Toetsen en onderwijzen van wiskundige denkactiviteiten

advertisement
Wiskundige denkactiviteiten
versie 2
1.
AvS
Over leren en onderwijzen van wiskunde
Met enkele steekwoorden kunnen we de doelen van ons wiskundeonderwijs
karakteriseren:
Weten dat: kennis van feiten en begrippen, reproduceren, technieken beheersen.
Weten hoe: probleemaanpak, toepassen, onderzoeksvaardigheden.
Weten waarom: principes, abstracties, rijke schema’s, argumenteren, overzicht.
Weten over weten: reflecteren, monitoren, kennis over je eigen weten en aanpak.
Houding: wiskunde leren is leuk, interessant, groei in kennis geeft voldoening, ik kan
het.
Weten dat
Hierbij gaat het om de wiskundekennis, die je paraat moet hebben om
daarmee problemen te kunnen oplossen. Parate kennis helpt om bij het
oplossen van problemen het werkgeheugen te ontlasten, zodat er meer
capaciteit beschikbaar blijft voor het echte probleem. In de wiskunde gaat het
daarbij niet alleen om een kern aan feitelijke kennis (bijvoorbeeld de stelling
van Pythagoras kennen of uitleggen wat a 4 betekent) maar ook om de
technische basisvaardigheden als het snel en foutloos kunnen oplossen van een
bepaald type vergelijking. Natuurlijk moet die kern van wat leerlingen paraat
moeten hebben per schooltype verschillen en beperkt blijven, wil er nog
ruimte overblijven voor de andere leerdoelen.
Weten hoe
Hierbij gaat het om de analyse van het probleem, het toepassen van
heuristische methoden, een systematische probleemaanpak, het controleren,
het ontwikkelen van een onderzoeksopzet, het stellen van een probleem, het
formuleren van een onderzoeksvraag e.d. Zonder dit type kennis is de
toepassing van feiten en begrippen in nieuwe situaties, waarbij geen sprake is
van louter reproductie, niet mogelijk. Het gaat dus om het leren gebruiken van
wiskundige kennis en vaardigheden om daarmee niet-standaard opgaven of
problemen mee op te lossen. Daarbij moet worden bedacht dat veel typen
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
1
opgaven uit de schoolboeken voor leerlingen niet-standaard zijn, omdat ze te
weinig voorkomen om tot het beheersingsniveau van routine te kunnen
rekenen. Dat geldt zeker ook voor bijna alle opgaven waarin leerlingen uit een
context een wiskundige aanpak moeten destilleren en die toepassen.
Weten waarom
De kennis van leerlingen of studenten blijkt vaak fragmentarisch te zijn
opgeslagen, zonder onderlinge verbanden, waardoor die kennis ook slecht
toegankelijk is voor gebruik bij het oplossen van problemen. Bij Weten
waarom gaat het om het begrijpen en verklaren van concepten en methoden,
het formaliseren, abstraheren en generaliseren, het blijk geven van overzicht,
het redeneren met kenmerken en stellingen.
Weten over weten
Het gaat bij Weten over weten over de bekwaamheid om je eigen inzicht en
denken te beoordelen, bijvoorbeeld tijdens het oplossen van een probleem. Dit
type kennis wordt metacognitie genoemd. Vaak uit die metacognitie zich in de
vorm van een interne dialoog, praten met jezelf over je vorderingen, over de
vraag waar je ook al weer mee bezig bent, het controleren en reflecteren, het
zoeken van een probleemaanpak enzovoort. In dit verband wordt de term
'monitoren' gebruikt, even uit je eigen oplossingspoging stappen en daar van
buitenaf naar kijken voordat je verder gaat. Reflecteren op de toegepaste
aanpak en de methoden, afwegen wanneer welke probleemaanpak
veelbelovend is, het eigen repertoire aan methoden uitbreiden.
Zelfstandig werkende leerlingen plegen bij een verkregen oplossing
onmiddellijk door te stomen naar de volgende opgave zonder even terug te
blikken. En zodoende leren ze dan ‘niet genoeg’ van het maken van een
opgave. ‘Niet genoeg’ houdt in dat de beperkte leerstofdoelen uit de categorie
Weten dat nog wel redelijk worden gehaald, maar dat de doelen uit de
categorie Weten waarom en deels ook uit de categorie Weten hoe niet worden
nagestreefd.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
2
Houding
Voor het bereiken van een goede kwaliteit van onderwijs en een goede
opbrengst is het essentieel dat leerlingen leren reflecteren op hun eigen kennis
en aanpak en zelfvertrouwen ontwikkelen. Daarmee annex gaat het om het
ontwikkelen van een positieve houding ten aanzien van het leren van rekenen
en wiskunde; het is interessant, het geeft voldoening en ik kan het. Een
dergelijke positieve houding kan wel een voorwaarde worden genoemd voor
het bereiken van een blijvende leeropbrengst.
2.
Oriëntatie op wiskundige denkactiviteiten
De term 'Wiskundige denkactiviteiten' is voor het eerst gebruikt in het
visiedocument van cTWO 'Rijk aan betekenis'. Die term is daar ingevoerd als
een verzamelbegrip voor al die waardevol geachte streefdoelen voor het
beoogde wiskundeonderwijs die niet onder de leerstofomschrijvingen vallen.
Internationaal past daar de uitdrukking mathematical reasoning and thinking
bij. Enerzijds wordt de wiskunde gezien als een statisch en gestructureerd
systeem, opgebouwd uit feiten, procedures en concepten. Een systeem dat kan
worden gememoriseerd en gereproduceerd. Anderzijds wordt de kern van de
wiskunde opgevat als een dynamisch proces, wiskunde als een menselijke
activiteit, geïnspireerd door de manier waarop 'doers and users' wiskunde
bedrijven. Die wiskundige denkactiviteit omvat het gebruik van wiskundig
gereedschap om patronen te onderzoeken, problemen aan te pakken en
redeneringen te rechtvaardigen.
In het visiedocument van cTWO worden de volgende denkactiviteiten
onderscheiden:
- modelleren en algebraïseren
- ordenen en structureren
- analytisch denken en probleemoplossen
- formules manipuleren
- abstraheren
- logisch redeneren en bewijzen.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
3
Op deze manier zijn wiskundige denkactiviteiten te onderscheiden, maar ze zijn
natuurlijk niet te scheiden, omdat ze onderling verweven zijn. Het gaat in de
lespraktijk om het werk maken van deze verschillende aspecten, zodat
leerlingen niet alleen kennis kunnen memoriseren en reproduceren ook een
zekere wiskundige bekwaamheid ontwikkelen in het gebruiken en toepassen
van deze wiskundige kennis.
In het vervolg bekijken we twee invalshoeken die van belang zijn voor het
realiseren van de centrale plaats voor wiskundige denkactiviteiten in
wiskundeonderwijs.
We kijken naar de kwaliteit van de wiskundige opdrachten die in het
wiskundeonderwijs worden gebruikt, vanaf de eerste introductie van een nieuw
begrip tot en met de toetsing op het centraal schriftelijk eindexamen. Daarnaast
is de rol van de wiskundeleraar van even groot belang. Wat doet en organiseert
de wiskundeleraar om de aandacht van leerlingen te vestigen op de wiskundige
denkactiviteiten en hoe geeft hij/zij vorm aan het onderwijzen van de
onderliggende denkmethoden. Allerlei vormen van interactie tussen de
leerlingen en de wiskundeleraar zijn in dit verband cruciaal.
de wiskundige opdrachten
De wiskundige opdrachten, opgaven, taken, sommen, problemen bepalen in
hoge mate voor de leerlingen wat wiskunde is en hoe zij wiskunde moeten
leren. Opdrachten die wiskundige denkactiviteiten stimuleren zijn vaker
complex en tijdrovend dan meer routinematig op te lossen opgaven. De aard
van de bedoelde opdrachten kan variëren met de fase in het leerproces. Te
denken valt aan open opdrachten ter oriëntatie op een nieuwe leergebied, aan
voorgestructureerde opdrachten gericht op begripsontwikkeling, aan
problemen om wiskundige begrippen en methoden te leren toepassen, aan grote
probleembeschrijvingen die tot een (groeps)werkstuk leiden, aan allerlei
vormen van toetsopgaven tot en met de opgaven van het centraal schriftelijk
eindexamen.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
4
de activerende leraar
coaching
Leerlingen hebben veelal een voorkeur voor routinetaken met weinig
persoonlijke risico en dringen daar dan ook op aan bij de leraar. Deze
moet daarom veel aandacht besteden aan het ondersteunen of coachen
van leerlingen om hen te helpen niet-routinetaken aan te pakken.
zelf-monitoring
Leerlingen moeten worden gestimuleerd zichzelf vragen te stellen tijdens hun
voortgang en zelf te monitoren hoe ver ze zijn gevorderd in het proces van
aanpak en oplossen. Het is de leraar die hen daartoe aanzet en daar ook waarde
aan toekent.
reflecteren op en expliciteren van denkmethoden
Leerlingen leren niet vanzelf een adequate manier om wiskunde toe te passen
in geschikte opdrachten. Het is de leraar die stelselmatig en systematisch
leerlingen coacht in het reflecteren op en expliciteren van goede
denkmethoden.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
5
3.
Opgaven, routinesommen, problemen en wiskundige denkactiviteiten
Aan de hand van het volgende schema (van Streun 1989) kunnen we in kort bestek
aangeven wanneer er sprake kan zijn van wiskundige denkactiviteiten. Het startpunt is
een opgave, die de leerling zou moeten 'oplossen'. Achtereenvolgens lopen we na wat
er nodig is om dat doel te bereiken.
De verzamelnaam voor vraagstukken, probleemstellingen, toepassingen,
onderzoek enzovoort wordt opgave genoemd. We onderscheiden twee
caregorieën:
Reproductie
Van leerlingen wordt verwacht dat ze direct herkennen welke kennis of vaardigheid
leidt tot een correct antwoord. Het gaat in die opgave om het toetsen van Weten dat,
feitelijke kennis en algoritmische methoden die leerlingen paraat moeten hebben. Die
herkenning kan door oefenen geïsoleerd ingeslepen zijn of ontleend zijn aan een
breder betekenisrijk overzicht.
Productie
Een opgave van dit type noemen we meestal een probleem. Er bestaat pas een
probleem, wanneer een persoon de oplossing niet onmiddellijk kan geven of een
algoritmische methode kan vinden. Een probleem vraagt in die definitie om een
analyse van de probleemsituatie en een zoekprocedure. Het oplossingsproces
convergeert naar een oplossing.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
6
Onderzoek
Een speciaal geval van een probleem is het onderzoek. Het onderscheidt zich van
een probleem door de open probleemstelling en heeft tot doel divergent denken te
stimuleren. Sommige open onderzoeksopdrachten vallen daaronder, het
profielwerkstuk en alle zogenaamde praktische opdrachten die voldoende
keuzeruimte voor leerlingen open laten om eigen keuzes te maken. Dit type
opdrachten stelt heel andere eisen aan het ontwerpen, laten uitvoeren en coachen dan
het geval is bij de andere typen opgaven.
Reproductie of productie, een routinesom of een probleem?
Voordat we verder ingaan op WDA (afkorting van wiskundige denkactiviteiten) is
het nodig om het onderscheid tussen een routinesom (R) en een probleem (P) te
verhelderen.
Een opgave is voor een oplosser een probleem als zij/hij niet onmiddellijk
een oplossingsweg ziet.
In dat geval is er sprake van productie, anders is het reproductie.
Kijken we naar leerlingen in een concrete onderwijssituatie dan moeten we per
leerjaar en schooltype vastleggen wat voor die leerlingen 'geen probleem' mag zijn
en wat wel. De opgaven die gelet op onze leerstofdoelen 'geen probleem' voor
leerlingen mogen zijn, behoren tot de verzameling routineopgaven en de kennis die
daarmee wordt getoetst vormt een deel van het wiskundig gereedschap dat
leerlingen paraat moeten hebben. Een opgave kan in het begin van een leerproces
over een bepaald gebied, b.v. differentiëren, voor leerlingen een probleem zijn,
terwijl die opgave na een tiental lessen een routineopgave kan zijn geworden.
Wiskundige denkactiviteiten en de functie van problemen
Wiskundige denkactiviteiten kunnen worden ontwikkeld en gestimuleerd aan de
hand van problemen. Is een opgave voor de oplosser een routinesom, dan zal zij/hij
na een eerste inspectie het type opgave herkennen en een oplossingsmethode gaan
toepassen die direct of in stappen tot een oplossing leidt. Zo zal een tweedegraads
vergelijking van het type (x  2)2  7  16 in de loop van het derde leerjaar een
routinesom (moeten) zijn.
Een tweedeklasser die voor het eerst dit type vergelijking ziet, zal deze opgave als
een probleem ervaren. Beschikt die tweedeklasser over een conceptueel netwerk van
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
7
eerstegraads vergelijkingen dan zal hij op basis van het actueel aanwezige begrip de
gedachte kunnen oproepen dat dit dus weer een vergelijking is. Een vergelijking
waar (nog) geen pasklare oplossingsmethode voor beschikbaar is. Op basis van de
beheersing van het begrip vergelijking en het netwerk van eerstegraads
vergelijkingen kan de leerling toch tot een oplossing komen. Uit dat netwerk kan een
heuristische methode worden geabstraheerd, die in deze nieuwe situatie kan worden
toegepast. Zo iets als: we zoeken een getal voor x waarvoor dit waar is, gevolgd
door het systematisch numeriek proberen. Dan hebben we voor deze leerling te
maken met wiskundige denkactiviteiten, zoals abstraheren (een onderliggend
concept in een nieuwe situatie toepassen) en probleemoplossen door een eerder
gebruikte heuristische methode te benutten.
Voor een derdeklasser doet zich dezelfde situatie voor als hij wordt geconfronteerd
met een vergelijking zoals (x 2  2)2  7  16 . De brug naar bestaande kennis wordt
nu b.v gevormd door de heuristische methode zoek een soortgelijk eenvoudiger
geval en los dat eerst op.
Bladerend in schoolboeken is het duidelijk dat de WDA in elke fase van het
onderwijs in een hoofdstuk of deelgebied bij allerlei opgaven aan de orde kunnen
worden gesteld of kunnen worden overgeslagen. Kies je als docent ervoor om bij
een introductie snel naar het inoefenen van routines over te gaan, dan hanteer je de
voordoen-nadoen-oefenen strategie bij elk type opgave. De leerlingen komen dan
geen problemen tegen en slaan bij elk type opgave een procedure op die geheid tot
een goede oplossing leidt. Naarmate er meer typen opgaven zijn en meer typen
oplossingsmethoden raken steeds meer leerlingen verward in die onsamenhangende
verzameling koppelingen en treedt klontering op. Op het moment dat die leerlingen
een voor hen nieuwe situatie moeten aanpakken zijn ze onthand en alleen de slimme
leerlingen slagen er dan in om tot een oplossing te komen. Niet omdat ze dat in het
onderwijs hebben geleerd, maar omdat aangeboren intelligentie alles te maken heeft
met het doorzien van achterliggende overeenkomsten.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
8
4.
Exemplarische voorbeelden geïnspireerd door voorbeeldexamens havo
Een werkgroep van cTWO heeft een voorbeeldexamen havo A en een
voorbeeldexamen havo B geanalyseerd en beoordeeld op de mogelijkheid daarmee
wiskundige denkactiviteiten te toetsen. Verschillende opgaven zijn aangepast om
daarmee, naar het inzicht van de werkgroep, die wiskundige denkactiviteiten beter
tot hun recht te laten komen. En om een beter zicht te krijgen op wat die
denkactiviteiten in die toetssituatie zouden kunnen zijn. In het vervolg wordt van die
analyse gebruik gemaakt en wordt exemplarisch de weg terug naar het voorafgaand
onderwijs bewandeld. In de bijlagen staan nog meer voorbeelden van opdrachten en
onderzoeken die aanleiding kunnen geven tot WDA.
Voorbeelden uit het voorbeeldexamen havo A
Allereerst moet we het eens zijn over de classificatie van de opgaven in termen van
routineopgaven of problemen. We moeten dus overeenstemming bereiken over de
vraag of een opgave een beroep doet op reproductie of productie. En die classificatie
hangt natuurlijk af van het curriculum van havo A en de mate waarin bepaalde
begrippen en procedures als standaard mogen worden beoordeeld. Waarschijnlijk
zullen de experts, in dit geval de wiskundeleraren die in havo A lesgeven, het daar
niet voor de 100% over eens zijn. Bij een vernieuwd curriculum kunnen de
ontwikkelaars, de docenten van de pilotscholen en de betrokken toetsdeskundigen
overeenstemming moeten bereiken over die classificatie. Alleen op die manier kan
het bedoelde leerplan in overeenstemming met de gestelde leerdoelen worden
geïmplementeerd.
Schematisch ziet de situatie er dus als volgt uit.
Objectieve indeling
curriculum havo A
Routineopgave
reproductie
Probleem
productie
Leerling ervaart R
Leerling ervaart P
meestal wel
meestal niet
meestal niet
meestal wel
Theoretisch zou het onderwijs in havo A elk type opgave door veel oefenen kunnen
reduceren tot een routineopgave. Theoretisch want er is natuurlijk geen onbegrensde
hoeveelheid tijd beschikbaar. Bovendien is het de vraag of veel typen problemen
wel door het oefenen met procedures tot routineopgaven kunnen worden. Op die
vraag komen we aan de hand van de voorbeelden nog terug.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
9
China's defensie-uitgaven
WDA: structureren en analyseren van de gegevens, probleem oplossen en logisch
redeneren met de begrippen absoluut en relatief, probleemoplossen, helder
communiceren.
Er kan aan leerlingen worden gevraagd om met behulp van de beide grafieken een
artikel te schrijven waarin de beide standpunten worden verklaard en een
kwantitatieve analyse te geven van de toename van het bnp van China.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
10
Voorbereidend onderwijs
Het wiskundig gereedschap bestaat in deze context uit het kunnen lezen en aflezen
van grafieken en het kunnen omrekenen van absolute aantallen naar relatieve
eenheden en omgekeerd. Dat is goed onderwijsbaar en te oefenen totdat een hoge
mate van beheersing wordt bereikt. Op basis van de gegevens en de vraag lijkt dit
evenwel een probleem dat een beroep doet op WDA.
Allereerst een probleemanalyse, wat weten we al, kunnen we dat ook numeriek
vastleggen in getallen. Waar moeten we naar toe? Welke vragen kunnen we stellen?
Hoe kunnen we die beantwoorden?
Welk redeneringen zijn hier relevant? Hoe kunnen we een kwantitatieve verklaring
geven? En als we eenmaal weten hoe deze probleemsituatie in elkaar steekt, hoe
schrijven we dat op?
Vormen van interactief onderwijs o.l.v. de wiskundeleraar liggen bij de start van de
aanpak voor de hand. Wie heeft een idee? Hoe pakken we dit aan? Welke vragen kun
je jezelf stellen? In afwisseling met werken in tweetallen wordt ter afsluiting een korte
schriftelijke beschouwing ingeleverd, die door de leraar wordt beoordeeld en
nabesproken. In een nabeschouwing wordt teruggekeken op de aanpak bij dit soort
van probleemsituaties.
Het aantal mogelijke probleemstellingen van dit type is zo groot dat het nagenoeg
onmogelijk is om die allemaal tot routineopgaven terug te brengen.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
11
Mastermind
WDA: systematische probleemaanpak, ordenen, structureren, analyseren, logisch
redeneren.
Voorbereidend onderwijs
Dit een voorbeeld van een klasse van opgaven waarin de modale leerling moet leren
de gehele situatie systematisch aan te pakken door gestructureerd de mogelijkheden
uit te schrijven. Dat help de modale leerling, die anders veelal geneigd is om zich
onmiddellijk op de vraag te storten en een antwoord te bedenken. Veel vragen in de
wiskunde kunnen alleen goed beantwoord worden door eerst de situatie goed te
analyseren. Die goede werkmethode is aan te leren als de leerlingen in de lessen en
door de selectie van opgaven de ervaring opdoen dat die SPA helpt.
Door oefening kunnen veel voorkomende (spel)situaties wellicht tot routinesommen
worden gereduceerd, maar de systematische aanpak blijft ook dan nodig. De
herkenning leidt dan tot een goede heuristische methode!
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
12
Platvissen
WDA: modelleren, algebraïseren, ordenen, structureren, logisch redeneren.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
13
Voorbereidend onderwijs
Hier is duidelijk spraken van een sterke verwevenheid tussen de kennis van
eigenschappen van grafieken met hun betekenis en het redeneren met die
eigenschappen. De vraag kan worden beantwoord met het logisch redeneren met de
eigenschappen van grafieken of door het structureren met tabellen of het redeneren
met hellingen. In de lessituatie en ook op toetsen (met feedback!) moeten leerlingen
geregeld dit soort situaties leren aanpakken en hun redenering correct uitschrijven,
want een vanzelfsprekende, in te oefenen procedure ontbreekt.
WDA: formules manipuleren en logisch redeneren
Voorbereidend onderwijs
Het is evident dat hier sprake is van de toetsing op niveau havo A van symbol sense,
wat in termen van WDA wordt benoemd als logisch redeneren met formules en
formules manipuleren. Dat is de top van de algebraleerlijn, die al ver in de onderbouw
moet starten en de focus heeft op het analyseren van de betekenis van een formule.
Natuurlijk is daarbij de reproduceerbare kennis over typen van formules (lineair,
kwadratisch, exponentieel, omgekeerd evenredig enzovoort noodzakelijk maar niet
voldoende. De toelichting in deze opgave over de exponentiële afname is overbodig,
want dat moet behoren tot de basiskennis. Het oefenen van standaardprocedures,
bijvoorbeeld voor het oplossen van vergelijkingen, draagt weinig bij aan het leren
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
14
redeneren en manipuleren met 'wilde' formules. Wel de telkens weer herhaalde vraag
naar de betekenis, b.v. voor de grafiek of de groeisnelheid, van delen van de formule.
Kwartcirkel en raaklijn
WDA: probleemanalyse, situatie structureren, adequate kennis selecteren
Voorbereidend onderwijs
Het type problemen als in vraag 5 vraagt een systematische probleemaanpak, die de
modale leerling in het voorafgaand onderwijs vele malen moet hebben doorlopen en
waarin zij/hij door de leraar moet zijn gecoacht.
QuickTime™ en een
-decompressor
zijn vereist om deze afbeelding weer te geven.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
15
Archimedes Wave Sling
WDA: structureren, ordenen, modelleren, symbool sense
QuickTime™ en een
-decompressor
zijn vereist om deze afbeelding weer te geven.
5.
Bijlagen als inspiratiebron
Hierna volgt een volgt wilde verzameling van opgaven, die door de auteurs als
problemen zijn gekenschetst en soms ook echte onderzoeken zijn. Het zal duidelijk
zijn dat een geringe aanpassing van opgaven uit een schoolboek, zoals hiervoor bij de
proefexamens is gebeurd, een R-opgave ineens tot een P-opgave kan promoveren.
Vaak is het zelfs voldoend om alle subvragen uit het schoolboeken weg te laten en te
straten met de situatiebeschrijving of de allerlaatste subvraag!
Voor een onderzoek komt meer lijken en het werken aan een onderzoek zal meestal
ook meerder lessen beslaan. Zie de voorbeelden hierna.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
16
5a
Denkactiviteit Piet Versnel
Doelgroep:
5/6 VWO Wiskunde C
Onderwerp:
Perspectief
Schilderij:
Bartholomeus van Eijck (1443)
Annunciatie
Aix-en-Provence
Vraag 1:
Waar stond de schilder toen hij dit tafereel schilderde ?
Beargumenteer je antwoord.
Vraag 2:
In het schilderij is een aantal zaken te vinden dat niet in
overeenstemming is met de regels van perspectief.
Geef daar minimaal drie voorbeelden van.
Opdracht 3:
Maria is op het schilderij knielend afgebeeld.
Bereken wat de lengte van Maria op het schilderij is.
Eventuele tip: Probeer eerst eens uit te zoeken welke gegevens je nodig hebt om die
lengte te kunnen berekenen.
Ga daarna eens zoeken op internet of (en waar) je die gegevens kunt vinden.
Voer tenslotte de berekening uit.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
17
5b
Denkopgaven Peter van Wijk
Vwo-B,Havo-B, Vlakke Meetkunde
De 15 rode ballen van een snookerspel passen
precies in een frame (gelijkzijdige driehoek) met zijden
van 30 cm. Hoe groot is de diamater van één bal?
Havo-A, Vwo-C, Tellen
In precies 20% van alle bladzijde nummers van een boek komt het cijfer 9
voor. Alle bladzijden zijn genummerd. Hoeveel bladzijden heeft dit boek?
Havo-3
a.Welke leeftijdsgroep besteedt de meeste tijd per dag aan media?
b.Probeer op basis van bovenstaande gegevens uitspraken te doen over
het gebruik van media voor de leeftijdsgroep van 30-34?
b.Hoe groter het aantal minuten, hoe groter de cirkel. Onderzoek of er een
verband bestaat tussen het aantal minuten en de grootte van de cirkel.
Vwo-B, Meetkunde
In een gelijkzijdige driehoek ABC wordt een willekeurig punt P geprikt.
Bereken de kans dat driehoek ABP scherphoekig is.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
18
5c.
Denkactiviteit Piet Versnel
Zo blijkt dat de gemiddelde lengte van mannen rond de Middeleeuwen ongeveer 160
cm. bedroeg en deze omstreeks 1700 was toegenomen tot ongeveer 165 cm. Ongeveer
125 jaar later (1825) was deze toegenomen tot gemiddeld ongeveer 169 cm. Dit bleek
uit metingen die in 1979 werden verricht bij het ruimen van 7 Nederlandse
kerkhoven, waarbij 382 skeletten van volgroeide mannen werden geselecteerd.
Omstreeks 1915 bleek bij het meten van militaire keurlingen in een aantal Noord
Europese landen de gemiddelde lengte ongeveer 174 cm. te zijn. Daarna bleek uit de
statistieken dat de groei gestadig toenam en de volgroeide jonge mannen in 1990 een
gemiddelde lengte hadden van ongeveer 182 cm.
Bovenstaande gegevens worden grafisch weergegeven op de volgende grafiek:
Grafiek 15 Gemiddelde lichaamslengte
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
19
5d.
Opdrachten denkactiviteiten Hielke
Opgave 1 (vwo wiskunde B)
a
Teken een driehoek ABC met AC < AB
en teken het middelpunt M van de
omgeschreven cirkel van driehoek
ABC.
b
Laat het punt C de cirkel met
middelpunt A en straal AC doorlopen.
De ligging van het punt M varieert dan
mee.
Wat is de meetkundige plaats van de
punten M?
c
Laat vervolgens vanuit de gegeven
driehoek ABC het punt B de cirkel met middelpunt A en
straal AB doorlopen.
Hoe ziet in dit geval de meetkundige plaats van de
punten M eruit? Gebruik bijvoorbeeld Geogebra..
d
Noem het ‘gat’ in de meetkundige plaats lijnstuk PQ.
Hoe is de ligging van het punt B als het punt M
samenvalt met P? Beantwoord deze vraag ook voor de
situatie dat M samenvalt met Q.
e
Probeer de lengte van PQ uit te drukken in die van AB
en AC.
Opgave 2 (wiskunde A)
a
Iemand fietst met een constante snelheid van 18 km/u en traject tussen twee
plaatsen A en B. Dit traject heeft een lengte van 6 km. Tijdens het fietsen
passeren 120 auto’s deze fietser. Ga er van uit dat deze auto’s allemaal met
een constante snelheid van 80 km/u rijden. Hoeveel auto’s passeren in het
tijdsbestek dat de fietser onderweg is een vast punt van dit traject?
b
In de zelfde situatie heeft de fietser een snelheid van f km/u heeft en de auto’s
een snelheid van a km/u. Druk nu het aantal auto’s dat het vaste punt passeert
uit in f en a.
Opgave 3 (wiskunde A en B)
a
Het aantal rokers onder leerlingen op een school verandert van 1 op de 18 naar
1 op de 15.
Is dit een afname of een toename (procentueel gezien)? Hoeveel procent is die
verandering?
b
De verandering is van 1 op a naar 1 op b. Laat algebraïsch zien dat de
100(a  b)
procentuele verandering P te schrijven is als P 
.
ab
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
20
Opgave 4 (vwo A en B, nog geen quotiëntregel bekend)
Hierboven zie je de grafiek van de functie f ( x) 
x4
.
x2  1
Harmen zegt dat hij wel weet hoe je deze functie moet differentiëren: f  x) 
1
2x
komt hij hierbij en kun je met behulp van de grafiek nagaan of hij gelijk heeft?
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
21
. Hoe
5e
Denkactiviteiten Leon van den Broek
vwoB Meetkunde met coördinaten
Een ladder staat tegen een muur en glijdt
weg: de onderkant over de grond, de
bovenkant langs de muur.
Een punt P op de ladder beschrijft dan een
figuur.
Hiernaast staan twee voorbeelden.
P
a.
Bewijs dat de figuur een
kwartcirkel is, in het geval P halverwege
de ladder ligt.
b.
Hoe vind je de lengte van de ladder
uit de figuur?
P
vwoB Meetkunde met coördinaten
De aarde beweegt om de zon in een (nagenoeg) cirkelvormige baan met straal 1 AE.
(AE is de zg. astronomische eenheid; dat is de gemiddelde afstand aarde-zon.)
We brengen een assenstelsel aan met de oorsprong in de zon en de AE als
lengteeenheid, zo dat de bewegingsvergelijking van de aarde zijn:
x = cos t , y = sin t. Hierin stelt t de tijd voor.
Wat is de eenheid van tijd?
Havo-vwo 3
We bekijken een rooster van 20 bij 20 stippen; de
afstand tussen twee naburige stippen is 1 cm.
We gaan alle stippen met één lijn
verbinden. Als volgt: van de stip linksboven gaat
de lijn helemaal naar beneden, dan gaat hij 1 stip
naar rechts, dan helemaal naar boven, dan 1 stip
naar rechts, enz.
a Bij welke stip eindigt de lijn.
b. Hoe lang is de lijn.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
22
Er zijn veel meer manieren om een lijn te trekken
die alle stippen verbindt.
c. Beredeneer dat de lijnen die de 2020 stippen
verbinden allemaal even lang zijn.
havoA Verbanden
Anne heeft in een voedingswijzer gelezen dat een hamburger 272 kcal ofwel 1139 kJ
per 100 gram heeft. In Wikipedia leest ze:
De calorie (van Lat. calor, warmte) is een verouderde eenheid voor energie (E) of
warmte (W). De calorie is officieel vervangen door de joule, maar vooral in de
voedingsindustrie is de kcal nog gangbaar.
Energie kan dus uitgedrukt worden in kcal (=kilocalorie) en in kJ (=kiloJoule).
a.
Als je de hoeveelheid energie van een voedingswaar weet, uitgedrukt in
kilojoule, hoe reken je die energie dan om in naar kilocalorieën?
In dezelfde voedingswijzer stond dat een droge beschuit 392 kcal per 100 gram heeft.
Anne doet aan de lijn en let goed op wat ze eet. Ze concludeert dat ze beter een
hamburger kan eten dan een droge beschuit.
b.
Geef commentaar op Annes conclusie.
vwo A/C Rijen/ kansrekening
Rij 7 van de schouwburg heeft twintig stoelen`, genummerd 1 t/m 20, van links naar
rechts. De rij kan alleen van de linkerkant bereikt worden.
We nemen aan dat alle twintig plaatsen bezet worden en dat de toeschouwers een
voor een arriveren in de rij. Als bijvoorbeeld de persoon op stoel 10 eerder arriveert
dan de persoon op stoel 15, moet de persoon van stoel 10 opstaan om hem te laten
passeren.
a.
Wat is – naar verwachting - het aantal keer dat de persoon op stoel 10 moet
opstaan?
b.
Wat is de verwachtingswaarde van het totaal aantal keer dat in de rij moet
worden opgestaan?
havoB
De oppervlakte van een cirkel is evenredig
met de straal van de cirkel.
a.
Wat is de evenredigheidsconstante?
Het grijze gebied wordt begrensd door
twee cirkel;
met straal 1 cm en met straal 7 cm.
Dit grijze gebied wordt verdeeld door een
cirkel in twee stukken van gelijke
oppervlakte.
b.
Wat is de straal van die cirkel?
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
23
Wiskunde A en C vwo
Bij een zekere opleiding moeten de studenten één moderne vreemde taal kiezen: òf
Duits, òf Frans, òf Engels.
Van de 100 vrouwelijke studenten kiezen er 20 Frans.
Van de mannelijke studenten kiezen er 10 Duits en 30 Engels.
Procentueel wordt elk van de drie talen even vaak door de vrouwelijke studenten
gekozen als door de mannelijke studenten.
Hoeveel mannelijke studenten telt de opleiding?
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
24
5f
Piet Versnel
Verhoudingen
Het menselijk lichaam is een ingewikkeld fenomeen. We weten allemaal hoe het er
uitziet, maar hoe steekt het nou eigenlijk echt in elkaar? Deze les gaat over de basis
van het menselijk lichaam en de verhoudingen. Want als je weet hoe alles in
verhouding staat tot elkaar, kom je er al snel achter hoe je een natuurgetrouw beeld
kan maken van een mens.
Eerst maar eens een mensbeeld
voor ons halen:
Verhoudingen
Het menselijk lichaam is een
ingewikkeld fenomeen. We weten
allemaal hoe het er uitziet, maar hoe
steekt het nou eigenlijk echt in
elkaar? Deze les gaat over de basis
van het menselijk lichaam en de
verhoudingen. Want als je weet hoe
alles in verhouding staat tot elkaar,
kom je er al snel achter hoe je een
natuurgetrouw beeld kan maken van
een mens.
Eerst maar eens een mensbeeld
voor ons halen:
5g Denkopgave Rindert Reijenga
In dagblad TROUW van 1 maart 2011 stond onderstaande grafiek:
De grafiek geeft het aanbod weer van wind voor windenergie, in de periode van 1995
– 2010. Je ziet onder andere dat het in 2010 minder hard waaide dan in 2009. En dat
1998 een topjaar was wat betreft het aanbod van wind. Ook zie je rechts boven in de
grafiek staan: INDEX: 1996-2005=100.
a Onderzoek of het indexcijfer 100 met behulp van de gegevens van de grafiek klopt.
Het lijkt of het aanbod van wind in de loop van de jaren afneemt. Die trend kun je
weergeven met een (rechte) lijn: de lijn waar de werkelijke waarden omheen
schommelen.
b Teken die lijn in de figuur. Zorg ervoor dat de index 1996-2005 gelijk blijft aan
100.
c Stel een vergelijking op van de trendlijn. Veronderstel dat de dalende trend zich
blijft doorzetten.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
25
d Onderzoek in welk jaar het aanbod van wind gehalveerd is t.o.v. de periode 1996 –
2005
5h Denkopgave Daan van Smaalen
Het volleybalprobleem
Informatie
De organisatoren van de volleybalkamp willen het afsluitende
volleybaltoernooi spannender maken. Ze zoeken een manier om de
deelnemers zo eerlijk mogelijk over verschillende teams te verdelen. Hiervoor
hebben de organisatoren gegevens van de deelnemers verzameld door tryouts te houden en door te informeren bij de coaches van de deelnemers.
Deze informatie moet worden gebruikt om drie gelijkwaardige teams samen te
stellen.
De probleemstelling
De organisatoren van het volleybalkamp geven aan jullie de opdracht om de
deelnemers zo in te delen dat drie gelijkwaardige teams ontstaan. Naast het
opstellen van drie gelijkwaardige teams, willen de organisatoren een brief
waarin jullie beschrijven hoe de drie gelijkwaardige teams zijn gevormd. De
organisatoren willen jullie methode namelijk gebruiken om een groot aantal
deelnemers aan een internationaal volleybalkamp eerlijk over verschillende
teams te verdelen. Zorg er dus voor dat jullie methode voor het samenstellen
van gelijkwaardige teams ook kan worden gebruikt wanneer het om een groot
aantal spelers gaat.
Data van try-outs
Naam
Lengte
speler in
cm
Verticale
sprong in
cm
Sprint van
40 meter in
seconden
Serviceresu
ltaten
(het aantal
goed
uitgevoerde
opslagen
bij 10
pogingen)
Gwen
185
51
6,21
8
Brenda
157
64
5,98
7
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
26
Smashresul
taten (bij 5
pogingen)
Prikkenretour
Prikkenscoren
Kill Net
Retour
Kill
Retour Uit
Jolanda
178
61
6,44
8
Amy
178
69
6,01
9
Anna
168
64
6,95
10
Karin
173
43
7,12
6
Roos
160
53
6,34
5
Christine
165
58
7,34
8
Andrea
165
61
6,32
9
Nienke
170
48
8,18
10
Kim
175
58
6,75
7
Rianne
173
38
5,87
8
Esmeralda
163
53
6,72
8
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
27
Prikkenretour Kill
Uit Retour
Retour
Kill Net
Kill Kill
Prikkenscoren
Kill
Retour
Uit Net
Retour
Retour
Prikkenretour
Kill
Prikkenscoren
Kill
Retour
Kill
Uit Kill
Net Net
Prikkenretour
Net Kill
Kill Kill
Prikkenscoren
Net Uit
Net Uit
Retour
Prikkenscoren
Kill Kill
Uit Retour
Prikkenretour Kill
Retour Uit
Kill
Kill Kill
Kill
Prikkenscoren Net
Kill
Retour Uit
Net
Prikkenretour
Linda
170
48
6,88
9
Tinka
155
61
6,27
6
Aafke
178
58
6,54
8
Reina
160
66
7,01
9
Rebecca
175
46
6,78
10
Uit Net
Net Kill
Retour
Prikkenscoren
Prikkenretour
Prikkenretour Kill
Uit
Uit Kill
Uit Uit
Prikkenretour
Prikkenscoren Net
Kill Kill
Kill
Net Uit
Kill
Prikkenretour Kill
Toelichting bij smashresultaten
Kill. Het lukt de tegenpartij niet om de smash te retourneren.
Uit. De speler slaat de bal buiten de lijnen, zodat de opslag overgaat naar de
tegenpartij.
Retour. De tegenpartij retourneert de smash.
Prikken-scoren. In plaats van te smashen wordt de bal met een zacht tikje
over het net gespeeld. De tegenpartij kan de bal niet retourneren.
Prikken-retour. In plaats van te smashen wordt de bal met een zacht tikje
over het net gespeeld. De tegenpartij retourneert de bal.
Net. De speler krijgt de bal niet over het net.
Opmerkingen van de coaches
Gwen: Ze beweegt zich traag richting de bal.
Brenda: Behendig voetenwerk.
Jolanda: Haar lengte is een aanwinst voor elk team.
Amy: Ze is een geweldige springer, maar ze moet haar wapen op het
juiste moment inzetten.
Anna: Anna heeft bij teams gespeeld die niet erg succesvol waren.
Karin: Karin beweegt zich erg snel naar een geserveerde bal.
Roos: Ze is op haar best wanneer het team goed speelt.
Christine: Haar privéomstandigheden hebben een negatieve invloed op
haar spel.
Andrea: Andrea is uitzonderlijk sterk voor haar leeftijd.
Nienke: Nienke doet veel dingen goed. Haar service is erg sterk.
Kim: Kim is een goede blokker.
Rianne: We hebben op onze club nog nooit zo’n harde werker gehad als
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
28
zij.
Esmeralda: Ze is zeer geliefd. Waar ze ook aan meedoet, ze weet altijd te
winnen.
Linda: Linda krijgt niet altijd haar opslag over het net.
Tinka: Tinka is een van de meest gedreven spelers die we ooit hebben
gezien.
Aafke: Haar vader is coach van een plaatselijke volleybalvereniging.
Reina: Haar zus is een zeer goede volleybalster die speelt bij Oranje.
Rebecca: Rebecca volgt zeer goed aanwijzingen op.
Wiskundige denkactiviteiten versie 2 AvS
29
Download