FWO Jaarboek 2013 Publicatiedruk

advertisement
FWO Jaarboek 2013
Publicatiedruk
Dubbelinterviews
Het FWO ondersteunt fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
Wat kan het FWO voor mij doen?
Hoe verloopt een aanvraag?
Grafieken
Financiering van het FWO
Organisatie
Steun het FWO
17 / 29 / 43
klein boekje
Colofon50
Dubbelinterviews
p.17
Elisabeth Monard
& Anne De Paepe
p.29
Jean Paul
Van Bendegem
& Anne-Marie
Van Der Linden
p.43
Violet Soen
& Tina Kyndt
3
4
prof. Anne De Paepe
Voorzitter FWO, rector UGent
Beste lezer
Op 17 december 2013 vierde het FWO
zijn 85-jarig bestaan met een bijzonder
evenement. ‘Kennismakers, Al 85 jaar
Zuurstof voor Onderzoek en Ontwikkeling’
was één groot bruisend feest voor en
door de onderzoekers, opgeluisterd door
de aanwezigheid van Z.M. de Koning en
Nobelprijswinnaar François Englert.
1.200 bezoekers en meer dan 100
nationale en internationale gastsprekers
hebben van deze Dag van de Onderzoeker
een enorm succes gemaakt, met als kers
op de taart de Belgische première van
het spektakel ‘Icarus at the Edge of Time’,
waarin Michael Pas de hoofdrol vertolkte
en het Universitair Symfonisch Orkest van
de KU Leuven de muziek van Philip Glass
bracht.
Op deze prachtige dag konden we aan den
lijve de grote dynamiek ervaren die leeft
bij onze onderzoekers, jong en oud. Een
dynamiek die we elk jaar weer, ook in 2013,
weerspiegeld zien in een stijgend aantal
mandaat- en projectaanvragen.
In dit jaarboek geven Tina Kyndt en
Violet Soen hun visie op de stijgende
publicatiedruk. Zij doen dit als lid van
de Jonge Academie, een denktank
van een 40-tal jonge, gepassioneerde
onderzoekers die kritisch nadenken over
de rol van de universiteit.
Ook wetenschapsfilosoof Jean Paul Van
Bendegem en biomedicus Anne-Marie
Van Der Linden buigen zich over de vele
tentakels van het fenomeen.
Vanuit de coulissen van Vlaanderens
belangrijkste financieringskanaal voor
fundamenteel onderzoek kijken de
secretaris-generaal van het FWO, Elisabeth
Monard, en ikzelf als FWO-voorzitter, ten
slotte naar wat zich onder de waterlijn
afspeelt.
Ik wens u alvast veel leesplezier met dit
boeiende jaarboek!
Dit enthousiasme voor het fundamenteel
onderzoek heeft echter ook een keerzijde:
de kans om daadwerkelijk een mandaat of
project van het FWO toegekend te krijgen,
is andermaal gedaald.
Deze dalende slaagkans is één van de
elementen die ertoe bijdragen dat de
druk op onze onderzoekers verhoogt.
In 2013 bracht dit probleem het debat
rond de stijgende publicatiedruk onder
de aandacht. Publicatiedruk is echter
geen alleenstaand fenomeen. Het is een
ingewikkelde problematiek die in zijn
geheel en veelheid van facetten bekeken
moet worden.
5
Publicatiedruk,
topje van een ijsberg?
Het tweejaarlijkse innovatierapport
2011-2013 van de Europese Commissie windt
er geen doekjes om. Vlaanderen daalt deze
keer op de Europese innovatieranglijst. Er is
één pluspunt: België – en Vlaanderen is goed
voor een aandeel van 70% – kreeg goede
punten voor de kwantiteit en de kwaliteit
van de internationale wetenschappelijke
publicaties. Een stijging met 5,8%. Maar
als het aankomt op het aantal afgewerkte
doctoraten, dan scoorde België in 2011
serieus beneden het Europese gemiddelde!
We stranden op 88% van dat gemiddelde
om precies te zijn. En dat ondanks een
stijging van het aantal doctoraten met
4,5%. De landen waar we ons zo graag mee
vergelijken zitten allemaal duidelijk boven
dat gemiddelde. Denemarken: 135%, Finland:
159%, Duitsland: 165%, Zweden: 171%,
Zwitserland: 182%.
De afgelopen maanden sprong de pers op
het ongenoegen van een groep actievoerders
die de druk op jonge onderzoekers om
steeds maar meer te publiceren aanklaagt.
Publicatiedruk. Maar hoe moeten we dat
interpreteren? De cijfers van het Europese
rapport suggereren een genuanceerde
invulling. Natuurlijk, om als wetenschapper
naam te maken, moet je veel en goed
publiceren. Het liefst als eerste auteur. Dan
heb je een waterkans dat je aan je alma
mater kan blijven. Want amper 1 op de 13
gedoctoreerden in Vlaanderen heeft uitzicht
op een academische loopbaan. Waar komen
die 12 anderen terecht? Verwarren we
publicatiedruk niet met loopbaandruk? Is
het mediagevoelige begrip ‘publicatiedruk’
niet het topje van een ijsberg? Een ijsberg
die onder de waterlijn een complexe
problematiek verbergt van een systeem
dat dringend aan vernieuwing toe is om
te kunnen beantwoorden aan de noden,
behoeften en uitdagingen van onze moderne
maatschappij?
6
Koenraad Debackere
KU Leuven
promotor-woordvoerder ECOOM
Inleiding door prof. Koenraad Debackere, promotor-woordvoerder bij het Expertisecentrum O&O Monitoring
en moderator van de sessie over de impact van wetenschap op FWO- Kennismakers,
al 85 jaar zuurstof voor onderzoek en ontwikkeling.
Akkoord. De Vlaamse regering heeft een
groeipad uitgetekend. Tegen 2024 komen
er voor de geïntegreerde opleidingen van
de hogescholen afgerond 600 professoren
bij. De universiteiten krijgen er 400 bij.
In de totaliteit van de omkadering is dat
een stijging van om en bij de 16%. Geen
overbodige luxe om het groeiend aantal
gemotiveerde doctoraatsstudenten degelijk
te kunnen opvangen. Want dat willen we:
meer nieuwe doctoraten. Neen toch? Om
tenminste boven de Europese middellijn
te geraken. Maar is dat voldoende? 20%
meer capaciteit zou pas echt een verschil
maken, zeggen experts. Maar ook dat is
zeker niet het enige verbeterpunt. Minstens
even belangrijk is de uitstroom van kersverse
gedoctoreerden naar de arbeidsmarkt. Zijn de
universiteiten voldoende gewapend om hun
hoogopgeleiden daarop voor te bereiden?
Staat de arbeidsmarkt, in casu ook de
bedrijfswereld, klaar om hun meerwaarde in
haar armen te sluiten?
In zijn Memorandum 2014 becijferde het
FWO voor de komende legislatuur een
bijkomende inspanning van 95 miljoen
euro. Dat is 19 miljoen euro per jaar voor
doctoraatsprojecten en mandaten. Stel dat
de regering met dat geld over de brug komt,
maar niets doet aan de omkadering, dan blijft
gedoctoreerd Vlaanderen in hetzelfde bedje
ziek. En blijven we kijken naar Denemarken,
Finland, Duitsland, Zweden en Zwiterland.
11
Anne De Paepe
FWO
voorzitter
UGent
rector
Elisabeth Monard
FWO
secretaris-generaal
{dubbelinterview / 1}
{interviewer / Jan Van Pelt}
Anne
De Paepe
&
Elisabeth
Monard
Publicatiedruk verwijst
naar een complex geheel
van factoren die jonge
onderzoekers als moeilijk en
zwaar ervaren. Daar spelen
media graag op in.
{De Paepe / DP}
{Monard / M}
FWO-voorzitter Anne De Paepe en
FWO-secretaris-generaal Elisabeth Monard
zijn het er roerend over eens: publicatiedruk
is slechts één aspect van een veel complexere
problematiek. Publicatiedruk heeft alles te
maken met de ontwikkelingen in wetenschap
en maatschappij, met de veranderende praktijk
van het wetenschappelijk onderzoek zelf, met
de keuze van jonge onderzoekers voor een
evenwichtigere levenskwaliteit, met het besef
dat onderzoek wezenlijk is voor welzijn en
welvaart van een regio, met de politieke wil om
daarvoor de nodige middelen uit te trekken.
Publicatiedruk, zo zeggen De Paepe en Monard,
is een uiting van een hele cultuur waarin
Vlaamse onderzoekers uiteindelijk de competitie
moeten aangaan met de internationale
wetenschappelijke gemeenschap.
De Paepe Van professoren en onderzoekers
wordt steeds meer geëist op het vlak
van wetenschappelijke output. Waarom?
Omdat die output één van de parameters
is waarmee het huidige financieringsmodel
voor onderzoek is opgebouwd. In Vlaanderen
werken we nu eenmaal met een gesloten
enveloppe voor de financiering van
(fundamenteel) onderzoek. Dat resulteert in
interuniversitaire competitie. De werkdruk die
van hen gevraagd wordt is groot: excelleren
in onderzoek, veel publiceren en daarnaast
nog onderwijs en dienstverlening garanderen.
Bovendien is het aantal studenten en
doctorandi de laatste jaren enorm gegroeid.
Maar de financiering en het personeel (staf)
zijn niet gelijkmatig meegegroeid. Het
toegenomen werkvolume moet opgevangen
worden door een corps van onderzoekers
en professoren dat al jaren status quo is
gebleven.
V andaag
wordt maar
15%
van de
aanvragen voor financiering van
projecten en iets meer dan
20%
mandaten gehonoreerd .
de jaren
’90
was dat
33%. D e
In
voor
evaluaties zijn
dus strenger geworden ?
M Het FWO heeft resoluut gekozen voor
kwaliteit in het onderzoek. Die evaluaties
gebeuren niet op basis van het louter tellen
van publicaties en citaties. Impactfactoren
kunnen alleen maar een indicatie zijn
voor de kwaliteit van het tijdschrift en de
opgenomen publicaties. Elk aanvraagdossier
wordt in zijn geheel bekeken. Alle mogelijke
aspecten worden bediscussieerd en
overwogen. Wat betekent dat onderzoek?
Is het project innovatief? Wordt er echt iets
nieuws voorgesteld? Is de methodologie
goed uitgewerkt? Is het theoretisch
goed onderbouwd? Is het haalbaar? De
leden van de Expertpanels zijn collegawetenschappers, de meeste uit Europa, maar
ook uit de US, Australië, …, die met kennis
van zaken oordelen. Ze worden gescreend
op hun wetenschappelijke kwaliteiten. Het
zijn de beste. Zo’n panels brengen veel
werk met zich mee, maar zijn heel leerrijke
ervaringen. Ik herinner me een prof van de
Sorbonne die we hadden uitgenodigd om in
ons Expertpanel Cultuur te zetelen. Er waren
heel veel dossiers te beoordelen. Het panel
duurde van 9 uur ’s ochtends tot 9 uur ’s
avonds. Op het einde kwam hij ons bedanken
omdat hij het zo’n bijzonder interessante dag
gevonden had.
“Veel onderzoekers hebben het
gevoel dat ze uit de boot vallen.
De enige mogelijkheid is de
middelen verhogen”.
Anne De Paepe
Monard Vanaf het begin van de jaren ’90
heeft men in Vlaanderen heel zwaar ingezet
op onderzoek. Ook de financiering nam
exponentieel toe. In het verlengde van de
oproep van de Europese Commissie in
het kader van de European Research Area,
was het voor het FWO een prioriteit om
de instroom van jonge onderzoekers te
verhogen. Ook de universiteiten stelden
incentives in om tot meer doctoraten te
komen. Op tien jaar tijd is het aantal nieuwe
doctoraten elk jaar ongeveer verdrievoudigd.
Van 600 naar 1700. Zijn er dan teveel?
Neen, ik denk het niet. Als je vergelijkt met
andere landen zoals Nederland en Duitsland,
hebben wij er nog altijd niet teveel. Ook voor
de postdocs zijn er meer mogelijkheden
gecreëerd. Bij het FWO kunnen ze twee keer
een mandaat van drie jaar krijgen. Aan de
universiteiten werden de BOF-mandaten, de
tenure tracks ingevoerd. Maar het pijnpunt
is dat er niet genoeg middelen zijn om al die
onderzoekers in alle vrijheid hun onderzoek
te laten doen. Dat creëert spanning”.
DP Ik heb zelf in een aantal Expertpanels
gezeten. Ik kan het alleen maar beamen.
Als expert leer je er enorm veel. Maar door
de grote hoeveelheid aanvraagdossiers
komen de Expertpanels onder druk te staan.
De ruimte die je krijgt om goede dossiers
financieel te ondersteunen wordt alsmaar
kleiner. En dat kan wel een bedreiging
vormen voor de kwaliteit van de evaluaties.
Als je niet meer alle dossiers kunt inlezen
en je moet ze verdelen omdat je er niet
doorgeraakt, dan krijg je binnen een
panel een andere discussie en een andere
dynamiek. Op dat moment wordt ook de
individuele mening en voorkeur van de
expert belangrijk. Die subjectiviteit voelen de
onderzoekers meer dan vroeger. Doen de
experts het daarom slechter? Helemaal niet.
De werkdruk is gewoon veel hoger. Het is
een onvermijdelijk gevolg van die werkdruk.
{1}
19
A ls
onderzoeksgroepen worden groter en je
krijgt steeds meer medeauteurs omdat de
complexiteit van het onderzoeksdomein
toeneemt. Dan kun je toch niet meer zeggen
dat het artikel alleen door de eerste auteur is
geschreven en een beetje bijgewerkt door al
de anderen? Hoe moet je zoiets afwegen?
je drie kandidaten van hetzelfde
niveau moet evalueren , krijgt er
uiteindelijk maar één de financiering .
De
twee anderen blijven gefrustreerd achter .
M Dan kan het aantal publicaties wel een
rol spelen. In het bedrijfsleven is er ook
competitie tussen collega’s. Wil je in een
bedrijf hogerop geraken, dan moet je
bewijzen dat je het op vele vlakken beter
kan dan je collega. Maar als je een lange
publicatielijst hebt, en je project is niet
kwalitatief genoeg, dan zal je het ook niet
halen. Ook dat is frustrerend.
W aarom
elke deelnemende onderzoeker ?
DP Sommige tijdschriften doen dat. Maar
dan nog. Hoe controleer je dat? Het
blijft subjectief. Vandaar de kritiek op die
kwantitatieve weging. Kwantiteit is natuurlijk
geen alles zaligmakende parameter. Maar,
je kunt toch ook niet de slinger in de andere
richting bewegen en de publicatieoutput
niet meer laten meetellen. Het soort van
tijdschriften waarin je publiceert, hun impact,
het aantal publicaties, … reflecteren hoe dan
ook wat je waard bent als onderzoeker. Je
moet die output mee opnemen. Toch mag
dat criterium niet overheersen. Je moet
ook aspecten evalueren die meer met de
niet-kwantitatieve aspecten van kwaliteit te
maken hebben.
“Om Europees en internationaal
te kunnen blijven wedijveren,
heeft het FWO de komende vijf
jaar negentien miljoen extra per
jaar nodig”
Elisabeth Monard
DP In zo’n geval kan natuurlijk ook de
menselijke beoordeling van de experts
doorwegen. Niet dat de evaluatie daarom
minder objectief zou zijn. Een stukje
subjectiviteit in de manier waarop een
Expertpanel werkt, kan je nooit uitsluiten.
O nderzoek
D e J onge A cademie
V ormt
pleit ervoor om bij de
evaluatie ook tijd te voorzien voor een
gesprek met de evaluatoren .
Z ou
dat geen
oplossing kunnen zijn ?
wordt ook steeds meer
interdisciplinair .
niet in een apart kadertje
verwijzen naar het individuele aandeel van
M Het aantal aanvragen stijgt jaarlijks. We
zitten nu al aan meer dan tweeduizend
kandidaten. Een evaluatiegesprek of een
feedbackmoment voorzien voor elke
kandidaat is niet haalbaar. Dat gaat gewoon
niet. Het FWO denkt er wel over om
binnen het proces zelf iets te doen. We
zijn daar nog niet uit. In het Expertpanel
voor interdisciplinair onderzoek en voor de
Odysseusjury hebben we al zo’n initiatief
genomen. Dat bleek positief. Maar zo’n
gesprek of feedback is niet alles zaligmakend.
Je moet ook opletten dat de goede praters
geen voordeel krijgen. Het dossier blijft
de basis. Ik wil toch onderstrepen dat het
FWO zich tegenover onderzoekers altijd
heel open en toegankelijk heeft opgesteld.
Ze kunnen altijd contact opnemen, vragen
stellen, feedback krijgen. Een ander pluspunt
van het FWO is de snelle doorlooptijd.
Aanvragen ingediend op 1 februari krijgen
al een beslissing in juni. Dat is in Europees
perspectief zeer snel. Vaak vinden
dat ook geen
bijkomende moeilijkheid voor evaluaties ?
M Dirk Inzé, vooraanstaand moleculair
bioloog en voorzitter van het Scientific
Committee for Life Sciences van
Science Europe, zegt dat het onderzoek
in zijn vakgebied de laatste jaren
sterk interdisciplinair geworden is.
Hij is niet de enige. Onderzoekers uit
verschillende disciplines leveren dus een
wezenlijke bijdrage aan een gezamenlijk
onderzoeksproject. Als er dan een publicatie
van komt, dan moeten alle auteurs ook
genoemd worden. Over de eerste en de
laatste bestaat meestal nooit een probleem.
Maar waar ga je iemand in het rijtje
plaatsen die een wezenlijke bijdrage heeft
geleverd tot dat onderzoek maar niet de
hoofdonderzoeker was of de promotor.
DP Dat is een belangrijke evolutie. Tot nu
toe werd vooral gekeken naar het eerste
en het laatste auteurschap. Maar de
{1}
20
meer dan 80% van de Vlaamse overheid
en iets minder dan 20% afkomstig van
federale financiering via fiscale en parafiscale
maatregelen. Om Europees en internationaal
te kunnen blijven wedijveren heeft het FWO
de komende vijf jaar negentien miljoen extra
per jaar nodig voor projecten en mandaten.
Tegen het einde van de komende legislatuur
in 2019 zouden we in totaal zo’n 95 miljoen
euro meer moeten krijgen. Of dat met de
huidige economische krapte zal lukken, is
zeer de vraag.
onderzoekers dit echter nog te lang. Het
is dus een kwestie van afwegen. Maar het
selectiesysteem zoals het vandaag bestaat,
selecteert nog steeds zeer goede kandidaten.
Als je weet hoeveel van onze aspiranten
uiteindelijk hun doctorstitel behalen, dan
haalt het FWO met 85 procent de hoogste
score in vergelijking met andere systemen in
Vlaanderen. Dat wil toch ook zeggen dat het
systeem goed werkt.
H oe scoort het evaluatiemodel van het
FWO in vergelijking met andere landen ?
M Om te horen hoe andere landen met
het evalueren van publicaties en projecten
omgaan, nemen wij deel aan diverse
Europese fora. Daarnaast hebben we onze
staf die alle dossiers inhoudelijk voorbereidt.
Er is de informele werkgroep van de
vice-rectoren Onderzoeksbeleid die elke
maand samenkomt. En dan zijn er nog het
Bureau en de Raad van Bestuur. Telkens
als er een Expertpanel is geweest, doen
wij een evaluatie. Wat is er gebeurd? Wat
waren de reacties? We proberen zoveel
mogelijk bij te sturen. Dat moeten we zolang
mogelijk blijven doen. In andere landen is
er meestal een eerste preselectie op basis
van bibliometrische gegevens. FWO-experts
die in andere landen aan evaluatierondes
deelnemen, keren vaak terug met een
negatief gevoel over die procedure. Ik ben
ook geen voorstander van een mechanistisch
model. Ik geloof daar niet in. Maar, als het
aantal aanvragen blijft toenemen, wie weet,
moeten wij misschien ook die richting
uitgaan.
T enzij
DP Wat telt er uiteindelijk? Dat Vlaanderen
sterk staat tegenover de internationale
wetenschappelijke gemeenschap. De
overheid moet dat beseffen. Er gebeurt
meer onderzoek in Vlaanderen dan vroeger.
Wil men dat verder stimuleren, dan moet er
meer geld voor op tafel komen. Het is een
verantwoordelijkheid en tegelijk een opdracht
voor de overheid.
“Wat telt er uiteindelijk?
Dat Vlaanderen sterk staat
tegenover de internationale
wetenschappelijke gemeenschap”
Anne De Paepe
M Ik wil in dat verband toch even wijzen op
een verkeerde perceptie. Al te gemakkelijk
legt men namelijk de link met economie.
Natuurlijk zijn universiteiten en het
onderzoek dat er gebeurt belangrijk voor de
economische groei. Maar het gaat om veel
meer. Het gaat om de hele ontwikkeling van
Vlaanderen als regio. Op het vlak van cultuur,
onderwijs, vorming van jonge mensen,
sociale ontwikkeling, gezondheidszorg,
leefbaarheid, duurzaamheid… Het hangt
allemaal samen. Tijdens zijn voordracht naar
aanleiding van zijn eredoctoraat van de KU
Leuven dit jaar, zei de gelauwerde Britse
epidemioloog Sir Michael Marmot, dat er
in Glasgow, Schotland, een spanning in de
levensverwachting is van 28 jaar tussen de
armste en de rijkste buurten van de stad. De
armste groep heeft er een levensverwachting
van 45 jaar! In België bedraagt die kloof 18
jaar! Dat is enorm. Goed wetenschappelijk
onderzoek in vele diciplines zal de basis
moeten aanleveren om die spanning
te kunnen wegwerken. Daar moet het
gebeuren.
er meer middelen komen …
DP Dat zou ideaal zijn. Er zijn veel meer
goede aanvragen dan we er met de
voorziene middelen kunnen ondersteunen.
Veel onderzoekers hebben daardoor het
gevoel dat ze uit de boot vallen. De enige
mogelijkheid is de middelen verhogen. Zowel
die voor het FWO als voor het BOF van de
universiteiten. Het fundamenteel onderzoek
dat gefinancierd wordt door het FWO moet
ondersteund blijven. Dat is de basis van alle
ander onderzoek. Als je geen fundamenteel
onderzoek meer hebt, dan zal ook het meer
toegepast onderzoek daaronder lijden.
M Momenteel beschikt het FWO over een
budget van 224 miljoen euro, waarvan
{1}
21
M Mag ik daar op inpikken? Bedrijven
zijn geïnteresseerd in het onderzoek dat
in hun sector gebeurt. Dat zie je aan de
wetenschappelijke prijzen die door bedrijven
gesponsord worden. In de klasse Technische
Wetenschappen van de Koninklijke Academie
voor Kunsten en Wetenschappen zitten
heel wat bedrijfsleiders. Die willen echt
meer weten over de academische wereld
en over het wetenschappelijk onderzoek
dat er gebeurt. Spijtig genoeg zijn niet alle
afdelingen of managers binnen een bedrijf
vertrouwd met de meerwaarde van een
doctoraat. Vooral bij de HR-afdelingen
die instaan voor de recrutering is dat nog
te weinig doorgedrongen. Dat zou een
actiepunt moeten worden.
I n zijn M emorandum 2014 pleit het
FWO voor het optrekken van het aantal
doctorale en postdoctorale mandaten tot
33%
tegen
2018. D at
komt overeen met
150 mandaten .
W aar gaan die allemaal naartoe . A mper
1 op 13 gedoctoreerden kan aan de
universiteit carrière maken ?
een jaarlijkse toename van
DP Ook dat is een aspect van de
problematiek rond publicatiedruk. Men
mag niet meer verwachten dat men via het
doctoraat met zekerheid een academische
carrière kan uitbouwen. Het aantal
doctorandi is daarvoor te groot. Anderzijds
is er ook een mentaliteitsaanpassing over de
waarde van een doctoraat nodig. Niet alleen
bij de onderzoekers. Ook het werkveld moet
de meerwaarde van een doctoraat erkennen.
Natuurlijk verwerft iemand die doctoreert
een grondige kennis over een bepaald
domein. Maar doctoreren is veel meer dan
dat. Het geeft ook een bredere vorming,
met andere vaardigheden dan alleen maar
de strikte kennis van het eigen vakgebied:
synthetiseren, doordenken, overleggen,
samenwerken, evalueren, communiceren, …
Die bijkomende competenties zijn een
belangrijke meerwaarde voor het beroep
later. Het wordt hoe langer hoe meer een
belangrijke finaliteit voor gedoctoreerden.
Het maakt echt een verschil in de
marktwaarde van zo iemand. Trouwens, je
ziet nu al een tendens vanuit het werkveld,
de industrie, grote instellingen, om daar meer
belang aan te hechten.
V anuit
DP Het opzetten van programma’s om die
interactie met het werkveld te verbeteren
is onze verantwoordelijkheid. Maar ook de
bedrijfswereld heeft mensen nodig met
een juiste visie. Naargelang het vakgebied
kan dat anders ingevuld worden. Daarvoor
is sensibilisering nodig. Aan de UGent
loopt momenteel een programma Jonge
Ondernemers. Doctoraatsstudenten
met een innovatief idee krijgen twee jaar
ondersteuning van de universiteit om dat
concreet vorm te geven. Zo ontstaat een
pool waaruit nieuwe bedrijven of goede
bedrijfsleiders kunnen ontstaan. Meer en
meer zien we ook dat bedrijven zich komen
vestigen rond onderzoekscentra. Dat heeft
een heel positief effect.
die problematiek werden de
doctoral schools opgericht .
W at
denkt u
“Evaluaties gebeuren niet op
basis van het louter tellen van
publicaties en citaties. Elk
aanvraagdossier wordt in zijn
geheel bekeken”
daar als rector van ?
DP Binnen de doctoral schools wil
men precies deze bredere vorming
bewerkstelligen. Er zijn reeds een hele reeks
interessante incentives in de programma’s
opgenomen zoals het aanleren van
transferable skills. Ook het promoten van het
contact met het werkveld is een pluspunt.
Zo kunnen studenten tijdens hun opleiding
ondersteuning krijgen van een externe
mentor. Iemand uit de bedrijfswereld of een
grote instelling bijvoorbeeld met een hoge
functie. Dat kan een positief effect hebben
langs beide kanten. De bedrijfswereld kan
sneller mensen opsporen die voor hen
interessant kunnen zijn of omgekeerd. Dat
soort van initiatieven krijgt nu veel meer
aandacht dan vroeger.
Elisabeth Monard
M Postdocs met een FWO-mandaat mogen
20 procent van hun tijd spenderen aan
het opzetten van een bedrijfje. We hebben
die maatregel expliciet met die bedoeling
ingevoerd. Een aantal postdocs is daar al op
ingegaan.
DP Ook de mobiliteitskredieten voor
doctoraatsstudenten en postdocs zijn een
mooi en ondersteunend initiatief. Met die
{1}
22
M De media proberen inderdaad dat verband
te leggen. Maar het klopt niet. Bovendien
komen fraudegevallen heel weinig voor. Om
niet te zeggen dat ze vrij zeldzaam zijn. Het is
niet omdat je hard moet werken, dat je mag
frauderen. Hoe groter de groep, hoe meer
kans natuurlijk dat er dingen gebeuren die
niet door de beugel kunnen. De universiteiten
en ook het FWO zijn zich daar zeer sterk van
bewust. Wij zijn daar heel alert voor. Ook daar
is sensibilisering belangrijk.
kredieten krijgen ze de kans om elders
expertise op te doen, in een ander labo, een
andere onderzoeksgroep, de industrie, … Dat
is absoluut een meerwaarde in hun opleiding.
Het vergroot hun marktwaarde.
A llemaal
initiatieven in het kielzog van
de publicatiedruk .
W aarom
spitsen de
media zich dan toe op het ongenoegen
bij bepaalde academici over die
publicatiedruk ?
DP De signalen komen in de eerste plaats
uit de hoek van de alfa-wetenschappen.
Dit is niet onlogisch. Het effect van de
publicatiedruk is niet gelijk in alle disciplines.
In de bèta-wetenschappen vind je dat
minder. Het heeft ook te maken met de
manier van publiceren in de verschillende
onderzoeksdomeinen. In de geneeskunde
of de biotechnologie heb je veel meer
publicaties met meerdere auteurs. Want
onderzoek is daar groepswerk en elke
onderzoeker heeft een auteursplaats. In heel
wat alfa-wetenschappen heb je door de aard
van de materie veel minder mogelijkheid
om in groep te werken. Een filosoof of
een ethicus bijvoorbeeld moet eerst een
zekere maturiteit verwerven alvorens hij/
zij een doorgronde mening kan formuleren.
Tijd, onderzoek en serendipiteit zijn daar
belangrijk. Dat is een heel andere dynamiek
dan in de exacte wetenschappen. Maar
men houdt daar wel degelijk rekening mee,
want men gebruikt andere bibliometrische
metingen.
S peelt
privé ook geen rol ?
DP Zeer zeker. Jongere onderzoekers
bekijken levenskwaliteit anders dan de
oudere generatie. Zij vullen hun quality time
anders in. Die tendens zie je in alle domeinen,
in alle richtingen. Jongere artsen in de
universitaire ziekenhuizen bijvoorbeeld zie
je niet meer hetzelfde aantal uren presteren
als hun oudere collega’s. Vandaag zijn man
en vrouw in jonge gezinnen meestal ook
tweeverdieners. Wanneer ga je dan aan
je doctoraat werken? ’s Avonds? Tijdens
het weekend? Dat is een totaal andere
maatschappelijke situatie als vroeger. Veel
van mijn mannelijke collega’s hadden de
grote luxe dat hun echtgenotes thuis bleven.
Dat bestaat vandaag niet meer.
M Publicatiedruk verwijst naar een complex
geheel van factoren die maakt dat jonge
onderzoekers heel die problematiek van de
publicatie- en werkdruk als moeilijker en
zwaarder ervaren. Ze werken inderdaad vaak
harder en moeten meer doen dan veel van
hun leeftijdgenoten in andere sectoren. Maar
vergeet niet: onderzoek is een passie. Veel
jonge onderzoekers gaan daar voor.
M Inderdaad, de media spelen daar maar
al te graag op in. Maar je moet toch
nuanceren. Niet alle onderzoekers ervaren
de publicatiedruk als zo’n erge aanslag op
hun autonomie. Uit recente cijfers blijkt dat
er vandaag per onderzoeker minder wordt
gepubliceerd dan vroeger.
De
de huidige tendens naar een
evenwichtigere verhouding tussen werk en
media koppelen de publicatiedruk vaak
ook aan fraude .
A lsof
fraudeurs eerder
slachtoffers zijn dan daders ?
DP Dat is totaal onjuist. Niets rechtvaardigt
dat je oneerlijk werkt. Als onderzoeker en
academicus heb je een eigen deontologische
code. Die moet je altijd respecteren.
Onderzoekers weten heel goed wat ze
kunnen doen en waar hun grenzen liggen. Als
wetenschapper moet je je integriteit boven
alles stellen. Fraude is persoonsgebonden.
{1}
23
Jean Paul
Van Bendegem
VUB
filosofische
wetenschappen
Anne-Marie
Van Der Linden
UAntwerpen
medisch klinisch
onderzoek
{dubbelinterview / 2}
{interviewer / Jan Van Pelt}
Jean Paul
Van
Bendegem
&
Anne-Marie
Van Der
Linden
Publicatiedruk is gelinkt aan
de hele omkadering van het
onderzoek: het beleid van de
universiteiten, de financiering,
de toekomstverwachtingen,
de evaluatiecriteria.
{Van Bendegem / VB}
{Van Der Linden / VDL}
De academische wereld ondergaat radicale
verschuivingen. Nieuwe vormen van
management, financiering en doelstellingen
drukken hun stempel op hoe onderzoek vandaag
gebeurt. Wetenschappelijke en technologische
innovatie zijn de zuurstof geworden van de
kenniseconomie. Onderzoek wordt vandaag
meer en meer gestroomlijnd door externe
O&O-programma’s, niet-academische sponsors
en de verzilvering in patenten en spin-offs. En
vergeet ook vooral niet het toenemende belang
van kwantitatieve criteria voor wetenschappelijke
excellentie. Dat heeft een keerzijde. De eisen aan
het adres van het onderzoek en de onderzoekers
zijn hoger dan ooit. De druk navenant. Hoe
vinden we daarin een leefbaar evenwicht?
Wetenschapsfilosoof Jean Paul Van Bendegem
(VUB) en biomedicus Anne-Marie Van Der Linden
(UAntwerpen) doen een poging.
dit panel? De humane wetenschappen en
de natuurwetenschappen hanteren totaal
andere criteria. Impactfactoren zijn voor
exacte wetenschappen levensbelangrijk. In
de humane wetenschappen? Ze hebben er
nauwelijks. Dan krijg je heel vaak de vraag:
‘Maar hoe kun je dan weten wat een goed
tijdschrift is?’. Antwoord: ‘Door de peers’.
Bijvoorbeeld: in de wetenschapsfilosofie
ben ik peer en als peer kan ik zeggen: ‘Ik
garandeer u dat dit tijdschrift top is’. Er
is geen andere mogelijkheid. Nog een
onderscheid. Impactfactoren worden op een
heel korte periode berekend. Maar voor de
filosofie en andere humane wetenschappen
gaat dat niet op. Het kan best zijn dat een
artikel pas vijf jaar na productie door de
onderzoeker wordt gepubliceerd. Zo’n lange
wachttijd wordt niet weerspiegeld in een
impactfactor. Dat geldt bijvoorbeeld ook
voor de wiskunde, de wetenschap die op het
vlak van structuur het dichtst bij de filosofie
aanleunt: individuele onderzoekers die
hoogstens één artikel op een jaar publiceren.
Hoe ga je daarmee om in interdisciplinaire
onderzoeksprojecten? Tijd om elkaar te
begrijpen, zoals de Slow Science Movement
stelt, is echt geen overbodige luxe.
‘W etenschap heeft tijd nodig ’, orakelt
de S low S cience M ovement . ‘T ijd om na
te denken . T ijd om te lezen . T ijd om te
falen . W etenschap weet niet altijd of iets
waar is of niet . W etenschap evolueert
onstandvastig . M et nukkige bewegingen
en onvoorspelbare sprongen voorwaarts .
M aar tegelijk kruipt wetenschap gestaag
verder op een heel trage tijdsschaal ’.
A kkoord , J ean P aul V an B endegem ?
Van Bendegem De Slow Science Movement
legt de vinger op een tere plek. Het gaat
allemaal zo razendsnel. De rat race. In
de huidige kenniseconomie moeten er
resultaten worden neergezet. En liefst zo
snel mogelijk om de concurrentie de loef
af te steken. Wetenschappers zouden de
tijd moeten krijgen die ze nodig hebben om
goed kwalitatief werk af te leveren. Neem
Higgs, de ontdekker van het Higgs-deeltje.
Die man werd jarenlang gefinancierd
om te spelen met het idee van dat ene,
ultieme deeltje. Zijn publicatielijst? Een
erg bescheiden aantal artikels! Zoiets is
vandaag nog nauwelijks mogelijk. Mijn
onderzoeksthema van dertig jaar geleden
zou vandaag gewoon geen kans meer maken
om door de selectie te geraken. Het individu
dat eenzaam nadenkt over fundamentele
problemen. Dat is nu niet meer haalbaar.
Samenwerking en interdisciplinariteit
scoren vandaag hoog wanneer het gaat
om financiering van onderzoek. Daarnaast
pleit de Slow Science Movement ook voor
meer tijd om de verloren dialoog tussen
de humane en de natuurwetenschappen
opnieuw aan te zwengelen.
U
B ij
de exacte wetenschappen is
internationalisering het richtsnoer ?
Van Der Linden De criteria liggen inderdaad
soms anders dan bij de humane en sociale
wetenschappen. In mijn specialisatie,
medische beeldvorming, en in zoveel andere
exacte onderzoekdomeinen is samenwerking
en vaak internationale samenwerking de
regel. Ook je peers zijn internationaal en
je moet optornen tegen internationale
concurrentie. Daarom beschouw ik
wetenschappelijk onderzoek als een van
de meest ‘globaliserende activiteiten’ die er
bestaan.
1 januari 2014 voorzitter
I nterdisciplinair E xpertpanel
binnen het FWO. I n dit panel zetelen
natuurkundigen , medici , humane
wetenschappers , sociale wetenschappers .
I s de dialoog tussen humane en
natuurwetenschappen echt verloren ?
bent sedert
van het
VB Die dialoog tussen humane en exacte
wetenschappen is een van mijn vaste
strijdpunten. Want niet alleen tussen
deze twee categorieën, maar ook binnen
elke categorie bestaan er verschillen en
varianten. Bij de humane en de sociale
wetenschappen blijft het onderzoek in
hoofdzaak individueel. Toch ontstaan
meer en meer samenwerkingsverbanden
tussen humane en sociale disciplines en
ook met bepaalde disciplines binnen de
exacte wetenschappen. Maar wat zie ik in
En
hoe zit dat bij de humane en de sociale
wetenschappen waar amper impactfactoren
bestaan ?
VB De humane en de sociale wetenschappen
beschikken sinds kort over een eigen
database voor publicaties, het VABB-SHW,
Vlaams Academisch Bibliografisch
Bestand voor de Sociale en Humane
Wetenschappen. Ik heb mee aan de wieg
gestaan van dit initiatief. Het VABB-SHW
is in zekere zin een bijsturing om rekening
{2}
31
te houden met boeken, hoofdstukken in
boeken en artikels. Op basis daarvan wordt
een deel van het onderzoeksgeld onder
de universiteiten verdeeld. Maar liefst
80 zap’ers - psychologen, sociologen,
economen, juristen, linguïsten, … - screenen
lijsten van tijdschriften om uit te pluizen
welke artikels beoordeeld werden door
internationale peers. Puur ‘vrijwilligerswerk’.
De oprichting en de erkenning van het
VABB-SHW waren een heel belangrijke stap
voorwaarts. Het VABB-SHW is nu uitgegroeid
tot een databestand waarin haast alle
alfa-wetenschappers zich kunnen herkennen.
Met als effect dat de humane en de sociale
wetenschappen zwaarder gaan doorwegen
op de verdeelsleutel van het nieuwe
BOF-besluit.
A nderzijds
ook vanzelfsprekend dat organisaties die
onderzoek financieren, zoals het FWO,
verwachten dat hun ‘gebruikers’ publiceren.
Wat niet gepubliceerd is, bestaat niet voor
de buitenwereld. Het is ook logisch dat
op dat niveau de concurrentie speelt. Niet
alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief.
‘Het is precies het spanningsveld
tussen financiering en
publicatiebeleid waar het
schoentje wringt.’
Anne-Marie Van Der Linden
Tegelijk is het schrijven van een peer
reviewed wetenschappelijk artikel ook een
noodzakelijke stap in het onderzoek. Je
moet over de verschillende fazen van je
onderzoekstraject kritisch nadenken. Dat is
essentieel. Het is met andere woorden van
groot belang dat doctoraatsstudenten en
postdocs kwaliteit en kritisch denken hoog
in hun vaandel voeren. Dat vraagt aandacht
en tijd van hun begeleiders. Want de
vooruitgang van de wetenschap is precies het
resultaat van de kleine stappen die duizenden
onderzoekers overal ter wereld elke dag
zetten en daarover publiceren.
publiceren humane en sociale
wetenschappers vaker boeken voor een
breed publiek in de eigen forumtaal .
VB Ikzelf publiceer af en toe wel eens een
boek voor een breder publiek. Ik kan er
heel goed mee leven dat zo’n publicatie
academisch gezien niet meetelt. Maar ik ben
er absoluut voorstander van dat dergelijke
publicaties wel onder maatschappelijke
valorisatie of dienstverlening vallen.
Trouwens, in de beoordeling van het FWO
kijkt men er wel naar. En dat is een goede
zaak. Niet alleen economische valorisatie,
maar dus ook maatschappelijke valorisatie
telt meer en meer mee. We moeten wel
opletten wat die term precies inhoudt. Hou je
bijvoorbeeld ook rekening met lezingen voor
een breed publiek of citaties in de media of
niet? In een ideale wereld zou een initiatief
als het VABB-SHW eigenlijk niet hoeven.
W at
De
universiteiten krijgen financiering
op basis van het aantal publicaties in
toptijdschriften .
het nieuwe
hanteert
VDL Om het onderscheid in publicatiegedrag
en categorieën tussen de verschillende
wetenschappelijke disciplines weg te werken,
heeft men in het nieuwe BOF-besluit
aanvaard om aan toppublicaties uit alle
domeinen eenzelfde gewicht in de sleutel
toe te kennen en een gelijk verval in gewicht.
Dit verval is vrij scherp, en gebaseerd op
de impactfactor van de tijdschriften van
het domein. Hierdoor ligt de nadruk eerder
op betere kwaliteit en minder op meer
kwantiteit.
vindt u van de huidige commotie rond
de publicatiedruk ?
VDL Naar mijn gevoel gaat die commotie
vooral over de omkadering waarin het
publiceren van onderzoeksresultaten
vandaag gebeurt en de druk die dat met
zich meebrengt. Want over de essentie
en het belang van publiceren is, denk ik,
iedereen het wel eens. De maatschappij
investeert in onderzoek en op een
bepaald moment moet er iets tastbaar
terugstromen naar de gemeenschap.
Het is logisch dat onderzoeksresultaten
publiek gemaakt worden na evaluatie door
vakgenoten: publiceren dus. Het is daarom
{2}
W elke norm
BOF- besluit ?
VB Die normering was een belangrijke
stap. Elke discipline wordt nu naar waarde
geschat. Vooral publicaties in de top-20%
van elk vakgebied dragen bij aan de later
behaalde overheidstoelagen. Publicaties
in die top leveren telkens 10 punten op.
Maar als je publiceert in een tijdschrift dat
32
de ondersteuning van het onderzoek, de
onderzoekers en het onderwijs omdat dit
niet rechtstreeks ‘opbrengt’. Zo hol je het
wetenschappelijk onderzoek uit, ga je voorbij
aan het wezenlijke doel ervan. Inmiddels is de
studentenpopulatie aan onze universiteiten
verdubbeld. En dat is op zijn beurt minder
aantrekkelijk om nieuwe onderzoekers uit
Europa aan te trekken.
niet in die top staat, dan gaat het snel naar
beneden. Voor publicaties in tijdschriften
met een lagere visibiliteit krijg je dus minder
punten. Dat verhoogt natuurlijk de druk.
Want universiteiten zien graag dat hun
onderzoekers publiceren in tijdschriften
met een zo hoog mogelijke impactfactor en
stimuleren dat ook.
VDL Het is precies dat spanningsveld
tussen financiering en publicatiebeleid
waar het schoentje wringt, en dat strekt
zich veel verder uit dan louter voor de
BOF-financiering. Want de BOF-sleutel,
gehanteerd voor de verdeling van de
BOF-middelen, wordt ook gebruikt voor de
verdeling van andere overheidsmiddelen
voor onderzoek, rechtstreeks (Odysseus,
Methusalem, IUAP) of onrechtstreeks
(Hercules). Zelfs bij de verdeling
van onderzoekstoelagen binnen de
werkingstoelagen van de universiteit worden
de criteria van de BOF-sleutel grotendeels
overgenomen. Hierdoor wordt het
publicatiegedrag dus rechtstreeks gekoppeld
aan de financiering via de BOF-middelen
en via de universitaire fondsen. En die
middelen vloeien hoofdzakelijk naar
onderzoeksprojecten waar publicerende
doctoraatsstudenten worden ingezet,
en naar de betaling van het loon van
onderzoeksprofessoren.
En
de docenten met een tenure track
statuut ?
VDL Ja, vooral die worden sedert kort
geviseerd. Enkel de beste onderzoekers
komen hiervoor in aanmerking. Ze
moeten publiceren, doctoraatsstudenten
aantrekken en doctoraten afleveren. De
kwantiteit en kwaliteit van hun prestaties
wordt vooraf vastgelegd. Als ze hun quota
halen, dan krijgen ze na 5 jaar uitzicht op
een vaste benoeming en bevordering als
BOF-zap’er. Wie schrijft die blijft! Maar
die benadering heeft een keerzijde. Je
loopt namelijk het risico een universitaire
gemeenschap op te bouwen van bijzonder
competitieve onderzoekers die als ultieme
streefdoel hebben hun contractueel
vastgelegde quota’s te halen. De focus
op nieuwe aanstellingen, zelfs buiten de
BOF-middelen, is dus meer en meer gericht
op het genereren van publicaties. Op die
manier ‘verdwijnt’ letterlijk de aandacht voor
{2}
W at
had u dan willen zien veranderen ?
VB Het nieuwe BOF-besluit voor de
verdeling van de onderzoeksgelden van de
universiteiten is vanaf vorig jaar in werking
getreden. Het is een technisch bijzonder
complex en minutieus uitgewerkt dossier.
Maar om echte structurele vernieuwing door
te voeren op het vlak van de financiering en
de verdeling van de middelen, denk ik dat
het weer eens te laat is. Het BOF-besluit
betonneert gewoon het bestaande systeem.
En dat is nog altijd in essentie het systeem
van the winner takes it all. Ik blijf daar tegen
protesteren. Met de kleine bijsturingen hier
en daar kun je, mijns inziens, geen echte
verandering doorvoeren.
‘Door te focussen op het
genereren van publicaties,
verdwijnt letterlijk de aandacht
voor de ondersteuning van het
onderzoek, de onderzoekers
en het onderwijs omdat dit niet
rechtstreeks opbrengt.’
Anne-Marie Van Der Linden
VDL Het probleem strekt zich veel verder
uit dan de BOF onderzoeksgelden. Die
bedragen uiteindelijk slechts een achtste
van de werkingsgelden van de universiteit.
Het echte probleem is het klimaat dat dit
financieringsmodel gecreëerd heeft. Het
is nu zover dat we met zijn allen meer
academische output produceren, maar
daarvoor slechts beloond (vergoed) worden
als onze groei groter is dan die van het
Vlaamse gemiddelde. En dat is niet alleen zo
voor de BOF-middelen, maar ook voor de
werkingsmiddelen. Het zou anders kunnen
als de universiteiten effectief hun middelen
33
geld uit de industrie, etc.). Op die manier heb
je loon naar werk, stimuleer en ondersteun
je tegelijk onderzoeksactiviteiten. Geen
middenkader dat weegt op het systeem, maar
een financieringsmodel dat voor de eerste
keer de onderzoekers in staat zou stellen
continuïteit in het onderzoek te bewaren en
ervaringsdeskundigen in te lassen. Het zou
hen toelaten om ook op langere termijn te
kunnen denken en plannen. Maar ook dat zal
wellicht een keerzijde hebben.
zouden besteden aan een duurzaam
onderzoeksbeleid. Dat komt finaal de output
ten goede. Het andere model brandt zichzelf
op. Een goed uitgebalanceerd academisch
team is de duurzame voedingsbodem
voor het afleveren van goede doctoraten,
postdocs en publicaties. In zo’n team zijn
onderzoek en onderwijs optimaal aan elkaar
gekoppeld. Zo’n team is een stimulerend
rolmodel voor jonge tenure tracks.
W elke
profielen zijn er dan nodig om
teams optimaal te laten functioneren ?
VB Inderdaad. Door het feit dat er geen
tussenniveau meer is, krijg je een onderlaag
van telkens tijdelijke onderzoekers die hard
moeten presteren. Als die uitgeblust zijn,
vervang je ze gewoon door nieuwe. Vroeg of
laat zal zich dat wreken.
VDL Ik denk dat de financiering van
toponderzoekers en hun projecten de
hoofdopdracht blijft van het FWO en
de BOF-gelden. Een operationeel kader
uitbouwen voor kwalitatief onderzoek
waar onderzoekers optimaal kunnen
gedijen en vruchten afwerpen, dat is een
hoofdopdracht van de universiteit. Ik
pleit hier voor een ondersteunende en
kwaliteitsbewakende tussenlaag tussen de
zap’ers en de doctoraatsstudenten. Een
tussenlaag die technische ondersteuning
en expertise aanbiedt en die met kennis van
zaken dagelijks doctorandi kan opleiden
VDL Het fenomeen van de burn-outs
bij zowel jonge als senior professoren
zegt genoeg. Ik heb de indruk dat jonge
onderzoekers vooral in Europa liever een
aantal jaren als postdoc willen blijven
werken op verschillende locaties, dan
zich in te passen in het keurslijf van het
tenure track statuut. Door het klimaat
dat door het nieuwe BOF-besluit en het
gesloten financieringssysteem geschapen
is, worden de senior professoren als het
ware gedwongen om alle overige taken
erbij te nemen. En als je daarbij nog eens de
opgelegde 2/3 gender balans erbij rekent,
dan is de lol - vooral voor de te schaarse
vrouwelijke zap’ers - er duidelijk af.
‘Het BOF-besluit betonneert het
bestaande systeem. En dat is nog
altijd in essentie het systeem van
the winner takes it all.’
Jean Paul Van Bendegem
V olgens
en het onderwijs ondersteunen. Toen ik
doctoreerde waren er nog statuten van
werkleider, eerst aanwezend assistent,
bevoegd verklaard navorser. Stuk voor
stuk mensen met meerdere jaren ervaring
en expertise. Ervaringsdeskundigen. Dat
tussenniveau van vast benoemden heeft
men afgeschaft omdat het ‘weegt’ op het
systeem en niets ‘opbrengt’. Dacht men
toen allicht. Voor zo’n bestaffing is in het
huidige financieringssysteem geen plaats
meer. Nochtans zijn ze noodzakelijk voor
de efficiëntie en de kwaliteitscontrole
van het onderzoek. Soms denk ik dat
een universitaire onderzoeksfinanciering
uitsluitend zou moeten gebruikt worden als
cofinanciering van competitief verkregen
externe onderzoeksmiddelen (FWO, IWT, EU,
{2}
de
J onge A cademie
moeten
onderzoekers vandaag niet alleen
toponderzoekers zijn , maar ook
goede lesgevers , communicatoren ,
dienstverleners en fondsenwervers .
VB Er is iets fundamenteel mis met de
evaluatie van zap’ers. Nu wordt van
onderzoekers verwacht dat ze presteren
op drie fronten: onderzoek, onderwijs en
dienstverlening. Ik ga volledig mee met de
redenering dat onderzoek meer en meer
gericht moet zijn op samenwerking en
interdisciplinariteit. Ook in de humane en
sociale wetenschappen. Maar in plaats van
elke individuele onderzoeker op te zadelen
met die drie fronten, zou je ze moeten
spreiden over onderzoeksteams. Ik ken heel
wat onderzoekers die briljant zijn op een van
die fronten, maar niet op een ander.
34
VDL Volledig mee eens. Daarom juist dienen
die drie fronten ingebed te zijn in grotere
teams of clusters van onderzoeksgroepen
die samenwerken. Je moet ervoor zorgen
dat je onderzoeksteam de nodige expertises
kan bundelen. Net zoals in een voetbalteam.
Als individu kan je niet in ‘alles’ goed zijn.
Ik tracht dat in mijn groep te realiseren.
Dat veronderstelt wel voldoende kritische
massa. Dus liefst grotere teams waarbinnen
onderzoek, onderwijs en dienstverlening
optimaal geleverd worden. Het is de taak
van de universiteit om zo’n productieve
teams die de krachten efficiënt bundelen
te ondersteunen. Dit creëert meteen
de noodzakelijke ‘meerwaarde’ om
internationale toponderzoekers te kunnen
aantrekken. Internationalisering dus.
In onze opleiding biomedische wetenschappen
toetsen we dan ook zowel de onderwijs- als
de onderzoeksprogramma’s af met het
beroepsveld. Daar komen immers onze
onderzoekers terecht eens ze afgestudeerd
zijn. Op een bepaald moment ga je het
beroepsveld gebruiken om je onderzoek
mee te financieren. Dat gaat vanzelf. De
grens tussen fundamenteel en toegepast
onderzoek is vaak erg dun.
We
Je
krijgt een fine tuning waarbij
M en
wil de garantie dat je onderzoek
effectief resultaten oplevert .
W ordt
het
basisonderzoek het kind van de rekening ?
VDL Wetenschap, toegepast of
fundamenteel, gericht of niet-gericht, begint
in de eerste plaats met ernstig nadenken
over je onderzoeksvraag en hoe je daarop
het correcte antwoord kunt leveren. Meer en
meer financieringskanalen - buiten het FWO
en het BOF - stipuleren welk type onderzoek
je met welke type partner moet uitvoeren.
Zo’n betuttelende houding schept het risico
dat je je engageert in voorbarige screenings
en de stap van het basisonderzoek overslaat
omdat dat niet gefinancierd wordt. Een
ziektemechanisme doorgronden en daarvoor
een afdoende behandelingswijze vinden
vergt soms jarenlang onderzoek. Als je die
stap overslaat, zullen al die dure, voorbarige
screenings volkomen zinloos zijn. Ook hier
is een kritische rol voor de onderzoeker
weggelegd. Het wordt steeds moeilijker
om de middelen voor vrij onderzoek te
verhogen, wat tot een scherpe daling van de
slaagpercentages in de hoog competitieve
kanalen van FWO en BOF leidt. Soms tot
minder dan 20%. En dat voert dan weer de
druk op om meer te publiceren om het van
de concurrentie te kunnen halen.
je dan een goed draaiend team hebt ,
dan komen de publicaties vanzelf ?
VDL Natuurlijk, want dan zit je op
kruissnelheid en iedereen werkt samen, dan
gaat het gewoon veel sneller dan wanneer
iedereen voor zichzelf of zijn quota ijvert. De
groep draait goed. Er is een evenwichtige
belasting van de onderzoekers. Als het team
goed is, kun je de taken verdelen, wordt 1
plus 1 drie, past de puzzel. Maar je moet
dan wel over de middelen beschikken. In
tegenstelling tot de humane en sociale
wetenschappen kunnen de exacte
wetenschappen een beroep doen op een
vierde geldstroom vanuit de bedrijfswereld.
{2}
D us
return on investments voorop staat .
VB Maar je moet ook de eigenheid van elke
discipline respecteren en ondersteunen. Dat
wil zeggen dat je moet rekening houden
met het type van netwerk waarbinnen
je onderzoek zich afspeelt. In de exacte
wetenschappen bestaan die netwerken
in de regel uit een aantal grote clusters
met daarrond kleinere eenheden. Maar
in het gebied van de humane en sociale
wetenschappen heb je typisch een heel
fijn netwerk van kleine groepjes die vaak
wereldwijd actief zijn. Mijn onderzoeksgroep
telt een zevental onderzoekers die specifiek
met wetenschapsfilosofie en filosofie van
de wiskunde bezig zijn. Afhankelijk van het
onderzoeksthema werken we samen met
gelijkaardige teams in Engeland, de Verenigde
Staten, Australië. En dat werkt. Het is eigen
aan de onderzoekswereld van de humane en
sociale wetenschappen.
A ls
zitten in een economische crisis .
wordt er naar elke eurocent gekeken .
VB Basisonderzoek blijft cruciaal. Het FWO
blijft daar steevast en terecht op hameren.
Het is juist dat het onderzoekslandschap de
laatste jaren grondig veranderd is, dat de
maatschappelijke uitdagingen enorm zijn, dat
de prestatiedruk op de onderzoekers groot
is. Maar de redenen waarom ik nu pleit voor
het behoud van het fundamenteel onderzoek
zijn anders dan pakweg twintig jaar geleden.
De argumenten van toen zijn niet meer de
argumenten van vandaag. Voor mij gaat het
35
vandaag om niets minder dan het vrijwaren
van het fundamenteel onderzoek. Daarom
is het FWO zo belangrijk. Daarom moet het
FWO onafhankelijk blijven. Daarom mag
het FWO zich niet laten inpalmen door
industrie, overheid of universiteiten. Dat is
niet alleen cruciaal voor het basisonderzoek
in de exacte wetenscheppen, maar vooral
ook voor het onderzoek in de humane
en sociale wetenschappen. Als de honger
van de kenniseconomie allesoverheersend
wordt, dan vallen die als eerste uit de boot.
Kijk naar wat er in Groot-Brittannië gebeurd
is onder Margaret Thatcher. In één klap
schrapte ze acht van de meest prestigieuze
departementen Wijsbegeerte en Letteren. Alle
proffen en onderzoekers stonden meteen op
straat. Een regelrechte ramp.
De
natuurlijk nooit iets wezenlijks veranderen,
noch aan de hele omkadering, noch aan de
druk die daar verband mee houdt. De vraag
is wat er na de komende verkiezingen tussen
de partijen zal afgesproken worden. Wie
krijgt de onderwijsportefeuille, wie die van
wetenschaps- en innovatiebeleid?
N og
druk op jonge onderzoekers is volgens
jullie dus rechtstreeks gelinkt aan de
hele omkadering van het onderzoek :
het beleid van de universiteiten , de
financiering , de toekomstverwachtingen ,
de evaluatiecriteria .
W at
zijn jullie
aanbevelingen naar de overheid toe ?
VB De eerste stap lijkt mij vrij eenvoudig.
Stel het nieuwe BOF-besluit opnieuw ter
discussie!
Is
dat haalbaar ?
VB Ik vrees ervoor. In de huidige constellatie
verwacht ik niet dat er iets gaat veranderen.
Maar alleen al het debat lanceren, zou een
opluchting zijn.
M et
wie ?
VB Met alle stakeholders en
belangengroepen. Liefst.
VDL In het huidig klimaat heeft niemand tijd
om daar aan mee te doen.
VB Actie ondernemen om het Mattheüseffect - wie heeft, zal meer krijgen - tegen
te gaan. Niet dus om het te versterken.
Dat is wat nu al te vaak gebeurt. Dat zou
al heel wat zijn. De strijd die gevoerd is
om een sokkel in te bouwen voor Hasselt,
Antwerpen en Brussel was immens. We
blijven ook een land dat gekenmerkt is door
levensbeschouwingen. Men zegt wel dat die
er in de praktijk niet zijn. Maar, neen hoor. Ze
zijn er wel degelijk. Zolang dat meespeelt, zal
verandering moeilijk blijven. Wat niet belet
dat ik hoopvol blijf.
VB Niet alleen geen tijd. Ook de wil
ontbreekt. Met het huidige systeem van
gesloten enveloppes zitten we met z’n allen
naar elkaar te kijken. Vlaanderens twee
grootste universiteiten houden mekaar in
het vizier en willen elk de grootste zijn. En
de andere zijn aangewezen om te overleven.
Wat doet die? Wat doet de ander? Lanceert
de een idee of een denkpiste, dan staan
de andere drie daar tegenover, kijken de
kat uit de boom en doen vaak net het
tegenovergestelde omdat ze er financieel
slechter uit tevoorschijn komen. Zo kan je
{2}
aanbevelingen ?
VDL Hou rekening met de veranderende
houding tegenover de werk- en levenssfeer.
Veel onderzoekers zeggen: ‘Eerst mijn
doctoraat en dan zien we wel’. Nogal wat
jonge postdocs werken vandaag van 9 tot 5.
Dat is een trend die je niet kan tegenhouden.
Ze hebben dat recht, natuurlijk. Eigenlijk
draait het huidige wetenschapsbedrijf op
basis van goodwill. Jonge professoren zijn
niet steeds bereid om naast hun onderwijsen onderzoeksopdracht er ook nog een
beleidsfunctie bij te nemen. En als we niet
opletten, zelfs taken in het labo die buiten de
gestelde onderzoeksquota liggen. Op een
bepaald moment gaat dat goodwillsysteem
in elkaar storten. Jongeren hechten
immers veel meer belang aan een goede
levenskwaliteit. De hoogste druk inzake het
genereren van wetenschappelijke output
valt bij jonge tenure tracts en postdocs vaak
samen met wijzigingen in het gezinsleven.
(Te) veel parallelle projecten dus. Ik vertel
mijn studenten wat mijn verwachtingen zijn.
Als onderzoeker aan de universiteit verwacht
men dat je het beste van jezelf geeft. Het
geld dat je krijgt voor wat je doet, komt
immers van de gemeenschap, van u en ik.
De beleidsmakers moeten er samen met de
universiteiten voor zorgen dat deze houding
die zo eigen is aan toponderzoekers leefbaar
blijft, zowel voor mannen als voor vrouwen.
36
37
Violet Soen
KU Leuven
geschiedenis
Tina Kyndt
UGent
moleculaire
biotechnologie
{dubbelinterview / 3}
{interviewer / Jan Van Pelt}
Violet
Soen
&
Tina
Kyndt
Publicatiedruk en fraude zijn
spijtige uitwassen van wat er
in de onderzoekswereld kan
verkeerd lopen.
{Soen / S}
{Kyndt / K}
Beide zijn ze lid van de Jonge Academie,
een onafhankelijke vereniging van 40 jonge
toponderzoekers verbonden aan een Vlaamse
universiteit of onderzoeksinstelling. Ze
staan aan het begin van hun academische
carrière. Eén ding hebben ze gemeen: hun
passie voor onderzoek. De Jonge Academie
is een denktank die zich grondig bezint
over het wetenschapsbedrijf en de rol
van de onderzoeker in de maatschappij.
Wetenschapsbeleid, interdisciplinair onderzoek
en wetenschapscommunicatie vormen de
kerninteresses. Dr. Tina Kyndt is bio-ingenieur en
prof. Dr. Violet Soen is historica. Publicatiedruk
ligt hen nauw aan het hart.
De
normen voldoet, wat dan? Staat die
onderzoeker dan op straat? Die evaluatie
is een interne kwestie van de betrokken
universitaire beoordelingscommissies.
Voor sommige tenure tracks voelen
die publicatievoorwaarden aan als het
zwaard van Damocles. Als ik het nu niet
haal, wat dan? Het schept onzekerheid.
Jonge onderzoekers worden steeds
maar aangemaand om veel te publiceren.
Terwijl eerdere generaties nooit die
specifieke voorwaarden hebben gekend
en dus weinig concreet advies kunnen
geven. We weten nog niet goed hoe het
initiatief zal geëvalueerd worden. Daarom
passen we, misschien onbewust, onze
publicatiestrategieën aan naar meetbare,
hapklare, snelle resultaten.
publicatiedruk is hoog , zeggen
onderzoekers en de media .
W etenschappers
worden meer en meer afgerekend op het
aantal publicaties .
D at
zou de kwaliteit
van hun onderzoek onder druk zetten .
K lopt
dat volgens u ?
Kyndt Wij hebben toch dat aanvoelen, ja. Dat
onderzoeksresultaten gepubliceerd worden
is logisch. Maar er heerst sinds enkele jaren
eerder een trend om te publiceren omwille
van het publiceren. Dat geeft de indruk dat de
kwantiteit primeert op de kwaliteit. Daardoor
gaat de focus steeds vaker naar onderzoek
of naar stukken onderzoek die gemakkelijk
publiceerbaar zijn. Gevolg? Onderzoekers
zetten vaker in op korte termijnactiviteiten
die zo snel mogelijk tot een publicatie
leiden. Minder risico’s nemen dus. Niet
meer investeren in de lange termijn. Maar
daardoor komen ook andere activiteiten in
het gedrang. Ik denk aan het samenwerken
met anderen, onderwijsopdrachten,
wetenschapscommunicatie, het opstarten
van interdisciplinair onderzoek. Want
wetenschappers krijgen het gevoel dat dat
niet meetelt in de onderzoekscarrière.
De
En
als er in het labo een experiment
misloopt ?
K Dan is dat een serieuze streep door mijn
rekening en kan ik mijn publicatie wel
vergeten. In de exacte wetenschappen
gebeurt dat courant. Maar ben je daarom
een slechte onderzoeker? Helemaal niet. Er
is gewoon geen resultaat. Je kan dus ook
niets publiceren. Er is iets mis gelopen. Een
dood spoor. Daar steek je als wetenschapper
natuurlijk ook iets van op. Al doende leert
men. Fouten zijn ook belangrijk. Wel spijtig
van de tijd en de energie. Ikzelf heb een
postdoctoraal onderzoeksmandaat van het
FWO. Ik heb nog twee jaar te gaan. Wat
daarna? De kansen om een vast statuut te
bekomen zijn gering. Ik moet dus zoveel
mogelijk publiceren om in the picture te
blijven. Want bij elke mogelijke kans moet ik
de competitie kunnen aangaan, the war on
talents.
rat race van de moderne onderzoeker ?
Soen Academici hebben sowieso een
hoog werkritme, en dat zal met of zonder
output-indicatoren weinig veranderen
(lacht). Ikzelf heb een tenure track mandaat.
Als ik na vijf jaar voldoe aan duidelijke,
vooraf bepaalde criteria - en dat houdt ook
een aantal publicaties in - dan krijg ik een
vaste benoeming als hoofddocent. Het
contract houdt daarbij vooral rekening met
internationale peer-reviewed publicaties. De
vraag is of je met de wedloop om nog meer
- en liefst het meest - te publiceren moet
meedoen. Dat is een strategische beslissing
die voor vele jonge onderzoekers moeilijk te
nemen valt.
M aar
je weet toch nooit in welke richting
je onderzoek kan evolueren .
H oe
kun je nu
“Het is niet meer van deze tijd
om enkel afgerekend te worden
op publicaties”. Violet Soen
garanderen dat je het aantal publicaties
dat in je contract is overeengekomen zult
halen ?
S Vroeger was er wellicht ook
‘publicatiedruk’, maar waren de
omstandigheden anders. Vandaag zijn de
meetinstrumenten veel preciezer. Alles is
veel transparanter door de digitalisering
van de laatste decennia. Publicaties worden
vandaag veel beter opgevolgd dan, pakweg,
S Dat is inderdaad de uitdaging. De
eerste tenure track ronde is nog niet
afgerond. Wat zal er na de evaluatie
van dit initiatief gebeuren? Niemand
weet het. Stel dat iemand na vijf
jaar niet aan de overeengekomen
{3}
45
dertig jaar geleden, en misschien maar
goed ook. De Global Young Academy, de
koepelorganisatie van de Jonge Academies
wereldwijd, publiceerde onlangs een
onderzoek waarin gepeild werd naar het
welbevinden van jonge onderzoekers. Bleek
dat vooral West-Europese onderzoekers
zich het minst gelukkig voelen. Ze klagen
over een onevenwicht tussen privé, werk en
publicatiedruk. Dat weegt op hun creativiteit
en innovatievermogen. Als je je vrije tijd
spendeert aan publiceren, dan heb je een
streep voor op je collega die meer tijd wil
investeren in zijn gezin. Maar wat voor zin
heeft het om jonge onderzoekers aan het
begin van hun carrière oververmoeid te
maken, met het risico dat ze op langere
termijn niet meer in staat zijn om met
creatieve ideeën voor de dag te komen?.
B urn - out
Z ijn
er onderzoekers die omwille van
publicatiedruk afhaken ?
S Na het doctoraat wordt vaak de
beslissing genomen om voort te doen of
een andere richting in te slaan. Wil je het
maken als onderzoeker, dan moet je heel
hard werken, misschien even je carrière
voor je gezin plaatsen en… ook nog goed
en vlug onderzoeksresultaten kunnen
publiceren. Ik denk dus dat we door het
eenzijdig focussen op publicaties heel wat
talent verliezen voor onderwijs, beleid, of
wetenschapscommunicatie. Het is immers
bewezen dat een onderzoeksgroep beter
functioneert als de profielen zo divers
mogelijk zijn. Door de huidige manier van
evalueren boeten we dus in aan diversiteit.
Eigenlijk hebben we in Vlaanderen een heel
lineair traject van de onderzoekscarrière.
Publish or perish. Niet iedereen kiest
daarvoor. Onderzoekers die op hun
vijfendertigste wel zouden pieken, maar op
hun vijfentwintigste niet bereid zijn om in
die rat race te stappen en afhaken, zijn een
verlies voor de universiteit.
onder de onderzoekers ?
S Het onderzoek van de Global Young
Academy toont aan dat men in West-Europa
inderdaad de druk opvoert. In de
academische wereld liggen de postjes nu
eenmaal niet voor het rapen. Het kan altijd
dat er tijdens de selectieprocedure plots een
onderzoeker uit een ander land opduikt die
meer gepubliceerd heeft dan jijzelf. Dus nog
meer publiceren? Waar is de limiet? Daar
worstelen veel jonge onderzoekers mee,
en sommigen putten zichzelf uit. Zoals een
collega me ooit zei: ‘Over alles worden cijfers
bijgehouden aan de universiteit, behalve over
het aantal burn-outs bij onderzoekers’. Toch
hoor je dat er tussen de leeftijd van 30 en 40
jaar problemen zijn. Precies de populatie van
de Jonge Academie, de jonge researchers
die aan het begin staan van hun academische
loopbaan. Tussen 3 en 10 jaar na het behalen
van het doctoraat. Dat stemt tot nadenken.
H oe
geschreven heeft. Achteraan de senior
auteur. Daartussen moet je voor je positie
vechten. Daar worden de competitiespelletjes
gespeeld.
H eeft
de druk die veel onderzoekers
ondervinden ook niet te maken met
jobonzekerheid ?
K Dat gaat samen. Jobonzekerheid
is het rechtstreeks gevolg van het
financieringssysteem. Je krijgt maar
financiering als je een performante
onderzoeksgroep bent die veel publiceert.
Het is een vicieuze cirkel. Zonder een goed
publicatiedossier moet je er gewoon niet aan
beginnen om financiering aan te vragen.
hard is de competitie ?
K Ik heb het al meegemaakt dat onderzoekers
niet met mij willen samenwerken omdat ze in
mij een rechtstreekse concurrent zien. Ook
postdoctorale onderzoekers. Dat komt hard
aan. Want mijn overtuiging is dat teamwerk
meer oplevert. Voor de meesten is dat een
win-win situatie. Maar niet iedereen denkt
daar zo over. Er zijn altijd onderzoekers die
liever een meer individueel traject verkiezen.
Bij de exacte wetenschappen worden de
auteurs van een publicatie op een rijtje
gezet. Vooraan de onderzoeker die de paper
{3}
“Ik moet zoveel mogelijk
publiceren om in the picture te
blijven. Want bij elke mogelijke
kans moet ik de competitie
kunnen aangaan”. Tina Kyndt
S Het werkt exponentieel. Hoe meer funding
je krijgt, hoe meer mensen je in dienst kan
nemen, die op hun beurt publiceren. En
dan krijg je weer gemakkelijker funding.
46
daar aandacht aan besteedt. Want, als je
publiceert in Engelstalige A1-journals, dan
bereik je enkel een heel kleine, selecte
groep van specialisten. In mijn discipline
kan ik bijvoorbeeld meer lezers bereiken in
het Spaans en het Nederlands dan in het
Engels. Het is een problematiek die typisch
is voor heel wat alfa- wetenschappen.
Enkel focussen op Engelstalige publicaties
creëert een soort van monocultuur.
Tegelijkertijd moet je af en toe de vraag
stellen naar de maatschappelijke relevantie
van je onderzoek. Welk breder publiek kan ik
bereiken? Kan ik de vertaalslag maken, ook
buiten mijn onderwijsopdracht?.
Enzovoorts. Het Matteüs-effect. De grote
groepen worden groter en dus rijker. De
kleinere groepen hebben moeite om aan
funding te geraken. Ze verdwijnen van de
radar. De keerzijde van de medaille is dat die
grote groepen eerder traditioneel onderzoek
uitvoeren. Ze werken misschien minder
innovatief. Terwijl wetenschap eigenlijk
out-of-the-box zou moeten denken.
K Die jobonzekerheid is een structurele
kwestie. Als doctoraatsstudent of
postdoc heb je tijdelijke contracten
van 2, 3 of 4 jaar. Je zweeft ergens
tussen de onderzoeksprofessoren met
een vast ZAP-statuut en het technisch
en ondersteunend personeel van je
onderzoeksgroep. Dat hiaat zou je
gedeeltelijk kunnen opvangen door
bijvoorbeeld een middenkader te creëren.
Vroeger bestond dat. Je had functies zoals
werkleider en eerst aanwezend onderzoeker.
Het FNRS heeft ze nog steeds: chercheur
qualifié, directeur de recherches. Deze
mensen ondersteunen de onderzoeksgroep,
zowel logistiek, inhoudelijk als financieel.
Zo’n systeem zou een goede manier zijn om
de diversiteit te garanderen. Onderzoekers
die passen voor een carrière als professor,
kunnen hun talenten daar inzetten. Voor
mensen die wat meer tijd aan hun gezin
willen spenderen, vaak vrouwen, zou dat,
denk ik, een heel goede oplossing zijn. Ze zijn
geen professor, maar blijven wel onderzoeker
voor de rest van hun carrière. Ook in
Frankrijk bestaat dat systeem. Bij ons is het
afgeschaft. Maar het middenkader blijft een
gespreksthema in debatten en discussies. Er
zijn voor- en tegenstanders.
W at denkt u van de maatregel van het
FWO om op het evaluatieformulier niet
alle publicaties te vermelden , maar enkel
de vijf beste ?
“Onderzoekers die op hun
vijfentwintigste niet bereid zijn
om in de rat race te stappen,zijn
een verlies voor de universiteit”.
Violet Soen
K Bij de exacte wetenschappen is Engels de
gouden standaard. Daar ligt onze afzetmarkt.
Daar bereiken we alle andere collegaonderzoekers die in een gelijkaardig domein
werken en met uw onderzoeksresultaten
weer een stap verder kunnen zetten. Voor
ons heel normaal dus. Maar ik denk nog aan
een andere mogelijkheid. Ik vind het altijd
jammer dat je publicaties en je onderzoek
enkel geëvalueerd worden op basis van een
dossier op papier. Een persoonlijk gesprek
met je evaluator zou bijzonder nuttig en
leerrijk zijn. Ik begrijp dat daar vaak geen tijd
voor is. Maar dan krijg je de kans om te laten
zien waar je mee bezig bent, hoe belangrijk je
onderzoek voor je is, wat je perspectieven en
ambities zijn.
N aast
een schriftelijke , ook een
mondelinge evaluatie ?
S Uitstekende maatregel! Het geeft een veel
beter idee van de kwaliteit van je onderzoek.
Het zijn de publicaties waar je zelf het
fierst over bent. Externe peers die je werk
evalueren zijn zo misschien meer geneigd
om die artikels ook echt te lezen. Het FWO
vraagt inmiddels ook om activiteiten in
het kader van wetenschapscommunicatie
te vermelden. Lezingen die je geeft,
gepopulariseerde artikels, boeken, … Ik
vind het een goede evolutie dat men
{3}
S Het zou inderdaad heel leerzaam zijn
om te kunnen discussiëren met iemand
die jouw publicaties heeft gelezen en je
op het hele dossier beoordeelt. Vorig jaar
verwierf ik een onderzoeksproject van
het Bijzonder Onderzoeksfond aan de KU
Leuven. Voor ik eraan begon had ik een
gesprek. Maar ook tijdens en nadien was er
een feedbackmoment. Ik heb daar heel veel
aan gehad. Bij A1-publicaties krijg je slechts
inhoudelijke feedback op één afzonderlijk
47
een denktank. Voor ons, leden, is het enorm
verrijkend om naar elkaar te luisteren en
elkaars publicatieculturen te leren kennen.
Niet alleen tussen de universiteiten,
maar ook binnen elke universiteit
en onderzoekstradities leven andere
subculturen. Als je die elementen allemaal
samenbrengt, dan krijg je een heel mooi
mengsel waaruit boeiende ideeën en pistes
opborrelen. Daarom is de Jonge Academie
een waardevol experiment en een goede
gesprekspartner voor beleidsmakers.
artikel. Er wordt ook niet gekeken naar de
totaliteit van je onderzoek. Men vraagt je
niet hoe je het doet als onderzoeker. Wat je
onderzoekslijn is. Waar je met je onderzoek
naartoe wil.
“Je krijgt maar financiering
als je een performante
onderzoeksgroep bent die veel
publiceert”. Tina Kyndt
K Het is trouwens bewezen dat mensen
die feedback krijgen, vaak beter presteren.
Ook al is het negatieve feedback. Dan
weet je tenminste wat je verbeterpunten
zijn. Het IWT doet dat al lang door
selectiegesprekken te organiseren. Ikzelf heb
ooit een IWT-doctoraatsbeurs gehaald. Het
selectiegesprek heeft me veel bijgebracht.
Ik heb me daar twee maanden intensief op
voorbereid. Want je moet alles weten over
je onderzoek en over het onderwerp waar je
de daaropvolgende vier jaar zal aan werken.
Net zoals bij een examen. Maar door de
constructieve discussies met je evaluatoren,
krijg je daar enorm veel voor terug.
A ls
H et FWO dat zijn evaluatieformulieren
aanpast . O p E uropees vlak de ERC die
ook nieuwe criteria opneemt in zijn
evaluatiedossiers .
ERC
grant holders om zich over de
Er
beweegt wat ?
S Heel zeker. In het nabije verleden is men
misschien wat te eenzijdig gericht geweest
op het kwantificeren van publicaties. De
slinger gaat nu misschien geleidelijk terug
in de andere richting. Het is niet meer
van deze tijd om enkel afgerekend te
worden op publicaties. Niet iedereen voelt
zich daar goed bij. Zoals eerder gezegd,
diversiteit is zo belangrijk. Precies omwille
van de maatschappelijke relevantie van
wetenschappelijk onderzoek hebben we
verschillende profielen nodig. Niet enkel
de toponderzoeker die publiceert, maar
ook de onderzoeker die oog heeft voor
wetenschapscommunicatie naar een breed
publiek, de enthousiaste docent die de
meest recente stand van het onderzoek
naar studenten vertaalt, de manager die
interdisciplinaire onderzoeksprojecten kan
lanceren, de beleidsmaker die nadenkt over
prioriteiten en beslissingen... De universiteit
van de toekomst heeft ze allemaal nodig.
je al die verschillende elementen
aan talent en diversiteit , jobonzekerheid ,
financiering , competitiedruk … is de hele
discussie over de publicatiedruk dan niet
te sterk gepolariseerd ?
{3}
zou zelfs een
publicatiedruk te buigen .
samenbrengt : evaluatieprocedures , verlies
S Het thema publicatiedruk leeft heel sterk
binnen de Jonge Academie. Ook fraude. Maar
de media gaan veel te kort door de bocht.
Alsof fraude het gevolg zou zijn van te hoge
publicatiedruk. Laten we duidelijk zijn: fraude
komt niet door publicatiedruk. Zowel een te
hoge publicatiedruk als fraude zijn spijtige
uitwassen van wat er in de onderzoekswereld
verkeerd kan lopen, maar ze staan niet
causaal met elkaar in verband. Het is jammer
dat de druk die jonge academici ondervinden
door de media vernauwd wordt tot die
twee thema’s. De Jonge Academie wil in de
eerste plaats de boodschap uitdragen dat
we gepassioneerd zijn door onderzoek. En
dat we op een constructieve manier een
bijdrage willen leveren om die passie alle
kansen te geven. De Jonge Academie is
geen actiegroep maar een minilaboratorium,
Er
jongerenparlement opgericht zijn door
D e J onge A cademie
spaart haar kritiek
niet op de hele omkadering waarbinnen
onderzoekers moeten leven en werken .
M aar … ‘ la
critique est facile ’.
W at
wilt u
concreet veranderen ?
K Uiteraard is het niet onze bedoeling om
enkel maar kritiek te spuien en zeker niet
om negatief over te komen. Integendeel.
De Jonge Academie is een groep van
zeer gemotiveerde en gepassioneerde
onderzoekers. Precies omdat de wereld van
het onderzoek ons zo nauw aan het hart
ligt en we er het beste mee voorhebben,
48
kijken we er met een vergrootglas naar. Maar
we doen dat op een heel genuanceerde
en opbouwende manier. Tegen het einde
van het jaar wil de Jonge Academie een
visietekst publiceren over de universiteit
van de toekomst. Waar willen we met
de universiteit naartoe? Wat is goed
universitair onderwijs? Wat is het belang
van wetenschapscommunicatie? Wat is de
meerwaarde van interdisciplinair onderzoek?
Wat is gezonde financiering? Wat is een
goede verhouding tussen fundamenteel en
toegepast onderzoek? Daar wil de Jonge
Academie constructief aan meewerken.
En dat is heel wat meer dan alleen maar
publicatiedruk en fraude
{3}
49
Colofon
Fonds Wetenschappelijk Onderzoek–Vlaanderen
Egmontstraat 5
1000 Brussel
T 02 512 91 10
F 02 512 58 90
E [email protected]
www.fwo.be
Verantwoordelijke uitgever dr.ir. Elisabeth Monard, secretaris-generaal FWO
Copyright Fonds Wetenschappelijk Onderzoek–Vlaanderen
Teksten interviews Jan Van Pelt
Fotografie Studio Dann
Creatie en vormgeving CIBE Communicatie coach in communicatie
Uitgegeven in mei 2014
50
Download