grammaticablad latijn les 31

advertisement
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Verbuiging
Zelfstandige naamwoorden
nom.
dat.
acc.
abl.
gen.
= onderwerp
= meewerkend voorwerp
= lijdend voorwerp
= bijwoordelijke bepaling
= bijvoeglijke bepaling
Groep 1
De woorden uit de derde groep met een meervoud op -a zijn altijd onzijdig.
De woorden uit de derde groep met een meervoud op -es zijn mannelijk of vrouwelijk, nooit onzijdig.
Het geslacht moet je opzoeken in de woordenlijst.
De uitgang genitivus mv is -um. Van een aantal zelfst. Naamw. Is de genitivus mv echter -ium (navis)
De meeste woorden van groep 4 zijn mannelijk, maar manus (hand) en domus (huis) zijn vrouwelijk.
Van domus kom je vaak de volgende vormen tegen met een vaste betekenis:
domi = thuis, domum = naar huis, domo = van huis (af), uit huis.
Alle woorden van groep 5 zijn vrouwelijk, behalve dies (dag), dit woord is mannelijk.
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Groep 5
ev nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
serv-a
serv-ae
serv-ae
serv-am
serv-a
serv-us
serv-i
serv-o
serv-um
serv-o
puer
puer-i
puer-o
puer-um
puer-o
bell-um
bell-i
bell-o
bell-um
bell-o
nav-is
nav-is
nav-i
nav-em
nav-e
pater
patr-is
patr-i
patr-em
patr-e
mater
matr-is
matr-i
matr-em
matr-e
nomen
nomin-is
nomin-i
nomen
nomin-e
man-us
man-us
man-ui
man-um
man-u
res
rei
rei
rem
re
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
serv-ae
serv-arum
serv-is
serv-as
serv-is
serv-i
serv-orum
serv-is
serv-os
serv-is
puer-i
puer-orum
puer-is
puer-os
puer-is
bell-a
bell-orum
bell-is
bell-a
bell-is
nav-es
nav-ium
nav-ibus
nav-es
nav-ibus
patr-es
patr-um
patr-ibus
patr-es
patr-ibus
matr-es
matr-um
matr-ibus
matr-es
matr-ibus
nomin-a
nomin-um
nomin-ibus
nomin-a
nomin-ibus
man-us
man-uum
man-ibus
man-us
man-ibus
res
rerum
rebus
res
rebus
slavin
slaaf
jongen
oorlog
schip
vader
moeder
naam
hand
ding, zaak
Vocativus
De naamval vocativus wordt gebruikt als men iemand aanspreekt. Alleen bij de woorden op -us uit groep 2 heeft de vocativus een andere
uitgang (-e). In alle andere gevallen is hij gelijk aan de nominativus.
Verbuiging
Persoonlijke voornaamwoorden
ev
De dativus vertaal je met aan of voor.
De ablativus vertaal je met met of door.
De genitivus vertaal je met van.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
1e persoon
2e persoon
ego = ik
—
mihi = mij
me = mij
me = mij
tu = jij
—
tibi = jou
te = jou
te = jou
3e persoon
is = hij
eius = hem
ei = hem
eum = hem
eo = hem
ea = zij
eius = haar
ei = haar
eam = haar
ea = haar
id = het
eius = het
ei = het
id = het
eo = het
Persoonlijke voornaamwoorden kunnen
nos = wij
vos = jullie
ei = zij
eae = zij
ea = zij
mv nom.
ook wederkerend gebruikt worden. Dat
—
—
eorum
=
hen
earum
=
hen
eorum
= hen
gen.
betekent dat degene waarop de handeling gericht
nobis
=
ons
vobis
=
jullie
eis
=
hen
eis
=
hen
eis
=
hen
dat.
is ook het onderwerp van de zin is.
nos = ons
vos = jullie
eos = hen
eas = hen
ea = hen
acc.
Bij de eerste persoon wordt me (mezelf)
nobis = ons vobis = jullie
eis = hen
eis = hen
eis = hen
abl.
gebruikt, bij de tweede persoon te (jezelf),
bij de derde persoon wordt bij de dativus
sibi (zich) gebruikt en bij de accusativus en de ablativus se (zich) gebruikt. In een A.c.I. wordt se vertaald met hij of zij (ev/mv).
Verbuiging
Bezittelijke voornaamwoorden
ev
Het bezittelijke voornaamwoord staat in dezelfde naamval, getal en geslacht als
het zelfstandig naamwoord dat erbij hoort. (congruentie)
Als het Latijn de bezitter van de 3e persoon (zijn, haar, hun) wil aanduiden,
wordt gebruik gemaakt van de genitivus van het pers. voornaamwoord
(eius, eorum, earum)
mannelijk vrouwelijk onzijdig
meus
tuus
mea
tua
meum
tuum
mijn
jouw
noster
vester
nostra
vestra
nostrum
vestrum
ons/onze
jullie
suus
sua
suum
zijn/haar/hun
Suus wordt gebruikt
als wederkerend bezittelijk voornaamwoord
van de derde persoon.
Het congrueert met het
zelfstandig naamwoord
waar het bijhoort.
© gromatica
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mannelijk
vrouwelijk
me-us
me-i
me-o
me-um
me-o
me-a
me-ae
me-ae
me-am
me-a
me-um
me-i
me-o
me-um
me-o
me-i
me-orum
me-is
me-os
me-is
me-ae
me-arum
me-is
me-as
me-is
me-a
me-orum
me-is
me-a
me-is
mijn
onzijdig
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Verbuiging
Bijvoegelijk naamwoord
ev
Het bijvoegelijk naamwoord staat in dezelfde naamval, getal en geslacht als het
zelfstandig naamwoord dat erbij hoort. (congruentie)
Er zijn enkele bijv. naamw. op -er met in de nom. ev een aparte vorm voor mannelijk,
vrouwelijk en onzijdig. Deze worden verbogen als fortis. (woordenlijst: acer, acris, acre)
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
magn-us
magn-i
magn-o
magn-um
magn-o
magn-a
magn-ae
magn-ae
magn-am
magn-a
magn-um
magn-i
magn-o
magn-um
magn-o
ev
magn-i
magn-orum
magn-is
magn-os
magn-is
magn-ae
magn-arum
magn-is
magn-as
magn-is
magn-a
magn-orum
magn-is
magn-a
magn-is
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mannelijk
vrouwelijk
pulcher
pulchr-i
pulchr-o
pulchr-um
pulchr-o
pulchr-a
pulchr-ae
pulchr-ae
pulchr-am
pulchr-a
pulchr-um
pulchr-i
pulchr-o
pulchr-um
pulchr-o
pulchr-i
pulchr-orum
pulchr-is
pulchr-os
pulchr-is
pulchr-ae
pulchr-arum
pulchr-is
pulchr-as
pulchr-is
pulchr-a
pulchr-orum
pulchr-is
pulchr-a
pulchr-is
groot
ev
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
onzijdig
mooi
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
fort-is
fort-is
fort-i
fort-em
fort-i
fort-is
fort-is
fort-i
fort-em
fort-i
fort-e
fort-is
fort-i
fort-e
fort-i
ev
fort-es
fort-ium
fort-ibus
fort-es
fort-ibus
fort-es
fort-ium
fort-ibus
fort-es
fort-ibus
fort-ia
fort-ium
fort-ibus
fort-ia
fort-ibus
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mannelijk
vrouwelijk
ingens
ingent-is
ingent-i
ingent-em
ingent-i
ingens
ingent-is
ingent-i
ingent-em
ingent-i
ingens
ingent-is
ingent-i
ingens
ingent-i
ingent-es
ingent-ium
ingent-ibus
ingent-es
ingent-ibus
ingent-es
ingent-ium
ingent-ibus
ingent-es
ingent-ibus
ingent-ia
ingent-ium
ingent-ibus
ingent-ia
ingent-ibus
groot
onzijdig
reusachtig
Bijwoord
Bijwoorden worden gevormd van bijvoeglijke naamwoorden. Als de bijw. gevormd worden van de bijv. naamw. op -us of -er krijgen ze de
uitgang -e. (magne, pulchre) Als bijw. gevormd worden van de bijv. naamw. op -is of -ns krijgen ze de uitgang -ter. (fortiter, ingenter)
Een bijwoord heeft altijd dezelfde vorm!
Er zijn ook woorden die alleen maar bijwoord kunnen zijn, bijv. Iterum (weer) of iam (reeds).
Verbuiging
Aanwijzende voornaamwoorden
ev
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mannelijk
vrouwelijk
hic
huius
huic
hunc
hoc
haec
huius
huic
hanc
hac
hi
horum
his
hos
his
hae
harum
his
has
his
deze, dit
onzijdig
mannelijk
vrouwelijk
hoc
huius
huic
hoc
hoc
ille
illius
illi
illum
illo
illa
illius
illi
illam
illa
haec
horum
his
haec
his
illi
illorum
illis
illos
illis
illae
illarum
illis
illas
illis
onzijdig
mannelijk
vrouwelijk
illud
illius
illi
illud
illo
iste
istius
isti
istum
isto
ista
istius
isti
istam
ista
istud
istius
isti
istud
isto
illa
illorum
illis
illa
illis
isti
istorum
istis
istos
istis
istae
istarum
istis
istas
istis
ista
istorum
istis
ista
istis
die, dat (daar bij hem)
© gromatica
onzijdig
deze, dit (daar bij jou)
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Verbuiging
Betrekkelijk voornaamwoord (relativum)
ev
Een relativum verwijst naar een woord in het voorafgaande dat dezelfde geslacht
en getal heeft als het relativum. De naamval hoeft niet met elkaar overeen te
komen. De naamval wordt bepaald door de functie die het relativum in de bijzin
heeft.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
Wanneer het antecedent ontbreekt, spreekt met van een relativum met ingesloten
antecedent. Vertaal het relativum dan m.b.v. ‘wie’ of ‘wat’ of m.b.v. een
toegevoegd persoonlijk voornaamwoord.
Een relativum vertaal je in de naamvallen nominativus en accusativus met ‘die’
of ‘dat’. Gebruik bij de naamvallen genitivus, dativus en ablativus de hulpwoorden die bij deze naamvallen horen: van, aan/voor of met/door.
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
qui
cuius
cui
quem
quo
quae
cuius
cui
quam
qua
quod
cuius
cui
quod
quo
qui
quorum
quibus
quos
quibus
quae
quarum
quibus
quas
quibus
quae
quorum
quibus
quae
quibus
Als het relativum aan het begin van een zin staat noemt men dit een relatieve aansluiting. Je vertaalt het in de nom. en acc. dan gewoon met
‘die’/‘dat’, maar in de gen., dat. en abl. vertaal je het met ‘van wie’/‘waarvan’, ‘aan wie’/‘waaraan’, ‘voor wie’/‘waarvoor’, enz.
Verbuiging
Vragend voornaamwoord
ev
Je kunt in het Latijn op verschillende manieren vragen formuleren.
1. Door middel van een vraagwoord.
2. Door middel van het signaalwoordje -ne. Je kunt -ne niet vertalen.
3. Door middel van een vragend voornaamwoord
Het vragend voornaamwoord kan zelfstandig en bijvoeglijk gebruikt worden.
Een zelfstandig vragend voornaamwoord wil zeggen dat er geen ander zelfstandig naamwoord met dezelfde naamval, getal en geslacht naast staat.
Het vragend voornaamwoord vertaal je dan met ‘wie?’ of ‘wat?’,
‘wie?’ gebruik je bij het mannelijk en het vrouwelijk, ‘wat?’ bij onzijdig.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
quis
cuius
cui
quem
quo
quis
cuius
cui
quem
quo
quid
cuius
cui
quid
quo
qui
quorum
quibus
quos
quibus
qui
quorum
quibus
quos
quibus
quae
quorum
quibus
quae
quibus
Als het zelfstandig naamwoord bijvoeglijk is gebruikt wil dat zeggen dat er een zelfstandig naamwoord met dezelfde naamval, getal en geslacht bijhoort. Het vragend voornaamwoord vertaal je dan met ‘welke?’.
A.c.I
accusativus cum infinitivo
Als woorden in een zin letterlijk worden aangehaald spreken we van een directe rede.
Voorbeeld: Mevrouw Ziengs zegt: ‘dit is een goed grammaticablad’.
Als woorden in een zin niet letterlijk worden aangehaald spreken we van een indirecte rede.
Voorbeeld: Mevrouw Ziengs zegt dat dit een goed grammaticablad is.
Een A.c.I. komt in het Latijn erg veel voor. Je kunt haar verwachten achter veel werkwoorden waar je in het Nederlands het verbindingswoordje ‘dat’ achter kunt zetten.
Als je in een zin zo’n werkwoord tegenkomt en er staat een accusativus met een infinitivus achter heb je te maken met een A.c.I.
Vertaling A.c.I.:
1. Vertaal het vervoegde werkwoord en zet er het woord ‘dat’ achter.
2. Vertaal de accusativus alsof het een nominativus is.
3. Vertaal de infinitivus alsof het een vervoegd werkwoord bij het onderwerp is.
4. Vertaal de rest van de zin.
Let op:
1. Als er meerdere accusativi in een zin staan, vertaal dan altijd de eerste accusativus die je tegenkomt als nominativus.
2. Als het vervoegde werkwoord in de verleden tijd staat, dan wordt de hele zin verleden tijd.
a. Laocoön dicit Graecos dolum parare.
Laocoön zegt dat de Grieken een list voorbereiden.
b. Laocoön dixit Graecos dolum parare.
Laocoön zei dat de Grieken een list voorbereidden.
c. Laocoön dicit Graecos dolum paravisse.
Laocoön zegt dat de Grieken een list voorbereid hebben.
d. Laocoön dixit Graecos dolum paravisse.
Laocoön zei dat de Grieken een list voorbereid hadden.
© gromatica
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Congruentie van het naamwoordelijk deel van het gezegde
In het Latijn congrueert het naamwoorelijk deel van het gezegde in geslacht, naamval en getal met het onderwerp van de zin. Dit kan ook
met het lijdend voorwerp van de zin, maar dan alleen bij een A.c.I.
Predicatieve bepaling
Een predicatieve bepaling is enerzijds met een naamwoord verbonden als bijvoegelijke bepaling, anderzijds heeft het de functie als
bijwoordelijke bepaling bij het gezegde. Een predicatieve bepaling die uit een zelfstandig naamwoord bestaat, wordt met als vertaald. Een
bijvoegelijk naamwoord kan op twee manieren vertaald worden:
1. Als bijwoord
2. Predicatief (vertalen met als)
Tegenwoordig deelwoord / onvoltooid deelwoord
(participium praesens actief / p.p.a.)
ev
Voorbeelden van tegenwoordige deelwoorden in het Nederlands zijn gillend,
lachend, pratend, enz. Een tegenwoordig deelwoord is in het Nederlands te
herkennen aan de kenmerkende letters –nd.
Een p.p.a. is in het Latijn een werkwoordsvorm met naamvallen. Een p.p.a.
wordt gevormd door achter de stam van een werkwoord uitgangen te plaatsen.
Een p.p.a past zich aan in getal/geslacht/naamval aan het woord waar het bij
hoort, net zoals een bijvoeglijk naamwoord dit doet. Het congrueert dus vaak
(maar niet altijd) met een naamwoord.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
clamans
clamant-is
clamant-i
clamant-em
clamant-e
clamans
clamant-is
clamant-i
clamant-em
clamant-e
clamans
clamant-is
clamant-i
clamans
clamant-e
clamant-es
clamant-ium
clamant-ibus
clamant-es
clamant-ibus
clamant-es
clamant-ium
clamant-ibus
clamant-es
clamant-ibus
clamant-ia
clamant-ium
clamant-ibus
clamant-ia
clamant-ibus
Vertaling p.p.a
De zin ‘canes latrantes non mordent’ kun je op vier verschillende manieren vertalen:
a. Blaffende honden bijten niet.
b. Honden, die blaffen, bijten niet.
c. Blaffend bijten honden niet.
d. Honden bijten niet, hoewel/omdat/terwijl/wanneer zij blaffen.
Het Latijn maakt het meest gebruik van de vertalingsmogelijkheden c en d. De context én het eigen taalgevoel maakt echter duidelijk welke
vertaling binnen de context van een verhaal de meest gewenste is.
Let op:
1. Indien een p.p.a niet met een naamwoord overeen komt in naamval/getal/geslacht, maak je van het ppa een zelfstandig naamwoord door
er een lidwoord voor te plaatsen.
2. Vertaal een p.p.a. nooit als het hoofdwerkwoord van een zin!
Verleden deelwoord / voltooid deelwoord
(participium perfectum passief / p.p.p.)
mannelijk
ev
Voorbeelden van het verleden deelwoord in het Nederlands zijn
geroepen (zijnde) of gevreesd (zijnde).
Het p.p.p. wordt gevormd door achter de stam van het werkwoord -t- te
plaatsen, daarachter komen de uitgangen. (de uitgangen van groep 1 en 2)
Soms verandert de stam of verandert de -t- in een -s-.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
clamat-a
clamat-ae
clamat-ae
clamat-am
clamat-a
clamat-um
clamat-i
clamat-o
clamat-um
clamat-o
clamat-i
clamat-orum
clamat-is
clamat-os
clamat-is
clamat-ae
clamat-arum
clamat-is
clamat-as
clamat-is
clamat-a
clamat-orum
clamat-is
clamat-a
clamat-is
Als een participium dominant is gebruikt, ligt de nadruk op het participium. Je vertaalt het als volgt:
1.
vertaal het participium als zelfstandig naamwoord
2.
vertaal het zelfstandig naamwoord waar het participium mee congrueert met ‘van’.
Dux fugiens movet cives. = De vlucht van de leider ontroert de burgers.
© gromatica
onzijdig
clamat-us
clamat-i
clamat-o
clamat-um
clamat-o
Dominant gebruik van het participium
vb.
vrouwelijk
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
De trappen van vergelijking
mannelijk
De comparativus is de vergrotende trap.
Deze wordt gevormd door achter het bijv. naamwoord de uitgang -ior/-ius te
zetten, behalve bij nom. en acc. ev onz. De verbuiging gaat hetzelfde als het
zelfst. naamwoord van groep 3.
De superlativus is de overtreffende trap.
Deze wordt gevormd door achter het bijv. naamwoord de uitgang -issimus/rimus te zetten. De verbuiging is hetzelde als die van het zelfst. naamwoord
van groep 1 en 2.
Bijwoorden krijgen bij de comparativus de uitgang -ius, en bij de superlativus
de uitgang -e.
ev
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
vrouwelijk
onzijdig
longior
longioris
longiori
longiorem
logiore
longior
longioris
longiori
longiorem
logiore
longius
longioris
longiori
longius
logiore
longiores
longiorum
longioribus
longiores
longioribus
longiores
longiorum
longioribus
longiores
longioribus
longiora
longiorum
longioribus
longiora
longioribus
Een aantal veel voorkomende bijvoeglijke naamwoorden wijken af van de normale vorming van de trappen van vergelijking. Er zijn ook
enkele vormen die niet van een bijv. naamwoord zijn afgeleid, maar van een voorzetsel of bijwoord.
bonus
malus
magnus
parvus
multi
- melior
- peior
- maior
- minor
- plures
- optimus
- pessimus
- maximus
- minimus
- plurimi
plerique
goed
slecht
groot
klein
veel
- beter
- slechter
- groter
- kleiner
- meer
Vertaling:
1.
Haec domus altior est quam illa domus.
2.
Haec domus omnium altissima est.
3.
Haec domus altior est.
4.
Haec domus altissima est.
5.
Haec domus quam altissima est.
- best
- slechtst
- grootst
- kleinst
- zeer veel
de meeste
supra
ultra
intra
extra
pro
post
- superior - supremus
- ulterior - ultimus
- interior - intimus
- exterior - extremus
- prior
- primus
- posterior - postremus
Dit huis is hoger dan dat huis.
Dit huis is het hoogst van alle / allerhoogst.
Dit huis is tamelijk hoog / te hoog.
Dit huis is zeer hoog.
Dit huis is zo hoog mogelijik.
boven
ginds
binnen
buiten
voor
achter
- hoger
- hoogst
- verder
- verst
- meer naar binnen - binnenste
- meer naar buiten - buitenste
- eerder
- eerst
- later
- laatst
comparativus met vergeljiking (quam = dan)
superlativus met vergelijking
comparativus zonder vergelijking
superlativus zonder vergelijking
superlativus versterkt door quam
Uter, uterque, neuter, alter
Het Latijn heeft een speciale groep voornaamwoorden voor situaties waarin het
gaat om twee mensen, dieren of dingen:
uter
= wie van beiden
neuter
= geen van beiden
alter … alter = de een …, de ander …
uterque
= elk van beiden
ev
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
vis
vir
vis
—
—
vim
vi
vir
viri
viro
virum
viro
vires
virium
viribus
vires
viribus
viri
virorum
viris
viros
viris
kracht
man
mannelijk
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
uter
utrius
utri
utrum
utro
vrouwelijk
utra
utrius
utri
utram
utra
onzijdig
utrum
utrius
utri
utrum
utro
Verbuiging van vis en vir
De vormen van vis lijkt erg op de vormen van vir. Het verschil is echter dat vir de
verbuiging van groep 2 volgt en dat vis de verbuiging van groep 3 volgt.
© gromatica
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Gerundium
ev
Het gerundium is het zelfstandig gebruikte werkwoord.
Bijv. ‘het roepen’.
Het gerundium van ire is: eundi, eundo, (ad) eundum, eundo.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
—
vocandi
vocando
(ad) vocandum
vocando
Gerundivum
van het roepen / om te roepen
aan/voor het roepen
het roepen / om te roepen
met/door het roepen
mannelijk
ev
Het bijvoeglijk gebruikte werkwoord.
bijv. het te leren proefwerk
het te roven meisje
Een gerundivum congrueert met een zelfstandig naamwoord.
Een gerundivum congrueert nooit met een zelfstandig naamwoord.
Een gerundivum komt (bijna) altijd voor met een vorm van het werkwoord
‘esse’. Je vertaalt de combinatie dan met ‘moet … worden’.
vb.
serva vocanda est = de slavin moet geroepen worden
deus colendus erat = de god moest vereerd worden
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
vrouwelijk
onzijdig
vocandus
vocandi
vocando
vocandum
vocando
vocanda
vocandae
vocandae
vocandam
vocanda
vocandum
vocandi
vocando
vocandum
vocando
vocandi
vocandorum
vocandis
vocandos
vocandis
vocandae
vocandarum
vocandis
vocandas
vocandis
vocanda
vocandorum
vocandis
vocando
vocandis
Indien bij een vorm van het gerundivum geen vorm van esse staat, is het dominant gebruikt. Je vertaalt het als volgt:
1.
vertaal het gerundivum als zelfstandig naamwoord
2.
vertaal het zelfstandig naamwoord waarmee het congrueert met ‘van’.
vb.
Hostibus fugandis urbis servavit. = Door het verjagen van de vijand, redde hij de stad.
Deponens
Sommige werkwoorden in het Latijn heben geen actieve uitgangen, maar alleen passieve uitgangen.
Je vertaalt deze vorm nooit passief, maar altijd actief.
bv.
loquor (spreken)
= ik spreek (niet: ik word gesproken)
sequebaris (volgen) = jij volgde (niet: jij werd gevolgd)
conatus (proberen) = proberend (ppp wordt ppa)
In de woordenlijst herken je ze omdat het hele werkwoord op een -i uitgaat. Loqui i.p.v. loquere.
Sommige deponentia hebben wel enkele actieve vormen. Deze noemen we semi-deponentia. Je volgt dan de normale vertaalregels.
Ablativus absolutus
Een ablabs bestaat uit een (zelfstandig) naamwoord in de ablativus én een participium in de ablativus.
Hoe vertaal je de ablabs?
1.
Bepaal eerst of het participium een ppa of ppp is.
2.
Kies een voegwoord. Bij een ppa: terwijl. Bij een ppp: nadat.
3.
Vertaal het zelfstandig naamwoord in de ablativus als het onderwerp van de bijzin.
4.
Vertaal het participium als vervoegd werkwoord bij het onderwerp.
vb.
1.
2.
Servis vocantibus in foro currunt.
Terwijl de slaven roepen, rennen ze op het forum.
Serva a Cornelia vocata in domum cucurrit.
Nadat de slavin door Cornelia geroepen was, rende ze naar huis.
Hoe weet je nu of je in een zin te maken hebt met een ablabs-constructie of gewoon met een participium met een naamwoord in de naamval
ablativus. Hier bestaat een regel voor:
Wanneer je het participium in de ablativus kunt weglaten en er ontstaat een
participium weg
→ zin klopt niet
= ablabs
grammaticaal niet kloppende zin, dan heb je te maken met een ablabs.
participium weg
→ zin klopt
= participium
Als er een zin ontstaat die wel klopt heb je te maken met een participium.
1.
2.
Cives in urbe deleta dormiverunt.
De burgers sliepen in de verwoeste stad.
Cives liberis lacimantibus magistrum liberant.
De burgers bevrijden de meester van de huilende kinderen.
© gromatica
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Telwoorden
In het Latijn zijn er net als in het Nederlands hoofdtelwoorden en rangtelwoorden.
Van de hoofdtelwoorden worden alleen unus, duo en tres verbogen. De rangtelwoorden worden verbogen als bijvoegelijke naamwoorden van de groep magnus.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mannelijk
vrouwelijk
unus
unius
uni
unum
uno
una
unius
uni
unam
una
onzijdig
unum
unius
uni
unum
uno
mannelijk
vrouwelijk
duo
duorum
duobus
duo(s)
duobus
duae
duarum
duabus
duas
duabus
één
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
100.
1000.
onzijdig
duo
duorum
duobus
duo
duobus
hoofdtelwoorden
unus
duo
tres
quattuor
quinque
sex
septem
octo
novem
decem
centum
mille
rangtelwoorden
primus
secundus
tertius
quartus
quintus
sextus
septimus
octavus
nonus
decimus
centesimus
millesimus
mannelijk
vrouwelijk
tres
trium
tribus
tres
tribus
tres
trium
tribus
tres
tribus
twee
onzijdig
tria
trium
tribus
tria
tribus
drie
Afwijkende verbuigingen van voornaamwoorden
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
Nullus (geen), ullus (een of andere), totus (geheel) en solus (alleen).
De verbuiging van deze woorden is gelijk aan die van unus.
Nihil (niets) en nemo (niemand).
Ipse (zelf) en idem (dezelfde).
Deze woorden worden op dezelfde manier verbogen als is, ea en id.
ev
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
idem
eiusdem
eidem
eundem
eodem
eadem
eiusdem
eidem
eandem
eadem
idem
eiusdem
eidem
idem
eodem
ev
eidem
eorundem
eisdem
eosdem
eisdem
eaedem
earundem
eisdem
easdem
eisdem
eadem
eorundem
eisdem
eadem
eisdem
mv nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
dezelfde
dezelfde
hetzelfde
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
nemo
nullius
nemini
neminem
nullo
nihil
nullius rei
nulli rei
nihil
nulla re
niemand
nihil
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
ipse
ipsius
ipsi
ipsum
ipso
ipsa
ipsius
ipsi
ipsam
ipsa
ipsum
ipsius
ipsi
ipsum
ipso
ipsi
ipsorum
ipsis
ipsos
ipsis
ipsae
ipsarum
ipsis
ipsas
ipsis
ipsa
ipsorum
ipsis
ipsa
ipsis
zelf
N.c.I.
Nominativus cum infinitivo
Een N.c.I. komt alleen voor bij bepaalde passief gebruikte werkwoorden, zoals iubere (bevelen), dicere (zeggen), vetare (verbieden),
indicare (oordelen) en sinere (toestaan). Je kunt deze passieve vormen vaak goed vertalen met ‘men (zegt)’ of ‘er wordt gezegd dat’
bv.
1.
2.
3.
Omnes profecti esse dicuntur.
Anna bene cantavisse videtur.
Romulus in numerum deorum receptus esse dicitur.
= Men zegt dat iedereen vertrokken is.
= Het schijnt dat Anna goed gezongen heeft.
= Men zegt dat Romulus onder de goden is opgenomen.
© gromatica
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Vervoeging van het latijnse werkwoord
a-stam
e-stam
i-stam
mk-stam
Indicativus actief
clam-o
clama-s
clama-t
time-o
time-s
time-t
audi-o
audi-s
audi-t
reg-o
reg-i-s
reg-i-t
clama-mus
clama-tis
clama-nt
time-mus
time-tis
time-nt
audi-mus
audi-tis
audi-u-nt
reg-i-mus
reg-i-tis
reg-u-nt
wij
jullie
zij
clama-bam
clama-bas
clama-bat
time-bam
time-bas
time-bat
audi-e-bam
audi-e-bas
audi-e-bat
reg-e-bam
reg-e-bas
reg-e-bat
ik
jij
hij/zij/het
clama-bamus
clama-batis
clama-bant
time-bamus
time-batis
time-bant
audi-e-bamus
audi-e-batis
audi-e-bant
reg-e-bamus
reg-e-batis
reg-e-bant
clama-bo
clama-bis
clama-bit
time-bo
time-bis
time-bit
audi-am
audi-es
audi-et
reg-am
reg-es
reg-et
clama-bimus
clama-bitis
clama-bunt
time-bimus
time-bitis
time-bunt
audi-emus
audi-etis
audi-ent
reg-emus
reg-etis
reg-ent
clamav-i
clamav-isti
clamav-it
timu-i
timu-isti
timu-it
audiv-i
audiv-isti
audiv-it
rex-i
rex-isti
rex-it
clamav-imus
clamav-istis
clamav-erunt
timu-imus
timu-istis
timu-erunt
audiv-imus
audiv-istis
audiv-erunt
rex-imus
rex-istis
rex-erunt
wij
jullie
zij
clamav-eram
clamav-eras
clamav-erat
timu-eram
timu-eras
timu-erat
audiv-eram
audiv-eras
audiv-erat
rex-eram
rex-eras
rex-erat
ik
jij
hij/zij/het
timu-eramus
timu-eratis
timu-erant
audiv-eramus
audiv-eratis
audiv-erant
rex-eramus
rex-eratis
rex-erant
clamav-ero
clamav-eris
clamav-erit
timu-ero
timu-eris
timu-erit
audiv-ero
audiv-eris
audiv-erit
rex-ero
rex-eris
rex-erit
clamav-erimus
clamav-eritis
clamav-erint
timu-erimus
timu-eritis
timu-erint
audiv-erimus
audiv-eritis
audiv-erint
rex-erimus
rex-eritis
rex-erint
clama
clama-te
time
time-te
audi
audi-te
reg-e
reg-i-te
clama-re
clamaturus esse
clamav-isse
time-re
timeturus esse
timu-isse
audi-re
auditurus esse
audiv-isse
reg-e-re
recturus esse
rex-isse
schreeuwen
vrezen
horen
regeren
Praesens
Als een werkwoord
actief word gebruikt
verricht je de handeling
zelf.
Imperfectum
Nooit vertalen met hebben.
vb. Ik schreeuwde
Futurum
Vertalen met zullen.
vb. Ik zal schreeuwen
Perfectum
Vertalen met hebben of
zonder hebben.
vb. Ik schreeuwde
vb. Ik heb gescheeuwd
Plusquamperfectum
Altijd vertalen met hadden.
vb. Ik had gescheeuwd
clamav-eramus
clamav-eratis
clamav-erant
Futurum exactum
Vertalen met zullen en
hebben.
Vb. Ik zal geschreeuwd
hebben
Imperativus
Infinitivus
© gromatica
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij
ev
mv
praesens
futurum
perfectum
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Vervoeging van het latijnse werkwoord
Indicativus passief
Praesens
Als een werkwoord
passief word gebruikt
verricht een ander de
handeling.
Vertalen met worden.
vb. Ik word gevreesd
Perfectum
Vertalen met zijn of
werden.
vb. Ik ben gevreesd
vb. Ik werd gevreesd
Futurum
Vertalen met
zullen en worden.
Vb. Ik zal gevreesd
worden
Imperfectum
Vertalen met werden.
vb. Ik werd gevreesd
Plusquamperfectum
Vertalen met waren.
Vb. Ik was gevreesd
Futurum exactum
Vertalen met zullen en
zijn.
Vb. Ik zal gevreesd zijn.
Infinitivus
a-stam
e-stam
i-stam
mk-stam
clam-or
clama-ris
clama-tur
time-or
time-ris
time-tur
audi-or
audi-ris
audi-tur
reg-or
reg-e-ris
reg-i-tur
clama-mur
clama-mini
clama-ntur
time-mur
time-mini
time-ntur
audi-mur
audi-mini
audi-u-ntur
reg-i-mur
reg-i-mini
reg-u-ntur
wij
jullie
zij
clama-tus sum
clama-tus es
clama-tus est
time-tus sum
time-tus es
time-tus est
audi-tus sum
audi-tus es
audi-tus est
rec-tus sum
rec-tus es
rec-tus est
ik
jij
hij/zij/het
clama-ti sumus
clama-ti estis
clama-ti sunt
time-ti sumus
time-ti estis
time-ti sunt
audi-ti sumus
audi-ti estis
audi-ti sunt
rec-ti sumus
rec-ti estis
rec-ti sunt
wij
jullie
zij
clama-bor
clama-beris
clama-bitur
time-bor
time-beris
time-bitur
audi-ar
audi-eris
audi-etur
reg-ar
reg-eris
reg-etur
clama-bimur
clama-bimini
clama-buntur
time-bimur
time-bimini
time-buntur
audi-emur
audi-emini
audi-entur
reg-emur
reg-emini
reg-entur
wij
jullie
zij
clama-bar
clama-baris
clama-batur
time-bar
time-baris
time-batur
audi-e-bar
audi-e-baris
audi-e-batur
reg-e-bar
reg-e-baris
reg-e-batur
ik
jij
hij/zij/het
clama-bamur
clama-bamini
clama-bantur
time-bamur
time-bamini
time-bantur
audi-e-bamur
audi-e-bamini
audi-e-bantur
reg-e-bamur
reg-e-bamini
reg-e-bantur
wij
jullie
zij
clama-tus eram
clama-tus eras
clama-tus erat
time-tus eram
time-tus eras
time-tus erat
audi-tus eram
audi-tus eras
audi-tus erat
rec-tus eram
rec-tus eras
rec-tus erat
ik
jij
hij/zij/het
clama-ti eramus
clama-ti eratis
clama-ti erant
time-ti eramus
time-ti eratis
time-ti erant
audi-ti eramus
audi-ti eratis
audi-ti erant
rec-ti eramus
rec-ti eratis
rec-ti erant
wij
jullie
zij
clamatus ero
clamatus eris
clamatus erit
timetus ero
timetus eris
timetus erit
auditus ero
auditus eris
auditus erit
rectus ero
rectus eris
rectus erit
clamati erimus
clamati eritis
clamati erunt
timeti erimus
timeti eritis
timeti erunt
auditi erimus
auditi eritis
auditi erunt
recti erimus
recti eritis
recti erunt
wij
jullie
zij
clama-ri
clama-tus esse
time-ri
time-tus esse
audi-ri
audi-tus esse
reg-i
rec-tus esse
praesens
perfectum
schreeuwen
vrezen
horen
regeren
© gromatica
ik
jij
hij/zij/het
ik
jij
hij/zij/het
ik
jij
hij/zij/het
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Vervoeging van het latijnse werkwoord
Conjunctivus actief
Praesens
Als een werkwoord
passief word gebruikt
verricht een ander de
handeling.
Vertalen als indicativus.
vb. Ik schreeuw
Imperfectum
Vertalen als indicativus.
vb. Ik schreeuwde
Perfectum
Vertalen als indicativus.
vb. Ik schreeuwde
vb. Ik heb gescheeuwd
Plusquamperfectum
Vertalen als indicativus
vb. Ik had gescheeuwd
a-stam
e-stam
i-stam
mk-stam
clam-em
clam-es
clam-et
time-am
time-as
time-at
audi-am
audi-as
audi-at
reg-am
reg-as
reg-at
clam-emus
clam-etis
clam-ent
time-amus
time-atis
time-ant
audi-amus
audi-atis
audi-ant
reg-amus
reg-atis
reg-ant
wij
jullie
zij
clama-rem
clama-res
clama-ret
time-rem
time-res
time-ret
audi-rem
audi-res
audi-ret
reg-rem
reg-e-res
reg-e-ret
ik
jij
hij/zij/het
clama-remus
clama-retis
clama-rent
time-remus
time-retis
time-rent
audi-remus
audi-retis
audi-rent
reg-e-remus
reg-e-retis
reg-e-rent
clamav-erim
clamav-eris
clamav-erit
timu-erim
timu-eris
timu-erit
audiv-erim
audiv-eris
audiv-erit
rex-erim
rex-eris
rex-erit
clamav-erimus
clamav-eritis
clamav-erint
timu-erimus
timu-eritis
timu-erint
audiv-erimus
audiv-eritis
audiv-erint
rex-erimus
rex-eritis
rex-erint
wij
jullie
zij
clamav-issem
clamav-isses
clamav-isset
timu-issem
timu-isses
timu-isset
audiv-issem
audiv-isses
audiv-isset
rex-issem
rex-isses
rex-isset
ik
jij
hij/zij/het
clamav-issemus
clamav-issetis
clamav-issent
timu-issemus
timu-issetis
timu-issent
audiv-issemus
audiv-issetis
audiv-issent
rex-issemus
rex-issetis
rex-issent
schreeuwen
vrezen
horen
regeren
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij
Conjunctivus
-
In de hoofdzin:
In deze situatie kun je de conjunctivus op de volgende manieren vertalen, de context bepaalt de juiste vertaling.
praesens
aansporing (adhortativus): laat ik roepen
vocem
wens (obtativus):
moge ik roepen
twijfel: (dubitativus):
moet ik roepen
impf./plsq.pf.
De conjunctivus impf./plsq.pf. komt vaak voor in combinatie met een bijzin die begint met het voegwoord: si.
Je vertaalt de conj. impf. dan met behulp van ‘zou’. De conj. plsq.pf. met ‘zou hebben’.
Deze conjunctivus geeft een niet te realiseren situatie aan,hij heet de irrealis. (irreëel betekent onwerkelijk)
-
In de bijzin:
Een conjunctivus in de bijzin vertaal je gewoon als een indicativus, maar als de bijzin met een relativum begint vertaal je hem met
behulp van ‘om (te)’ of ‘moeten’. Toch moet je goed opletten of er een indicativus of een conjunctivus in de bijzin staat. Dit is namelijk
een belangrijke aanwijzing voor het vertalen van het voegwoord. De ontkenning in de bijzin is niet ‘non’, maar ‘ne’.
Cum en ut zijn twee veel voorkomende voegwoorden. Deze kunnen worden gevolgd door een werkwoord in de indicativus of in de
conjunctivus. Je vertaalt ze dan als volgt:
cum + ind.: 1. toen
+ con.: 1. omdat
ut + ind.: 1. zodra
+ con.: 1. dat
2. wanneer
2. hoewel
2. zoals
2. opdat
3. ofschoon
3. zodat
cum + abl betekent (samen) met
4. om te
© gromatica
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Vervoeging van het latijnse werkwoord
Conjunctivus passief
Praesens
Als een werkwoord
passief word gebruikt
verricht een ander de
handeling.
Vertalen als indicativus.
vb. Ik word gevreesd
Imperfectum
Vertalen als indicativus.
vb. Ik werd gevreesd
Perfectum
Vertalen als indicativus.
vb. Ik ben gevreesd
vb. Ik werd gevreesd
Plusquamperfectum
Vertalen als indicativus
vb. Ik was gevreesd
a-stam
e-stam
i-stam
mk-stam
clam-er
clama-eris
clama-etur
time-ar
time-aris
time-atur
audi-ar
audi-aris
audi-atur
reg-ar
reg-aris
reg-atur
clama-emur
clama-emini
clama-entur
time-amur
time-amini
time-antur
audi-amur
audi-amini
audi-antur
reg-amur
reg-amini
reg-antur
wij
jullie
zij
clama-rer
clama-reris
clama-retur
time-rer
time-reris
time-retur
audi-rer
audi-reros
audi-retur
reg-e-rer
reg-e-reris
reg-e-retur
ik
jij
hij/zij/het
clama-remur
clama-remini
clama-rentur
time-remur
time-remini
time-rentur
audi-remur
audi-remini
audi-rentur
reg-e-remur
reg-e-remini
reg-e-rentur
clamatus sim
clamatus sis
clamatus sit
timetus sim
timetus sis
timetus sit
auditus sim
auditus sis
auditus sit
rectus sim
rectus sis
rectus sit
ik
jij
hij/zij/het
clamati simus
clamati sitis
clamati sint
timeti simus
timeti sitis
timeti sint
auditi simus
auditi sitis
auditi sint
recti simus
recti sitis
recti sint
wij
jullie
zij
clamatus essem
clamatus esses
clamatus esset
timetus essem
timetus esses
timetus esset
auditus essem
auditus esses
auditus esset
rectus essem
rectus esses
rectus esset
ik
jij
hij/zij/het
clamati essemus timeti essemus
clamati essetis
timeti essetis
clamati essent
timeti essent
auditi essemus
auditi essetis
auditi essent
recti essemus
recti essetis
recti essent
wij
jullie
zij
horen
regeren
schreeuwen
© gromatica
vrezen
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Vervoeging esse en posse
De vormen van posse zijn samengesteld uit
pot-/pos- plus de vormen van esse.
Vervoeging velle, malle en nolle
De imperativus van nolle komt alleen voor in
combinatie met een infinitivus.
Vervoeging ire en ferre
Indicativus actief
Praesens
ik
jij
hij/zij/het
sum
es
est
possum
potes
potest
volo
vis
vult
nolo
non vis
non vult
malo
mavis
mavult
eo
is
it
fero
fers
fert
sumus
estis
sunt
possumus
potestis
possunt
volumus
vultis
volunt
nolumus
non vultis
nolunt
malumus
mavultis
malunt
imus
itis
eunt
ferimus
fertis
ferunt
wij
jullie
zij
eram
eras
erat
poteram
poteras
poterat
volebam
volebas
volebat
nolebam
nolebas
nolebat
malebam
malebas
malebat
ibam
ibas
ibat
ferebam
ferebas
ferebat
ik
jij
hij/zij/het
eramus
eratis
erant
poteramus
poteratis
poterant
volebamus
volebatis
volebant
nolebamus
nolebatis
nolebant
malebamus
malebatis
malebant
ibamus
ibatis
ibant
ferebamus
ferebatis
ferebant
ero
eris
erit
potero
poteris
poterit
volam
voles
volet
nolam
noles
nolet
malam
males
malet
ibo
ibis
ibit
feram
feres
feret
erimus
eritis
erunt
poterimus
poteritis
poterunt
volemus
voletis
volent
nolemus
noletis
nolent
malemus
maletis
malent
ibimus
ibitis
ibunt
feremus
feretis
ferent
fui
fuisti
fuit
potui
potuisti
potuit
volui
voluisti
voluit
nolui
noluisti
noluit
malui
maluisti
maluit
ii
iisti
iit
tuli
tulisti
tulit
fuimus
fuistis
fuerunt
potuimus
potuistis
potuerunt
voluimus
voluistis
voluerunt
noluimus
noluistis
noluerunt
maluimus
maluistis
maluerunt
iimus
iistis
ierunt
tulimus
tulistis
tulerunt
wij
jullie
zij
Plusquamperfectum
fueram
fueras
fuerat
potueram
potueras
potuerat
volueram
volueras
voluerat
nolueram
nolueras
noluerat
malueram
malueras
maluerat
ieram
ieras
ierat
tuleram
tuleras
tulerat
ik
jij
hij/zij/het
Altijd vertalen met
hadden.
fueramus
fueratis
fuerant
potueramus
potueratis
potuerant
volueramus
volueratis
voluerant
nolueramus
nolueratis
noluerant
malueramus
malueratis
maluerant
ieramus
ieratis
ierant
tuleramus
tuleratis
tulerant
Futurum
exactum
—
—
—
—
—
—
voluero
volueris
voluerit
noluero
nolueris
noluerit
maluero
malueris
maluerit
iero
ieris
ierit
tulero
tuleris
tulerit
—
—
—
—
—
—
voluerimus
volueritis
voluerint
noluerimus
nolueritis
noluerint
maluerimus
malueritis
maluerint
ierimus
ieritis
ierint
tulerimus
tuleritis
tulerint
wij
jullie
zij
Participium
?
?
futurus
?
?
?
volens, -ntes
?
?
nolens, -ntes
?
?
malens, -ntes
?
?
iens, euntes
itum
iturus
ferens, -ntes
latum
laturus
ppa
ppp
ppf
Imperativus
es
este
potes
poteste
—
—
noli
nolite
—
—
i
ite
fer
ferte
ev
mv
esse
futurus esse
fuisse
posse
—
potuisse
velle
?
voluisse
nolle
?
noluisse
malle
?
maluisse
ire
iturus esse
iisse
ferre
laturus esse
tulisse
zijn
kunnen
willen
niet willen
liever willen
gaan
dragen
Imperfectum
Nooit vertalen met
hebben.
Futurum
Vertalen met
zullen.
Perfectum
Vertalen met
hebben of
zonder
hebben.
Vertalen met
zullen en
hebben.
Infinitivus
© gromatica
wij
jullie
zij
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij
ik
jij
hij/zij/het
praesens
futurum
perfectum
Grammaticablad Latijn
Roma: t/m les 31
Vervoeging esse en posse
Vervoeging velle, malle en nolle
Vervoeging ire en ferre
Conjunctivus actief
Praesens
Imperfectum
Nooit vertalen met
hebben.
possim
possis
possit
velim
velis
velit
nolim
nolis
nolit
malim
malis
malit
eam
eas
eat
feram
feras
ferat
simus
sitis
sint
possimus
possitis
possint
velimus
velitis
velint
nolimus
nolitis
nolint
malimus
malitis
malint
eamus
eatis
eant
feramus
feratis
ferant
wij
jullie
zij
essem
esses
esset
possem
posses
posset
vellem
velles
vellet
nollem
nolles
nollet
mallem
malles
mallet
irem
ires
iret
ferrem
ferres
ferret
ik
jij
hij/zij/het
essemus
essetis
essent
possemus
possetis
possent
vellemus
velletis
vellent
nollemus
nolletis
nollent
mallemus
malletis
mallent
iremus
iretis
irent
ferremus
ferretis
ferrent
zijn
kunnen
willen
niet willen
liever willen
gaan
dragen
Vervoeging ferre
indicativus passief
Praesens
Imperfectum
Nooit vertalen met
hebben.
Futurum
Vertalen met
zullen.
Perfectum
Vertalen met
hebben of
zonder
hebben.
ik
jij
hij/zij/het
sim
sis
sit
Vervoeging ferre
conjunctivus passief
feror
ferris
fertur
ik
jij
hij/zij/het
ferimus
feritis
feruntur
wij
jullie
zij
ferebar
ferebaris
ferebatur
ik
jij
hij/zij/het
ferebamur
ferebamini
ferebuntur
ferar
fereris
feretur
wij
jullie
zij
ik
jij
hij/zij/het
feremur
feremini
ferentur
wij
jullie
zij
latus sum
latus es
latus est
ik
jij
hij/zij/het
lati sumus
lati estis
lati sunt
wij
jullie
zij
Plusquamperfectum
?
?
?
ik
jij
hij/zij/het
Altijd vertalen met
hadden.
?
?
?
wij
jullie
zij
Praesens
Imperfectum
Nooit vertalen met
hebben.
ferar
feraris
feratur
ik
jij
hij/zij/het
feramur
feramini
ferantur
wij
jullie
zij
ferrer
ferreris
ferretur
ik
jij
hij/zij/het
ferremur
ferremini
ferrentur
dragen
dragen
© gromatica
wij
jullie
zij
wij
jullie
zij
Download
Study collections