Didactiek Natuurkunde Didactiek Natuurkunde is het gebied van kennis en vaardigheden om natuurkundige onderwerpen te kunnen onderwijzen. Dit onderwijzen gaat er vanuit dat er lerenden zijn en dat er iets te leren is, de leerstof of te wel de natuurkundige onderwerpen. Onderwijzen is geen eenrichtingsproces, maar het staat in relatie tot de lerenden en de leerstof. Het geheel van onderwijzen, leren en leerstof gebruik speelt zich af in een bepaalde omgeving. Voorbeelden van die omgevingen zijn de havo/vwo-school, de vmbo-T-school, een museum gericht natuurwetenschappelijke en technische kennis (science museum), een virtuele leeromgeving, een krantenlezerspubliek. Er zijn dus vele leeromgevingen met eigen inhoud, eigen publiek en eigen medewerkers. Toch hebben de omgevingen veel gemeenschappelijke kenmerken. Het betreft steeds natuurkundige onderwerpen, het publiek is gericht op leren en de medewerkers zijn gericht op het onderwijzen. I De leeromgevingen staan midden in de samenleving en worden daar sterk door beïnvloed. Was vijftig jaar geleden onze samenleving nog erg gebouwd op gezagsverhoudingen, tegenwoordig hebben we meer te maken met een overlegsamenleving. Deze verandering heeft invloed op de actoren in het onderwijsleerproces van de driehoek onderwijzende-leerstof-lerende. In het verleden was het onderwijsleerproces vooral een aanbod gestuurd proces. In het onderwijs stond de leerstof centraal, de docent stuurde het proces en alle leerlingen leerden hetzelfde. Ook in science musea stond de collectie voorop, het publiek waren kijkers en de medewerkers vooral deskundigen. In de huidige samenleving is de lerende veel mondiger. Het uitgangspunt is dat de lerende zich bewust is dat hij/zij levenlang moet werken aan het uitbreiden van zijn/haar kennis en vaardigheden. Deze persoonsgebonden kennis en vaardigheden noemen we competenties. Competenties zijn dus steeds in ontwikkeling en voor de lerende afgestemd op het bereiken van gewenste bekwaamheden. Deze nieuwe visie op de lerende vereist ook een veranderde kijk op het gehele onderwijsleerproces. Omdat de lerende uitgaat van zijn eigen vraag zal deze zich in het onderwijsleerproces voordoen als een moderne klant. De lerende leert zelfstandig en vraagt aan organisaties hem te begeleiden in zijn leerproces en de leerstof wordt afhankelijk van de vraag van de klant. In dit nieuwe proces zal wordt van de onderwijzende gevraagd zich te richten op de leervragen van de klant. Deze vragen zijn divers en complex. Een educatieve organisatie zal zich veel meer als geheel moeten richten op de vragen van de klant, dan dat men bij één persoon de verantwoordelijkheid neerlegt. Een docent op een school, een educatieve medewerker in een museum, een multimediaontwikkeler zij allen worden teamspelers van hun organisatie. Zij worden steeds minder aanbieders van kennis en vaardigheden, maar de begeleiders van het leerproces van de klant. Het schoolboek als enige leerbron, de catalogus in een museum, de statische website zij zullen geen van alle meer het alleenrecht op kennis hebben. De klant vraagt afstemming, betere toegankelijkheid, veel meer kennis, etc. De visie van de klant is dat deze op zoek is naar een op zijn situatie afgestemde leerbron. Schematisch kunnen we de visie op het nieuwe leren weergegeven in de volgende figuur. Competenties In het Nederlands opleidingsysteem leidt de eerstegraadslerarenopleiding tot een bevoegdheid. Hiermee is men gekwalificeerd tot het geven van natuurkundeonderwijs in eerste- en tweedegraadsgebied (vmbo-t, havo/vwo). In het hoger onderwijs en voor het mbo kent men een kwalificatiesysteem. Naast de vakkennis moet men hier ook beschikken over pedagogische en didactische kwaliteiten. In 2004 is de wet op Beroepen in het Onderwijs aangenomen (wet BIO). Leraren moeten niet alleen bevoegd zijn, maar moeten hun bekwaamheid ook op niveau houden. Ook in de overige educatieve sectoren wordt steeds meer met een kwalificatiesysteem gewerkt. Men komt hierbinnen met een bepaald competentieniveau, maar de werkgever zal regelmatig willen nagaan of de competenties van de medewerker nogsteeds aan de kwalificatie voor de functie voldoet. Over het algemeen betekent dit men zich moet instellen op een education permanente. Werknemers moeten er rekening mee houden dat zij gedurende hun werkzame leven steeds blijven werken aan hun verdere ontwikkeling. Deze verdere ontwikkeling zal men steeds willen beschrijven in een zogenaamd persoonlijk ontwikkelplan (POP). De bewijsstukken die men gedurende de eigen ontwikkeling vergaart, zal men onderbrengen in een eigen portfolio. Het portfolio en POP zijn de instrumenten die men steeds kan gebruiken om aan te geven hoe het staat met de eigen competenties. De opleiding brengt ieders competentieniveau op een kwalificatieniveau dat men kan omschrijven als het startniveau om aan de slag te gaan in de educatieve sector. De competenties voor de lerarenopleiding zijn omschreven in 7 SBL competenties (zie www.lerarenweb.nl), die elk weer onderverdeeld zijn diverse onderdelen. Deze competenties zijn ook goed bruikbaar indien ze verbreed worden naar andere educatieve doelgroepen. Bij vakdidactiek natuurkunde richten we ons vooral op de vakdidactische competenties. Voor het aanleren van de competenties is de praktijk van groot belang. Omzicht te krijgen in het niveau van de eigen competenties is het nodig deze te onderwerpen aan een assessment. Het assessment zal steeds gevolgd worden met de vraag: kunt u aantonen op dat u de competentie op een bepaald niveau heeft verworven. De bewijsstukken worden opgenomen in het portfolio. Indien men nog aan de betreffende competentie moet werken zal men een persoonlijk ontwikkelplan (POP) moeten maken. Na uitvoering van dit POP verkrijgt men bewijsstukken die in het portfolio worden opgenomen. Vakdidactiek op maat Opzetten van een portfolio en een POP met betrekking tot competenties voor vakdidactiek natuurkunde Ieders niveau van de beroepscompetenties zijn niet gelijk, daarom kan vakdidactiek ook niet voor iedereen hetzelfde zijn. Onderwijs moet dus zoveel mogelijk op maat gemaakt worden. Dit betekent niet dat je geheel individueel moet werken. Je zult juist je mede-lio’s nodig hebben, vandaar dat van jouw een grote inbreng wordt verwacht. Het onderwijs moet je afstemmen op jouw competentie-ontwikkeling en je medelio’s zijn je klankbord. Vandaar dat aan het begin van de colleges gevraagd zal worden een portfolio op te stellen en van daaruit ontwikkelvragen te formuleren in je eigen POP. Deze ontwikkelvragen sturen ook je inbreng is de groep. Wat te doen: 1. Portfolio Geef in je portfolio aan wat je met betrekking tot elk aandachtsveld wilt ontwikkelen. Toon door middel van producten aan wat je beheerst. Neem de SBL-competenties als uitgangspunt. 2. POP Neem in het portfolio op waaraan je wilt werken. 3. Programma Op basis van het onderdelen die je mogelijk al in je digitaal portfolio hebt en je POP maak je een plan hoe je denkt verder te gaan. Bekijk ook het programma en zoek uit waar jij een inbreng in kunt hebben. Bij het programma-overzicht zijn ook diverse portfolio-opdrachten opgenomen. Deze opdrachten zijn een leidraad voor wat je gaat doen. Bedenk dat je jouw digitaal portfolio moet vullen met producten, authentieke situaties etc. die jouw groei in de competenties kunnen laten zien. 4. Assessment Halverwege je opleiding wordt je voortgang geëvalueerd via het zogenaamde halfweg-digitale portfoliogesprek. De eindbeoordeling vindt plaat aan het eind via het zogenaamde eind-digitaalportfoliogesprek. Hierbij zijn je POP en je portfolio de instrumenten. De opdrachten zijn de bewijsstukken. Deze opdrachten kun je gedurende je opleiding steeds voorleggen aan je vakdidacticus. Voor studenten in de lerarenopleiding bepaalt het assessment afgenomen door de assessoren het eindoordeel. Je assessor is niet alleen je vakdidacticus, maar dat kunnen ook nietopleiders zijn. Je bewijslast in je portfolio moet dus voor iedereen begrijpbaar zijn. CE-studenten ronden hun vakdidactiek af met een gesprek over de competenties met de vakdidacticus en krijgen een cijfer. Indien CE-studenten later de lerarenopleiding afronden bij het ILO, zullen zij ook een portfolio moeten laten zien. Het is dus zinvol om daar nu al rekening mee te houden.