SYLLABVS LATIJN 2009 • 2010 DR. ADRIE VAN DER LAAN We shall not cease from exploration And the end of all our exploring Will be to arrive where we started And know the place for the first time T.S. Eliot —2— Inhoudsopgave Uitdrukkingen ............................................................................................................................. 5 Studiehandleiding Latijn-I ........................................................................................................ 7 Vormleer (morfologie) .............................................................................................................. 9 Zinsbouw (syntaxis) ................................................................................................................. 23 Lijst van grammaticale termen ............................................................................................... 32 Nuttige links .............................................................................................................................. 32 Zinsanalyse ................................................................................................................................ 33 Teksten ...................................................................................................................................... 34 —3— —4— Uitdrukkingen 1. Dies diem docet ......................................................................................................... Agricola 2. Res facit amicos ........................................................................................................... Plautus 3. Historia est testis temporum, lux veritatis, vita memoriae, magistra vitae ........... Cicero 4. Audere est facere ..................................................................................... Tottenham Hotspurs 5. Errare humanum est 6. Ars est celare artem .................................................................................................... Ovidius 7. Summum ius summa iniuria ........................................................................................ Cicero 8. Varium et mutabile semper femina ....................................................................... Vergilius 9. Silent leges inter arma ................................................................................................... Cicero 10. Mens sana in corpore sano ..................................................................................... Iuvenalis 11. Cogito, ergo sum ..................................................................................................... Descartes 12. Veni, vidi, vici ............................................................................................................... Caesar 13. Caute .............................................................................................................................Spinoza 14. Tu quoque, Brute! ........................................................................................................ Caesar 15. Ubi bene, ibi patria ....................................................................................................... Cicero 16. Quot homines, tot sententiae ................................................................................ Terentius 17. E pluribus unum ...................................................................................... Benjamin Franklin 18. Homo homini lupus ................................................................................... Hobbes < Plautus 19. Amor tussisque non celatur ................................................................................... Erasmus 20. Possunt, quia posse videntur ................................................................................. Vergilius 21. Docendo discimus ....................................................................................................... Seneca 22. Luctor et emergo ....................................................................................................... Zeeland 23. Morituri te salutant ................................................................................................. Gladiator 24. Non omnia possumus omnes ................................................................................ Vergilius 25. Oderint, dum metuant ................................................................................................ Accius 26. Per ardua ad astra ............................................................................................. Cicero, Seneca 27. Video meliora proboque, deteriora sequor ........................................................... Ovidius 28. Regibus boni quam mali suspectiores sunt ........................................................ Sallustius 29. Summa scelera incipiuntur cum periculo, peraguntur cum praemio .................. Tacitus 30. Abusus non tollit usum 31. Verba volant, scripta manent 32. Veritas odium parit 33. Non scholae, sed vitae discimus 34. Concordia res publica crescit —5— —6— Studiehandleiding Latijn I Colleges: 10 november 2009 tot en met 15 januari 2010 = wk 46–51 + wk 1–2 wanneer wk 46 wk 47 wk 48 wk 49 wk 50 wk 51 wk 1 wk 2 hele blok wk 3–4 wat vormleer : zelfstandig naamwoord zinsbouw : naamwoord : vorm & functie vormleer : werkwoord zinsbouw : werkwoord : persoonsvormen (persoon, getal, tijd, gezichtspunt, passieve vormen) vormleer : regelmatige werkwoordsvormen zinsbouw : werkwoord : naamwoordelijke vormen (infinitivus, AcI) vormleer : bijvoeglijk naamwoord • trappen van vergelijking • bijwoord zinsbouw : werkwoord : naamwoordelijke vormen (participium) vormleer : voornaamwoorden (aanwijzend, betrekkelijk) zinsbouw : werkwoord: persoonsvormen (modus, imperativus, coniunctivus) vormleer : voornaamwoorden (vragend, onbepaald, persoonlijk, bezittelijk) zinsbouw : zinsbouw • de tekst vormleer : werkwoordsvormen (gerundium, gerundivum) zinsbouw : werkwoord: naamwoordelijke vormen (gerundium, gerundivum) vormleer : onregelmatige werkwoordsvormen (esse, posse, velle, nolle, malle, ire, fieri, ferre) zinsbouw : werkwoord: naamwoordelijke vormen (ablativus absolutus) bestuderen van Tore Janson, Latijn : Cultuur, Geschiedenis en Taal (Amsterdam 2004) woordenschat aanleren via Wellink’s Basisvocabularium Latijn (Deurne 1997) tentamina syllabus blz. 9 23 15 24 16–19 21, 26 10–11 21, 26 12 24–25 13 28–31 20–21 27 20–21 27 —7— —8— ZELFSTANDIG NAAMWOORD (ZN) Ieder zn is bepaald op drie manieren: 1. geslacht mannelijk (m) • vrouwelijk (v) • onzijdig (o) 2. getal enkelvoud (ev) • meervoud (mv) 3. naamval nominativus (1) • genitivus (2) • dativus (3) • accusativus (4) • ablativus (5) Er zijn vijf verbuigingsgroepen voor zelfstandige naamwoorden: Groep I Geslacht vrouwelijk, tenzij het om een man gaat Getal ev Naamval nom puella gen puellae dat puellae acc puellam abl puella Getal mv Naamval nom puellae gen puellarum dat puellis acc puellas abl puellis Groep II Geslacht mannelijk Getal ev Naamval nom servus gen servi dat servo acc servum abl servo Getal mv Naamval nom servi gen servorum dat servis acc servos abl servis onzijdig ev nom gen dat acc abl mv nom gen dat acc abl Groep III Geslacht mannelijk of vrouwelijk als nom/acc mv eindigt op -es onzijdig als nom/acc mv eindigt op –a Getal ev ev donum doni dono donum dono Naamval nom rex gen regis dat regi acc regem abl rege Getal mv nom gen dat acc abl mv nomen nominis nomini nomen nomine dona donorum donis dona donis Naamval nom reges gen regum dat regibus acc reges abl regibus nom gen dat acc abl N.B. • enkele mannelijke znn in groep II hebben een afwijkende nom ev die meestal eindigt op –er (bijv. puer, magister, minister, liber, vesper en ook vir) • de zesde naamval is de aanspreekvorm en altijd gelijk aan de eerste naamval, behalve bij een zn op -us in groep II : servus—serve • Marcus—Marce • Lucius—Luci • enkele znn in groep III wijken af in acc ev (-im), abl ev (-i) en gen mv (-ium) • onzijdige znn op –e (bijv. mare), -al (bijv. animal) of –ar (bijv. calcar) wijken af in de abl ev (-i), nom/acc mv (-ia) en gen mv (-ium) • een paar znn hebben een sterk onregelmatige verbuiging (bijv. vis) • er zijn wel richtlijnen voor het geslacht van woorden in groep III, maar het handigste is om in een woordenboek het geslacht van een woord uit deze groep op te zoeken Groep IV Geslacht mannelijk Getal ev Naamval nom manus gen manus dat manui acc manum abl manu Getal mv Naamval nom manus gen manuum dat manibus acc manus abl manibus onzijdig ev nom gen dat acc abl mv nom gen dat acc abl cornu cornus cornu cornu cornu cornua cornuum cornibus cornua cornibus N.B. • enkele znn op –us in groep IV zijn vrouwelijk: manus, domus, Idus Groep V Geslacht vrouwelijk Getal ev Naamval nom res gen rei dat rei acc rem abl re Getal mv Naamval nom res gen rerum dat rebus acc res abl rebus N.B. • het woord dies is mannelijk nomina nominum nominibus nomina nominibus —9— BIJVOEGLIJK NAAMWOORD (BN) • een • een • een • alle bn sluit zich aan bij een zn en is daaraan gelijk in geslacht, getal en naamval bn heeft een vaste bijwoordelijke vorm die nooit wordt verbogen bn heeft trappen van vergelijking vergrotende trappen volgen de znn van groep III in alle naamvallen N.B. • bnn uit groep II volgen de znn van groep III, maar niet in alle naamvallen: — ev abl : -i — mv nom/acc onz : -ia — mv gen : -ium • enkele bnn hebben een afwijkende nom ev mannelijk die eindigt op –er, bijv. acer (acris, acre) Er zijn twee hoofdgroepen bijvoeglijke naamwoorden: I • longus, longa, longum Getal ev Naamval nom gen dat acc abl Mannelijk longus longi longo longum longo Vrouwelijk longa longae longae longam longa Onzijdig longum longi longo longum longo mv nom gen dat acc abl longi longorum longis longos longis longae longarum longis longas longis longa longorum longis longa longis N.B. • bnn uit groep I volgen in alle naamvallen de znn van groep I en II • enkele bnn hebben een afwijkende nom ev mannelijk die eindigt op –er, bijv. pulcher (pulchra, pulchrum) en miser (misera, miserum) Bijvoeglijke vormen van een bn a. als een bijvoeglijke bepaling bij een zn: het bn zegt iets over het zn: —gloriosus miles • de beroemde soldaat —pulcher equus • het mooie paard b. als dubbelverbonden bepaling in een zin: het bn zegt iets over zowel de handeling als een ander naamwoord: —servi irati salutem dicunt • de slaven zeggen boos goeiedag —te iratum facio • ik maak jou kwaad Bijwoordelijke vorm van een bn • een bijwoord wordt nooit verbogen • een bijwoord slaat op een werkwoord of geeft een nadere bepaling bij een bn of bijwoord: —miles fortiter pugnat • de soldaat vecht dapper —femina pulchre scribit • de vrouw schrijft mooi N.B. • bij koppelwerkwoorden (zijn, worden, e.a.) kan een bn als aanvulling in de nominativus staan (= naamwoordelijk deel van het gezegde), bijv. rex magnus est • de koning is groot • een bn kan zelfstandig in de zin staan, bijv. dives salutem dicit • de rijkaard zegt goeiedag II • fortis, forte — ingens Getal ev Naamval nom gen dat acc abl m/v fortis fortis forti fortem forti o forte fortis forti forte forti m/v ingens ingentis ingenti ingentem ingenti o ingens ingentis ingenti ingens ingenti mv nom gen dat acc abl fortes fortium fortibus fortes fortibus fortia fortium fortibus fortia fortibus ingentes ingentium ingentibus ingentes ingentibus ingentia ingentium ingentibus ingentia ingentibus —10— TRAPPEN VAN VERGELIJKING BIJWOORD (BW) Vergrotende trap longior = langer • vrij lang • te lang • langst (van twee) longior quam = langer dan Bijwoordelijke vormen van het bn Overtreffende trap longissimus = langst • zeer lang quam longissimus = zo lang mogelijk Vorming bn longus fortis ingens vergrotend –ior longior fortior ingentior overtreffend –issimus longissimus fortissimus ingentissimus pulcher miser acer pulchrior miserior acrior pulcherrimus miserrimus acerrimus facilis similis facilior similior facillimus simillimus Verbuiging m/v longior longioris longiori longiorem longiore longiores longiorum longioribus longiores longioribus o longius longioris longiori longius longiore longiora longiorum longioribus longiora longioribus De overtreffende trap (longissimus, –a, –um) wordt verbogen zoals longus, –a, –um Onregelmatige vormen bijvoeglijk bonus melior malus peior magnus maior parvus minor multus plus optimus pessimus maximus minimus plurimus goed slecht groot klein veel bijwoordelijk bene male magne parve multum melius peius maius minus plus optime pessime maxime minime plurimum -e / -ter vergrotende trap -ius overtreffende trap -issime -e longus pulcher longe pulchre longius pulchrius longissime pulcherrime -iter fortis ferox fortiter ferociter fortius ferocius fortissime ferocissime -ter audax diligens audacter diligenter audacius diligentius audacissime diligentissime facilis facile facilius facillime N.B. • bij sommige bnn wordt de acc. ev. gebruikt als bijwoord: —multum = veel —parum = weinig —solum = slechts —tantum = slechts • bij sommige bnn wordt de abl. ev. gebruikt als bijwoord: —cito = snel —subito = plotseling • onregelmatige bijwoorden: —bene = goed —male = slecht —valde = zeer —magnopere = zeer —nimis = te —11— VOORNAAMWOORD (VNW) Aanwijzend ev nom gen dat acc abl deze, dit m hic huius huic hunc hoc mv nom gen dat acc abl hi horum his hos his v haec huius huic hanc hac hae harum his has his o hoc huius huic hoc hoc v illa illius illi illam illa o illud illius illi illud illo haec horum his haec his illi illorum illis illos illis illae illarum illis illas illis illa illorum illis illa illis N.B. • een derde aanwijzend vnw is iste, ista, istud • iste, ista, istud wordt op dezelfde manier verbogen als ille, illa, illud • soms heeft ille een positieve bijklank en iste een negatieve Aanwijzend ev mv nom gen dat acc abl deze, dit, die, dat m v is ea eius eius ei ei eum eam eo ea o id eius ei id eo nom gen dat acc abl ei eorum eis eos eis ea eorum eis ea eis eae earum eis eas eis Betrekkelijk die, dat m ille illius illi illum illo N.B. • is, ea, id worden ook vaak zelfstandig gebruikt = hij, zij, het • afgeleid hiervan is idem, eadem, idem = dezelfde, hetzelfde • idem, eadem, idem worden verbogen als is, ea, id + dem behalve: —acc ev m eundem — acc ev v eandem —gen mv m/o eorundem — gen mv v earundem ev nom gen dat acc abl mv nom gen dat acc abl die, dat m qui cuius cui quem quo qui quorum quibus quos quibus v quae cuius cui quam qua o quod cuius cui quod quo quae quarum quibus quas quibus quae quorum quibus quae quibus N.B. • een betrekkelijk vnw komt altijd op twee manieren overeen met het naamwoord waarnaar het verwijst (= het antecedent): 1. in getal 2. in geslacht • een betrekkelijk vnw hoeft met zijn antecedent niet overeen te komen in naamval. De naamval van het betrekkelijk vnw wordt namelijk bepaald door de functie die het betrekkelijk vnw heeft in de zin waarin het staat, terwijl de naamval van het antecedent wordt bepaald door de functie in de zin waarin dat antecedent staat. Het betrekkelijk vnw staat nooit in dezelfde zin als zijn antecedent. • een betrekkelijk vnw kan ook aan het begin van een nieuwe zin staan, dat wil zeggen, het kan twee zelfstandige zinnen verbinden. Dit heet relatieve aansluiting. Voorbeelden: • servus, qui vocat, magnus est • servus, quem video, fortis est • femina, quae vocat, magna est • femina, quam video, fortis est • virum, cui pecuniam das, video — de slaaf, die roept, is groot — de slaaf, die ik zie, is sterk — de vrouw, die roept, is groot — de vrouw, die ik zie, is sterk — ik zie de man, aan wie jij geld geeft • Filia ad domum venit. Quam pater accipit. — De dochter komt naar huis. Vader ontvangt haar. —12— VOORNAAMWOORD (VNW) Vragend ev mv nom gen dat acc abl m/v quis cuius cui quem quo o quid cuius cui quid quo nom gen dat acc abl qui quorum quibus quos quibus quae quorum quibus quae quibus Onbepaald zelfstandig m/v aliquis o aliquid iemand iets m/v o quidam quiddam m/v o quisquam quicquam De vormen links hiernaast zijn van het zelfstandige vragende vnw — bijv. Wie heeft gerend? Er zijn aparte vormen voor het bijvoeglijke vragende vnw — bijv. Welke vrouw heeft gerend? De bijvoeglijke vormen zijn gelijk aan die van het betrekkelijk vnw. Bijvoeglijk m aliqui v aliqua o aliquod een (zekere) een een iemand iets m v o quidam quaedam quoddam een een een iemand iets m v o ullus ulla ullum een een een N.B. • het onbepaalde vnw wordt verbogen zoals het vragende vnw • voorvoegsels (ali-) en achtervoegsels (-dam, -quam, -que, -cumque) worden niet verbogen • quisquam, quicquam (iemand, iets) en ook ullus, ulla, ullum (enige) komen alleen voor in combinatie met een ontkenning (bijvoorbeeld non) • na si, nisi, num, ne gaat ali- niet met -quis mee, bijvoorbeeld: — ne quid nimis = ne aliquid nimis = “niets te” (ofwel: “alles met mate”) Persoonlijk nom ego gen mei dat mihi acc me abl me tu tui tibi te te x sui sibi se se nos nostri nobis nos nobis vos vestri vobis vos vobis N.B. • het persoonlijke vnw wordt alleen gebruikt voor nadruk of duidelijkheid • sui, sibi, se, se (zich) verwijzen altijd naar het onderwerp van de zin • er zijn twee vormen voor de tweede naamval: —i : mei, tui, sui, nostri, vestri : deze vormen komen alleen voor als gen. obiectivus : metus tui = angst voor jou (nooit : angst van jou / jouw angst) —um : nostrum, vestrum : deze vormen komen alleen voor als gen. partitivus (die een groter geheel aangeeft) : aliqui nostrum = sommigen van ons • de genitivus van het persoonlijke vnw duidt nooit de bezitter aan, daarvoor dient het bezittelijke vnw Bezittelijk meus tuus suus noster vester • meus, tuus, suus worden verbogen zoals longus, longa, longum • noster, vester worden verbogen zoals pulcher, pulchra, pulchrum • het bezittelijke vnw gedraagt zich als een bn — het komt dus overeen met het woord waar het bijhoort en wel in getal, geslacht en naamval • suus, sua, suum slaat altijd terug op het onderwerp van de zin (zowel ev als mv): —vir suam filiam videt = de man ziet zijn (eigen) dochter —vir suos amicos videt = de man ziet zijn (eigen) vrienden —femina suos amicos videt = de vrouw ziet haar (eigen) vrienden —vir et femina suos amicos vident = de man en de vrouw zien hun (eigen) vrienden • als de eigenaar niet het onderwerp van de zin is, wordt de tweede naamval van is, ea, id gebruikt, dus in het ev. eius en in het mv. eorum, earum: —puer suos amicos videt = de jongen ziet zijn (eigen) vrienden —puer suam sororem et eius amicos videt = de jongen ziet zijn (eigen) zus en haar vrienden —13— TELWOORDEN 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 unus duo tres quattuor quinque sex septem octo novem decem 1e 2e 3e 4e 5e 6e 7e 8e 9e 10e decem viginti triginta quadraginta quinquaginta sexaginta septuaginta octoginta nonaginta centum primus secundus tertius quartus quintus sextus septimus octavus nonus decimus 10e 20e 30e 40e 50e 60e 70e 80e 90e 100e 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 undecim duodecim tredecim quattuordecim quindecim sedecim septendecim duodeviginti undeviginti viginti decimus vicesimus trigesimus quadragesimus quinquagesimus sexagesimus septuagesimus octogesimus nonagesimus centesimus Verbuiging van unus, duo, tres m v o nom unus una unum gen unius unius unius dat uni uni uni acc unum unam unum abl uno una uno 100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000 2000 3000 m duo duorum duobus duo(s) duobus 11e 12e 13e 14e 15e 16e 17e 18e 19e 20e undecimus duodecimus tredecimus quartus decimus quintus decimus sextus decimus septimus decimus duodevicesimus undevicesimus vicesimus centum ducenti trecenti quadringenti quingenti sescenti septingenti octingenti nongenti mille duo milia tria milia enz. v duae duarum duabus duas duabus o duo duorum duobus duo duobus m/v tres trium tribus tres tribus o tria trium tribus tria tribus © The New Yorker / Richard Decker, 1958 —14— WERKWOORD (WW) Persoonsvormen Persoonsvormen zijn op vijf punten bepaald: 1. Persoon: eerste, tweede, derde persoon = ik, jij, hij/zij/het 2. Getal: ev, mv 3. Tijd: praesens, imperfectum, futurum perfectum, plusquamperfectum, futurum exactum 4. Modus: indicativus, coniunctivus, imperativus 5. Perspectief: actief, passief Werkwoordstammen praesensstam vocahabeimpleaudi- a-stammen e-stammen i-stammen perfectumstam vocavhabuimplevaudiv- voltooid deelwoord vocatus habitus impletus auditus Persoonsvorm = werkwoordstam + kenletter(s) + bindvocaal + persoonsuitgang Medeklinkerstammen hebben een onregelmatig perfectum en voltooid deelwoord. Dat geldt ook voor sommige werkwoorden uit de hierboven genoemde klinkerstammen. N.B. • niet in alle persoonsvormen zitten kenletters • een bindvocaal is een klinker die tussen medeklinkers is gezet om de uitspraak te vereenvoudigen; niet in elke persoonsvorm zit een bindvocaal Persoonsuitgangen Er zijn drie werkwoordstammen waarmee in totaal negen tijden worden gemaakt: praesensstam perfectumstam voltooid deelwoord praesens actief praesens passief perfectum actief perfectum passief imperfectum actief imperfectum passief plusqmperf. actief plusqmperf. passief futurum actief futurum passief futur. exact. actief futur. exact. passief actief -o • -m -s -t -mus -tis -nt passief -r • -or -ris -tur -mur -mini -ntur perfectum -i -isti -it -imus -istis -erunt Stamgroepen De Latijnse werkwoorden zijn ingedeeld in vier stamgroepen: 1. a-stammen 2. e-stammen 3. medeklinkerstammen 4. i-stammen Ook is er een gemengde groep: werkwoorden waarvan de infinitivus doet vermoeden dat ze bij de groep van de medeklinkerstammen horen, maar die grotendeels worden vervoegd zoals de i-stammen. Een voorbeeld is capere (pakken) : capio (ik pak). Uiteraard zijn er onregelmatige werkwoorden, zoals in elke taal, en ook in het Latijn zijn het de usual suspects, bijvoorbeeld esse, posse, ire, fieri, ferre, velle Ten slotte zijn er werkwoorden die in het Latijn enkel passieve vormen hebben, maar een actieve betekenis. Deze werkwoorden heten deponentia (ev = deponens) —15— WERKWOORD perfectumstam: vocav praesensstam: voca actief indicativus praesens ik roep voco vocas vocat vocamus vocatis vocant imperfectum futurum kenletters: ba ik riep vocabam vocabas vocabat vocabamus vocabatis vocabant kenletter: b ik zal roepen vocabo vocabis vocabit vocabimus vocabitis vocabunt coniunctivus kenletter: e vocem voces vocet vocemus vocetis vocent kenletters: re vocarem vocares vocaret vocaremus vocaretis vocarent x x x x x x passief indicativus ik word geroepen vocor vocaris vocatur vocamur vocamini vocantur kenletters: ba ik werd geroepen vocabar vocabaris vocabatur vocabamur vocabamini vocabantur kenletter: b ik zal worden geroepen vocabor vocaberis vocabitur vocabimur vocabimini vocabuntur coniunctivus kenletter: e actief indicativus perfectum ik heb geroepen vocavi vocavisti vocavit vocavimus vocavistis vocaverunt vocer voceris vocetur vocemur vocemini vocentur kenletters: re plusquamperf. vocarer vocareris vocaretur vocaremur vocaremini vocarentur futurum exactum x x x x x x kenletters: era ik had geroepen vocaveram vocaveras vocaverat vocaveramus vocaveratis vocaverant coniunctivus kenletters: eri vocaverim vocaveris vocaverit vocaverimus vocaveritis vocaverint passief indicativus coniunctivus ik ben geroepen vocatus sum vocatus es vocatus est vocati sumus vocati estis vocati sunt vocatus sim vocatus sis vocatus sit vocati simus vocati sitis vocati sint ik was geroepen vocatus eram vocatus eras vocatus erat vocati eramus vocati eratis vocati erant vocatus essem vocatus esses vocatus esset vocati essemus vocati essetis vocati essent kenletters: isse vocavissem vocavisses vocavisset vocavissemus vocavissetis vocavissent kenletters: eri ik zal hebben geroepen vocavero vocaveris vocaverit vocaverimus vocaveritis vocaverint x x x x x x ik zal zijn geroepen vocatus ero vocatus eris vocatus erit vocati erimus vocati eritis vocati erunt x x x x x x —16— WERKWOORD praesensstam: habe actief indicativus praesens ik houd habeo habes habet habemus habetis habent imperfectum futurum kenletters: ba ik hield habebam habebas habebat habebamus habebatis habebant kenletter: b ik zal houden habebo habebis habebit habebimus habebitis habebunt perfectumstam: habu coniunctivus kenletter: a habeam habeas habeat habeamus habeatis habeant kenletters: re haberem haberes haberet haberemus haberetis haberent x x x x x x passief indicativus ik word gehouden habeor haberis habetur habemur habemini habentur kenletters: ba ik werd gehouden habebar habebaris habebatur habebamur habebamini habebantur kenletter: b ik zal worden gehouden habebor habeberis habebitur habebimur habebimini habebuntur coniunctivus kenletter: a actief indicativus perfectum ik heb gehouden habui habuisti habuit habuimus habuistis habuerunt habear habearis habeatur habeamur habeamini habeantur kenletters: re plusquamperf. haberer habereris haberetur haberemur haberemini haberentur futurum exactum x x x x x x kenletters: era ik had gehouden habueram habueras habuerat habueramus habueratis habuerant coniunctivus kenletters: eri habuerim habueris habuerit habuerimus habueritis habuerint passief indicativus coniunctivus ik ben gehouden habitus sum habitus es habitus est habiti sumus habiti estis habiti sunt habitus sim habitus sis habitus sit habiti simus habiti sitis habiti sint ik was gehouden habitus eram habitus eras habitus erat habiti eramus habiti eratis habiti erant habitus essem habitus esses habitus esset habiti essemus habiti essetis habiti essent kenletters: isse habuissem habuisses habuisset habuissemus habuissetis habuissent kenletters: eri ik zal hebben gehouden habuero habueris habuerit habuerimus habueritis habuerint x x x x x x ik zal zijn gehouden habitus ero habitus eris habitus erit habiti erimus habiti eritis habiti erunt x x x x x x —17— WERKWOORD perfectumstam: mis praesensstam: mitt actief indicativus praesens ik zend mitto mittis mittit mittimus mittitis mittunt imperfectum futurum kenletters: ba ik zond mittebam mittebas mittebat mittebamus mittebatis mittebant kenletter: e ik zal zenden mittam mittes mittet mittemus mittetis mittent coniunctivus kenletter: a mittam mittas mittat mittamus mittatis mittant kenletters: re mitterem mitteres mitteret mitteremus mitteretis mitterent x x x x x x passief indicativus ik word gezonden mittor mitteris mittitur mittimur mittimini mittuntur kenletters: ba ik werd gezonden mittebar mittebaris mittebatur mittebamur mittebamini mittebantur kenletter: e ik zal worden gezonden mittar mitteris mittetur mittemur mittemini mittentur coniunctivus kenletter: a actief indicativus perfectum ik heb gezonden misi misisti misit misimus misistis miserunt mittar mittaris mittatur mittamur mittamini mittantur kenletters: re plusquamperf. mitterer mittereris mitteretur mitteremur mitteremini mitterentur futurum exactum x x x x x x kenletters: era ik had gezonden miseram miseras miserat miseramus miseratis miserant coniunctivus kenletters: eri miserim miseris miserit miserimus miseritis miserint passief indicativus coniunctivus ik ben gezonden missus sum missus es missus est missi sumus missi estis missi sunt missus sim missus sis missus sit missi simus missi sitis missi sint ik was gezonden missus eram missus eras missus erat missi eramus missi eratis missi erant missus essem missus esses missus esset missi essemus missi essetis missi essent kenletters: isse misissem misisses misisset misissemus misissetis misissent kenletters: eri ik zal hebben gezonden misero miseris miserit miserimus miseritis miserint x x x x x x ik zal zijn gezonden missus ero missus eris missus erit missi erimus missi eritis missi erunt x x x x x x —18— WERKWOORD perfectumstam: audiv praesensstam: audi actief indicativus praesens ik hoor audio audis audit audimus auditis audiunt imperfectum futurum kenletters: ba ik hoorde audiebam audiebas audiebat audiebamus audiebatis audiebant kenletter: e ik zal horen audiam audies audiet audiemus audietis audient coniunctivus kenletter: a audiam audias audiat audiamus audiatis audiant kenletters: re audirem audires audiret audiremus audiretis audirent x x x x x x passief indicativus ik word gehoord audior audiris auditur audimur audimini audiuntur kenletters: ba ik werd gehoord audiebar audiebaris audiebatur audiebamur audiebamini audiebantur kenletter: e ik zal worden gehoord audiar audieris audietur audiemur audiemini audientur coniunctivus kenletter: a actief indicativus perfectum ik heb gehoord audivi audivisti audivit audivimus audivistis audiverunt audiar audiaris audiatur audiamur audiamini audiantur kenletters: re plusquamperf. audirer audireris audiretur audiremur audiremini audirentur futurum exactum x x x x x x kenletters: era ik had gehoord audiveram audiveras audiverat audiveramus audiveratis audiverant coniunctivus kenletters: eri audiverim audiveris audiverit audiverimus audiveritis audiverint passief indicativus coniunctivus ik ben gehoord auditus sum auditus es auditus est auditi sumus auditi estis auditi sunt auditus sim auditus sis auditus sit auditi simus auditi sitis auditi sint ik was gehoord auditus eram auditus eras auditus erat auditi eramus auditi eratis auditi erant auditus essem auditus esses auditus esset auditi essemus auditi essetis auditi essent kenletters: isse audivissem audivisses audivisset audivissemus audivissetis audivissent kenletters: eri ik zal hebben gehoord audivero audiveris audiverit audiverimus audiveritis audiverint x x x x x x ik zal zijn gehoord auditus ero auditus eris auditus erit auditi erimus auditi eritis auditi erunt x x x x x x —19— WERKWOORD Gebiedende wijs a-stam e-stam med.stam i-stam ev voca habe mitte audi mv vocate habete mittite audite deponens ev hortare verere loquere orire mv hortamini veremini loquimini orimini N.B. Soms hebben ww. een onregelmatig gevormde gebiedende wijs, bijv. fac, dic, duc, fer, ferte Belangrijke onregelmatige werkwoorden esse (zijn) indicativus sum es est sumus estis sunt coniunctivus sim sis sit simus sitis sint posse (kunnen) indicativus possum potes potest possumus potestis possunt coniunctivus possim possis possit possimus possitis possint imperfectum eram eras erat eramus eratis erant essem esses esset essemus essetis essent poteram poteras poterat poteramus poteratis poterant possem posses posset possemus possetis possent futurum ero eris erit erimus eritis erunt potero poteris poterit poterimus poteritis poterunt fui potui praesens perfectum enz. enz. coni. velim velis velit velimus velitis velint (niet willen) nolle indic. coni. nolo nolim non vis nolis non vult nolit nolumus nolimus non vultis nolitis nolunt nolint (liever willen) malle indic. coni. malo malim mavis malis mavult malit malumus malimus mavultis malitis malunt malint vellem enz. nolebam enz. malebam enz. (willen) velle indic. volo vis vult volumus vultis volunt imperf. volebam enz. futurum volam voles enz. nolam noles enz. malam males enz. perf. volui enz. nolui enz. malui enz. praesens nollem enz. ire (gaan) indic. eo is it imus itis eunt coni. eam eas eat eamus eatis eant fieri (gebeuren) indic. fio fis fit fimus fitis fiunt coni. fiam fias fiat fiamus fiatis fiant imperf. ibam enz. irem enz. fiebam enz. fierem enz. futurum ibo ibis enz. fiam fies enz. perf. ii factus sum praesens mallem enz. —20— WERKWOORD Het ww. ferre (dragen, brengen) wordt vrijwel volledig verbogen zoals elk ww. van de medeklinkerstam-groep, op een paar vormen na: praes. imperf. Participium = deelwoord tegenwoordig deelwoord vorm: praesensstam + (e)ns verleden toekomst vocans, -ntis habens, -ntis mittens, -ntis audiens, -ntis indic. act. fero fers fert ferimus fertis ferunt coni. act. feram feras ferat feramus feratis ferant indic. pass. feror ferris fertur ferimur ferimini feruntur coni. pass. ferar feraris feratur feramur feramini ferantur voltooid deelwoord eigen vorm a-stam e-stam e-stam medekl. stam i-stam vocatus, a, um habitus, a, um completus, a, um onregelmatig auditus, a, um ferebam ferebas enz. ferrem ferres enz. ferebar ferebaris enz. ferrer ferreris enz. toekomend deelwoord vorm: volt. deelw. – us + urus a-stam e-stam e-stam i-stam vocaturus, a, um habiturus, a, um completurus, a, um auditurus, a, um Gerundium Infinitivus heden a-stam e-stam medekl. stam i-stam infinitivus praesens actief praesensstam + (e)re vocare mittere habere audire roepen infinitivus praesens passief praesensstam + (r)i vocari mitti haberi audiri geroepen worden infinitivus perfectum actief perfectumstam + isse vocavisse misisse habuisse audivisse geroepen hebben infinitivus perfectum passief ppp + esse vocatus esse missus esse habitus esse auditus esse geroepen zijn infinitivus futurum actief participium futurum + esse vocaturus esse missurus esse habiturus esse auditurus esse zullen roepen infinitivus futurum passief ppp op –um + iri vocatum iri missum iri habitum iri auditum iri geroepen zullen worden gen dat acc abl = het werkwoord gebruikt als zelfstandig naamwoord = praesensstam + (e)nd– a-stam vocandi vocando vocandum vocando e-stam habendi habendo habendum habendo medekl.stam mittendi mittendo mittendum mittendo i-stam audiendi audiendo audiendum audiendo Gerundivum = het werkwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord = praesensstam + (e)nd- a-stam e-stam medekl. stam i-stam m vocandus habendus mittendus audiendus v vocanda habenda mittenda audienda o vocandum habendum mittendum audiendum N.B. De vormen van het gerundivum worden verbogen zoals bijvoeglijke naamwoorden van de eerste groep (longus, longa, longum) —21— —22— NAAMWOORD : VORM & FUNCTIE Hoofdfuncties eerste naamval tweede naamval derde naamval vierde naamval vijfde naamval zesde naamval nominativus genitivus dativus accusativus ablativus vocativus onderwerp bijvoeglijke bepaling meewerkend voorwerp lijdend voorwerp bijwoordelijke bepaling aanspreekvorm Nominativus Een woord(groep) in de eerste naamval heeft een van deze functies: 1. Onderwerp van de zin — Caesar consul est 2. Verplichte aanvulling — Caesar consul est Genitivus Een woord(groep) in de tweede naamval heeft een van deze functies: 1. Bijvoeglijke bepaling. De genitivus vormt een groep met een zn en kan aangeven: a. van wie iets is of waar het bijhoort — amor matris = liefde van de moeder — ianua templi = de deur van de tempel b. waaruit iets bestaat of waarvan het deel uitmaakt — multitudo feminarum = een menigte vrouwen — multum vini = veel wijn c. een eigenschap — femina multae sapientiae = een vrouw met veel wijsheid d. tot wie iets is gericht — amor matris = liefde voor de moeder 2. Verplichte aanvulling bij een ww. — patris mei memini = ik herinner me m’n vader 3. Verplichte aanvulling bij een bnw. — iuris peritus = deskundig in het recht Dativus Een woord(groep) in de derde naamval heeft een van deze functies: 1. Meewerkend voorwerp. De dativus kan aangeven: a. aan wie/wat de handeling wordt verricht — pater filiae panem dat = de vader geeft brood aan de dochter b. voor wie/wat de handeling is bestemd — mater filio librum scribit = de moeder schrijft een boek voor de zoon c. tegen wie/wat de handeling is gericht — rex hostibus bellum infert : de koning voert oorlog tegen de vijanden 2. Verplichte aanvulling bij een ww. — canis domino fidet = de hond vertrouwt het baasje 3. Verplichte aanvulling bij een bnw. — Ada matri similis est = Ada lijkt op haar moeder 4. Doel van de handeling — rex milites praesidio relinquit = ter bescherming laat de koning soldaten achter 5. De handelende persoon (vooral bij gerundiva of passieve ww.vormen) — bono viro honesta quaeruntur = door een goede man wordt het eervolle nagestreefd — mihi epistola scribenda est = door mij moet een brief worden geschreven Accusativus Een woord(groep) in de vierde naamval heeft een van deze functies: 1. Lijdend voorwerp — epistolam scribo = ik schrijf een brief — discipulos docet Latinam linguam = hij onderwijst z’n leerlingen Latijn 2. Onderwerp in de zogenaamde ACI-constructie 3. Bijwoordelijke bepaling als antwoord op de vraag: a. waarheen? — domum venit = zij komt naar huis b. hoe lang? — multos annos regnavit = zij is vele jaren koningin geweest c. hoe ver? — multa milia passuum ambulant = ze wandelen vele mijlen Ablativus Een woord(groep) in de vijfde naamval heeft een van deze functies: 1. Bijwoordelijke bepaling met informatie over: a. plaats: waarvandaan? Roterodamo venit = ze komt uit Rotterdam waar? Roterodamo nata est = ze is geboren in Rotterdam waarlangs? ponte Erasmi venit = hij komt over de Erasmusbrug b. tijd: wanneer? aestate felix est = ’s zomers is ze gelukkig in hoeveel tijd? duobus diebus me invenit = ze vond me in twee dagen c. manier: waarmee? stilo scribit = ze schrijft met een pen waardoor? sole illuminatur = het wordt verlicht door de zon hoe? silentio legimus = wij lezen in stilte magna lascivia vivit = hij leeft erg losbandig in welke mate? multo peior = veel slechter in welk opzicht? sapientia antecellit = ze blinkt uit in wijsheid NB. voor de ablativus absolutus, zie naamwoordelijke werkwoordsvormen 2. Bijvoeglijke bepaling. De abl. vormt een groep met een zn en geeft een eigenschap aan — uxor magna prudentia = een erg verstandige echtgenote 3. Verplichte aanvulling bij een ww. — vita fruimini = jullie genieten van het leven 4. Verplichte aanvulling bij een bnw. — vita dignae haec res sunt = deze dingen zijn het leven waardig 5. Aanvulling na een vergrotende trap — Erasmus Hugone Grotio senior est = Erasmus is ouder dan Hugo de Groot —23— WERKWOORD : PERSOONSVORMEN Persoon en getal Persoon en getal komen tot uitdrukking in de persoonsuitgang. Het persoonlijke vnw. wordt alleen gebruikt voor nadruk. Tijd 1. Verleden tijden: perfectum • imperfectum • plusquamperfectum • Het perfectum is de meest gebruikte tijd voor het verleden. Het perfectum wordt gebruikt voor veranderingen in een toestand en voor ontwikkelingen in een verhaal, kortom, voor de actie en de feiten. Het perfectum is de neutrale tijd om iets uit het verleden weer te geven. Let op: Om onderscheid te maken tussen perfectum en imperfectum, vertalen we het perfectum hier steeds als een voltooid tegenwoordige tijd (vocavit = ze heeft geroepen), maar dat is niet het wezenlijke verschil; vocavit is even goed te vertalen als ze riep. • Het imperfectum wordt gebruikt om een toestand, een situatie uit het verleden aan te geven, kortom, voor achtergrondinformatie, voor context. Het imperfectum benadrukt de tijdsduur. Het is dus geen neutrale tijd om het verleden weer te geven. Voorbeeld: vocabat = ze was aan het roepen, of: ze bleef roepen, of: ze probeerde te roepen, of: ze riep steeds. • Het plusquamperfectum wordt gebruikt om de voorverleden tijd aan te duiden (vocaverat = ze had geroepen). N.B. Om een tekst te verlevendigen, kan voor een beschrijving van het verleden ook de tegenwoordige tijd worden gebruikt (praesens historicum) of de infinitivus van het praesens (infinitivus historicus). 2. Toekomende tijden: futurum • futurum exactum • Het futurum duidt een gebeurtenis in de toekomst aan. • Het futurum exactum duidt een gebeurtenis in de toekomst aan die vooraf zal gaan aan een andere gebeurtenis in de toekomst. Bijvoorbeeld: Si scripserim, epistolam mittam = Ik zal de brief sturen, als ik ‘m zal hebben geschreven. Het schrijven gaat vooraf aan het sturen, maar beide gebeurtenissen liggen in de toekomst. Het futurum exactum kennen we in het Nederlands niet, omdat we minder zorgvuldig formuleren. Wij zouden zeggen: “Ik zal de brief versturen, als ik ‘m heb geschreven.” Perspectief Het verschil tussen actieve en passieve bewoordingen is een verschil in perspectief. Actieve vormen benaderen de handeling vanuit de handelende persoon. Passieve vormen benaderen de handeling vanuit degene die de handeling ondergaat. Het lijdend voorwerp in een actieve formulering wordt het onderwerp in een passieve formulering. Bij passieve werkwoordsvormen wordt de oorzaak (door) aangeduid in de ablativus (Roterodamum bello deletum est), de dader (door) met het voorzetsel a/ab + ablativus (Roterodamum a Germanis deletum est). Gebruik van passieve vormen 1. Vaak wordt de handelende persoon niet genoemd. Je kunt dan op twee manieren vertalen: a. femina vocatur = de vrouw wordt geroepen = men roept de vrouw b. domum reditur = er wordt naar huis teruggekeerd = men keert naar huis terug 2. De handeling heeft betrekking op het onderwerp, dat wil zeggen, het onderwerp is eigenlijk ook lijdend voorwerp: filius lavatur = de zoon wast zich 3. Deponens (ev)—Deponentia (mv) Sommige Latijnse ww. hebben alleen passieve vormen, maar een actieve betekenis: mater filium hortatur = moeder spoort haar zoon aan mater filium hortata est = moeder spoorde haar zoon aan philosophus cerebro utitur = een filosoof gebruikt z’n hersenen Roterodamum Erasmo usum est = Rotterdam heeft Erasmus gebruikt N.B. • Een voltooid deelwoord van een deponens kan ook gelijktijdigheid uitdrukken, terwijl voltooide deelwoorden van gewone ww. alleen voortijdigheid uitdrukken. • Sommige werkwoorden zijn halve deponentia, dat wil zeggen: ze hebben een actieve praesensstam en een passieve perfectumstam (met actieve betekenis): audere — ausus sum = durven solere — solitus sum = gewend zijn fidere — fisus sum = vertrouwen Modus Het Latijn kent drie modi (wijzen): indicativus, coniunctivus en imperativus. De indicativus stelt vast, presenteert een feit: objectieve weergave. De coniunctivus presenteert het standpunt van de spreker: subjectieve beleving. De imperativus is de gebiedende wijs: opdracht, verzoek. Coniunctivus De spreker neemt afstand van de werkelijkheid, hij geeft z’n eigen beleving weer. In onze taal gebruiken we de coniunctivus niet meer, behalve in vaste uitdrukkingen zoals “Leve de koningin”. In het Duits is de coniunctivus nog wel gebruikelijk, bijv. in de journalistiek om een uitspraak ondubbelzinnig voor rekening van de geciteerde te laten komen: “Die Kanzlerin sagt, Kanada sei wunderschön = Merkel zegt dat volgens haar Canada erg mooi is.” Als je een coniunctivus tegenkomt, stel jezelf dan altijd de volgende vragen: 1. Staat de coniunctivus (a) in een hoofdzin of (b) in een bijzin? 2. a. Hoofdzin: welke tijd? b. Bijzin: verplicht of niet verplicht? —24— Coniunctivus (vervolg) Bij het vertalen van de coniunctivus moet je kiezen voor een omschrijving. Voor je keuze zijn van belang: 1. Staat de coniunctivus in een hoofdzin of in een bijzin? (Zie hieronder.) 2. In welke tijd staat de coniunctivus? a. Praesens = heden/toekomst = mogelijkheid, waarschijnlijkheid —Si librum habeat, illum legat = Stel, ze heeft een boek, dan zal ze dat wel lezen b. Imperfectum = heden = onwerkelijk —Si librum haberet, illum legeret = Als ze een boek had, zou ze dat wel lezen c. Plusquamperfectum = verleden = onwerkelijk —Si librum habuisset, illum legisset = Als ze een boek had gehad, had ze het wel gelezen Bij het maken van een keuze voor de vertaling/interpretatie van de coniunctivus kan alleen de context je helpen. Let daarbij op kleine signaalwoorden. Coniunctivus in de hoofdzin 1. Praesens aansporing verbod wens mogelijkheid waarschijnlijkheid twijfel (in vragen) hoc faciat ne hoc facias (utinam) hoc faciat hoc faciat hoc faciat quid faciam? laat ze dit doen doe dit niet hopelijk doet ze dit ze zou dit kunnen doen ze zal dit wel doen wat moet ik doen? 2. Perfectum verbod ne hoc feceris doe dit niet 3. Imperfectum irreële wens irreële situatie (utinam) hoc faceret hoc faceret (si...) deed ze dit maar ze deed dit vast wel (als...) 4. Plusquamperfectum irreële wens irreële situatie (utinam) hoc fecisset hoc fecisset (si...) had ze dit maar gedaan ze had dit vast wel gedaan (als...) Coniunctivus in de bijzin 1. Verplicht De coniunctivus in de bijzin is verplicht als: a. de bijzin begint met cum = toen, nadat, omdat, hoewel — medicus cum venisset, adiuvit = toen de dokter was gekomen, hielp hij — cum medicus venisset, non iuvit = hoewel de dokter was gekomen, hielp hij niet — cum medicus esset, iuvit = omdat hij dokter was, hielp hij b. de bijzin begint met ut = opdat, zodat — do, ut des = ik geef, opdat jij geeft — aeger est, ut domi maneat = ze is ziek, zodat ze thuis blijft — non aeger est, ut non domi maneat = ze is niet ziek, zodat ze niet thuis blijft c. de bijzin begint met ne = opdat niet — do, ne des = ik geef, opdat jij niet geeft d. de bijzin begint met quin = dat (na een ontkenning in de hoofdzin) — non dubitat, quin legere possis = ze betwijfelt niet, dat je kunt lezen e. de bijzin een afhankelijke/indirecte vraag is — rogat, quid putes = ze vraagt, wat jij vindt N.B. • na werkwoorden van angst, gevaar, risico e.d. begint de bijzin altijd met ne; voor ontkenningen wordt in zulke gevallen ne non gebruikt: — timeo, ne venias = ik ben bang, dat je komt — timeo, ne non venias = ik ben bang, dat je niet komt • ut kan zowel “opdat” als “zodat” betekenen, maar ne alleen “opdat niet” 2. Niet verplicht In alle andere gevallen is de coniunctivus niet verplicht. Hij voegt dan een extra nuance toe die tot uiting moet komen in de vertaling. a. In bijvoeglijke bijzinnen, dus zinnen die beginnen met een betrekkelijk vnw: 1. Doel, bedoeling — rex legatos misit, qui auxilium peterent = de koning stuurde gezanten, die om hulp moesten vragen 2. Reden — Newton, qui orator non esset, pauca locutus est = Newton zei weinig, omdat hij geen spreker was 3. Nadrukkelijke bijvoeglijke bepaling — Newton non est, qui multa dicat = Newton is niet iemand, die veel zegt b. Na quod, quia om expliciet een subjectieve reden aan te geven — Germanis bellum intulimus, quia nobis nihil restaret = we hebben de Germanen de oorlog verklaard, omdat ons niets anders restte (volgens ons, in onze ogen) —25— WERKWOORD : NAAMWOORDELIJKE VORMEN Een naamwoordelijke werkwoordsvorm is tegelijk werkwoord (ww) en naamwoord (nw). Als ww kan hij een woordgroep vormen met objecten en bepalingen. Als nw neemt hij de functie van een znw of bnw aan. Infinitivus Infinitivus, infinitivuswoordgroep en ACI hebben in de zin de functies van een zn als onderwerp of als lijdend voorwerp. 1. Onderwerp — errare humanum est = vergissen is menselijk — librum legere humanum est = een boek lezen is menselijk — in sole librum legere humanum est = in de zon een boek lezen is menselijk — homines libros legere constat = het staat vast dat mensen boeken lezen 2. Lijdend voorwerp — legere volo = ik wil lezen — in sole librum legere volo = ik wil een boek lezen in de zon — me librum legere velle putas = jij denkt dat ik een boek wil lezen Accusativus Cum Infinitivo = ACI Een ACI bestaat uit een infinitivus(woordgroep) met een accusativus als onderwerp daarvan: navis venit = nominativus + persoonsvorm videmus navem venire = persoonsvorm + accusativus + infinitivus Een ACI hangt altijd af van een persoonsvorm. De accusativus en de infinitivus zijn de twee vaste herkenningspunten in de ACI, ongeacht de hoeveelheid bepalingen die zijn toegevoegd: navem hodie magnum in portum celebris Roterodami celeriter venire videmus = we zien het schip vandaag snel naar de grote haven van roemrucht Rotterdam komen. Infinitivi in de ACI Praesens actief feminam virum vocare video = ik zie dat de vrouw de man roept feminam virum vocare vidi = ik zag dat de vrouw de man riep Praesens passief virum vocari video = ik zie dat de man wordt geroepen virum vocari vidi = ik zag dat de man werd geroepen Perfectum actief feminam virum vocavisse video = ik zie dat de vrouw de man heeft geroepen feminam virum vocavisse vidi = ik zag dat de vrouw de man had geroepen Perfectum passief virum vocatum esse video = ik zie dat de man is geroepen virum vocatum esse vidi = ik zag dat de man was geroepen Futurum actief feminam virum vocaturam esse video = ik zie dat de vrouw de man zal roepen feminam virum vocaturam esse vidi = ik zag dat de vrouw de man zou roepen Futurum passief feminam vocatum iri video = ik zie dat de vrouw zal worden geroepen feminam vocatum iri vidi = ik zag dat de vrouw zou worden groepen N.B. • de infinitivus van het perfectum passief en de infinitivus van het futurum actief komen in de ACI vaak voor zonder esse Participium = Deelwoord Het participium is tegelijk een werkwoord (ww) en een bijvoeglijk naamwoord (bn). Als ww vormt het een groep met objecten en bepalingen. Als bn sluit het zich aan bij een ander naamwoord in geslacht, getal en naamval. — rex populis victis parcit = de koning spaart de overwonnen volkeren Vaak staat het participium als dubbelverbonden bepaling in de zin: — rex vocans venit = de koning komt roepend — rex vocans uxorem venit = de koning komt, terwijl hij z’n vrouw roept Evenals een infinitivus kan ook een participium een woordgroep met meerdere bepalingen vormen. In de praktijk gebeurt dit vooral in het perfectum (dus met voltooide deelwoorden). — praesens: uxorem intrantem rex vocat = de koning roept z’n vrouw die binnenkomt — perfectum: uxorem vocatam rex salutat = de koning groet z’n vrouw die is geroepen — deponens: uxorem ingressam rex salutat = de koning groet z’n vrouw, nadat ze is binnengekomen N.B. • persoonvormen van het perfectum passief en het plusquamperfectum passief bestaan uit een voltooid deelwoord met een persoonsvorm van esse; deze persoonsvorm van esse wordt nogal eens weggelaten, zodat alleen het deelwoord overblijft—dat dan dus een persoonsvorm is! • het toekomend deelwoord kan aangeven dat iemand zal, maar ook dat iemand van plan is om te of op het punt staat om te of voorbestemd is om te • het participium kan zelfstandig worden gebruikt, zoals elk bn: — morituri te salutant = zij die gaan sterven, groeten u • soms ligt de nadruk op de handeling die door het participium wordt uitgedrukt: — laesa maiestas = het schenden van de majesteit = majesteitsschennis —26— WERKWOORD : NAAMWOORDELIJKE VORMEN Ablativus absolutus = abl. abs. Een abl. abs. bestaat uit een naamwoord en een participium(woordgroep) in de ablativus. Een abl. abs. vormt een bijwoordelijke bepaling in de zin. Het wezenlijke verschil met andere participiumwoordgroepen is dat de abl. abs. grammaticaal volledig losstaat van de rest van de zin. Vandaar z’n naam: absolutus = losgemaakt. Het naamwoord in de abl. abs. heeft dus geen andere grammaticale taak in de zin, het heeft alleen een taak als onderdeel van de abl. abs. • praesens: viro vocante rex intrat = terwijl de man roept, komt de koning binnen viro filium vocante rex intrat = terwijl de man z’n zoon roept, komt de koning binnen • perfectum: viro ad uxorem ducto filius abiit = toen de man naar zijn vrouw was gebracht, vertrok de zoon • deponens: rege ingresso vir uxorem vocavit = toen de koning was binnengekomen, riep de man z’n vrouw N.B. Een dubbelverbonden bepaling kan op diverse manieren worden vertaald: — a rege vocatus = door de koning geroepen = toen/nadat/wanneer hij is geroepen = omdat/hoewel hij is geroepen Hetzelfde geldt voor de ablativus absolutus. ND-vormen 1. Gerundium Het gerundium is het ww. gebruikt als zelfstandig naamwoord. Er zijn vier vormen, afhankelijk van de functie die het gerundium heeft in de zin: gen dat acc abl bibendi ars bibendo operam dat ad bibendum tempus est bibendo tempus fugit de kunst van het drinken ze doet moeite voor het drinken het is tijd om te drinken de tijd vervliegt door het drinken N.B. Als het ww. de functie van onderwerp of lijdend voorwerp heeft, wordt de infinitivus gebruikt: — bibere facile est = drinken is gemakkelijk — bibere amat = ze houdt van drinken 2. Gerundivum Het gerundivum is het ww. gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Er zijn evenveel vormen als bij een gewoon bijvoeglijk naamwoord. Het gerundivum komt op twee manieren voor: a. Gerundivumwoordgroep Bij ww. die een lijdend voorwerp kunnen hebben (transitieve ww.), kan een gerundivumwoordgroep worden gebruikt in plaats van een gerundium + lijdend voorwerp: — ars gerendi bellum = de kunst van het oorlog voeren = ars gerendi belli — tempus bibendi aquam = de tijd van het water drinken = tempus bibendae aquae De gerundivumwoordgroep wordt in dezelfde functies gebruikt als het gerundium: gen dat acc abl aquae bibendae ars aquae bibendae operam dat ad bibendam aquam tempus est bibenda aqua tempus fugit de kunst van het water drinken ze doet moeite voor het water drinken het is tijd voor het water drinken de tijd vervliegt door het water drinken b. Gerundivum van verplichting Als aanvulling in de nominativus bij het ww. esse geeft het gerundivum aan dat iets moet worden gedaan. In dit geval is het gerundivum ook in getal en geslacht gelijk aan het onderwerp van de zin: — aqua bibenda est = er moet water worden gedronken — bellum gerendum est = de oorlog moet worden gevoerd Dit gerundivum van verplichting is altijd passief. Handelende personen worden aangegeven door een dativus of door het voorzetsel a/ab + ablativus: — aqua mihi bibenda est = ik moet water drinken — a praeside bellum gerendum est = de president moet oorlog voeren Bij ww. die geen lijdend voorwerp kunnen hebben (intransitieve ww.), is een gerundivum van verplichting altijd onzijdig, zonder onderwerp: — cenandum est = er moet worden gedineerd — tibi cenandum est = jij moet dineren — tibi pecuniae parcendum est = jij moet bezuinigen N.B. Een gerundivum kan ook als een zuiver bnw. worden gebruikt: — bellum horrendum = een huiveringwekkende oorlog —27— ZINSBOUW Een lange samengestelde zin heet een periode. Een periode is een combinatie van één of meer hoofdzinnen, bijzinnen en woordgroepen. Het is meestal moeilijker om de woordgroepen in een zin te herkennen dan om bijzinnen te onderscheiden. Let daarom bij het analyseren van een periode op alle werkwoordsvormen, want niet alleen persoonsvormen, maar alle werkwoordvormen zijn de sleutel tot het ontdekken van de zinsopbouw. Voor het vormen van een zin heb je minimaal een persoonsvorm nodig. Voor alle andere functies in een zin kunnen bijzinnen worden gebruikt. Iedere persoonsvorm heeft een onderwerp, maar dat onderwerp hoeft niet expliciet in de zin te zijn uitgedrukt. Het kan opgesloten zijn in de persoonsvorm zelf (audit = zij hoort). De aard van het werkwoord (ww.) bepaalt of er andere aanvullingen kunnen zijn: 1. ww. zonder aanvulling, zoals dormire, surgere, ridere (slapen, opstaan, lachen) 2. ww. met als aanvulling een naamwoord in de nominativus —regina est = ze is koningin —rex habetur = hij wordt beschouwd als koning 3. ww. met als aanvulling een naamwoord in de genitivus —matris suae meminit = ze herinnert zich haar moeder 4. ww. met als aanvulling een naamwoord in de dativus —matri suae credit = ze gelooft haar moeder 5. ww. met als aanvulling een naamwoord in de accusativus a. één aanvulling : accusativus —feminam videt = ze ziet de vrouw b. twee aanvullingen : accusativus + dativus —feminae librum dat = ze geeft de vrouw een boek c. twee aanvullingen : accusativus + accusativus —discipulos linguam docet = ze leert de leerlingen een taal d. twee aanvullingen : accusativus + ablativus —Graecos libertate spoliat = hij berooft de Grieken van vrijheid e. twee aanvullingen : accusativus + genitivus —eum laesae maiestatis damnat = ze veroordeelt hem voor majesteitsschennis 6. ww. met als aanvulling een naamwoord in de ablativus —sole utitur = ze gebruikt de zon N.B. • ww. met betekenissen als “maken tot, beschouwen als, noemen, zich betonen” gaan ook vergezeld van twee aanvullingen in de accusativus. In dit geval is de tweede aanvulling geen lijdend voorwerp, maar een zogenaamde dubbelverbonden bepaling, d.w.z. een bepaling die verbonden is met zowel het lijdend voorwerp als de persoonsvorm: —sapientem Cartesius se praebet = Descartes betoont zich slim (doet zich slim voor) 7. ww. met als aanvulling een infinitivus(woordgroep) als lijdend voorwerp —libros legere solet = ze is gewend om boeken te lezen 8. ww. met als aanvulling een ACI als lijdend voorwerp —reginam vivere gaudes = je bent blij dat de koningin leeft N.B. • sommige ww. kunnen als aanvulling een infinitivus of ACI als lijdend voorwerp hebben: —legere volo = ik wil lezen —te legere volo = ik wil dat jij leest (want: ik wil jou lezen is onzin) —te ridere volo = ik wil dat jij lacht • onpersoonlijke uitdrukkingen kunnen een inf. of ACI als aanvulling als onderwerp hebben: —libros legere necesse est = boeken lezen is nodig —te libros legere necesse est = jij moet boeken lezen 9. ww. met als aanvulling een bijzin a. een bijzin die met ut of ne kan beginnen —hortamur, ut bibatis = we sporen jullie aan om te drinken —hortatur, ne bibas = ze spoort je aan om niet te drinken b. een bijzin die alleen met ne kan beginnen (na ww. van angst, gevaar, verhindering) —timet, ne bibas = ze is bang, dat jij drinkt —impedit, ne bibas = ze belet, dat jij drinkt Bij deze ww. begint de bijzin met quin of quominus, als de hoofdzin ontkennend is: —non impedimus, quin bibatis = we beletten niet, dat jullie drinken ESSE Sommige werkwoorden hebben verschillende betekenissen afhankelijk van de aanvulling waarmee ze gepaard gaan. Het ingewikkeldst is esse. 1. met een aanvulling in de nominativus a. diverse passieve persoonsvormen (vocatus sum) b. infinitivus futurum actief (vocaturus esse) c. gerundivum van verplichting (aqua est bibenda) d. naamwoord als aanvulling als onderwerp (rex pater est) 2. met een aanvulling in de genitivus : kenmerk, eigenschap —res nullius momenti est = de zaak is van geen belang —boni civis est oboedire = een burger hoort te gehoorzamen 3. met een aanvulling in de dativus a. één aanvulling : bezit —est tibi domus = er is voor jou een huis = jij hebt een huis b. twee aanvullingen : doel, strekking —domus tibi cordi est = het huis gaat jou ter harte —tuum ingenium tibi honori est = je karakter strekt jou tot eer —28— Vraagzinnen Een enkelvoudige vraag wordt ingeleid door: a. een vragend vnw. quis fecit? = wie heeft het gedaan? qui vir fecit? = welke man heeft het gedaan? b. een vragend bijwoord ubi est? = waar is ze? quando mortua est? = wanneer is ze gestorven? c. een vraagwoordje tune librum legisti? = heb jij een boek gelezen? nonne librum legisti? = jij hebt toch een boek gelezen? (ja) num librum legisti? = jij hebt toch geen boek gelezen? (nee) Een tweeledige vraag wordt gemaakt met : a. utrum ... an utrum tu me amas an illa? = hou jij van me of zij? b. ne ... an tune me amas an illa? = hou jij van me of zij? c. an tu me amas an illa? = hou jij van me of zij? Nominativus Cum Infinitivo = NCI Als wat er wordt gezegd belangrijker is dan wie het zegt, kan een NCI worden gebruikt in plaats van een ACI. De handelende persoon is onbekend of onbelangrijk. De persoonsvorm is passief. De woordgroep met nominativus en infinitivus is onderwerp van de persoonsvorm. In het Nederlands wordt de handelende persoon hier meestal aangeduid als “ze” of “men”. —ACI : Graeci dicunt Homerum fuisse caecum = de Grieken zeggen dat Homerus blind was —NCI : Homerus caecus fuisse dicitur = ze zeggen dat Homerus blind was DE TEKST Woordgroep Een woordgroep is een groep woorden rondom een kernwoord die een grammaticale band hebben. Het kernwoord is meestal een zelfstandig naamwoord (zn) of een werkwoordsvorm. Een werkwoordsvorm kan een woordgroep vormen met een onderwerp, een meewerkend voorwerp, een lijdend voorwerp en bijwoordelijke bepalingen. De vorming hangt af van het ww. in kwestie. Een woordgroep rondom een persoonsvorm is een hoofdzin of bijzin. Een woordgroep rondom een naamwoordelijke werkwoordsvorm speelt de rol van naamwoord. Een zn kan een woordgroep vormen met bijvoeglijke bepalingen en voorzetsels. Een woordgroep bestaat uit minimaal twee woorden, maximaal uit een hele zin. Vaak zie je kleinere woordgroepen binnen een grotere woordgroep. Woordvolgorde De plaats en volgorde van woorden en woordgroepen in de zin is niet doorslaggevend voor hun betekenis of functie, wat in moderne talen vaak wel zo is. Maar: Cicero dobbelt niet. Dat wil zeggen, de woordvolgorde in een Latijnse zin is niet willekeurig of toevallig. Door de plaatsing van de woorden legt de schrijver nadruk op bepaalde woorden. Daarom is het goed om bij het vertalen zoveel als mogelijk de volgorde van het Latijn aan te houden. Vertalen is interpreteren en kiezen. Woorden moet je interpreteren in hun samenhang met andere woord(groep)en. Bepaal je keuze altijd op basis van het zinsverband en het tekstverband. Bedenk altijd dat je geen sudoku oplost, maar een tekst, een mededeling, een boodschap met een logische inhoud, met een bedoeling, met een communicatieve functie. Grammatica en inhoud ondersteunen elkaar. Gebruik ze allebei om een Latijnse zin te begrijpen en vertalen. Bij het interpreteren van een tekst bieden bepaalde soorten woorden hulp. Let voor de zinsbouw op verbindingswoorden, voor de inhoud op signaalwoorden. —29— Verbindingswoorden De hoofdbouwstenen van een zin worden duidelijk uit de persoonsvormen. De ordening van de hoofdbouwstenen worden duidelijk uit de verbindingswoorden, want zij vormen het cement tussen de diverse woorden, woordgroepen, hoofdzinnen en bijzinnen. Er zijn twee soorten verbindingswoorden: nevenschikkend en onderschikkend. Nevenschikkende verbindingswoorden Nevenschikkende verbindingswoorden zetten twee gelijksoortige bouwstenen op één lijn: —twee znn : matrem et patrem videt = ze ziet vader en moeder —twee bnn : bonus et sapiens filius est = hij is een goede en wijze zoon —twee bijwoorden : velociter et pulchre scribit = ze schrijft snel en mooi —twee persoonsvormen : veni et vidi = ik kwam en ik zag —twee werkwoordsvormen : venire et videre volo = ik wil komen en zien 1. Tussen twee woord(groep)en —et, ac, atque, -que —aut, -ve 2. Tussen twee werkwoordsvormen —at, autem —sed —nam, enim 3. Tweeledig —et ... et, cum ... tum —non solum ... sed etiam —neque ... neque, nec ... nec —aut ... aut, sive ... sive, seu ... seu, vel... vel —modo ... modo, nunc ... nunc = opdat niet, om niet te • (vrezen) dat = (aarzelen) om = (niet beletten) dat 3. voegwoorden met indicativus of coniunctivus —cum + indic. + coni. —dum + indic. + coni. —donec + indic. + coni. —ut + indic. + coni. = wanneer, toen = toen, nadat • omdat • hoewel = terwijl • zolang als • totdat = totdat, opdat intussen • mits = zolang als • totdat = opdat intussen = zoals • zodra = opdat, om te • zodat = en = of = maar, en (verder) = maar = want = zowel ... als = niet alleen ... maar ook = niet ... en evenmin = of ... of, hetzij ... hetzij = nu eens ... dan weer Onderschikkende verbindingswoorden Een bijzin wordt ingeleid door een voegwoord, een vraagwoord of een betrekkelijk vnw. Een voegwoord leidt meestal een bijwoordelijke bijzin in. Een betrekkelijk voornaamwoord leidt een bijvoeglijke bijzin in. Er zijn drie soorten voegwoorden: 1. voegwoorden met indicativus —quia, quod, quoniam —quamquam, etsi, tametsi, etiamsi —si • nisi • quodsi —sicut, tamquam —tamquam, quasi, velut —priusquam, antequam —postquam —simul, simulac, ubi primum, cum primum 2. voegwoorden met verplichte coniunctivus —ne —quin —quin • quominus = omdat = hoewel = als • als niet • maar als = zoals = alsof = voordat = nadat = zodra Signaalwoorden Signaalwoorden ondersteunen de inhoud van een mededeling. Ze leggen inhoudelijke verbanden tussen bijvoorbeeld hoofdzin en bijzin, zinnen onderling of delen van een tekst. Zo helpen ze bij een goede interpretatie. Signaalwoorden geven ook informatie over de opbouw van een tekst. In een verhaal zeggen ze bijvoorbeeld iets over duur en volgorde van gebeurtenissen en hun onderlinge verband. In een pleidooi brengen ze ordening aan. tijdsverhouding nunc, tunc, tum olim, quondam, aliquando modo, nuper subito, repente mox, statim iam, tandem, denique interea, interim, simul nondum, adhuc, diu interdum, saepe volgorde primo, deinde, inde, postremo antea, postea iterum, rursus argument nam, enim, quippe toevoeging quoque, etiam, praeterea immo, quin etiam tegenstelling sed, at verum, vero, autem, tamen quidem ... sed conclusie igitur, itaque, ergo propterea, ideo —30— Verwijswoorden Verwijswoorden zijn woorden die in een zin een ander woord vervangen. Er zijn twee groepen: 1. Voornaamwoorden Voornaamwoorden vervangen een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord. Voornaamwoorden ontlenen hun inhoud aan de context: Het tekstverband bepaalt, wie of wat er schuilt gaat achter woorden zoals ille (die, hij), id (dat) of quibus (bv. waardoor). Aanwijzende voornaamwoorden hebben de ruimste verwijsfunctie. Ze verwijzen naar een woord, een woordgroep, een zin of zelfs naar een groter tekstdeel. N.B. • ille ... hic • illud ... hoc = eerstgenoemde ... laatstgenoemde = het voorafgaande ... het volgende 2. Bijwoordelijke verwijswoorden Bijwoordelijke verwijswoorden vervangen een uitgebreidere bijwoordelijke bepaling De verwijzende functie van onderstaande bijwoorden zijn te vergelijken met die van voornaamwoorden: plaats ubi ibi hic illic usquam nusquam ubique alibi waar daar hier daar ergens nergens overal elders unde inde hinc illinc undique waarvandaan daarvandaan hiervandaan daarvandaan van alle kanten quo eo huc illuc waarheen daarheen hierheen daarheen tijd quando tum, tunc umquam numquam aliquando wanneer toen ooit nooit eens, ooit manier quomodo ut (sic)ut quemadmodum adeo sic tam tam hoe hoe (zo)als (zo)als zo(zeer) zo (bij ww.) zo (bij bijv. nw.) zo (bij bijwoorden) —31— Grammaticale termen ablativus = vijfde naamval accusativus = vierde naamval adiectivum = bijvoeglijk naamwoord adverbium = bijwoord attributief = bijvoeglijk comparativus = vergrotende trap coniunctivus = aanvoegende wijs dativus = derde naamval declinatie = verbuiging(sgroep) femininum = vrouwelijk futurum = onvoltooid toekomende tijd futurum exactum = voltooid toekomende tijd genitivus = tweede naamval imperativus = gebiedende wijs imperfectum = onvoltooid verleden tijd indicativus = aantonende wijs infinitivus = hele werkwoord (onbepaalde wijs) intransitief = onovergankelijk ww. (ww. zonder lijdend voorwerp, bijv. ambulare = lopen) masculinum = mannelijk neutrum = onzijdig nominativus = eerste naamval participium = deelwoord perfectum = voltooid tegenwoordige tijd plurale = meervoud plusquamperfectum = voltooid verleden tijd positivus = stellende trap ppa = participium praesens actief = tegenwoordig deelwoord ppp = participium perfectum passief = voltooid deelwoord praesens = onvoltooid tegenwoordige tijd predicatief = dubbelverbonden pronomen = voornaamwoord relativum = betrekkelijk (voornaamwoord) singulare = enkelvoud substantivum = zelfstandig naamwoord superlativus = overtreffende trap transitief = overgankelijk ww (ww. met lijdend voorwerp, bijv. facere = maken) vocativus = zesde naamval Nuttige links www.koxkollum.nl — incl. cursus Latijn met oefeningen www.latijnnederlands.nl — woordenboek Latijn online (tegen betaling) www.auxilium-online.net www.thelatinlibrary.com www.ancientlibrary.com www.columbia.edu/acis/ets/Graesse/contents.html — plaatsnamen in het Latijn www.erasmus.org —32— Zinsanalyse 1. Lees een zin helemaal door. Let op de verbindingswoorden. 2. Schrijf de zin volledig uit. Begin bij een leesteken steeds op een nieuwe regel. 3. Onderstreep alle werkwoordsvormen: a. Persoonsvormen: __________________ b. Participia (deelwoorden), infinitieven, -nd-vormen: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ 4. Omcirkel alle verbindingswoorden die een bijzin inleiden: a. Voegwoorden zoals ut, quamquam, dum, quia, cum, quod. b. Betrekkelijke voornaamwoorden zoals qui, quae, quod. c. Vraagwoorden zoals cur, quando. 5. Bestudeer de persoonsvormen: a. Welke persoonsvormen staan in een hoofdzin? Schrijf HZ in de kantlijn. b. Welke persoonsvormen staan in een bijzin? Schrijf BZ in de kantlijn. 6. Bekijk de overige werkwoordsvormen. Bepaal de woordgroep en zet deze tussen strepen: /.../ Vraag jezelf daarbij af: a. Participium: Participiumwoordgroep of ablativus absolutus? In het eerste geval: Hoe staat het participium als bijvoeglijk naamwoord in de zin? b. Infinitivus: Infinitivuswoordgroep of ACI? In beide gevallen: Waarmee moet de woordgroep als onderwerp of lijdend voorwerp worden verbonden? c. –nd-vorm: Gerundium, gerundivum of gerundivum van verplichting? In de eerste twee gevallen: Welke functie in de zin? Bekijk de naamval! —33— Phaedrus, Fabulae XXIV. Rana rupta et Bos Inops perit, dum potentem vult imitari. In prato quondam rana conspexit bovem et tacta invidia tantae magnitudinis rugosam inflavit pellem. Tum natos suos interrogavit, an bove esset latior. Illi negaverunt. Rursus intendit cutem maiore nisu et simili quaesivit modo, quis maior esset. Illi dixerunt ‘bovem’. Novissime indignata, dum vult validius inflare sese, rupto iacuit corpore. bos, bovis : koe corpus, corporis (onz.) : lichaam cutis, -is (vr.) : huid iaceo (iacēre), iacui : liggen indignātus, a, um : verontwaardigd intendo (intendere), intendi, intentum : spannen invidia, -ae : jaloezie latus, a, um : breed modus, -i : manier nisus, -us : inspanning novissime (bw.) : voor de laatste keer pellis, -is (vr.) : huid pratum, -i : weiland quaero (quaerere), quaesīvi, quaesītus : vragen rana, -ae : kikker rugōsus, a, um : rimpelig, ruig rumpo (rumpere), rupi, ruptus : breken rursus (bw.) : opnieuw similis, e : gelijke, gelijksoortige tango (tangere), tetigi, tactus : aanraken validus, a, um : sterk volo (velle), volui : willen —34— De oosterse koning Astyages heeft een boze droom, die hem bang maakt. Hij ontbiedt waarzeggers om zijn droom te laten verklaren. Astyages erat rex Medorum Persarumque. Quadam nocte rex ille somnium habebat de filia sua, quod eum valde terrebat. Statim servos ad se vocavit. Timore vexatus clamavit: “Cito magos vocate eosque ante me ducite.” Cum magi advenissent, terribile somnium suum rex narravit et dixit: “Nunc dicite, quid somnium significet.” Illi responderunt: “Magne rex, filia tua, quae inter Persas vivit, mox filium habebit, qui te regno tuo spoliabit.” Astyages erat rex Medorum Persarumque. Quadam nocte rex ille somnium habebat de filia sua, quod eum valde terrebat. Statim servos ad se vocavit. Timore vexatus clamavit: “Cito magos vocate eosque ante me ducite.” Cum magi advenissent, terribile somnium suum rex narravit et dixit: “Nunc dicite, quid somnium significet.” Illi responderunt: “Magne rex, filia tua, quae inter Persas vivit, mox filium habebit, qui te regno tuo spoliabit.” advenio (advenire), advēni, adventus : aankomen, arriveren ante + acc. : voor cito (bw.) : snel clamo (clamare) : schreeuwen dico (dicere), dixi, dictus : zeggen duco (ducere), duxi, ductus : brengen, leiden filia, -ae : dochter inter + acc. : tussen magus, -i : waarzegger, wijze Medus, -i : Meed mox (bw.) : binnenkort narro (narrare) : vertellen nox, noctis (vr.) : nacht Persa, -ae : Pers quidam, quaedam, quoddam : een of andere regnum, -i : koninkrijk respondeo (respondēre), respondi, responsus : antwoorden rex, regis (m.) : koning servus, -i : slaaf significo (significare) : betekenen, beduiden somnium, -ii : droom spolio (spoliare) + abl. : beroven van statim (bw.) : onmiddellijk terreo (terrēre), terrui, territus : bang maken terribilis, e : angstaanjagend timor, -ōris (m.) : angst valde (bw.) : zeer vexo (vexare) : kwellen vivo (vivere), vixi, victus : leven —35— Gaius Iulius Caesar, De bello Gallico commentarii Julius Caesar beschrijft Gallië voor zijn Romeinse lezers. Onder Gallië verstaan de Romeinen niet alleen het tegenwoordige Frankrijk, maar ook het hedendaagse België en Zwitserland. Gallia est omnis divisa in partes tres, quarum unam incolunt Belgae, aliam Aquitani, tertiam illi, quos nostra lingua Gallos appellamus. Hi omnes lingua, institutis et legibus inter se differunt. Horum omnium fortissimi sunt Belgae, quia a cultu atque humanitate Romanorum longissime absunt et quia minime important ea, quae ad effeminandos animos pertinent. Cum Germanis continenter bellum gerunt. Helvetii quoque reliquos Gallos virtute praecedunt, quod fere cotidie cum Germanis contendunt. absum (abesse), afui : verwijderd zijn (van : ab; ex; abl.) alius, alia, aliud : andere (van meer dan twee) appello (appellare) : noemen Aquitānus, -i : Aquitaniër Belga, -ae : Belg bellum, -i : oorlog contendo (contendere), contendi, contentus : strijden continens, -ntis: onafgebroken cotidie (bw.) : dagelijks cultus, -us : beschaving differo (differre), distuli, dilatus : verschillen divīdo (dividere), divīsi, divīsus : verdelen effemino (effeminare) = verwijven, week maken fere (bw.) : bijna fortis, e : sterk, dapper Gallus, -i : Galliër Germanus, -i : Germaan gero (gerere), gessi, gestus : voeren Helvetius, -i : Zwitser humanitas, -ātis : cultuur importo (importare) : invoeren incolo (incolere), incolui, incultus + acc. : bewonen institutum, -i : gewoonte, gebruik inter se : onderling lex, legis (vr.) : wet lingua, -ae : tong, taal longus, a, um : lang, ver minimus, a, um : minst omnis, e : gehele pars, partis (vr.) : deel, gedeelte pertineo (pertinēre) ad : betrekking hebben op praecēdo (praecedere), praecessi, praecessus (+ abl.) : overtreffen (in) reliquus, a, um : overige Romānus, -i : Romein tertius, a, um : derde unus, una, unum : één virtus, -ūtis : dapperheid, deugd —36— NOVUM TESTAMENTUM Nieuwe Testament in de vertaling van Erasmus, Evangelie van Mattheus, 5:1–17 Cum vidisset autem turbas, ascendit in montem. Et cum consedisset, accesserunt ad illum discipuli eius. Et postquam aperuisset os suum, docebat illos dicens: “Beati pauperes spiritu, quoniam illorum est regnum caelorum. Beati, qui lugent, quoniam illi consolationem accipient. Beati mites, quoniam ipsi haereditatem accipient terrae. Beati, qui esuriunt et sitiunt iustitiam, quoniam ipsi saturabuntur. Beati misericordes, quia ipsi misericordiam consequentur. Beati, qui mundo corde sunt, quoniam ipsi Deum videbunt. Beati pacifici, quoniam ei filii Dei vocabuntur. Beati, qui persecutionem patiuntur propter iustitiam, quoniam illorum est regnum caelorum. [...] Gaudete et exsultate, quoniam merces vestra multa est in caelis. [...] Vos estis lux mundi. Non potest oppidum abscondi supra montem situm. Neque accendunt lucernam et ponunt illam subter modium, sed super candelabrum, et lucet omnibus, qui sunt in domo. Sic luceat lux vestra coram hominibus, ut videant vestra bona opera glorificentque Patrem vestrum, qui est in caelis. Ne existimetis, quod venerim ad destruendam legem aut prophetas. Immo non veni, ut destruam, sed ut compleam.” abscondo (abscondere), abscondi, absconditus : verbergen accendo (accendere), accendi, accensus : aansteken, ontsteken aperio (aperire), aperui, apertus : openen ascendo (ascendere), ascendi, ascensus : klimmen, beklimmen candelabrum, -i : standaard, kandelaar compleo (complēre) : vullen, vervullen consequor (consequi), consecūtus sum : bereiken, verkrijgen consīdo (considere), consēdi : gaan zitten consolatio, -ōnis (vr.) : troost cor, cordis (m.) : hart coram + abl. : in aanwezigheid van destruo (destruere), destruxi, destructus : verwoesten discipulus, -i : leerling esurio (esurire) + acc. : hongeren naar existimo (existimare) : menen exsulto (exsultare) : jubelen glorifico (glorificare) : eren, roemen haereditas, -ātis (vr.) : erfenis lex, legis (vr.) : wet luceo (lucēre) : licht geven, schijnen, stralen lucerna, -ae : lamp lugeo (lugēre) : rouwen merces, mercēdis (vr.) : beloning misericordia, -ae : barmhartigheid misericors, -rdis : barmhartig mitis, e : zacht modium, -i : korenmaat mundus, a, um : schoon, zuiver opus, operis (onz.) : werk os, oris (onz.) : mond pacificus, a, um : vredestichtend patior (pati), passus sum : lijden, verdragen, verduren pauper, -ris : arm, armoedig persecutio, -ōnis (vr.) : vervolging saturo (saturare) : verzadigen sitio (sitire) + acc. : dorsten naar spiritus, -us : geest —37— Digitale Nieuwsbrief van de Europese Unie, No. 1, d.d. 30–6–2006 Conspectus rerum Latinus 1/2006 Finnis Unioni Europaeae praesidentibus in morem venit, ut de rebus ad praesidentiam spectantibus Conspectus Latinus divulgaretur. Anno undebismillesimo (1999), cum Finnia praesidentiam teneret, ille conspectus oculos animosque Europaeorum in se convertit atque multis et benignis commentariis apud eos acceptus est. Quae cum ita sint, Conspectus etiam anno bis millesimo sexto (2006) Latine redigitur. Accedit, quod usus linguae Latinae cultui humano Europaeo honorem habet et de radicibus societatis Europaeae usque ad Antiquitatem classicam pertinentibus omnes commonefacit. accēdit, quod : daar komt bij, dat accipio (accipere), accēpi, acceptus : aanvaarden, opnemen antiquitas, -ātis (vr.) : oudheid benignus, a, um : welwillend, vriendelijk classicus, a, um : klassiek commentarius, -ii : opmerking commonefacio (commonefacere) de + abl. : herinneren aan, wijzen op conspectus, -us : waarneming, overzicht converto (convertere) in + acc. : richten op cultus, -us : vorming, ontwikkeling, beschaving, cultuur divulgo (divulgare) : verspreiden Europaeus, a, um : Europees Finnia, -ae : Finland Finnus, -i : Fin honor, -ōris (m.) : eer, achting humānus, a, um : menselijk lingua, -ae : tong, taal pertineo (pertinēre) : zich uitstrekken, reiken praesidentia, -ae : voorzitterschap praesideo (praesidēre), praesēdi, praesessus : voorzitten radix, radīcis (vr.) : wortel redigo (redigere), redēgi, redactus : terugbrengen, brengen societas, -ātis (vr.) : gemeenschap, gezelschap specto (spectare) ad + acc. : betrekking hebben op unio, -ōnis (vr.) : eenheid, unie usque ad + acc. : helemaal tot aan —38— Lorenzo Valla (1407–1457), Elegantiae linguae Latinae Valla’s boek—Finesses van de Latijnse Taal—is een woordenboek, grammatica en naslagwerk van het Latijn. Dit voorwoord bij het eerste hoofdstuk is een lofzang op het Latijn. Valla vertelt hoe vele volkeren het juk van de Romeinse overheersing allang hebben afgeworpen, maar nog steeds het Latijn koesteren. Cum saepe mecum nostrorum maiorum res gestas aliorumque considero, mihi videntur nostri homines non modo dicionis propagatione, verum etiam linguae propagatione antecelluisse ceteris omnibus. Qui per totum paene occidentem, per septemtrionis, per Africae non exiguam partem brevi spatio linguam Romanam celebrem et quasi reginam fecerunt: opus nimirum multo praeclarius multoque speciosius quam ipsum imperium propagavisse. Itaque nostri maiores bellis ceteros homines superaverunt, sed suae linguae ampliatione se ipsos superaverunt. Haec lingua enim gentes illas populosque omnes omnibus artibus, quae liberales vocantur, instituit. Haec viam eisdem ad omnem sapientiam munivit. Haec denique praestitit, ne barbari amplius dici possent. Illud imperium Romanum iam pridem (tamquam ingratum onus) gentes nationesque abiecerunt. Hunc sermonem quasi deum quendam e caelo dimissum apud se retinuerunt. Quare nobis Romanis gaudendum est: amisimus regnum, verum per hunc splendidiorem dominatum in magna adhuc orbis parte regnamus. Ibi namque Romanum imperium est, ubi Romana lingua dominatur. abicio (abicere), abiēci, abiectus : afwerpen, wegwerpen amitto (amittere), amīsi, amissus: verliezen ampliatio, -ōnis (vr.) : uitbreiding antecello (antecellere) + dat. + abl. : overtreffen (iemand in iets) artes liberāles (vr.) : vrije kunsten (zeven basisvakken in onderwijs) celeber, bris, bre : veelgebruikt, beroemd denique (bw.) : ten slotte dicio, -ōnis (vr.) : gezag dimitto (dimittere), dimīsi, dimissum : neersturen dominātus, -us : heerschappij dominor (dominari), dominatus sum : heersen exiguus, a, um : klein, gering gens, gentis (vr.) : familie, stam iam pridem : allang instituo (instituere), institui, institutus (+ acc.) (+ abl.) : onderwijzen (iemand) (in iets) maiōres, -rum (mv.) : voorouders mecum = cum me munio (munire) : veiligstellen, waarborgen nimīrum (bw.) : inderdaad, werkelijk occidens, -ntis (m.) : westen onus, oneris (onz.) : last praeclārus, a, um : schitterend praesto (praestare), praestiti, praestitus : leveren, verrichten, bewerkstelligen propago (propagare) : verbreiden propagatio, -ōnis (vr.) : verbreiding quare : daarom quasi : bijna als, als het ware als regno (regnare) : koning zijn, heersen res gestae, rerum gestārum : daden sapientia, -ae : wijsheid septemtrio, -ōnis (m.) : noorden speciōsus, a, um : prachtig splendidus, a, um : prachtig —39— Jacobus de Voragine (1230–1298), Legenda Aurea De Legenda Aurea (Gouden Vertellingen) van Jacobus de Voragine is de beroemdste verzameling van heiligenlegendes uit de Middeleeuwen. Het woord legenda (onz. mv.) heeft voor de auteur de betekenis van biografie. De invloed van dit werk op beeldende kunst en literatuur is groot geweest. HISTORIA DE SANCTO GEORGIO Georgius tribunus, genere Cappadocum, pervenit olim in provinciam Libyae in civitatem, quae dicitur Silena. Iuxta quam civitatem erat stagnum instar maris, in quo draco pestifer latitabat, qui saepe populum contra se armatum in fugam converterat flatuque suo ad muros civitatis accedens omnes inficiebat. Quapropter compulsi cives duas oves quotidie illi dabant, ut eius furorem sedarent. Alioquin sic muros civitatis invadebat et aerem inficiebat, ut plurimi interirent. Cum ergo iam oves paene deficerent, maxime cum harum copiam habere non possent, inito consilio ovem cum adiuncto homine tribuebant. Cum igitur sorte omnium filii et filiae hominum darentur et sors neminem exciperet et iam paene omnes filii et filiae essent consumpti, filia regis unica sorte est deprehensa et draconi adiudicata. Tunc rex contristatus ait: “Tollite aurum et argentum et dimidium regni mei et filiam mihi dimittite, ne taliter moriatur.” Cui populus cum furore respondit: “Tu, o rex, hoc edictum fecisti et nunc omnes pueri nostri mortui sunt et tu vis filiam tuam salvare! Nisi in filia tua compleveris, quod in aliis ordinasti, succendemus te et domum tuum.” Quod rex videns coepit filiam suam flere dicens: “Heu me, filia mea dulcissima, quid de te faciam? Aut quid dicam? Unquam videbo nuptias tuas?” Et conversus ad populum dixit: “Oro, ut indutias octo dierum lugendi mihi filiam tribuatis.” Quod cum populus admisisset, in fine octo dierum reversus populus est cum furore dicens: “Quare perdis populum tuum propter filiam tuam? En omnes afflatu draconis morimur.” Tunc rex videns, quod non posset filiam liberare, induit eam vestibus regalibus et amplexatus eam cum lacrimis dixit: “Heu me, filia mea dulcissima, de te filios in regali gremio nutrire credebam et nunc vadis, ut a dracone devoreris. Heu me, filia mea dulcissima, sperabam ad tuas nuptias principes invitare, palatium margaritis ornare, tympana et organa audire, —40— et nunc vadis, ut a dracone devoreris.” Tunc illa procidit ad pedes patris petens ab eo benedictionem suam. Quam cum pater cum lacrimis benedixisset, ad lacum processit. Ut filiam beatus Georgius casu inde transiens plorantem vidit, eam, quid haberet, interrogavit. Et illa: “Bone iuvenis, velociter equum adscende et fuge, ne mecum pariter moriaris.” Cui Georgius dixit: “Noli timere, filia, sed dic mihi, quid hic praestolaris omni plebe spectante!” Et illa: “Ut video, bone iuvenis, magnifici cordis es tu, sed mecum mori desideras! Fuge velociter.” Cui Georgius: “Hinc ego non discedam, donec mihi, quid habeas, intimabis.” Cum ergo totum sibi exposuisset, ait Georgius: “Filia, noli timere, quia in Christi nomine te iuvabo.” Et illa: “Bone miles, te ipsum salvare festines, mecum non pereas. Sufficit enim, si sola peream. Nam me liberare non posses et tu mecum perires.” Dum haec loquebantur, ecce draco veniens caput de lacu levavit. Tunc puella tremefacta dixit: “Fuge, bone domine, fuge velociter.” Tunc Georgius equum ascendens et cruce se muniens draconem contra se advenientem audaciter aggreditur et lanceam fortiter vibrans et se Deo commendans illum graviter vulneravit et ad terram deiecit dixitque puellae: “Proice zonam tuam in collum draconis nihil dubitans, filia.” Quod cum fecisset, sequebatur eam draco velut mansuetissima canis. Cum ergo eum in civitatem duceret, populi hoc videntes per montes et colles fugere coeperunt dicentes: “Vae nobis, quia iam omnes peribimus!” Tunc beatus Georgius innuit iis dicens: “Nolite timere, ad hoc enim me misit Dominus ad vos, ut a poenis vos liberarem draconis. Tantummodo in Christum credite et omnes baptizemini et draconem istum occidam.” Tunc rex et omnes populi baptizati sunt, beatus Georgius evaginato gladio draconem occidit et ipsum extra civitatem efferri praecepit. Baptizati autem sunt in illa die XX milia exceptis parvulis et mulieribus. Rex autem in honorem beatae Mariae et beati Georgi ecclesiam mirae magnitudinis construxit. De cuius altari fons vivus emanat, cuius potus omnes languidos sanat. Rex vero infinitam pecuniam beato Georgio obtulit, quam ille recipere nolens pauperibus eam dari praecepit. —41— Meditationes de Prima Philosophia RENATVS CARTESIVS (1596–1650) Meditatio Prima • De iis, quae in dubium revocari possunt Animadverti jam ante aliquot annos, quàm multa ineunte aetate falsa pro veris admiserim & quàm dubia sint, quaecunque istis postea superextruxi; ac animadverti proinde funditus omnia semel in vitâ esse evertenda atque a primis fundamentis denuo inchoandum, si quid aliquando firmum & mansurum cupiam in scientiis stabilire. Sed ingens opus esse videbatur eamque aetatem expectabam, quae foret tam matura, ut capessendis disciplinis aptior nulla sequeretur. Quare tamdiu cunctatus sum, ut deinceps essem in culpâ, si, quod temporis superest ad agendum, deliberando consumerem. Opportune igitur hodie mentem curis omnibus exsolvi, securum mihi otium procuravi, solus secedo, seriò tandem & libere generali huic mearum opinionum eversioni vacabo. —42— Desiderius Erasmus (1466–1536), Brief aan Sir Thomas More Erasmus Roterodamus Thomae Moro suo S.D. Superioribus diebus cum me ex Italia in Angliam reciperem, ne totum hoc tempus, quo fuit equo insidendum, illitteratis fabulis tereretur, malui mecum aliquoties vel de communibus studiis nostris aliquid agitare vel amicorum, quos hic ut doctissimos ita et suavissimos reliqueram, recordatione frui. Inter hos tu, mi More, vel in primis occurrebas; cuius equidem absentis absens memoria non aliter frui solebam quam praesentis praesens consuetudine frui consueveram. Qua dispeream, si quid unquam in vita contigit mellitius. Ergo quoniam omnino aliquid agendum esse duxi et id tempus ad seriam commentationem parum videbatur esse accommodatum, visum est Moriae Encomium ludere. aliquoties (bw.) : een aantal keren commentatio, -ōnis (vr.) : bestudering consuetūdo, -inis (vr.) : dagelijkse omgang, gezelschap consuēvi (pf.) : ik ben gewend, ik ben gewoon contingo (contingere), contigi, contactus : ten deel vallen dispereo (disperire), disperii : omkomen duco (ducere), duxi, ductus : leiden; trekken; achten, vinden fruor (frui), fructus sum + 5 : genieten van insideo (insidēre), insedi, insessus + 3/5 : zitten op mellītus, -a, -um : (honing)zoet occurro (occurrere), occurri, occursus : voor ogen komen me recipio (recipere), recēpi, receptus : zich begeven recordatio, -ōnis (vr.) : herinnering serius, a, um : ernstig, serieus tero (terere), trivi, tritus : verslijten, slijten —43— Benedictus de Spinoza, Tractatus Theologico-Politicus, caput XX Ostenditur in libera republica unicuique et sentire, quae velit, et quae sentiat, dicere licere. [1] Si aeque facile esset animis ac linguis imperare, tuto unusquisque regnaret et nullum imperium violentum foret. Nam unusquisque ex imperantium ingenio viveret et ex solo eorum decreto judicaret, quid verum vel falsum, bonum vel malum, aequum vel iniquum esset. Sed hoc [...] fieri nequit, ut scilicet animus alterius juris absolute sit. Quippe nemo jus suum naturale (sive facultatem suam libere ratiocinandi et de rebus quibuscunque judicandi) in alium transferre neque ad id cogi potest. Hinc ergo fit, ut illud imperium violentum habeatur, quod in animos est, et ut summa majestas injuriam subditis facere eorumque jus usurpare videatur, quando unicuique praescribere vult, quid tanquam verum amplecti et tanquam falsum rejicere [...] debeat. Haec enim uniuscujusque juris sunt, quo nemo, etsi velit, cedere potest. [4] Si itaque nemo libertate sua judicandi et sentiendi, quae vult, cedere potest, sed unusquisque maximo naturae jure dominus suarum cogitationum est, sequitur in republica nunquam nisi admodum infoelici successu tentari posse, ut homines (quamvis diversa et contraria sentientes) nihil tamen nisi ex praescripto summarum potestatum loquantur. Nam nec peritissimi, ne dicam plebem, tacere sciunt. Hoc hominum commune vitium est: consilia sua, etsi tacito opus est, aliis credere. Illud ergo imperium violentissimum erit, ubi unicuique libertas dicendi et docendi, quae sentit, negatur; et contra id moderatum imperium, ubi haec eadem libertas unicuique conceditur. [11] At ponatur hanc libertatem opprimi et homines ita retineri posse, ut nihil mutire audeant nisi ex praescripto summarum potestatum. Hoc profecto nunquam fiet, ut nihil etiam, nisi quid ipsae velint, cogitent. Atque adeo necessario sequeretur, ut homines quotidie aliud sentirent, aliud loquerentur, et consequenter ut fides (in republica apprime necessaria) corrumperetur, et abominanda adulatio et perfidia foverentur, unde doli et omnium bonarum artium corruptio. Verum longe abest, ut id fieri possit, ut omnes scilicet praefinito loquantur. Sed contra quo magis libertas loquendi hominibus adimi curatur, eo contumacius contra nituntur—non quidem avari, adulatores et reliqui impotentes animi, quorum summa salus est nummos in arca contemplari et ventres distentos habere; sed ii, quos bona educatio, morum integritas et virtus liberiores fecit. —44— Ita homines plerumque constituti sunt, ut nihil magis impatienter ferant quam quod opiniones, quas veras esse credunt, pro crimine habeantur, et quod ipsis sceleri reputetur id, quod ipsos ad pietatem erga Deum et homines movet. Ex quo fit, ut leges detestari et quid vis in magistratum audeant, nec turpe, sed honestissimum putent, seditiones hac de causa movere et quodvis facinus tentare. Cum itaque humanam naturam sic comparatam esse constet, sequitur leges, quae de opinionibus conduntur, non scelestos, sed ingenuos respicere, nec ad malignos coercendum, sed potius ad honestos irritandum condi, nec sine magno imperii periculo defendi posse. [15] Ut autem porro constet ex hac libertate nulla oriri incommoda, quae non possint sola summae potestatis authoritate vitari, et hac sola homines, etsi palam contraria sentientes, facile retineri, ne invicem laedant, exempla praesto sunt nec opus mihi est ea longe petere: urbs Amstelodamum exemplo sit, quae tanto cum suo incremento et omnium nationum admiratione hujus libertatis fructus experitur. In hac enim florentissima republica et urbe praestantissima omnes cujuscunque nationis et sectae homines summa cum concordia vivunt. Et ut alicui bona sua credant, id tantum scire curant, num dives an pauper sit et num bona fide an dolo solitus sit agere. Caeterum religio vel secta nihil eos movet, quia haec coram judice ad justificandam vel damnandam causam nihil juvat. Et nulla omnino tam odiosa secta est, cujus sectarii (modo neminem laedant et suum unicuique tribuant honesteque vivant) publica magistratuum authoritate et praesidio non protegantur. Contra cum olim Remonstrantium et Contraremonstrantium controversia de religione a politicis et ordinibus provinciarum agitari incepit, tandem in schisma abiit et multis tum exemplis constitit leges, quae de religione conduntur, ad dirimendas scilicet controversias, homines magis irritare quam corrigere, alios deinde infinitam ex iisdem licentiam sumere, praeterea schismata non oriri ex magno veritatis studio (fonte scilicet comitatis en mansuetudinis), sed ex magna libidine regnandi. Ex quibus luce meridiana clarius constat eos potius schismaticos esse, qui aliorum scripta damnant et vulgum petulantem in scriptores seditiose instigant, quam scriptores ipsi, qui plerumque doctis tantum scribunt et solam rationem in auxilium vocant; deinde eos revera perturbatores esse, qui in libera republica libertatem judicii, quae non potest opprimi, tollere tamen volunt. —45— [18] His, quae in hoc tractatu agere constitueram, absolvi. Superest tantum expresse monere me nihil in eo scripsisse, quod non libentissime examini et judicio summarum potestatum patriae meae subjiciam. Nam si quid horum, quae dixi, patriis legibus repugnare vel communi saluti obesse judicabunt, id ego indictum volo. Scio me hominem esse et errare potuisse. Ne autem errarem, sedulo curavi et apprime, ut, quicquid scriberem, legibus patriae, pietati bonisque moribus omnino responderet. —46—