daarin wijst hij op de overeenkomst tussen mensen en apen (schedels waren
intussen gevonden in Gibraltar en het Neanderthal). De essentie van z'n verhaal was dat
de mens een product was van toevallige variaties. Al het leven was gebaseerd op
celdeling. Een cel kopieert zichzelf. Soms gaat er wat mis en ontstaan mutanten. Soms
zijn die zo klein dat ze vanzelf gecorrigeerd worden. Maar soms is de mutatie een
positieve eigenschap waardoor het individu zich beter kan weren in z'n strijd om het
bestaan. Ze kreeg de giraffe een steeds langere nek waardoor hij beter bij de bladeren
kon komen. De planten en dieren zijn onder te verdelen in klassen en orden. Alles stamt
af van die ene oercel dacht Darwin. Tegenwoordig denken we dat het leven op de
volgende wijze kan zijn ontstaan: bij de oorsprong van ons heelal, was de aarde een
gloeiende massa waarvan de korst afkoelde. Er was geen leven omdat er geen zuurstof
in de atmosfeer was. Zuurstof is een erg reactieve stof. Bouwstenen voor het DNA
zouden direct oxyderen. Daarom weten we nu ook dat er geen nieuw leven kan ontstaan
in deze tijd, zelfs geen bacterie of virus. Al het leven op aarde moet even oud zijn. Een
olifant heeft dus een even lange stamboom dan aan bacterie. Een mens of een olifant is
in werkelijkheid een kolonie van ééncellige dieren, met allemaal hetzelfde erfelijke
materiaal. Het grootste mysterie is echter dat genen er voor zorgen dat bepaalde
eigenschappen op een bepaalde plaats worden uitgeschakeld of juist geactiveerd. Een
levercel maakt heel andere eiwitten dan een huidcel. Zonder zuurstof in de atmosfeer
zou er ook geen ozon geweest zijn die het leven tegen het zonnelicht beschermde. Deze
ruimtelijke straling was echter de energiebron die ervoor zorgde dat diep in de 'oerzee'
verschillende chemische stoffen verbindingen aangingen tot macro-moleculen. Zo
ontstond de eerste oercel, daarna meercelligen organismen. Toen kwam de fotosynthese
van de planten op gang, en zo werd een zuurstofhoudende atmosfeer gevormd.
(459) Freud
Sigmund Freud (1856- ?) ontwikkelde de dieptepsychologie of psychoanalyse. Dit is de
beschrijving van de menselijke geest in z'n algemeenheid, als een behandelingsmethode
voor neurotische en psychische kwalen. Volgens Freud bestaat er altijd een spanning
(=conflict) tussen een persoon en z'n omgeving, oftewel tussen z'n behoefte en de eisen
van de omgeving. Hij ontdekte de driften van een mens. Ons gedrag wordt niet alleen
bepaald door ons verstand. Veel vormen van neurose of psychische kwalen konden
worden herleid tot conflicten uit onze jeugd. Door zo'n traumatische ervaring naar het
bewustzijn te brengen kan de patiënt met z'n trauma (=wond) afrekenen en weer gezond
worden. Onze geest is als een ijsberg. Het topje boven water is ons bewustzijn, het stuk
eronder is ons onderbewustzijn. Dit is alles wat in ons is, maar wat we vergeten zijn, of
ons niet meer kunnen herinneren. Het is belangrijk te luisteren naar signalen uit je
onderbewustzijn. De weg hiernaartoe bestand volgens Freud uit onze dromen.
Kunstenaars gingen ook steeds meer vanuit het onderbewustzijn werken creëren: het
surrealisme.
(478) Onze tijd
Volgens Friedrich Nietsche (1844-1900) hadden het christendom en de filosofische
traditie zich afgewend van de 'echte wereld' en zich gericht op de hemel en de
ideeënwereld. Van hem komt ook de uitdrukking 'God is dood'. Het sleutelwoord voor
Jean Paul Sartre (1905-1980) was 'existentie'. De mens is als enig levend wezen zich
bewust van zijn bestaan. Volgens Sartre had de mens geen eeuwige natuur waarop hij
terug kon vallen. Daarom was het ook zinloos om te zoeken naar de zin van het leven in
het algemeen. Er bestaan volgens hem geen eeuwige normen en waarden. Ieder mens
moet steeds keuzes maken, en handelen naar wat hijzelf goed of slecht vindt. De vrijheid
van de mens gebiedt ons onszelf tot iets te maken, of echt te existeren. Existeren
betekent je eigen bestaan opbouwen.
Download