Frames in de Publieke Discussie over Mondiale Armoede voorstel promotieonderzoek (Nederlandse samenvatting) Mirjam Vossen 17 December 2012 1. Achtergrond: publieke betrokkenheid bij wereldwijde armoede De publieke betrokkenheid bij mondiale armoede staat onder druk in Europa. De meeste Europeanen vinden het weliswaar belangrijk dat we iets doen tegen armoede in ontwikkelingslanden, maar hun bezorgdheid wordt steeds oppervlakkiger. Ook de steun voor ontwikkelingssamenwerking loopt terug: een groeiend aantal Europeanen vindt dat hun overheid er te veel geld aan uitgeeft. Dit is niet alleen een gevolg van de economische crisis, maar een proces dat al vijftien jaar in onderzoeken zichtbaar is. Deze neergaande trend is niet los te zien van de berichtgeving over armoede en ontwikkelingssamenwerking in de media. Veruit de meeste Europeanen halen hun informatie over ontwikkelingslanden namelijk uit televisieprogramma’s en kranten. In hoeverre de media invloed hebben op opinievorming, is onderwerp van een doorlopende academische discussie. Een centraal begrip in deze discussie is ‘framing’: het selecteren van onderwerpen, woorden en beelden, om bepaalde gevoelens, ideeën en waarden bij de ontvanger teweeg te brengen. Onderzoekers gaan ervan uit dat framing invloed kan hebben op de opinies en houding van het publiek. Zowel journalisten als ontwikkelingsorganisaties gebruiken framing in hun communicatie. Ontwikkelingsorganisaties maken zij zich zorgen over de beeldvorming van armoede en ontwikkelingssamenwerking in de media. De afgelopen jaren schilderden veel artikelen, documentaires en boeken een nogal kritisch beeld van ontwikkelingssamenwerking. Ze legden de nadruk op gebrek aan resultaten en negatieve effecten, zoals het creëren van afhankelijkheid en het versterken van corruptie regimes. Ontwikkelingsorganisaties zijn bovendien bezorgd over de eenzijdige manier waarop armoede in beeld wordt gebracht. Britse onderzoekers stellen dat de ‘armoedediscussie’ al decennialang wordt gedomineerd door een ‘transactie-frame’, waarin armoedebestrijding gelijk staat aan doneren aan hulporganisaties. Zij menen dat dit de publieke betrokkenheid heeft uitgehold, omdat mensen het gevoel krijgen dat er al decennialang niets is veranderd. De ontwikkelingssector maakt zich niet alleen zorgen over beeldvorming door de media, maar ook over hun eigen beeldvorming via de media, zoals in publiekscampagnes. Omwille van de fondsenwerving worden daarin soms ‘zielige’ beelden gebruikt, zoals het stereotype beeld van een ondervoed en somber kijkend Afrikaanse kind. Daarop komt echter steeds meer kritiek vanuit de sector zelf, met hetzelfde argument als dat van de Britse onderzoekers: het zet weliswaar aan tot geven, maar dat gaat ten koste van de betrokkenheid op lange termijn. 1 2. Onderzoeksthema en onderzoeksvraag Het onderwerp van deze studie is de ‘framing’ van mondiale armoede in de publieke discussie in Europa. Dat betreft zowel de framing door journalisten als framing door ontwikkelingsorganisaties: hoe brengen deze verschillende actoren het onderwerp mondiale armoede in beeld? Zijn er verschillen in de frames die media en ontwikkelingsorganisaties gebruiken? Zijn er verschillen tussen diverse landen in Europa? Deze studie is ten slotte benieuwd naar bredere maatschappelijke verklaringen voor deze verschillen. Het onderzoek kent een paar beperkingen: het identificeren van frames vereist, ten eerste, veel taalgevoel. Om die reden wordt het onderzoek beperkt tot landen en regio’s waar Engels of Nederlands wordt gesproken: Nederland, Engeland en Vlaanderen. Ten tweede, hoewel het onderzoek ervan uitgaat dat framing invloed heeft op percepties, attitudes en opinies, valt het daadwerkelijk meten van framing-effecten op lezers en kijkers buiten het bestek van deze studie. De volgende centrale vraag is opgesteld: Wat zijn de dominante frames in het publieke debat over mondiale armoede in Europa, en hoe kunnen verschillen tussen landen worden verklaard? Deze vraag wordt toegespitst tot de volgende onderzoeksvragen: 1. Hoe kunnen we bestaande ‘mondiale armoede-frames’ identificeren en beschrijven? 2. Welke frames domineren in de mediaberichtgeving over mondiale armoede in Nederland, Engeland en Vlaanderen? Zijn deze frames landenspecifiek? 3. Welke frames domineren in de campagnes van ontwikkelingsorganisaties in Nederland, Engeland en Vlaanderen? Zijn deze frames landenspecifiek, en houden ze verband met dominante frames in de mediaberichtgeving? 4. In hoeverre worden de frames in het publieke debat gereflecteerd in het overheidsbeleid voor internationale samenwerking in Nederland, Engeland en Vlaanderen? 5. Hoe kunnen verschillen in de publieke discussie over mondiale armoede in Nederland, Engeland en Vlaanderen worden verklaard? 3. Methode Het onderzoek start met een kwalitatieve en inductieve framing-analyse, een methodologie die is ontwikkeld aan de KU Leuven. Aan de hand van een brede verzameling teksten en beelden worden bestaande frames over mondiale armoede in kaart gebracht. Het resultaat is een matrix met een beschrijving van een beperkt aantal herkenbare, elkaar uitsluitende frames die in de publieke discussie (kunnen) worden gebruikt. Vervolgens wordt bekeken welke frames de boventoon voeren in de mediaberichtgeving. Dat gebeurt via een kwantitatieve analyse, op basis van een steekproef van artikelen en documentaires uit de afgelopen drie jaar. Via multi-schaal codering wordt gemeten wat de dominante frames in 2 deze mediaberichten zijn. Dit onderzoek wordt herhaald met recent campagnemateriaal van ontwikkelingsorganisaties. Deze analyse zal uitwijzen welke frames domineren in de ‘eigen’ mediacommunicatie van ngo’s. De analyse wordt, ten slotte, aangevuld met een onderzoek naar frames in het overheidsbeleid in de drie landen. Deze hierboven beschreven analyses leveren de bouwstenen voor een vergelijking tussen frames in journalistiek, frames in ngo-campagnes, en het overheidsbeleid in Nederland, Engeland en Vlaanderen. Daarin zullen variaties in ‘framing’ door deze actoren aan het licht komen. Bovendien kan een vergelijking worden gemaakt tussen de framing van mondiale armoede in verschillende landen. De verwachting is dat er verschillen zullen zijn in de wijze waarop het onderwerp in diverse landen wordt geframed in de publieke discussie. Het laatste, exploratieve deel van het onderzoek gaat op zoek naar maatschappelijke verklaringen daarvoor. Daarbij wordt onder meer gekeken naar mediacultuur, politieke cultuur en dominante maatschappelijke waarden. 4. Maatschappelijke relevantie Afnemend draagvlak voor internationale samenwerking is een punt van zorg voor iedereen die betrokken is bij mondiale armoedebestrijding. Dalende betrokkenheid van het publiek kan invloed hebben op het overheidsbudget, de hoogte van donaties aan ngo’s, de eigen inzet en gedrag, en het draagvlak voor beleidskeuzes van overheid en ngo’s. Veranderend draagvlak in Europa raakt daarmee uiteindelijk het leven van mensen in ontwikkelingslanden. Voor betrokken is het daarom van belang om inzicht te hebben in factoren die van invloed zijn op veranderende publieke houding en opinies, en handvatten te ontwikkelen om zelf invloed uit te oefenen. Dit framingonderzoek draagt daar op verschillende manieren aan bij. Het biedt, ten eerste, een overzicht van bestaande mondiale armoede-frames, inclusief (alternatieve) frames die nu niet of nauwelijks worden gebruikt. Voorts verbreedt het onderzoek het inzicht in de wijze waarop zowel ngo’s als journalisten frames gebruiken in hun communicatie over mondiale armoede, en wijst het op alternatieve manieren om over mondiale armoede te communiceren. Het onderzoek is daarmee allereerst relevant voor ontwikkelingsorganisaties, maatschappelijke organisaties, politici en beleidsmakers. Het onderzoek is eveneens relevant voor journalisten en mediabedrijven, die verantwoordelijk zijn voor mediaberichtgeving over mondiale armoede. Het kan ook hen bewust maken van de frames die zij toepassen, en hen wijzen op alternatieve manieren om het onderwerp te benaderen. 5. Tijdpad en resultaat Het onderzoek vindt plaats tussen 2013 en 2015. Het zal leiden tot vier artikelen voor wetenschappelijke tijdschriften, die vervolgens worden gebundeld in een proefschrift. De begeleiding is in handen van twee instituten: onderzoeksinstituut CIDIN aan de Radboud Universiteit Nijmegen (prof. dr. Paul Hoebink en dr. Lau Schulpen) en het Institute for Media Studies aan de KU Leuven (prof. Baldwin van Gorp). 3