Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Verbuiging Zelfstandige naamwoorden nom. dat. acc. abl. gen. = onderwerp = meewerkend voorwerp = lijdend voorwerp = bijwoordelijke bepaling = bijvoeglijke bepaling Groep 1 De woorden uit de derde groep met een meervoud op -a zijn altijd onzijdig. De woorden uit de derde groep met een meervoud op -es zijn mannelijk of vrouwelijk, nooit onzijdig. Het geslacht moet je opzoeken in de woordenlijst. De uitgang genitivus mv is -um. Van een aantal zelfst. Naamw. Is de genitivus mv echter -ium (navis) De meeste woorden van groep 4 zijn mannelijk, maar manus (hand) en domus (huis) zijn vrouwelijk. Van domus kom je vaak de volgende vormen tegen met een vaste betekenis: domi = thuis, domum = naar huis, domo = van huis (af), uit huis. Alle woorden van groep 5 zijn vrouwelijk, behalve dies (dag), dit woord is mannelijk. Groep 2 Groep 3 Groep 4 Groep 5 ev nom. gen. dat. acc. abl. serv-a serv-ae serv-ae serv-am serv-a serv-us serv-i serv-o serv-um serv-o puer puer-i puer-o puer-um puer-o bell-um bell-i bell-o bell-um bell-o nav-is nav-is nav-i nav-em nav-e pater patr-is patr-i patr-em patr-e mater matr-is matr-i matr-em matr-e nomen nomin-is nomin-i nomen nomin-e man-us man-us man-ui man-um man-u res rei rei rem re mv nom. gen. dat. acc. abl. serv-ae serv-arum serv-is serv-as serv-is serv-i serv-orum serv-is serv-os serv-is puer-i puer-orum puer-is puer-os puer-is bell-a bell-orum bell-is bell-a bell-is nav-es nav-ium nav-ibus nav-es nav-ibus patr-es patr-um patr-ibus patr-es patr-ibus matr-es matr-um matr-ibus matr-es matr-ibus nomin-a nomin-um nomin-ibus nomin-a nomin-ibus man-us man-uum man-ibus man-us man-ibus res rerum rebus res rebus slavin slaaf jongen oorlog schip vader moeder naam hand ding, zaak Vocativus De naamval vocativus wordt gebruikt als men iemand aanspreekt. Alleen bij de woorden op -us uit groep 2 heeft de vocativus een andere uitgang (-e). In alle andere gevallen is hij gelijk aan de nominativus. Verbuiging Persoonlijke voornaamwoorden ev De dativus vertaal je met aan of voor. De ablativus vertaal je met met of door. De genitivus vertaal je met van. nom. gen. dat. acc. abl. 1e persoon 2e persoon ego = ik — mihi = mij me = mij me = mij tu = jij — tibi = jou te = jou te = jou 3e persoon is = hij eius = hem ei = hem eum = hem eo = hem ea = zij eius = haar ei = haar eam = haar ea = haar id = het eius = het ei = het id = het eo = het Persoonlijke voornaamwoorden kunnen nos = wij vos = jullie ei = zij eae = zij ea = zij mv nom. ook wederkerend gebruikt worden. Dat — — eorum = hen earum = hen eorum = hen gen. betekent dat degene waarop de handeling gericht nobis = ons vobis = jullie eis = hen eis = hen eis = hen dat. is ook het onderwerp van de zin is. nos = ons vos = jullie eos = hen eas = hen ea = hen acc. Bij de eerste persoon wordt me (mezelf) nobis = ons vobis = jullie eis = hen eis = hen eis = hen abl. gebruikt, bij de tweede persoon te (jezelf), bij de derde persoon wordt bij de dativus sibi (zich) gebruikt en bij de accusativus en de ablativus se (zich) gebruikt. In een A.c.I. wordt se vertaald met hij of zij (ev/mv). Verbuiging Bezittelijke voornaamwoorden ev Het bezittelijke voornaamwoord staat in dezelfde naamval, getal en geslacht als het zelfstandig naamwoord dat erbij hoort. (congruentie) Als het Latijn de bezitter van de 3e persoon (zijn, haar, hun) wil aanduiden, wordt gebruik gemaakt van de genitivus van het pers. voornaamwoord (eius, eorum, earum) mannelijk vrouwelijk onzijdig meus tuus mea tua meum tuum mijn jouw noster vester nostra vestra nostrum vestrum ons/onze jullie suus sua suum zijn/haar/hun Suus wordt gebruikt als wederkerend bezittelijk voornaamwoord van de derde persoon. Het congrueert met het zelfstandig naamwoord waar het bijhoort. © gromatica nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. mannelijk vrouwelijk me-us me-i me-o me-um me-o me-a me-ae me-ae me-am me-a me-um me-i me-o me-um me-o me-i me-orum me-is me-os me-is me-ae me-arum me-is me-as me-is me-a me-orum me-is me-a me-is mijn onzijdig Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Verbuiging Bijvoegelijk naamwoord ev Het bijvoegelijk naamwoord staat in dezelfde naamval, getal en geslacht als het zelfstandig naamwoord dat erbij hoort. (congruentie) Er zijn enkele bijv. naamw. op -er met in de nom. ev een aparte vorm voor mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Deze worden verbogen als fortis. (woordenlijst: acer, acris, acre) nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. mannelijk vrouwelijk onzijdig magn-us magn-i magn-o magn-um magn-o magn-a magn-ae magn-ae magn-am magn-a magn-um magn-i magn-o magn-um magn-o ev magn-i magn-orum magn-is magn-os magn-is magn-ae magn-arum magn-is magn-as magn-is magn-a magn-orum magn-is magn-a magn-is mv nom. gen. dat. acc. abl. nom. gen. dat. acc. abl. mannelijk vrouwelijk pulcher pulchr-i pulchr-o pulchr-um pulchr-o pulchr-a pulchr-ae pulchr-ae pulchr-am pulchr-a pulchr-um pulchr-i pulchr-o pulchr-um pulchr-o pulchr-i pulchr-orum pulchr-is pulchr-os pulchr-is pulchr-ae pulchr-arum pulchr-is pulchr-as pulchr-is pulchr-a pulchr-orum pulchr-is pulchr-a pulchr-is groot ev nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. onzijdig mooi mannelijk vrouwelijk onzijdig fort-is fort-is fort-i fort-em fort-i fort-is fort-is fort-i fort-em fort-i fort-e fort-is fort-i fort-e fort-i ev fort-es fort-ium fort-ibus fort-es fort-ibus fort-es fort-ium fort-ibus fort-es fort-ibus fort-ia fort-ium fort-ibus fort-ia fort-ibus mv nom. gen. dat. acc. abl. nom. gen. dat. acc. abl. mannelijk vrouwelijk ingens ingent-is ingent-i ingent-em ingent-i ingens ingent-is ingent-i ingent-em ingent-i ingens ingent-is ingent-i ingens ingent-i ingent-es ingent-ium ingent-ibus ingent-es ingent-ibus ingent-es ingent-ium ingent-ibus ingent-es ingent-ibus ingent-ia ingent-ium ingent-ibus ingent-ia ingent-ibus groot onzijdig reusachtig Bijwoord Bijwoorden worden gevormd van bijvoeglijke naamwoorden. Als de bijw. gevormd worden van de bijv. naamw. op -us of -er krijgen ze de uitgang -e. (magne, pulchre) Als bijw. gevormd worden van de bijv. naamw. op -is of -ns krijgen ze de uitgang -ter. (fortiter, ingenter) Een bijwoord heeft altijd dezelfde vorm! Er zijn ook woorden die alleen maar bijwoord kunnen zijn, bijv. Iterum (weer) of iam (reeds). Verbuiging Aanwijzende voornaamwoorden ev nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. mannelijk vrouwelijk hic huius huic hunc hoc haec huius huic hanc hac hi horum his hos his hae harum his has his deze, dit onzijdig mannelijk vrouwelijk hoc huius huic hoc hoc ille illius illi illum illo illa illius illi illam illa haec horum his haec his illi illorum illis illos illis illae illarum illis illas illis onzijdig mannelijk vrouwelijk illud illius illi illud illo iste istius isti istum isto ista istius isti istam ista istud istius isti istud isto illa illorum illis illa illis isti istorum istis istos istis istae istarum istis istas istis ista istorum istis ista istis die, dat (daar bij hem) © gromatica onzijdig deze, dit (daar bij jou) Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Verbuiging Betrekkelijk voornaamwoord (relativum) ev Een relativum verwijst naar een woord in het voorafgaande dat dezelfde geslacht en getal heeft als het relativum. De naamval hoeft niet met elkaar overeen te komen. De naamval wordt bepaald door de functie die het relativum in de bijzin heeft. nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. Wanneer het antecedent ontbreekt, spreekt met van een relativum met ingesloten antecedent. Vertaal het relativum dan m.b.v. ‘wie’ of ‘wat’ of m.b.v. een toegevoegd persoonlijk voornaamwoord. Een relativum vertaal je in de naamvallen nominativus en accusativus met ‘die’ of ‘dat’. Gebruik bij de naamvallen genitivus, dativus en ablativus de hulpwoorden die bij deze naamvallen horen: van, aan/voor of met/door. mannelijk vrouwelijk onzijdig qui cuius cui quem quo quae cuius cui quam qua quod cuius cui quod quo qui quorum quibus quos quibus quae quarum quibus quas quibus quae quorum quibus quae quibus Als het relativum aan het begin van een zin staat noemt men dit een relatieve aansluiting. Je vertaalt het in de nom. en acc. dan gewoon met ‘die’/‘dat’, maar in de gen., dat. en abl. vertaal je het met ‘van wie’/‘waarvan’, ‘aan wie’/‘waaraan’, ‘voor wie’/‘waarvoor’, enz. Verbuiging Vragend voornaamwoord ev Je kunt in het Latijn op verschillende manieren vragen formuleren. 1. Door middel van een vraagwoord. 2. Door middel van het signaalwoordje -ne. Je kunt -ne niet vertalen. 3. Door middel van een vragend voornaamwoord Het vragend voornaamwoord kan zelfstandig en bijvoeglijk gebruikt worden. Een zelfstandig vragend voornaamwoord wil zeggen dat er geen ander zelfstandig naamwoord met dezelfde naamval, getal en geslacht naast staat. Het vragend voornaamwoord vertaal je dan met ‘wie?’ of ‘wat?’, ‘wie?’ gebruik je bij het mannelijk en het vrouwelijk, ‘wat?’ bij onzijdig. nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. mannelijk vrouwelijk onzijdig quis cuius cui quem quo quis cuius cui quem quo quid cuius cui quid quo qui quorum quibus quos quibus qui quorum quibus quos quibus quae quorum quibus quae quibus Als het zelfstandig naamwoord bijvoeglijk is gebruikt wil dat zeggen dat er een zelfstandig naamwoord met dezelfde naamval, getal en geslacht bijhoort. Het vragend voornaamwoord vertaal je dan met ‘welke?’. A.c.I accusativus cum infinitivo Als woorden in een zin letterlijk worden aangehaald spreken we van een directe rede. Voorbeeld: Mevrouw Ziengs zegt: ‘dit is een goed grammaticablad’. Als woorden in een zin niet letterlijk worden aangehaald spreken we van een indirecte rede. Voorbeeld: Mevrouw Ziengs zegt dat dit een goed grammaticablad is. Een A.c.I. komt in het Latijn erg veel voor. Je kunt haar verwachten achter veel werkwoorden waar je in het Nederlands het verbindingswoordje ‘dat’ achter kunt zetten. Als je in een zin zo’n werkwoord tegenkomt en er staat een accusativus met een infinitivus achter heb je te maken met een A.c.I. Vertaling A.c.I.: 1. Vertaal het vervoegde werkwoord en zet er het woord ‘dat’ achter. 2. Vertaal de accusativus alsof het een nominativus is. 3. Vertaal de infinitivus alsof het een vervoegd werkwoord bij het onderwerp is. 4. Vertaal de rest van de zin. Let op: 1. Als er meerdere accusativi in een zin staan, vertaal dan altijd de eerste accusativus die je tegenkomt als nominativus. 2. Als het vervoegde werkwoord in de verleden tijd staat, dan wordt de hele zin verleden tijd. a. Laocoön dicit Graecos dolum parare. Laocoön zegt dat de Grieken een list voorbereiden. b. Laocoön dixit Graecos dolum parare. Laocoön zei dat de Grieken een list voorbereidden. c. Laocoön dicit Graecos dolum paravisse. Laocoön zegt dat de Grieken een list voorbereid hebben. d. Laocoön dixit Graecos dolum paravisse. Laocoön zei dat de Grieken een list voorbereid hadden. © gromatica Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Congruentie van het naamwoordelijk deel van het gezegde In het Latijn congrueert het naamwoorelijk deel van het gezegde in geslacht, naamval en getal met het onderwerp van de zin. Dit kan ook met het lijdend voorwerp van de zin, maar dan alleen bij een A.c.I. Predicatieve bepaling Een predicatieve bepaling is enerzijds met een naamwoord verbonden als bijvoegelijke bepaling, anderzijds heeft het de functie als bijwoordelijke bepaling bij het gezegde. Een predicatieve bepaling die uit een zelfstandig naamwoord bestaat, wordt met als vertaald. Een bijvoegelijk naamwoord kan op twee manieren vertaald worden: 1. Als bijwoord 2. Predicatief (vertalen met als) Tegenwoordig deelwoord / onvoltooid deelwoord (participium praesens actief / p.p.a.) ev Voorbeelden van tegenwoordige deelwoorden in het Nederlands zijn gillend, lachend, pratend, enz. Een tegenwoordig deelwoord is in het Nederlands te herkennen aan de kenmerkende letters –nd. Een p.p.a. is in het Latijn een werkwoordsvorm met naamvallen. Een p.p.a. wordt gevormd door achter de stam van een werkwoord uitgangen te plaatsen. Een p.p.a past zich aan in getal/geslacht/naamval aan het woord waar het bij hoort, net zoals een bijvoeglijk naamwoord dit doet. Het congrueert dus vaak (maar niet altijd) met een naamwoord. nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. mannelijk vrouwelijk onzijdig clamans clamant-is clamant-i clamant-em clamant-e clamans clamant-is clamant-i clamant-em clamant-e clamans clamant-is clamant-i clamans clamant-e clamant-es clamant-ium clamant-ibus clamant-es clamant-ibus clamant-es clamant-ium clamant-ibus clamant-es clamant-ibus clamant-ia clamant-ium clamant-ibus clamant-ia clamant-ibus Vertaling p.p.a De zin ‘canes latrantes non mordent’ kun je op vier verschillende manieren vertalen: a. Blaffende honden bijten niet. b. Honden, die blaffen, bijten niet. c. Blaffend bijten honden niet. d. Honden bijten niet, hoewel/omdat/terwijl/wanneer zij blaffen. Het Latijn maakt het meest gebruik van de vertalingsmogelijkheden c en d. De context én het eigen taalgevoel maakt echter duidelijk welke vertaling binnen de context van een verhaal de meest gewenste is. Let op: 1. Indien een p.p.a niet met een naamwoord overeen komt in naamval/getal/geslacht, maak je van het ppa een zelfstandig naamwoord door er een lidwoord voor te plaatsen. 2. Vertaal een p.p.a. nooit als het hoofdwerkwoord van een zin! Verleden deelwoord / voltooid deelwoord (participium perfectum passief / p.p.p.) mannelijk ev Voorbeelden van het verleden deelwoord in het Nederlands zijn geroepen (zijnde) of gevreesd (zijnde). Het p.p.p. wordt gevormd door achter de stam van het werkwoord -t- te plaatsen, daarachter komen de uitgangen. (de uitgangen van groep 1 en 2) Soms verandert de stam of verandert de -t- in een -s-. nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. clamat-a clamat-ae clamat-ae clamat-am clamat-a clamat-um clamat-i clamat-o clamat-um clamat-o clamat-i clamat-orum clamat-is clamat-os clamat-is clamat-ae clamat-arum clamat-is clamat-as clamat-is clamat-a clamat-orum clamat-is clamat-a clamat-is Als een participium dominant is gebruikt, ligt de nadruk op het participium. Je vertaalt het als volgt: 1. vertaal het participium als zelfstandig naamwoord 2. vertaal het zelfstandig naamwoord waar het participium mee congrueert met ‘van’. Dux fugiens movet cives. = De vlucht van de leider ontroert de burgers. © gromatica onzijdig clamat-us clamat-i clamat-o clamat-um clamat-o Dominant gebruik van het participium vb. vrouwelijk Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 De trappen van vergelijking mannelijk De comparativus is de vergrotende trap. Deze wordt gevormd door achter het bijv. naamwoord de uitgang -ior/-ius te zetten, behalve bij nom. en acc. ev onz. De verbuiging gaat hetzelfde als het zelfst. naamwoord van groep 3. De superlativus is de overtreffende trap. Deze wordt gevormd door achter het bijv. naamwoord de uitgang -issimus/rimus te zetten. De verbuiging is hetzelde als die van het zelfst. naamwoord van groep 1 en 2. Bijwoorden krijgen bij de comparativus de uitgang -ius, en bij de superlativus de uitgang -e. ev nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. vrouwelijk onzijdig longior longioris longiori longiorem logiore longior longioris longiori longiorem logiore longius longioris longiori longius logiore longiores longiorum longioribus longiores longioribus longiores longiorum longioribus longiores longioribus longiora longiorum longioribus longiora longioribus Een aantal veel voorkomende bijvoeglijke naamwoorden wijken af van de normale vorming van de trappen van vergelijking. Er zijn ook enkele vormen die niet van een bijv. naamwoord zijn afgeleid, maar van een voorzetsel of bijwoord. bonus malus magnus parvus multi - melior - peior - maior - minor - plures - optimus - pessimus - maximus - minimus - plurimi plerique goed slecht groot klein veel - beter - slechter - groter - kleiner - meer Vertaling: 1. Haec domus altior est quam illa domus. 2. Haec domus omnium altissima est. 3. Haec domus altior est. 4. Haec domus altissima est. 5. Haec domus quam altissima est. - best - slechtst - grootst - kleinst - zeer veel de meeste supra ultra intra extra pro post - superior - supremus - ulterior - ultimus - interior - intimus - exterior - extremus - prior - primus - posterior - postremus Dit huis is hoger dan dat huis. Dit huis is het hoogst van alle / allerhoogst. Dit huis is tamelijk hoog / te hoog. Dit huis is zeer hoog. Dit huis is zo hoog mogelijik. boven ginds binnen buiten voor achter - hoger - hoogst - verder - verst - meer naar binnen - binnenste - meer naar buiten - buitenste - eerder - eerst - later - laatst comparativus met vergeljiking (quam = dan) superlativus met vergelijking comparativus zonder vergelijking superlativus zonder vergelijking superlativus versterkt door quam Uter, uterque, neuter, alter Het Latijn heeft een speciale groep voornaamwoorden voor situaties waarin het gaat om twee mensen, dieren of dingen: uter = wie van beiden neuter = geen van beiden alter … alter = de een …, de ander … uterque = elk van beiden ev nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. vis vir vis — — vim vi vir viri viro virum viro vires virium viribus vires viribus viri virorum viris viros viris kracht man mannelijk nom. gen. dat. acc. abl. uter utrius utri utrum utro vrouwelijk utra utrius utri utram utra onzijdig utrum utrius utri utrum utro Verbuiging van vis en vir De vormen van vis lijkt erg op de vormen van vir. Het verschil is echter dat vir de verbuiging van groep 2 volgt en dat vis de verbuiging van groep 3 volgt. © gromatica Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Gerundium ev Het gerundium is het zelfstandig gebruikte werkwoord. Bijv. ‘het roepen’. Het gerundium van ire is: eundi, eundo, (ad) eundum, eundo. nom. gen. dat. acc. abl. — vocandi vocando (ad) vocandum vocando Gerundivum van het roepen / om te roepen aan/voor het roepen het roepen / om te roepen met/door het roepen mannelijk ev Het bijvoeglijk gebruikte werkwoord. bijv. het te leren proefwerk het te roven meisje Een gerundivum congrueert met een zelfstandig naamwoord. Een gerundivum congrueert nooit met een zelfstandig naamwoord. Een gerundivum komt (bijna) altijd voor met een vorm van het werkwoord ‘esse’. Je vertaalt de combinatie dan met ‘moet … worden’. vb. serva vocanda est = de slavin moet geroepen worden deus colendus erat = de god moest vereerd worden nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. vrouwelijk onzijdig vocandus vocandi vocando vocandum vocando vocanda vocandae vocandae vocandam vocanda vocandum vocandi vocando vocandum vocando vocandi vocandorum vocandis vocandos vocandis vocandae vocandarum vocandis vocandas vocandis vocanda vocandorum vocandis vocando vocandis Indien bij een vorm van het gerundivum geen vorm van esse staat, is het dominant gebruikt. Je vertaalt het als volgt: 1. vertaal het gerundivum als zelfstandig naamwoord 2. vertaal het zelfstandig naamwoord waarmee het congrueert met ‘van’. vb. Hostibus fugandis urbis servavit. = Door het verjagen van de vijand, redde hij de stad. Deponens Sommige werkwoorden in het Latijn heben geen actieve uitgangen, maar alleen passieve uitgangen. Je vertaalt deze vorm nooit passief, maar altijd actief. bv. loquor (spreken) = ik spreek (niet: ik word gesproken) sequebaris (volgen) = jij volgde (niet: jij werd gevolgd) conatus (proberen) = proberend (ppp wordt ppa) In de woordenlijst herken je ze omdat het hele werkwoord op een -i uitgaat. Loqui i.p.v. loquere. Sommige deponentia hebben wel enkele actieve vormen. Deze noemen we semi-deponentia. Je volgt dan de normale vertaalregels. Ablativus absolutus Een ablabs bestaat uit een (zelfstandig) naamwoord in de ablativus én een participium in de ablativus. Hoe vertaal je de ablabs? 1. Bepaal eerst of het participium een ppa of ppp is. 2. Kies een voegwoord. Bij een ppa: terwijl. Bij een ppp: nadat. 3. Vertaal het zelfstandig naamwoord in de ablativus als het onderwerp van de bijzin. 4. Vertaal het participium als vervoegd werkwoord bij het onderwerp. vb. 1. 2. Servis vocantibus in foro currunt. Terwijl de slaven roepen, rennen ze op het forum. Serva a Cornelia vocata in domum cucurrit. Nadat de slavin door Cornelia geroepen was, rende ze naar huis. Hoe weet je nu of je in een zin te maken hebt met een ablabs-constructie of gewoon met een participium met een naamwoord in de naamval ablativus. Hier bestaat een regel voor: Wanneer je het participium in de ablativus kunt weglaten en er ontstaat een participium weg → zin klopt niet = ablabs grammaticaal niet kloppende zin, dan heb je te maken met een ablabs. participium weg → zin klopt = participium Als er een zin ontstaat die wel klopt heb je te maken met een participium. 1. 2. Cives in urbe deleta dormiverunt. De burgers sliepen in de verwoeste stad. Cives liberis lacimantibus magistrum liberant. De burgers bevrijden de meester van de huilende kinderen. © gromatica Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Telwoorden In het Latijn zijn er net als in het Nederlands hoofdtelwoorden en rangtelwoorden. Van de hoofdtelwoorden worden alleen unus, duo en tres verbogen. De rangtelwoorden worden verbogen als bijvoegelijke naamwoorden van de groep magnus. nom. gen. dat. acc. abl. mannelijk vrouwelijk unus unius uni unum uno una unius uni unam una onzijdig unum unius uni unum uno mannelijk vrouwelijk duo duorum duobus duo(s) duobus duae duarum duabus duas duabus één 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 100. 1000. onzijdig duo duorum duobus duo duobus hoofdtelwoorden unus duo tres quattuor quinque sex septem octo novem decem centum mille rangtelwoorden primus secundus tertius quartus quintus sextus septimus octavus nonus decimus centesimus millesimus mannelijk vrouwelijk tres trium tribus tres tribus tres trium tribus tres tribus twee onzijdig tria trium tribus tria tribus drie Afwijkende verbuigingen van voornaamwoorden nom. gen. dat. acc. abl. Nullus (geen), ullus (een of andere), totus (geheel) en solus (alleen). De verbuiging van deze woorden is gelijk aan die van unus. Nihil (niets) en nemo (niemand). Ipse (zelf) en idem (dezelfde). Deze woorden worden op dezelfde manier verbogen als is, ea en id. ev nom. gen. dat. acc. abl. mv nom. gen. dat. acc. abl. mannelijk vrouwelijk onzijdig idem eiusdem eidem eundem eodem eadem eiusdem eidem eandem eadem idem eiusdem eidem idem eodem ev eidem eorundem eisdem eosdem eisdem eaedem earundem eisdem easdem eisdem eadem eorundem eisdem eadem eisdem mv nom. gen. dat. acc. abl. dezelfde dezelfde hetzelfde nom. gen. dat. acc. abl. nemo nullius nemini neminem nullo nihil nullius rei nulli rei nihil nulla re niemand nihil mannelijk vrouwelijk onzijdig ipse ipsius ipsi ipsum ipso ipsa ipsius ipsi ipsam ipsa ipsum ipsius ipsi ipsum ipso ipsi ipsorum ipsis ipsos ipsis ipsae ipsarum ipsis ipsas ipsis ipsa ipsorum ipsis ipsa ipsis zelf N.c.I. Nominativus cum infinitivo Een N.c.I. komt alleen voor bij bepaalde passief gebruikte werkwoorden, zoals iubere (bevelen), dicere (zeggen), vetare (verbieden), indicare (oordelen) en sinere (toestaan). Je kunt deze passieve vormen vaak goed vertalen met ‘men (zegt)’ of ‘er wordt gezegd dat’ bv. 1. 2. 3. Omnes profecti esse dicuntur. Anna bene cantavisse videtur. Romulus in numerum deorum receptus esse dicitur. = Men zegt dat iedereen vertrokken is. = Het schijnt dat Anna goed gezongen heeft. = Men zegt dat Romulus onder de goden is opgenomen. © gromatica Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Vervoeging van het latijnse werkwoord a-stam e-stam i-stam mk-stam Indicativus actief clam-o clama-s clama-t time-o time-s time-t audi-o audi-s audi-t reg-o reg-i-s reg-i-t clama-mus clama-tis clama-nt time-mus time-tis time-nt audi-mus audi-tis audi-u-nt reg-i-mus reg-i-tis reg-u-nt wij jullie zij clama-bam clama-bas clama-bat time-bam time-bas time-bat audi-e-bam audi-e-bas audi-e-bat reg-e-bam reg-e-bas reg-e-bat ik jij hij/zij/het clama-bamus clama-batis clama-bant time-bamus time-batis time-bant audi-e-bamus audi-e-batis audi-e-bant reg-e-bamus reg-e-batis reg-e-bant clama-bo clama-bis clama-bit time-bo time-bis time-bit audi-am audi-es audi-et reg-am reg-es reg-et clama-bimus clama-bitis clama-bunt time-bimus time-bitis time-bunt audi-emus audi-etis audi-ent reg-emus reg-etis reg-ent clamav-i clamav-isti clamav-it timu-i timu-isti timu-it audiv-i audiv-isti audiv-it rex-i rex-isti rex-it clamav-imus clamav-istis clamav-erunt timu-imus timu-istis timu-erunt audiv-imus audiv-istis audiv-erunt rex-imus rex-istis rex-erunt wij jullie zij clamav-eram clamav-eras clamav-erat timu-eram timu-eras timu-erat audiv-eram audiv-eras audiv-erat rex-eram rex-eras rex-erat ik jij hij/zij/het timu-eramus timu-eratis timu-erant audiv-eramus audiv-eratis audiv-erant rex-eramus rex-eratis rex-erant clamav-ero clamav-eris clamav-erit timu-ero timu-eris timu-erit audiv-ero audiv-eris audiv-erit rex-ero rex-eris rex-erit clamav-erimus clamav-eritis clamav-erint timu-erimus timu-eritis timu-erint audiv-erimus audiv-eritis audiv-erint rex-erimus rex-eritis rex-erint clama clama-te time time-te audi audi-te reg-e reg-i-te clama-re clamaturus esse clamav-isse time-re timeturus esse timu-isse audi-re auditurus esse audiv-isse reg-e-re recturus esse rex-isse schreeuwen vrezen horen regeren Praesens Als een werkwoord actief word gebruikt verricht je de handeling zelf. Imperfectum Nooit vertalen met hebben. vb. Ik schreeuwde Futurum Vertalen met zullen. vb. Ik zal schreeuwen Perfectum Vertalen met hebben of zonder hebben. vb. Ik schreeuwde vb. Ik heb gescheeuwd Plusquamperfectum Altijd vertalen met hadden. vb. Ik had gescheeuwd clamav-eramus clamav-eratis clamav-erant Futurum exactum Vertalen met zullen en hebben. Vb. Ik zal geschreeuwd hebben Imperativus Infinitivus © gromatica ik jij hij/zij/het wij jullie zij ik jij hij/zij/het wij jullie zij ik jij hij/zij/het wij jullie zij ik jij hij/zij/het wij jullie zij ev mv praesens futurum perfectum Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Vervoeging van het latijnse werkwoord Indicativus passief Praesens Als een werkwoord passief word gebruikt verricht een ander de handeling. Vertalen met worden. vb. Ik word gevreesd Perfectum Vertalen met zijn of werden. vb. Ik ben gevreesd vb. Ik werd gevreesd Futurum Vertalen met zullen en worden. Vb. Ik zal gevreesd worden Imperfectum Vertalen met werden. vb. Ik werd gevreesd Plusquamperfectum Vertalen met waren. Vb. Ik was gevreesd Futurum exactum Vertalen met zullen en zijn. Vb. Ik zal gevreesd zijn. Infinitivus a-stam e-stam i-stam mk-stam clam-or clama-ris clama-tur time-or time-ris time-tur audi-or audi-ris audi-tur reg-or reg-e-ris reg-i-tur clama-mur clama-mini clama-ntur time-mur time-mini time-ntur audi-mur audi-mini audi-u-ntur reg-i-mur reg-i-mini reg-u-ntur wij jullie zij clama-tus sum clama-tus es clama-tus est time-tus sum time-tus es time-tus est audi-tus sum audi-tus es audi-tus est rec-tus sum rec-tus es rec-tus est ik jij hij/zij/het clama-ti sumus clama-ti estis clama-ti sunt time-ti sumus time-ti estis time-ti sunt audi-ti sumus audi-ti estis audi-ti sunt rec-ti sumus rec-ti estis rec-ti sunt wij jullie zij clama-bor clama-beris clama-bitur time-bor time-beris time-bitur audi-ar audi-eris audi-etur reg-ar reg-eris reg-etur clama-bimur clama-bimini clama-buntur time-bimur time-bimini time-buntur audi-emur audi-emini audi-entur reg-emur reg-emini reg-entur wij jullie zij clama-bar clama-baris clama-batur time-bar time-baris time-batur audi-e-bar audi-e-baris audi-e-batur reg-e-bar reg-e-baris reg-e-batur ik jij hij/zij/het clama-bamur clama-bamini clama-bantur time-bamur time-bamini time-bantur audi-e-bamur audi-e-bamini audi-e-bantur reg-e-bamur reg-e-bamini reg-e-bantur wij jullie zij clama-tus eram clama-tus eras clama-tus erat time-tus eram time-tus eras time-tus erat audi-tus eram audi-tus eras audi-tus erat rec-tus eram rec-tus eras rec-tus erat ik jij hij/zij/het clama-ti eramus clama-ti eratis clama-ti erant time-ti eramus time-ti eratis time-ti erant audi-ti eramus audi-ti eratis audi-ti erant rec-ti eramus rec-ti eratis rec-ti erant wij jullie zij clamatus ero clamatus eris clamatus erit timetus ero timetus eris timetus erit auditus ero auditus eris auditus erit rectus ero rectus eris rectus erit clamati erimus clamati eritis clamati erunt timeti erimus timeti eritis timeti erunt auditi erimus auditi eritis auditi erunt recti erimus recti eritis recti erunt wij jullie zij clama-ri clama-tus esse time-ri time-tus esse audi-ri audi-tus esse reg-i rec-tus esse praesens perfectum schreeuwen vrezen horen regeren © gromatica ik jij hij/zij/het ik jij hij/zij/het ik jij hij/zij/het Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Vervoeging van het latijnse werkwoord Conjunctivus actief Praesens Als een werkwoord passief word gebruikt verricht een ander de handeling. Vertalen als indicativus. vb. Ik schreeuw Imperfectum Vertalen als indicativus. vb. Ik schreeuwde Perfectum Vertalen als indicativus. vb. Ik schreeuwde vb. Ik heb gescheeuwd Plusquamperfectum Vertalen als indicativus vb. Ik had gescheeuwd a-stam e-stam i-stam mk-stam clam-em clam-es clam-et time-am time-as time-at audi-am audi-as audi-at reg-am reg-as reg-at clam-emus clam-etis clam-ent time-amus time-atis time-ant audi-amus audi-atis audi-ant reg-amus reg-atis reg-ant wij jullie zij clama-rem clama-res clama-ret time-rem time-res time-ret audi-rem audi-res audi-ret reg-rem reg-e-res reg-e-ret ik jij hij/zij/het clama-remus clama-retis clama-rent time-remus time-retis time-rent audi-remus audi-retis audi-rent reg-e-remus reg-e-retis reg-e-rent clamav-erim clamav-eris clamav-erit timu-erim timu-eris timu-erit audiv-erim audiv-eris audiv-erit rex-erim rex-eris rex-erit clamav-erimus clamav-eritis clamav-erint timu-erimus timu-eritis timu-erint audiv-erimus audiv-eritis audiv-erint rex-erimus rex-eritis rex-erint wij jullie zij clamav-issem clamav-isses clamav-isset timu-issem timu-isses timu-isset audiv-issem audiv-isses audiv-isset rex-issem rex-isses rex-isset ik jij hij/zij/het clamav-issemus clamav-issetis clamav-issent timu-issemus timu-issetis timu-issent audiv-issemus audiv-issetis audiv-issent rex-issemus rex-issetis rex-issent schreeuwen vrezen horen regeren ik jij hij/zij/het wij jullie zij ik jij hij/zij/het wij jullie zij Conjunctivus - In de hoofdzin: In deze situatie kun je de conjunctivus op de volgende manieren vertalen, de context bepaalt de juiste vertaling. praesens aansporing (adhortativus): laat ik roepen vocem wens (obtativus): moge ik roepen twijfel: (dubitativus): moet ik roepen impf./plsq.pf. De conjunctivus impf./plsq.pf. komt vaak voor in combinatie met een bijzin die begint met het voegwoord: si. Je vertaalt de conj. impf. dan met behulp van ‘zou’. De conj. plsq.pf. met ‘zou hebben’. Deze conjunctivus geeft een niet te realiseren situatie aan,hij heet de irrealis. (irreëel betekent onwerkelijk) - In de bijzin: Een conjunctivus in de bijzin vertaal je gewoon als een indicativus, maar als de bijzin met een relativum begint vertaal je hem met behulp van ‘om (te)’ of ‘moeten’. Toch moet je goed opletten of er een indicativus of een conjunctivus in de bijzin staat. Dit is namelijk een belangrijke aanwijzing voor het vertalen van het voegwoord. De ontkenning in de bijzin is niet ‘non’, maar ‘ne’. Cum en ut zijn twee veel voorkomende voegwoorden. Deze kunnen worden gevolgd door een werkwoord in de indicativus of in de conjunctivus. Je vertaalt ze dan als volgt: cum + ind.: 1. toen + con.: 1. omdat ut + ind.: 1. zodra + con.: 1. dat 2. wanneer 2. hoewel 2. zoals 2. opdat 3. ofschoon 3. zodat cum + abl betekent (samen) met 4. om te © gromatica Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Vervoeging van het latijnse werkwoord Conjunctivus passief Praesens Als een werkwoord passief word gebruikt verricht een ander de handeling. Vertalen als indicativus. vb. Ik word gevreesd Imperfectum Vertalen als indicativus. vb. Ik werd gevreesd Perfectum Vertalen als indicativus. vb. Ik ben gevreesd vb. Ik werd gevreesd Plusquamperfectum Vertalen als indicativus vb. Ik was gevreesd a-stam e-stam i-stam mk-stam clam-er clama-eris clama-etur time-ar time-aris time-atur audi-ar audi-aris audi-atur reg-ar reg-aris reg-atur clama-emur clama-emini clama-entur time-amur time-amini time-antur audi-amur audi-amini audi-antur reg-amur reg-amini reg-antur wij jullie zij clama-rer clama-reris clama-retur time-rer time-reris time-retur audi-rer audi-reros audi-retur reg-e-rer reg-e-reris reg-e-retur ik jij hij/zij/het clama-remur clama-remini clama-rentur time-remur time-remini time-rentur audi-remur audi-remini audi-rentur reg-e-remur reg-e-remini reg-e-rentur clamatus sim clamatus sis clamatus sit timetus sim timetus sis timetus sit auditus sim auditus sis auditus sit rectus sim rectus sis rectus sit ik jij hij/zij/het clamati simus clamati sitis clamati sint timeti simus timeti sitis timeti sint auditi simus auditi sitis auditi sint recti simus recti sitis recti sint wij jullie zij clamatus essem clamatus esses clamatus esset timetus essem timetus esses timetus esset auditus essem auditus esses auditus esset rectus essem rectus esses rectus esset ik jij hij/zij/het clamati essemus timeti essemus clamati essetis timeti essetis clamati essent timeti essent auditi essemus auditi essetis auditi essent recti essemus recti essetis recti essent wij jullie zij horen regeren schreeuwen © gromatica vrezen ik jij hij/zij/het wij jullie zij Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Vervoeging esse en posse De vormen van posse zijn samengesteld uit pot-/pos- plus de vormen van esse. Vervoeging velle, malle en nolle De imperativus van nolle komt alleen voor in combinatie met een infinitivus. Vervoeging ire en ferre Indicativus actief Praesens ik jij hij/zij/het sum es est possum potes potest volo vis vult nolo non vis non vult malo mavis mavult eo is it fero fers fert sumus estis sunt possumus potestis possunt volumus vultis volunt nolumus non vultis nolunt malumus mavultis malunt imus itis eunt ferimus fertis ferunt wij jullie zij eram eras erat poteram poteras poterat volebam volebas volebat nolebam nolebas nolebat malebam malebas malebat ibam ibas ibat ferebam ferebas ferebat ik jij hij/zij/het eramus eratis erant poteramus poteratis poterant volebamus volebatis volebant nolebamus nolebatis nolebant malebamus malebatis malebant ibamus ibatis ibant ferebamus ferebatis ferebant ero eris erit potero poteris poterit volam voles volet nolam noles nolet malam males malet ibo ibis ibit feram feres feret erimus eritis erunt poterimus poteritis poterunt volemus voletis volent nolemus noletis nolent malemus maletis malent ibimus ibitis ibunt feremus feretis ferent fui fuisti fuit potui potuisti potuit volui voluisti voluit nolui noluisti noluit malui maluisti maluit ii iisti iit tuli tulisti tulit fuimus fuistis fuerunt potuimus potuistis potuerunt voluimus voluistis voluerunt noluimus noluistis noluerunt maluimus maluistis maluerunt iimus iistis ierunt tulimus tulistis tulerunt wij jullie zij Plusquamperfectum fueram fueras fuerat potueram potueras potuerat volueram volueras voluerat nolueram nolueras noluerat malueram malueras maluerat ieram ieras ierat tuleram tuleras tulerat ik jij hij/zij/het Altijd vertalen met hadden. fueramus fueratis fuerant potueramus potueratis potuerant volueramus volueratis voluerant nolueramus nolueratis noluerant malueramus malueratis maluerant ieramus ieratis ierant tuleramus tuleratis tulerant Futurum exactum — — — — — — voluero volueris voluerit noluero nolueris noluerit maluero malueris maluerit iero ieris ierit tulero tuleris tulerit — — — — — — voluerimus volueritis voluerint noluerimus nolueritis noluerint maluerimus malueritis maluerint ierimus ieritis ierint tulerimus tuleritis tulerint wij jullie zij Participium ? ? futurus ? ? ? volens, -ntes ? ? nolens, -ntes ? ? malens, -ntes ? ? iens, euntes itum iturus ferens, -ntes latum laturus ppa ppp ppf Imperativus es este potes poteste — — noli nolite — — i ite fer ferte ev mv esse futurus esse fuisse posse — potuisse velle ? voluisse nolle ? noluisse malle ? maluisse ire iturus esse iisse ferre laturus esse tulisse zijn kunnen willen niet willen liever willen gaan dragen Imperfectum Nooit vertalen met hebben. Futurum Vertalen met zullen. Perfectum Vertalen met hebben of zonder hebben. Vertalen met zullen en hebben. Infinitivus © gromatica wij jullie zij ik jij hij/zij/het wij jullie zij ik jij hij/zij/het wij jullie zij ik jij hij/zij/het praesens futurum perfectum Grammaticablad Latijn Roma: t/m les 31 Vervoeging esse en posse Vervoeging velle, malle en nolle Vervoeging ire en ferre Conjunctivus actief Praesens Imperfectum Nooit vertalen met hebben. possim possis possit velim velis velit nolim nolis nolit malim malis malit eam eas eat feram feras ferat simus sitis sint possimus possitis possint velimus velitis velint nolimus nolitis nolint malimus malitis malint eamus eatis eant feramus feratis ferant wij jullie zij essem esses esset possem posses posset vellem velles vellet nollem nolles nollet mallem malles mallet irem ires iret ferrem ferres ferret ik jij hij/zij/het essemus essetis essent possemus possetis possent vellemus velletis vellent nollemus nolletis nollent mallemus malletis mallent iremus iretis irent ferremus ferretis ferrent zijn kunnen willen niet willen liever willen gaan dragen Vervoeging ferre indicativus passief Praesens Imperfectum Nooit vertalen met hebben. Futurum Vertalen met zullen. Perfectum Vertalen met hebben of zonder hebben. ik jij hij/zij/het sim sis sit Vervoeging ferre conjunctivus passief feror ferris fertur ik jij hij/zij/het ferimus feritis feruntur wij jullie zij ferebar ferebaris ferebatur ik jij hij/zij/het ferebamur ferebamini ferebuntur ferar fereris feretur wij jullie zij ik jij hij/zij/het feremur feremini ferentur wij jullie zij latus sum latus es latus est ik jij hij/zij/het lati sumus lati estis lati sunt wij jullie zij Plusquamperfectum ? ? ? ik jij hij/zij/het Altijd vertalen met hadden. ? ? ? wij jullie zij Praesens Imperfectum Nooit vertalen met hebben. ferar feraris feratur ik jij hij/zij/het feramur feramini ferantur wij jullie zij ferrer ferreris ferretur ik jij hij/zij/het ferremur ferremini ferrentur dragen dragen © gromatica wij jullie zij wij jullie zij