FWO Jaarboek 2013 Publicatiedruk Dubbelinterviews Het FWO ondersteunt fundamenteel wetenschappelijk onderzoek Wat kan het FWO voor mij doen? Hoe verloopt een aanvraag? Grafieken Financiering van het FWO Organisatie Steun het FWO 17 / 29 / 43 klein boekje Colofon50 Dubbelinterviews p.17 Elisabeth Monard & Anne De Paepe p.29 Jean Paul Van Bendegem & Anne-Marie Van Der Linden p.43 Violet Soen & Tina Kyndt 3 4 prof. Anne De Paepe Voorzitter FWO, rector UGent Beste lezer Op 17 december 2013 vierde het FWO zijn 85-jarig bestaan met een bijzonder evenement. ‘Kennismakers, Al 85 jaar Zuurstof voor Onderzoek en Ontwikkeling’ was één groot bruisend feest voor en door de onderzoekers, opgeluisterd door de aanwezigheid van Z.M. de Koning en Nobelprijswinnaar François Englert. 1.200 bezoekers en meer dan 100 nationale en internationale gastsprekers hebben van deze Dag van de Onderzoeker een enorm succes gemaakt, met als kers op de taart de Belgische première van het spektakel ‘Icarus at the Edge of Time’, waarin Michael Pas de hoofdrol vertolkte en het Universitair Symfonisch Orkest van de KU Leuven de muziek van Philip Glass bracht. Op deze prachtige dag konden we aan den lijve de grote dynamiek ervaren die leeft bij onze onderzoekers, jong en oud. Een dynamiek die we elk jaar weer, ook in 2013, weerspiegeld zien in een stijgend aantal mandaat- en projectaanvragen. In dit jaarboek geven Tina Kyndt en Violet Soen hun visie op de stijgende publicatiedruk. Zij doen dit als lid van de Jonge Academie, een denktank van een 40-tal jonge, gepassioneerde onderzoekers die kritisch nadenken over de rol van de universiteit. Ook wetenschapsfilosoof Jean Paul Van Bendegem en biomedicus Anne-Marie Van Der Linden buigen zich over de vele tentakels van het fenomeen. Vanuit de coulissen van Vlaanderens belangrijkste financieringskanaal voor fundamenteel onderzoek kijken de secretaris-generaal van het FWO, Elisabeth Monard, en ikzelf als FWO-voorzitter, ten slotte naar wat zich onder de waterlijn afspeelt. Ik wens u alvast veel leesplezier met dit boeiende jaarboek! Dit enthousiasme voor het fundamenteel onderzoek heeft echter ook een keerzijde: de kans om daadwerkelijk een mandaat of project van het FWO toegekend te krijgen, is andermaal gedaald. Deze dalende slaagkans is één van de elementen die ertoe bijdragen dat de druk op onze onderzoekers verhoogt. In 2013 bracht dit probleem het debat rond de stijgende publicatiedruk onder de aandacht. Publicatiedruk is echter geen alleenstaand fenomeen. Het is een ingewikkelde problematiek die in zijn geheel en veelheid van facetten bekeken moet worden. 5 Publicatiedruk, topje van een ijsberg? Het tweejaarlijkse innovatierapport 2011-2013 van de Europese Commissie windt er geen doekjes om. Vlaanderen daalt deze keer op de Europese innovatieranglijst. Er is één pluspunt: België – en Vlaanderen is goed voor een aandeel van 70% – kreeg goede punten voor de kwantiteit en de kwaliteit van de internationale wetenschappelijke publicaties. Een stijging met 5,8%. Maar als het aankomt op het aantal afgewerkte doctoraten, dan scoorde België in 2011 serieus beneden het Europese gemiddelde! We stranden op 88% van dat gemiddelde om precies te zijn. En dat ondanks een stijging van het aantal doctoraten met 4,5%. De landen waar we ons zo graag mee vergelijken zitten allemaal duidelijk boven dat gemiddelde. Denemarken: 135%, Finland: 159%, Duitsland: 165%, Zweden: 171%, Zwitserland: 182%. De afgelopen maanden sprong de pers op het ongenoegen van een groep actievoerders die de druk op jonge onderzoekers om steeds maar meer te publiceren aanklaagt. Publicatiedruk. Maar hoe moeten we dat interpreteren? De cijfers van het Europese rapport suggereren een genuanceerde invulling. Natuurlijk, om als wetenschapper naam te maken, moet je veel en goed publiceren. Het liefst als eerste auteur. Dan heb je een waterkans dat je aan je alma mater kan blijven. Want amper 1 op de 13 gedoctoreerden in Vlaanderen heeft uitzicht op een academische loopbaan. Waar komen die 12 anderen terecht? Verwarren we publicatiedruk niet met loopbaandruk? Is het mediagevoelige begrip ‘publicatiedruk’ niet het topje van een ijsberg? Een ijsberg die onder de waterlijn een complexe problematiek verbergt van een systeem dat dringend aan vernieuwing toe is om te kunnen beantwoorden aan de noden, behoeften en uitdagingen van onze moderne maatschappij? 6 Koenraad Debackere KU Leuven promotor-woordvoerder ECOOM Inleiding door prof. Koenraad Debackere, promotor-woordvoerder bij het Expertisecentrum O&O Monitoring en moderator van de sessie over de impact van wetenschap op FWO- Kennismakers, al 85 jaar zuurstof voor onderzoek en ontwikkeling. Akkoord. De Vlaamse regering heeft een groeipad uitgetekend. Tegen 2024 komen er voor de geïntegreerde opleidingen van de hogescholen afgerond 600 professoren bij. De universiteiten krijgen er 400 bij. In de totaliteit van de omkadering is dat een stijging van om en bij de 16%. Geen overbodige luxe om het groeiend aantal gemotiveerde doctoraatsstudenten degelijk te kunnen opvangen. Want dat willen we: meer nieuwe doctoraten. Neen toch? Om tenminste boven de Europese middellijn te geraken. Maar is dat voldoende? 20% meer capaciteit zou pas echt een verschil maken, zeggen experts. Maar ook dat is zeker niet het enige verbeterpunt. Minstens even belangrijk is de uitstroom van kersverse gedoctoreerden naar de arbeidsmarkt. Zijn de universiteiten voldoende gewapend om hun hoogopgeleiden daarop voor te bereiden? Staat de arbeidsmarkt, in casu ook de bedrijfswereld, klaar om hun meerwaarde in haar armen te sluiten? In zijn Memorandum 2014 becijferde het FWO voor de komende legislatuur een bijkomende inspanning van 95 miljoen euro. Dat is 19 miljoen euro per jaar voor doctoraatsprojecten en mandaten. Stel dat de regering met dat geld over de brug komt, maar niets doet aan de omkadering, dan blijft gedoctoreerd Vlaanderen in hetzelfde bedje ziek. En blijven we kijken naar Denemarken, Finland, Duitsland, Zweden en Zwiterland. 11 Anne De Paepe FWO voorzitter UGent rector Elisabeth Monard FWO secretaris-generaal {dubbelinterview / 1} {interviewer / Jan Van Pelt} Anne De Paepe & Elisabeth Monard Publicatiedruk verwijst naar een complex geheel van factoren die jonge onderzoekers als moeilijk en zwaar ervaren. Daar spelen media graag op in. {De Paepe / DP} {Monard / M} FWO-voorzitter Anne De Paepe en FWO-secretaris-generaal Elisabeth Monard zijn het er roerend over eens: publicatiedruk is slechts één aspect van een veel complexere problematiek. Publicatiedruk heeft alles te maken met de ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij, met de veranderende praktijk van het wetenschappelijk onderzoek zelf, met de keuze van jonge onderzoekers voor een evenwichtigere levenskwaliteit, met het besef dat onderzoek wezenlijk is voor welzijn en welvaart van een regio, met de politieke wil om daarvoor de nodige middelen uit te trekken. Publicatiedruk, zo zeggen De Paepe en Monard, is een uiting van een hele cultuur waarin Vlaamse onderzoekers uiteindelijk de competitie moeten aangaan met de internationale wetenschappelijke gemeenschap. De Paepe Van professoren en onderzoekers wordt steeds meer geëist op het vlak van wetenschappelijke output. Waarom? Omdat die output één van de parameters is waarmee het huidige financieringsmodel voor onderzoek is opgebouwd. In Vlaanderen werken we nu eenmaal met een gesloten enveloppe voor de financiering van (fundamenteel) onderzoek. Dat resulteert in interuniversitaire competitie. De werkdruk die van hen gevraagd wordt is groot: excelleren in onderzoek, veel publiceren en daarnaast nog onderwijs en dienstverlening garanderen. Bovendien is het aantal studenten en doctorandi de laatste jaren enorm gegroeid. Maar de financiering en het personeel (staf) zijn niet gelijkmatig meegegroeid. Het toegenomen werkvolume moet opgevangen worden door een corps van onderzoekers en professoren dat al jaren status quo is gebleven. V andaag wordt maar 15% van de aanvragen voor financiering van projecten en iets meer dan 20% mandaten gehonoreerd . de jaren ’90 was dat 33%. D e In voor evaluaties zijn dus strenger geworden ? M Het FWO heeft resoluut gekozen voor kwaliteit in het onderzoek. Die evaluaties gebeuren niet op basis van het louter tellen van publicaties en citaties. Impactfactoren kunnen alleen maar een indicatie zijn voor de kwaliteit van het tijdschrift en de opgenomen publicaties. Elk aanvraagdossier wordt in zijn geheel bekeken. Alle mogelijke aspecten worden bediscussieerd en overwogen. Wat betekent dat onderzoek? Is het project innovatief? Wordt er echt iets nieuws voorgesteld? Is de methodologie goed uitgewerkt? Is het theoretisch goed onderbouwd? Is het haalbaar? De leden van de Expertpanels zijn collegawetenschappers, de meeste uit Europa, maar ook uit de US, Australië, …, die met kennis van zaken oordelen. Ze worden gescreend op hun wetenschappelijke kwaliteiten. Het zijn de beste. Zo’n panels brengen veel werk met zich mee, maar zijn heel leerrijke ervaringen. Ik herinner me een prof van de Sorbonne die we hadden uitgenodigd om in ons Expertpanel Cultuur te zetelen. Er waren heel veel dossiers te beoordelen. Het panel duurde van 9 uur ’s ochtends tot 9 uur ’s avonds. Op het einde kwam hij ons bedanken omdat hij het zo’n bijzonder interessante dag gevonden had. “Veel onderzoekers hebben het gevoel dat ze uit de boot vallen. De enige mogelijkheid is de middelen verhogen”. Anne De Paepe Monard Vanaf het begin van de jaren ’90 heeft men in Vlaanderen heel zwaar ingezet op onderzoek. Ook de financiering nam exponentieel toe. In het verlengde van de oproep van de Europese Commissie in het kader van de European Research Area, was het voor het FWO een prioriteit om de instroom van jonge onderzoekers te verhogen. Ook de universiteiten stelden incentives in om tot meer doctoraten te komen. Op tien jaar tijd is het aantal nieuwe doctoraten elk jaar ongeveer verdrievoudigd. Van 600 naar 1700. Zijn er dan teveel? Neen, ik denk het niet. Als je vergelijkt met andere landen zoals Nederland en Duitsland, hebben wij er nog altijd niet teveel. Ook voor de postdocs zijn er meer mogelijkheden gecreëerd. Bij het FWO kunnen ze twee keer een mandaat van drie jaar krijgen. Aan de universiteiten werden de BOF-mandaten, de tenure tracks ingevoerd. Maar het pijnpunt is dat er niet genoeg middelen zijn om al die onderzoekers in alle vrijheid hun onderzoek te laten doen. Dat creëert spanning”. DP Ik heb zelf in een aantal Expertpanels gezeten. Ik kan het alleen maar beamen. Als expert leer je er enorm veel. Maar door de grote hoeveelheid aanvraagdossiers komen de Expertpanels onder druk te staan. De ruimte die je krijgt om goede dossiers financieel te ondersteunen wordt alsmaar kleiner. En dat kan wel een bedreiging vormen voor de kwaliteit van de evaluaties. Als je niet meer alle dossiers kunt inlezen en je moet ze verdelen omdat je er niet doorgeraakt, dan krijg je binnen een panel een andere discussie en een andere dynamiek. Op dat moment wordt ook de individuele mening en voorkeur van de expert belangrijk. Die subjectiviteit voelen de onderzoekers meer dan vroeger. Doen de experts het daarom slechter? Helemaal niet. De werkdruk is gewoon veel hoger. Het is een onvermijdelijk gevolg van die werkdruk. {1} 19 A ls onderzoeksgroepen worden groter en je krijgt steeds meer medeauteurs omdat de complexiteit van het onderzoeksdomein toeneemt. Dan kun je toch niet meer zeggen dat het artikel alleen door de eerste auteur is geschreven en een beetje bijgewerkt door al de anderen? Hoe moet je zoiets afwegen? je drie kandidaten van hetzelfde niveau moet evalueren , krijgt er uiteindelijk maar één de financiering . De twee anderen blijven gefrustreerd achter . M Dan kan het aantal publicaties wel een rol spelen. In het bedrijfsleven is er ook competitie tussen collega’s. Wil je in een bedrijf hogerop geraken, dan moet je bewijzen dat je het op vele vlakken beter kan dan je collega. Maar als je een lange publicatielijst hebt, en je project is niet kwalitatief genoeg, dan zal je het ook niet halen. Ook dat is frustrerend. W aarom elke deelnemende onderzoeker ? DP Sommige tijdschriften doen dat. Maar dan nog. Hoe controleer je dat? Het blijft subjectief. Vandaar de kritiek op die kwantitatieve weging. Kwantiteit is natuurlijk geen alles zaligmakende parameter. Maar, je kunt toch ook niet de slinger in de andere richting bewegen en de publicatieoutput niet meer laten meetellen. Het soort van tijdschriften waarin je publiceert, hun impact, het aantal publicaties, … reflecteren hoe dan ook wat je waard bent als onderzoeker. Je moet die output mee opnemen. Toch mag dat criterium niet overheersen. Je moet ook aspecten evalueren die meer met de niet-kwantitatieve aspecten van kwaliteit te maken hebben. “Om Europees en internationaal te kunnen blijven wedijveren, heeft het FWO de komende vijf jaar negentien miljoen extra per jaar nodig” Elisabeth Monard DP In zo’n geval kan natuurlijk ook de menselijke beoordeling van de experts doorwegen. Niet dat de evaluatie daarom minder objectief zou zijn. Een stukje subjectiviteit in de manier waarop een Expertpanel werkt, kan je nooit uitsluiten. O nderzoek D e J onge A cademie V ormt pleit ervoor om bij de evaluatie ook tijd te voorzien voor een gesprek met de evaluatoren . Z ou dat geen oplossing kunnen zijn ? wordt ook steeds meer interdisciplinair . niet in een apart kadertje verwijzen naar het individuele aandeel van M Het aantal aanvragen stijgt jaarlijks. We zitten nu al aan meer dan tweeduizend kandidaten. Een evaluatiegesprek of een feedbackmoment voorzien voor elke kandidaat is niet haalbaar. Dat gaat gewoon niet. Het FWO denkt er wel over om binnen het proces zelf iets te doen. We zijn daar nog niet uit. In het Expertpanel voor interdisciplinair onderzoek en voor de Odysseusjury hebben we al zo’n initiatief genomen. Dat bleek positief. Maar zo’n gesprek of feedback is niet alles zaligmakend. Je moet ook opletten dat de goede praters geen voordeel krijgen. Het dossier blijft de basis. Ik wil toch onderstrepen dat het FWO zich tegenover onderzoekers altijd heel open en toegankelijk heeft opgesteld. Ze kunnen altijd contact opnemen, vragen stellen, feedback krijgen. Een ander pluspunt van het FWO is de snelle doorlooptijd. Aanvragen ingediend op 1 februari krijgen al een beslissing in juni. Dat is in Europees perspectief zeer snel. Vaak vinden dat ook geen bijkomende moeilijkheid voor evaluaties ? M Dirk Inzé, vooraanstaand moleculair bioloog en voorzitter van het Scientific Committee for Life Sciences van Science Europe, zegt dat het onderzoek in zijn vakgebied de laatste jaren sterk interdisciplinair geworden is. Hij is niet de enige. Onderzoekers uit verschillende disciplines leveren dus een wezenlijke bijdrage aan een gezamenlijk onderzoeksproject. Als er dan een publicatie van komt, dan moeten alle auteurs ook genoemd worden. Over de eerste en de laatste bestaat meestal nooit een probleem. Maar waar ga je iemand in het rijtje plaatsen die een wezenlijke bijdrage heeft geleverd tot dat onderzoek maar niet de hoofdonderzoeker was of de promotor. DP Dat is een belangrijke evolutie. Tot nu toe werd vooral gekeken naar het eerste en het laatste auteurschap. Maar de {1} 20 meer dan 80% van de Vlaamse overheid en iets minder dan 20% afkomstig van federale financiering via fiscale en parafiscale maatregelen. Om Europees en internationaal te kunnen blijven wedijveren heeft het FWO de komende vijf jaar negentien miljoen extra per jaar nodig voor projecten en mandaten. Tegen het einde van de komende legislatuur in 2019 zouden we in totaal zo’n 95 miljoen euro meer moeten krijgen. Of dat met de huidige economische krapte zal lukken, is zeer de vraag. onderzoekers dit echter nog te lang. Het is dus een kwestie van afwegen. Maar het selectiesysteem zoals het vandaag bestaat, selecteert nog steeds zeer goede kandidaten. Als je weet hoeveel van onze aspiranten uiteindelijk hun doctorstitel behalen, dan haalt het FWO met 85 procent de hoogste score in vergelijking met andere systemen in Vlaanderen. Dat wil toch ook zeggen dat het systeem goed werkt. H oe scoort het evaluatiemodel van het FWO in vergelijking met andere landen ? M Om te horen hoe andere landen met het evalueren van publicaties en projecten omgaan, nemen wij deel aan diverse Europese fora. Daarnaast hebben we onze staf die alle dossiers inhoudelijk voorbereidt. Er is de informele werkgroep van de vice-rectoren Onderzoeksbeleid die elke maand samenkomt. En dan zijn er nog het Bureau en de Raad van Bestuur. Telkens als er een Expertpanel is geweest, doen wij een evaluatie. Wat is er gebeurd? Wat waren de reacties? We proberen zoveel mogelijk bij te sturen. Dat moeten we zolang mogelijk blijven doen. In andere landen is er meestal een eerste preselectie op basis van bibliometrische gegevens. FWO-experts die in andere landen aan evaluatierondes deelnemen, keren vaak terug met een negatief gevoel over die procedure. Ik ben ook geen voorstander van een mechanistisch model. Ik geloof daar niet in. Maar, als het aantal aanvragen blijft toenemen, wie weet, moeten wij misschien ook die richting uitgaan. T enzij DP Wat telt er uiteindelijk? Dat Vlaanderen sterk staat tegenover de internationale wetenschappelijke gemeenschap. De overheid moet dat beseffen. Er gebeurt meer onderzoek in Vlaanderen dan vroeger. Wil men dat verder stimuleren, dan moet er meer geld voor op tafel komen. Het is een verantwoordelijkheid en tegelijk een opdracht voor de overheid. “Wat telt er uiteindelijk? Dat Vlaanderen sterk staat tegenover de internationale wetenschappelijke gemeenschap” Anne De Paepe M Ik wil in dat verband toch even wijzen op een verkeerde perceptie. Al te gemakkelijk legt men namelijk de link met economie. Natuurlijk zijn universiteiten en het onderzoek dat er gebeurt belangrijk voor de economische groei. Maar het gaat om veel meer. Het gaat om de hele ontwikkeling van Vlaanderen als regio. Op het vlak van cultuur, onderwijs, vorming van jonge mensen, sociale ontwikkeling, gezondheidszorg, leefbaarheid, duurzaamheid… Het hangt allemaal samen. Tijdens zijn voordracht naar aanleiding van zijn eredoctoraat van de KU Leuven dit jaar, zei de gelauwerde Britse epidemioloog Sir Michael Marmot, dat er in Glasgow, Schotland, een spanning in de levensverwachting is van 28 jaar tussen de armste en de rijkste buurten van de stad. De armste groep heeft er een levensverwachting van 45 jaar! In België bedraagt die kloof 18 jaar! Dat is enorm. Goed wetenschappelijk onderzoek in vele diciplines zal de basis moeten aanleveren om die spanning te kunnen wegwerken. Daar moet het gebeuren. er meer middelen komen … DP Dat zou ideaal zijn. Er zijn veel meer goede aanvragen dan we er met de voorziene middelen kunnen ondersteunen. Veel onderzoekers hebben daardoor het gevoel dat ze uit de boot vallen. De enige mogelijkheid is de middelen verhogen. Zowel die voor het FWO als voor het BOF van de universiteiten. Het fundamenteel onderzoek dat gefinancierd wordt door het FWO moet ondersteund blijven. Dat is de basis van alle ander onderzoek. Als je geen fundamenteel onderzoek meer hebt, dan zal ook het meer toegepast onderzoek daaronder lijden. M Momenteel beschikt het FWO over een budget van 224 miljoen euro, waarvan {1} 21 M Mag ik daar op inpikken? Bedrijven zijn geïnteresseerd in het onderzoek dat in hun sector gebeurt. Dat zie je aan de wetenschappelijke prijzen die door bedrijven gesponsord worden. In de klasse Technische Wetenschappen van de Koninklijke Academie voor Kunsten en Wetenschappen zitten heel wat bedrijfsleiders. Die willen echt meer weten over de academische wereld en over het wetenschappelijk onderzoek dat er gebeurt. Spijtig genoeg zijn niet alle afdelingen of managers binnen een bedrijf vertrouwd met de meerwaarde van een doctoraat. Vooral bij de HR-afdelingen die instaan voor de recrutering is dat nog te weinig doorgedrongen. Dat zou een actiepunt moeten worden. I n zijn M emorandum 2014 pleit het FWO voor het optrekken van het aantal doctorale en postdoctorale mandaten tot 33% tegen 2018. D at komt overeen met 150 mandaten . W aar gaan die allemaal naartoe . A mper 1 op 13 gedoctoreerden kan aan de universiteit carrière maken ? een jaarlijkse toename van DP Ook dat is een aspect van de problematiek rond publicatiedruk. Men mag niet meer verwachten dat men via het doctoraat met zekerheid een academische carrière kan uitbouwen. Het aantal doctorandi is daarvoor te groot. Anderzijds is er ook een mentaliteitsaanpassing over de waarde van een doctoraat nodig. Niet alleen bij de onderzoekers. Ook het werkveld moet de meerwaarde van een doctoraat erkennen. Natuurlijk verwerft iemand die doctoreert een grondige kennis over een bepaald domein. Maar doctoreren is veel meer dan dat. Het geeft ook een bredere vorming, met andere vaardigheden dan alleen maar de strikte kennis van het eigen vakgebied: synthetiseren, doordenken, overleggen, samenwerken, evalueren, communiceren, … Die bijkomende competenties zijn een belangrijke meerwaarde voor het beroep later. Het wordt hoe langer hoe meer een belangrijke finaliteit voor gedoctoreerden. Het maakt echt een verschil in de marktwaarde van zo iemand. Trouwens, je ziet nu al een tendens vanuit het werkveld, de industrie, grote instellingen, om daar meer belang aan te hechten. V anuit DP Het opzetten van programma’s om die interactie met het werkveld te verbeteren is onze verantwoordelijkheid. Maar ook de bedrijfswereld heeft mensen nodig met een juiste visie. Naargelang het vakgebied kan dat anders ingevuld worden. Daarvoor is sensibilisering nodig. Aan de UGent loopt momenteel een programma Jonge Ondernemers. Doctoraatsstudenten met een innovatief idee krijgen twee jaar ondersteuning van de universiteit om dat concreet vorm te geven. Zo ontstaat een pool waaruit nieuwe bedrijven of goede bedrijfsleiders kunnen ontstaan. Meer en meer zien we ook dat bedrijven zich komen vestigen rond onderzoekscentra. Dat heeft een heel positief effect. die problematiek werden de doctoral schools opgericht . W at denkt u “Evaluaties gebeuren niet op basis van het louter tellen van publicaties en citaties. Elk aanvraagdossier wordt in zijn geheel bekeken” daar als rector van ? DP Binnen de doctoral schools wil men precies deze bredere vorming bewerkstelligen. Er zijn reeds een hele reeks interessante incentives in de programma’s opgenomen zoals het aanleren van transferable skills. Ook het promoten van het contact met het werkveld is een pluspunt. Zo kunnen studenten tijdens hun opleiding ondersteuning krijgen van een externe mentor. Iemand uit de bedrijfswereld of een grote instelling bijvoorbeeld met een hoge functie. Dat kan een positief effect hebben langs beide kanten. De bedrijfswereld kan sneller mensen opsporen die voor hen interessant kunnen zijn of omgekeerd. Dat soort van initiatieven krijgt nu veel meer aandacht dan vroeger. Elisabeth Monard M Postdocs met een FWO-mandaat mogen 20 procent van hun tijd spenderen aan het opzetten van een bedrijfje. We hebben die maatregel expliciet met die bedoeling ingevoerd. Een aantal postdocs is daar al op ingegaan. DP Ook de mobiliteitskredieten voor doctoraatsstudenten en postdocs zijn een mooi en ondersteunend initiatief. Met die {1} 22 M De media proberen inderdaad dat verband te leggen. Maar het klopt niet. Bovendien komen fraudegevallen heel weinig voor. Om niet te zeggen dat ze vrij zeldzaam zijn. Het is niet omdat je hard moet werken, dat je mag frauderen. Hoe groter de groep, hoe meer kans natuurlijk dat er dingen gebeuren die niet door de beugel kunnen. De universiteiten en ook het FWO zijn zich daar zeer sterk van bewust. Wij zijn daar heel alert voor. Ook daar is sensibilisering belangrijk. kredieten krijgen ze de kans om elders expertise op te doen, in een ander labo, een andere onderzoeksgroep, de industrie, … Dat is absoluut een meerwaarde in hun opleiding. Het vergroot hun marktwaarde. A llemaal initiatieven in het kielzog van de publicatiedruk . W aarom spitsen de media zich dan toe op het ongenoegen bij bepaalde academici over die publicatiedruk ? DP De signalen komen in de eerste plaats uit de hoek van de alfa-wetenschappen. Dit is niet onlogisch. Het effect van de publicatiedruk is niet gelijk in alle disciplines. In de bèta-wetenschappen vind je dat minder. Het heeft ook te maken met de manier van publiceren in de verschillende onderzoeksdomeinen. In de geneeskunde of de biotechnologie heb je veel meer publicaties met meerdere auteurs. Want onderzoek is daar groepswerk en elke onderzoeker heeft een auteursplaats. In heel wat alfa-wetenschappen heb je door de aard van de materie veel minder mogelijkheid om in groep te werken. Een filosoof of een ethicus bijvoorbeeld moet eerst een zekere maturiteit verwerven alvorens hij/ zij een doorgronde mening kan formuleren. Tijd, onderzoek en serendipiteit zijn daar belangrijk. Dat is een heel andere dynamiek dan in de exacte wetenschappen. Maar men houdt daar wel degelijk rekening mee, want men gebruikt andere bibliometrische metingen. S peelt privé ook geen rol ? DP Zeer zeker. Jongere onderzoekers bekijken levenskwaliteit anders dan de oudere generatie. Zij vullen hun quality time anders in. Die tendens zie je in alle domeinen, in alle richtingen. Jongere artsen in de universitaire ziekenhuizen bijvoorbeeld zie je niet meer hetzelfde aantal uren presteren als hun oudere collega’s. Vandaag zijn man en vrouw in jonge gezinnen meestal ook tweeverdieners. Wanneer ga je dan aan je doctoraat werken? ’s Avonds? Tijdens het weekend? Dat is een totaal andere maatschappelijke situatie als vroeger. Veel van mijn mannelijke collega’s hadden de grote luxe dat hun echtgenotes thuis bleven. Dat bestaat vandaag niet meer. M Publicatiedruk verwijst naar een complex geheel van factoren die maakt dat jonge onderzoekers heel die problematiek van de publicatie- en werkdruk als moeilijker en zwaarder ervaren. Ze werken inderdaad vaak harder en moeten meer doen dan veel van hun leeftijdgenoten in andere sectoren. Maar vergeet niet: onderzoek is een passie. Veel jonge onderzoekers gaan daar voor. M Inderdaad, de media spelen daar maar al te graag op in. Maar je moet toch nuanceren. Niet alle onderzoekers ervaren de publicatiedruk als zo’n erge aanslag op hun autonomie. Uit recente cijfers blijkt dat er vandaag per onderzoeker minder wordt gepubliceerd dan vroeger. De de huidige tendens naar een evenwichtigere verhouding tussen werk en media koppelen de publicatiedruk vaak ook aan fraude . A lsof fraudeurs eerder slachtoffers zijn dan daders ? DP Dat is totaal onjuist. Niets rechtvaardigt dat je oneerlijk werkt. Als onderzoeker en academicus heb je een eigen deontologische code. Die moet je altijd respecteren. Onderzoekers weten heel goed wat ze kunnen doen en waar hun grenzen liggen. Als wetenschapper moet je je integriteit boven alles stellen. Fraude is persoonsgebonden. {1} 23 Jean Paul Van Bendegem VUB filosofische wetenschappen Anne-Marie Van Der Linden UAntwerpen medisch klinisch onderzoek {dubbelinterview / 2} {interviewer / Jan Van Pelt} Jean Paul Van Bendegem & Anne-Marie Van Der Linden Publicatiedruk is gelinkt aan de hele omkadering van het onderzoek: het beleid van de universiteiten, de financiering, de toekomstverwachtingen, de evaluatiecriteria. {Van Bendegem / VB} {Van Der Linden / VDL} De academische wereld ondergaat radicale verschuivingen. Nieuwe vormen van management, financiering en doelstellingen drukken hun stempel op hoe onderzoek vandaag gebeurt. Wetenschappelijke en technologische innovatie zijn de zuurstof geworden van de kenniseconomie. Onderzoek wordt vandaag meer en meer gestroomlijnd door externe O&O-programma’s, niet-academische sponsors en de verzilvering in patenten en spin-offs. En vergeet ook vooral niet het toenemende belang van kwantitatieve criteria voor wetenschappelijke excellentie. Dat heeft een keerzijde. De eisen aan het adres van het onderzoek en de onderzoekers zijn hoger dan ooit. De druk navenant. Hoe vinden we daarin een leefbaar evenwicht? Wetenschapsfilosoof Jean Paul Van Bendegem (VUB) en biomedicus Anne-Marie Van Der Linden (UAntwerpen) doen een poging. dit panel? De humane wetenschappen en de natuurwetenschappen hanteren totaal andere criteria. Impactfactoren zijn voor exacte wetenschappen levensbelangrijk. In de humane wetenschappen? Ze hebben er nauwelijks. Dan krijg je heel vaak de vraag: ‘Maar hoe kun je dan weten wat een goed tijdschrift is?’. Antwoord: ‘Door de peers’. Bijvoorbeeld: in de wetenschapsfilosofie ben ik peer en als peer kan ik zeggen: ‘Ik garandeer u dat dit tijdschrift top is’. Er is geen andere mogelijkheid. Nog een onderscheid. Impactfactoren worden op een heel korte periode berekend. Maar voor de filosofie en andere humane wetenschappen gaat dat niet op. Het kan best zijn dat een artikel pas vijf jaar na productie door de onderzoeker wordt gepubliceerd. Zo’n lange wachttijd wordt niet weerspiegeld in een impactfactor. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de wiskunde, de wetenschap die op het vlak van structuur het dichtst bij de filosofie aanleunt: individuele onderzoekers die hoogstens één artikel op een jaar publiceren. Hoe ga je daarmee om in interdisciplinaire onderzoeksprojecten? Tijd om elkaar te begrijpen, zoals de Slow Science Movement stelt, is echt geen overbodige luxe. ‘W etenschap heeft tijd nodig ’, orakelt de S low S cience M ovement . ‘T ijd om na te denken . T ijd om te lezen . T ijd om te falen . W etenschap weet niet altijd of iets waar is of niet . W etenschap evolueert onstandvastig . M et nukkige bewegingen en onvoorspelbare sprongen voorwaarts . M aar tegelijk kruipt wetenschap gestaag verder op een heel trage tijdsschaal ’. A kkoord , J ean P aul V an B endegem ? Van Bendegem De Slow Science Movement legt de vinger op een tere plek. Het gaat allemaal zo razendsnel. De rat race. In de huidige kenniseconomie moeten er resultaten worden neergezet. En liefst zo snel mogelijk om de concurrentie de loef af te steken. Wetenschappers zouden de tijd moeten krijgen die ze nodig hebben om goed kwalitatief werk af te leveren. Neem Higgs, de ontdekker van het Higgs-deeltje. Die man werd jarenlang gefinancierd om te spelen met het idee van dat ene, ultieme deeltje. Zijn publicatielijst? Een erg bescheiden aantal artikels! Zoiets is vandaag nog nauwelijks mogelijk. Mijn onderzoeksthema van dertig jaar geleden zou vandaag gewoon geen kans meer maken om door de selectie te geraken. Het individu dat eenzaam nadenkt over fundamentele problemen. Dat is nu niet meer haalbaar. Samenwerking en interdisciplinariteit scoren vandaag hoog wanneer het gaat om financiering van onderzoek. Daarnaast pleit de Slow Science Movement ook voor meer tijd om de verloren dialoog tussen de humane en de natuurwetenschappen opnieuw aan te zwengelen. U B ij de exacte wetenschappen is internationalisering het richtsnoer ? Van Der Linden De criteria liggen inderdaad soms anders dan bij de humane en sociale wetenschappen. In mijn specialisatie, medische beeldvorming, en in zoveel andere exacte onderzoekdomeinen is samenwerking en vaak internationale samenwerking de regel. Ook je peers zijn internationaal en je moet optornen tegen internationale concurrentie. Daarom beschouw ik wetenschappelijk onderzoek als een van de meest ‘globaliserende activiteiten’ die er bestaan. 1 januari 2014 voorzitter I nterdisciplinair E xpertpanel binnen het FWO. I n dit panel zetelen natuurkundigen , medici , humane wetenschappers , sociale wetenschappers . I s de dialoog tussen humane en natuurwetenschappen echt verloren ? bent sedert van het VB Die dialoog tussen humane en exacte wetenschappen is een van mijn vaste strijdpunten. Want niet alleen tussen deze twee categorieën, maar ook binnen elke categorie bestaan er verschillen en varianten. Bij de humane en de sociale wetenschappen blijft het onderzoek in hoofdzaak individueel. Toch ontstaan meer en meer samenwerkingsverbanden tussen humane en sociale disciplines en ook met bepaalde disciplines binnen de exacte wetenschappen. Maar wat zie ik in En hoe zit dat bij de humane en de sociale wetenschappen waar amper impactfactoren bestaan ? VB De humane en de sociale wetenschappen beschikken sinds kort over een eigen database voor publicaties, het VABB-SHW, Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand voor de Sociale en Humane Wetenschappen. Ik heb mee aan de wieg gestaan van dit initiatief. Het VABB-SHW is in zekere zin een bijsturing om rekening {2} 31 te houden met boeken, hoofdstukken in boeken en artikels. Op basis daarvan wordt een deel van het onderzoeksgeld onder de universiteiten verdeeld. Maar liefst 80 zap’ers - psychologen, sociologen, economen, juristen, linguïsten, … - screenen lijsten van tijdschriften om uit te pluizen welke artikels beoordeeld werden door internationale peers. Puur ‘vrijwilligerswerk’. De oprichting en de erkenning van het VABB-SHW waren een heel belangrijke stap voorwaarts. Het VABB-SHW is nu uitgegroeid tot een databestand waarin haast alle alfa-wetenschappers zich kunnen herkennen. Met als effect dat de humane en de sociale wetenschappen zwaarder gaan doorwegen op de verdeelsleutel van het nieuwe BOF-besluit. A nderzijds ook vanzelfsprekend dat organisaties die onderzoek financieren, zoals het FWO, verwachten dat hun ‘gebruikers’ publiceren. Wat niet gepubliceerd is, bestaat niet voor de buitenwereld. Het is ook logisch dat op dat niveau de concurrentie speelt. Niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief. ‘Het is precies het spanningsveld tussen financiering en publicatiebeleid waar het schoentje wringt.’ Anne-Marie Van Der Linden Tegelijk is het schrijven van een peer reviewed wetenschappelijk artikel ook een noodzakelijke stap in het onderzoek. Je moet over de verschillende fazen van je onderzoekstraject kritisch nadenken. Dat is essentieel. Het is met andere woorden van groot belang dat doctoraatsstudenten en postdocs kwaliteit en kritisch denken hoog in hun vaandel voeren. Dat vraagt aandacht en tijd van hun begeleiders. Want de vooruitgang van de wetenschap is precies het resultaat van de kleine stappen die duizenden onderzoekers overal ter wereld elke dag zetten en daarover publiceren. publiceren humane en sociale wetenschappers vaker boeken voor een breed publiek in de eigen forumtaal . VB Ikzelf publiceer af en toe wel eens een boek voor een breder publiek. Ik kan er heel goed mee leven dat zo’n publicatie academisch gezien niet meetelt. Maar ik ben er absoluut voorstander van dat dergelijke publicaties wel onder maatschappelijke valorisatie of dienstverlening vallen. Trouwens, in de beoordeling van het FWO kijkt men er wel naar. En dat is een goede zaak. Niet alleen economische valorisatie, maar dus ook maatschappelijke valorisatie telt meer en meer mee. We moeten wel opletten wat die term precies inhoudt. Hou je bijvoorbeeld ook rekening met lezingen voor een breed publiek of citaties in de media of niet? In een ideale wereld zou een initiatief als het VABB-SHW eigenlijk niet hoeven. W at De universiteiten krijgen financiering op basis van het aantal publicaties in toptijdschriften . het nieuwe hanteert VDL Om het onderscheid in publicatiegedrag en categorieën tussen de verschillende wetenschappelijke disciplines weg te werken, heeft men in het nieuwe BOF-besluit aanvaard om aan toppublicaties uit alle domeinen eenzelfde gewicht in de sleutel toe te kennen en een gelijk verval in gewicht. Dit verval is vrij scherp, en gebaseerd op de impactfactor van de tijdschriften van het domein. Hierdoor ligt de nadruk eerder op betere kwaliteit en minder op meer kwantiteit. vindt u van de huidige commotie rond de publicatiedruk ? VDL Naar mijn gevoel gaat die commotie vooral over de omkadering waarin het publiceren van onderzoeksresultaten vandaag gebeurt en de druk die dat met zich meebrengt. Want over de essentie en het belang van publiceren is, denk ik, iedereen het wel eens. De maatschappij investeert in onderzoek en op een bepaald moment moet er iets tastbaar terugstromen naar de gemeenschap. Het is logisch dat onderzoeksresultaten publiek gemaakt worden na evaluatie door vakgenoten: publiceren dus. Het is daarom {2} W elke norm BOF- besluit ? VB Die normering was een belangrijke stap. Elke discipline wordt nu naar waarde geschat. Vooral publicaties in de top-20% van elk vakgebied dragen bij aan de later behaalde overheidstoelagen. Publicaties in die top leveren telkens 10 punten op. Maar als je publiceert in een tijdschrift dat 32 de ondersteuning van het onderzoek, de onderzoekers en het onderwijs omdat dit niet rechtstreeks ‘opbrengt’. Zo hol je het wetenschappelijk onderzoek uit, ga je voorbij aan het wezenlijke doel ervan. Inmiddels is de studentenpopulatie aan onze universiteiten verdubbeld. En dat is op zijn beurt minder aantrekkelijk om nieuwe onderzoekers uit Europa aan te trekken. niet in die top staat, dan gaat het snel naar beneden. Voor publicaties in tijdschriften met een lagere visibiliteit krijg je dus minder punten. Dat verhoogt natuurlijk de druk. Want universiteiten zien graag dat hun onderzoekers publiceren in tijdschriften met een zo hoog mogelijke impactfactor en stimuleren dat ook. VDL Het is precies dat spanningsveld tussen financiering en publicatiebeleid waar het schoentje wringt, en dat strekt zich veel verder uit dan louter voor de BOF-financiering. Want de BOF-sleutel, gehanteerd voor de verdeling van de BOF-middelen, wordt ook gebruikt voor de verdeling van andere overheidsmiddelen voor onderzoek, rechtstreeks (Odysseus, Methusalem, IUAP) of onrechtstreeks (Hercules). Zelfs bij de verdeling van onderzoekstoelagen binnen de werkingstoelagen van de universiteit worden de criteria van de BOF-sleutel grotendeels overgenomen. Hierdoor wordt het publicatiegedrag dus rechtstreeks gekoppeld aan de financiering via de BOF-middelen en via de universitaire fondsen. En die middelen vloeien hoofdzakelijk naar onderzoeksprojecten waar publicerende doctoraatsstudenten worden ingezet, en naar de betaling van het loon van onderzoeksprofessoren. En de docenten met een tenure track statuut ? VDL Ja, vooral die worden sedert kort geviseerd. Enkel de beste onderzoekers komen hiervoor in aanmerking. Ze moeten publiceren, doctoraatsstudenten aantrekken en doctoraten afleveren. De kwantiteit en kwaliteit van hun prestaties wordt vooraf vastgelegd. Als ze hun quota halen, dan krijgen ze na 5 jaar uitzicht op een vaste benoeming en bevordering als BOF-zap’er. Wie schrijft die blijft! Maar die benadering heeft een keerzijde. Je loopt namelijk het risico een universitaire gemeenschap op te bouwen van bijzonder competitieve onderzoekers die als ultieme streefdoel hebben hun contractueel vastgelegde quota’s te halen. De focus op nieuwe aanstellingen, zelfs buiten de BOF-middelen, is dus meer en meer gericht op het genereren van publicaties. Op die manier ‘verdwijnt’ letterlijk de aandacht voor {2} W at had u dan willen zien veranderen ? VB Het nieuwe BOF-besluit voor de verdeling van de onderzoeksgelden van de universiteiten is vanaf vorig jaar in werking getreden. Het is een technisch bijzonder complex en minutieus uitgewerkt dossier. Maar om echte structurele vernieuwing door te voeren op het vlak van de financiering en de verdeling van de middelen, denk ik dat het weer eens te laat is. Het BOF-besluit betonneert gewoon het bestaande systeem. En dat is nog altijd in essentie het systeem van the winner takes it all. Ik blijf daar tegen protesteren. Met de kleine bijsturingen hier en daar kun je, mijns inziens, geen echte verandering doorvoeren. ‘Door te focussen op het genereren van publicaties, verdwijnt letterlijk de aandacht voor de ondersteuning van het onderzoek, de onderzoekers en het onderwijs omdat dit niet rechtstreeks opbrengt.’ Anne-Marie Van Der Linden VDL Het probleem strekt zich veel verder uit dan de BOF onderzoeksgelden. Die bedragen uiteindelijk slechts een achtste van de werkingsgelden van de universiteit. Het echte probleem is het klimaat dat dit financieringsmodel gecreëerd heeft. Het is nu zover dat we met zijn allen meer academische output produceren, maar daarvoor slechts beloond (vergoed) worden als onze groei groter is dan die van het Vlaamse gemiddelde. En dat is niet alleen zo voor de BOF-middelen, maar ook voor de werkingsmiddelen. Het zou anders kunnen als de universiteiten effectief hun middelen 33 geld uit de industrie, etc.). Op die manier heb je loon naar werk, stimuleer en ondersteun je tegelijk onderzoeksactiviteiten. Geen middenkader dat weegt op het systeem, maar een financieringsmodel dat voor de eerste keer de onderzoekers in staat zou stellen continuïteit in het onderzoek te bewaren en ervaringsdeskundigen in te lassen. Het zou hen toelaten om ook op langere termijn te kunnen denken en plannen. Maar ook dat zal wellicht een keerzijde hebben. zouden besteden aan een duurzaam onderzoeksbeleid. Dat komt finaal de output ten goede. Het andere model brandt zichzelf op. Een goed uitgebalanceerd academisch team is de duurzame voedingsbodem voor het afleveren van goede doctoraten, postdocs en publicaties. In zo’n team zijn onderzoek en onderwijs optimaal aan elkaar gekoppeld. Zo’n team is een stimulerend rolmodel voor jonge tenure tracks. W elke profielen zijn er dan nodig om teams optimaal te laten functioneren ? VB Inderdaad. Door het feit dat er geen tussenniveau meer is, krijg je een onderlaag van telkens tijdelijke onderzoekers die hard moeten presteren. Als die uitgeblust zijn, vervang je ze gewoon door nieuwe. Vroeg of laat zal zich dat wreken. VDL Ik denk dat de financiering van toponderzoekers en hun projecten de hoofdopdracht blijft van het FWO en de BOF-gelden. Een operationeel kader uitbouwen voor kwalitatief onderzoek waar onderzoekers optimaal kunnen gedijen en vruchten afwerpen, dat is een hoofdopdracht van de universiteit. Ik pleit hier voor een ondersteunende en kwaliteitsbewakende tussenlaag tussen de zap’ers en de doctoraatsstudenten. Een tussenlaag die technische ondersteuning en expertise aanbiedt en die met kennis van zaken dagelijks doctorandi kan opleiden VDL Het fenomeen van de burn-outs bij zowel jonge als senior professoren zegt genoeg. Ik heb de indruk dat jonge onderzoekers vooral in Europa liever een aantal jaren als postdoc willen blijven werken op verschillende locaties, dan zich in te passen in het keurslijf van het tenure track statuut. Door het klimaat dat door het nieuwe BOF-besluit en het gesloten financieringssysteem geschapen is, worden de senior professoren als het ware gedwongen om alle overige taken erbij te nemen. En als je daarbij nog eens de opgelegde 2/3 gender balans erbij rekent, dan is de lol - vooral voor de te schaarse vrouwelijke zap’ers - er duidelijk af. ‘Het BOF-besluit betonneert het bestaande systeem. En dat is nog altijd in essentie het systeem van the winner takes it all.’ Jean Paul Van Bendegem V olgens en het onderwijs ondersteunen. Toen ik doctoreerde waren er nog statuten van werkleider, eerst aanwezend assistent, bevoegd verklaard navorser. Stuk voor stuk mensen met meerdere jaren ervaring en expertise. Ervaringsdeskundigen. Dat tussenniveau van vast benoemden heeft men afgeschaft omdat het ‘weegt’ op het systeem en niets ‘opbrengt’. Dacht men toen allicht. Voor zo’n bestaffing is in het huidige financieringssysteem geen plaats meer. Nochtans zijn ze noodzakelijk voor de efficiëntie en de kwaliteitscontrole van het onderzoek. Soms denk ik dat een universitaire onderzoeksfinanciering uitsluitend zou moeten gebruikt worden als cofinanciering van competitief verkregen externe onderzoeksmiddelen (FWO, IWT, EU, {2} de J onge A cademie moeten onderzoekers vandaag niet alleen toponderzoekers zijn , maar ook goede lesgevers , communicatoren , dienstverleners en fondsenwervers . VB Er is iets fundamenteel mis met de evaluatie van zap’ers. Nu wordt van onderzoekers verwacht dat ze presteren op drie fronten: onderzoek, onderwijs en dienstverlening. Ik ga volledig mee met de redenering dat onderzoek meer en meer gericht moet zijn op samenwerking en interdisciplinariteit. Ook in de humane en sociale wetenschappen. Maar in plaats van elke individuele onderzoeker op te zadelen met die drie fronten, zou je ze moeten spreiden over onderzoeksteams. Ik ken heel wat onderzoekers die briljant zijn op een van die fronten, maar niet op een ander. 34 VDL Volledig mee eens. Daarom juist dienen die drie fronten ingebed te zijn in grotere teams of clusters van onderzoeksgroepen die samenwerken. Je moet ervoor zorgen dat je onderzoeksteam de nodige expertises kan bundelen. Net zoals in een voetbalteam. Als individu kan je niet in ‘alles’ goed zijn. Ik tracht dat in mijn groep te realiseren. Dat veronderstelt wel voldoende kritische massa. Dus liefst grotere teams waarbinnen onderzoek, onderwijs en dienstverlening optimaal geleverd worden. Het is de taak van de universiteit om zo’n productieve teams die de krachten efficiënt bundelen te ondersteunen. Dit creëert meteen de noodzakelijke ‘meerwaarde’ om internationale toponderzoekers te kunnen aantrekken. Internationalisering dus. In onze opleiding biomedische wetenschappen toetsen we dan ook zowel de onderwijs- als de onderzoeksprogramma’s af met het beroepsveld. Daar komen immers onze onderzoekers terecht eens ze afgestudeerd zijn. Op een bepaald moment ga je het beroepsveld gebruiken om je onderzoek mee te financieren. Dat gaat vanzelf. De grens tussen fundamenteel en toegepast onderzoek is vaak erg dun. We Je krijgt een fine tuning waarbij M en wil de garantie dat je onderzoek effectief resultaten oplevert . W ordt het basisonderzoek het kind van de rekening ? VDL Wetenschap, toegepast of fundamenteel, gericht of niet-gericht, begint in de eerste plaats met ernstig nadenken over je onderzoeksvraag en hoe je daarop het correcte antwoord kunt leveren. Meer en meer financieringskanalen - buiten het FWO en het BOF - stipuleren welk type onderzoek je met welke type partner moet uitvoeren. Zo’n betuttelende houding schept het risico dat je je engageert in voorbarige screenings en de stap van het basisonderzoek overslaat omdat dat niet gefinancierd wordt. Een ziektemechanisme doorgronden en daarvoor een afdoende behandelingswijze vinden vergt soms jarenlang onderzoek. Als je die stap overslaat, zullen al die dure, voorbarige screenings volkomen zinloos zijn. Ook hier is een kritische rol voor de onderzoeker weggelegd. Het wordt steeds moeilijker om de middelen voor vrij onderzoek te verhogen, wat tot een scherpe daling van de slaagpercentages in de hoog competitieve kanalen van FWO en BOF leidt. Soms tot minder dan 20%. En dat voert dan weer de druk op om meer te publiceren om het van de concurrentie te kunnen halen. je dan een goed draaiend team hebt , dan komen de publicaties vanzelf ? VDL Natuurlijk, want dan zit je op kruissnelheid en iedereen werkt samen, dan gaat het gewoon veel sneller dan wanneer iedereen voor zichzelf of zijn quota ijvert. De groep draait goed. Er is een evenwichtige belasting van de onderzoekers. Als het team goed is, kun je de taken verdelen, wordt 1 plus 1 drie, past de puzzel. Maar je moet dan wel over de middelen beschikken. In tegenstelling tot de humane en sociale wetenschappen kunnen de exacte wetenschappen een beroep doen op een vierde geldstroom vanuit de bedrijfswereld. {2} D us return on investments voorop staat . VB Maar je moet ook de eigenheid van elke discipline respecteren en ondersteunen. Dat wil zeggen dat je moet rekening houden met het type van netwerk waarbinnen je onderzoek zich afspeelt. In de exacte wetenschappen bestaan die netwerken in de regel uit een aantal grote clusters met daarrond kleinere eenheden. Maar in het gebied van de humane en sociale wetenschappen heb je typisch een heel fijn netwerk van kleine groepjes die vaak wereldwijd actief zijn. Mijn onderzoeksgroep telt een zevental onderzoekers die specifiek met wetenschapsfilosofie en filosofie van de wiskunde bezig zijn. Afhankelijk van het onderzoeksthema werken we samen met gelijkaardige teams in Engeland, de Verenigde Staten, Australië. En dat werkt. Het is eigen aan de onderzoekswereld van de humane en sociale wetenschappen. A ls zitten in een economische crisis . wordt er naar elke eurocent gekeken . VB Basisonderzoek blijft cruciaal. Het FWO blijft daar steevast en terecht op hameren. Het is juist dat het onderzoekslandschap de laatste jaren grondig veranderd is, dat de maatschappelijke uitdagingen enorm zijn, dat de prestatiedruk op de onderzoekers groot is. Maar de redenen waarom ik nu pleit voor het behoud van het fundamenteel onderzoek zijn anders dan pakweg twintig jaar geleden. De argumenten van toen zijn niet meer de argumenten van vandaag. Voor mij gaat het 35 vandaag om niets minder dan het vrijwaren van het fundamenteel onderzoek. Daarom is het FWO zo belangrijk. Daarom moet het FWO onafhankelijk blijven. Daarom mag het FWO zich niet laten inpalmen door industrie, overheid of universiteiten. Dat is niet alleen cruciaal voor het basisonderzoek in de exacte wetenscheppen, maar vooral ook voor het onderzoek in de humane en sociale wetenschappen. Als de honger van de kenniseconomie allesoverheersend wordt, dan vallen die als eerste uit de boot. Kijk naar wat er in Groot-Brittannië gebeurd is onder Margaret Thatcher. In één klap schrapte ze acht van de meest prestigieuze departementen Wijsbegeerte en Letteren. Alle proffen en onderzoekers stonden meteen op straat. Een regelrechte ramp. De natuurlijk nooit iets wezenlijks veranderen, noch aan de hele omkadering, noch aan de druk die daar verband mee houdt. De vraag is wat er na de komende verkiezingen tussen de partijen zal afgesproken worden. Wie krijgt de onderwijsportefeuille, wie die van wetenschaps- en innovatiebeleid? N og druk op jonge onderzoekers is volgens jullie dus rechtstreeks gelinkt aan de hele omkadering van het onderzoek : het beleid van de universiteiten , de financiering , de toekomstverwachtingen , de evaluatiecriteria . W at zijn jullie aanbevelingen naar de overheid toe ? VB De eerste stap lijkt mij vrij eenvoudig. Stel het nieuwe BOF-besluit opnieuw ter discussie! Is dat haalbaar ? VB Ik vrees ervoor. In de huidige constellatie verwacht ik niet dat er iets gaat veranderen. Maar alleen al het debat lanceren, zou een opluchting zijn. M et wie ? VB Met alle stakeholders en belangengroepen. Liefst. VDL In het huidig klimaat heeft niemand tijd om daar aan mee te doen. VB Actie ondernemen om het Mattheüseffect - wie heeft, zal meer krijgen - tegen te gaan. Niet dus om het te versterken. Dat is wat nu al te vaak gebeurt. Dat zou al heel wat zijn. De strijd die gevoerd is om een sokkel in te bouwen voor Hasselt, Antwerpen en Brussel was immens. We blijven ook een land dat gekenmerkt is door levensbeschouwingen. Men zegt wel dat die er in de praktijk niet zijn. Maar, neen hoor. Ze zijn er wel degelijk. Zolang dat meespeelt, zal verandering moeilijk blijven. Wat niet belet dat ik hoopvol blijf. VB Niet alleen geen tijd. Ook de wil ontbreekt. Met het huidige systeem van gesloten enveloppes zitten we met z’n allen naar elkaar te kijken. Vlaanderens twee grootste universiteiten houden mekaar in het vizier en willen elk de grootste zijn. En de andere zijn aangewezen om te overleven. Wat doet die? Wat doet de ander? Lanceert de een idee of een denkpiste, dan staan de andere drie daar tegenover, kijken de kat uit de boom en doen vaak net het tegenovergestelde omdat ze er financieel slechter uit tevoorschijn komen. Zo kan je {2} aanbevelingen ? VDL Hou rekening met de veranderende houding tegenover de werk- en levenssfeer. Veel onderzoekers zeggen: ‘Eerst mijn doctoraat en dan zien we wel’. Nogal wat jonge postdocs werken vandaag van 9 tot 5. Dat is een trend die je niet kan tegenhouden. Ze hebben dat recht, natuurlijk. Eigenlijk draait het huidige wetenschapsbedrijf op basis van goodwill. Jonge professoren zijn niet steeds bereid om naast hun onderwijsen onderzoeksopdracht er ook nog een beleidsfunctie bij te nemen. En als we niet opletten, zelfs taken in het labo die buiten de gestelde onderzoeksquota liggen. Op een bepaald moment gaat dat goodwillsysteem in elkaar storten. Jongeren hechten immers veel meer belang aan een goede levenskwaliteit. De hoogste druk inzake het genereren van wetenschappelijke output valt bij jonge tenure tracts en postdocs vaak samen met wijzigingen in het gezinsleven. (Te) veel parallelle projecten dus. Ik vertel mijn studenten wat mijn verwachtingen zijn. Als onderzoeker aan de universiteit verwacht men dat je het beste van jezelf geeft. Het geld dat je krijgt voor wat je doet, komt immers van de gemeenschap, van u en ik. De beleidsmakers moeten er samen met de universiteiten voor zorgen dat deze houding die zo eigen is aan toponderzoekers leefbaar blijft, zowel voor mannen als voor vrouwen. 36 37 Violet Soen KU Leuven geschiedenis Tina Kyndt UGent moleculaire biotechnologie {dubbelinterview / 3} {interviewer / Jan Van Pelt} Violet Soen & Tina Kyndt Publicatiedruk en fraude zijn spijtige uitwassen van wat er in de onderzoekswereld kan verkeerd lopen. {Soen / S} {Kyndt / K} Beide zijn ze lid van de Jonge Academie, een onafhankelijke vereniging van 40 jonge toponderzoekers verbonden aan een Vlaamse universiteit of onderzoeksinstelling. Ze staan aan het begin van hun academische carrière. Eén ding hebben ze gemeen: hun passie voor onderzoek. De Jonge Academie is een denktank die zich grondig bezint over het wetenschapsbedrijf en de rol van de onderzoeker in de maatschappij. Wetenschapsbeleid, interdisciplinair onderzoek en wetenschapscommunicatie vormen de kerninteresses. Dr. Tina Kyndt is bio-ingenieur en prof. Dr. Violet Soen is historica. Publicatiedruk ligt hen nauw aan het hart. De normen voldoet, wat dan? Staat die onderzoeker dan op straat? Die evaluatie is een interne kwestie van de betrokken universitaire beoordelingscommissies. Voor sommige tenure tracks voelen die publicatievoorwaarden aan als het zwaard van Damocles. Als ik het nu niet haal, wat dan? Het schept onzekerheid. Jonge onderzoekers worden steeds maar aangemaand om veel te publiceren. Terwijl eerdere generaties nooit die specifieke voorwaarden hebben gekend en dus weinig concreet advies kunnen geven. We weten nog niet goed hoe het initiatief zal geëvalueerd worden. Daarom passen we, misschien onbewust, onze publicatiestrategieën aan naar meetbare, hapklare, snelle resultaten. publicatiedruk is hoog , zeggen onderzoekers en de media . W etenschappers worden meer en meer afgerekend op het aantal publicaties . D at zou de kwaliteit van hun onderzoek onder druk zetten . K lopt dat volgens u ? Kyndt Wij hebben toch dat aanvoelen, ja. Dat onderzoeksresultaten gepubliceerd worden is logisch. Maar er heerst sinds enkele jaren eerder een trend om te publiceren omwille van het publiceren. Dat geeft de indruk dat de kwantiteit primeert op de kwaliteit. Daardoor gaat de focus steeds vaker naar onderzoek of naar stukken onderzoek die gemakkelijk publiceerbaar zijn. Gevolg? Onderzoekers zetten vaker in op korte termijnactiviteiten die zo snel mogelijk tot een publicatie leiden. Minder risico’s nemen dus. Niet meer investeren in de lange termijn. Maar daardoor komen ook andere activiteiten in het gedrang. Ik denk aan het samenwerken met anderen, onderwijsopdrachten, wetenschapscommunicatie, het opstarten van interdisciplinair onderzoek. Want wetenschappers krijgen het gevoel dat dat niet meetelt in de onderzoekscarrière. De En als er in het labo een experiment misloopt ? K Dan is dat een serieuze streep door mijn rekening en kan ik mijn publicatie wel vergeten. In de exacte wetenschappen gebeurt dat courant. Maar ben je daarom een slechte onderzoeker? Helemaal niet. Er is gewoon geen resultaat. Je kan dus ook niets publiceren. Er is iets mis gelopen. Een dood spoor. Daar steek je als wetenschapper natuurlijk ook iets van op. Al doende leert men. Fouten zijn ook belangrijk. Wel spijtig van de tijd en de energie. Ikzelf heb een postdoctoraal onderzoeksmandaat van het FWO. Ik heb nog twee jaar te gaan. Wat daarna? De kansen om een vast statuut te bekomen zijn gering. Ik moet dus zoveel mogelijk publiceren om in the picture te blijven. Want bij elke mogelijke kans moet ik de competitie kunnen aangaan, the war on talents. rat race van de moderne onderzoeker ? Soen Academici hebben sowieso een hoog werkritme, en dat zal met of zonder output-indicatoren weinig veranderen (lacht). Ikzelf heb een tenure track mandaat. Als ik na vijf jaar voldoe aan duidelijke, vooraf bepaalde criteria - en dat houdt ook een aantal publicaties in - dan krijg ik een vaste benoeming als hoofddocent. Het contract houdt daarbij vooral rekening met internationale peer-reviewed publicaties. De vraag is of je met de wedloop om nog meer - en liefst het meest - te publiceren moet meedoen. Dat is een strategische beslissing die voor vele jonge onderzoekers moeilijk te nemen valt. M aar je weet toch nooit in welke richting je onderzoek kan evolueren . H oe kun je nu “Het is niet meer van deze tijd om enkel afgerekend te worden op publicaties”. Violet Soen garanderen dat je het aantal publicaties dat in je contract is overeengekomen zult halen ? S Vroeger was er wellicht ook ‘publicatiedruk’, maar waren de omstandigheden anders. Vandaag zijn de meetinstrumenten veel preciezer. Alles is veel transparanter door de digitalisering van de laatste decennia. Publicaties worden vandaag veel beter opgevolgd dan, pakweg, S Dat is inderdaad de uitdaging. De eerste tenure track ronde is nog niet afgerond. Wat zal er na de evaluatie van dit initiatief gebeuren? Niemand weet het. Stel dat iemand na vijf jaar niet aan de overeengekomen {3} 45 dertig jaar geleden, en misschien maar goed ook. De Global Young Academy, de koepelorganisatie van de Jonge Academies wereldwijd, publiceerde onlangs een onderzoek waarin gepeild werd naar het welbevinden van jonge onderzoekers. Bleek dat vooral West-Europese onderzoekers zich het minst gelukkig voelen. Ze klagen over een onevenwicht tussen privé, werk en publicatiedruk. Dat weegt op hun creativiteit en innovatievermogen. Als je je vrije tijd spendeert aan publiceren, dan heb je een streep voor op je collega die meer tijd wil investeren in zijn gezin. Maar wat voor zin heeft het om jonge onderzoekers aan het begin van hun carrière oververmoeid te maken, met het risico dat ze op langere termijn niet meer in staat zijn om met creatieve ideeën voor de dag te komen?. B urn - out Z ijn er onderzoekers die omwille van publicatiedruk afhaken ? S Na het doctoraat wordt vaak de beslissing genomen om voort te doen of een andere richting in te slaan. Wil je het maken als onderzoeker, dan moet je heel hard werken, misschien even je carrière voor je gezin plaatsen en… ook nog goed en vlug onderzoeksresultaten kunnen publiceren. Ik denk dus dat we door het eenzijdig focussen op publicaties heel wat talent verliezen voor onderwijs, beleid, of wetenschapscommunicatie. Het is immers bewezen dat een onderzoeksgroep beter functioneert als de profielen zo divers mogelijk zijn. Door de huidige manier van evalueren boeten we dus in aan diversiteit. Eigenlijk hebben we in Vlaanderen een heel lineair traject van de onderzoekscarrière. Publish or perish. Niet iedereen kiest daarvoor. Onderzoekers die op hun vijfendertigste wel zouden pieken, maar op hun vijfentwintigste niet bereid zijn om in die rat race te stappen en afhaken, zijn een verlies voor de universiteit. onder de onderzoekers ? S Het onderzoek van de Global Young Academy toont aan dat men in West-Europa inderdaad de druk opvoert. In de academische wereld liggen de postjes nu eenmaal niet voor het rapen. Het kan altijd dat er tijdens de selectieprocedure plots een onderzoeker uit een ander land opduikt die meer gepubliceerd heeft dan jijzelf. Dus nog meer publiceren? Waar is de limiet? Daar worstelen veel jonge onderzoekers mee, en sommigen putten zichzelf uit. Zoals een collega me ooit zei: ‘Over alles worden cijfers bijgehouden aan de universiteit, behalve over het aantal burn-outs bij onderzoekers’. Toch hoor je dat er tussen de leeftijd van 30 en 40 jaar problemen zijn. Precies de populatie van de Jonge Academie, de jonge researchers die aan het begin staan van hun academische loopbaan. Tussen 3 en 10 jaar na het behalen van het doctoraat. Dat stemt tot nadenken. H oe geschreven heeft. Achteraan de senior auteur. Daartussen moet je voor je positie vechten. Daar worden de competitiespelletjes gespeeld. H eeft de druk die veel onderzoekers ondervinden ook niet te maken met jobonzekerheid ? K Dat gaat samen. Jobonzekerheid is het rechtstreeks gevolg van het financieringssysteem. Je krijgt maar financiering als je een performante onderzoeksgroep bent die veel publiceert. Het is een vicieuze cirkel. Zonder een goed publicatiedossier moet je er gewoon niet aan beginnen om financiering aan te vragen. hard is de competitie ? K Ik heb het al meegemaakt dat onderzoekers niet met mij willen samenwerken omdat ze in mij een rechtstreekse concurrent zien. Ook postdoctorale onderzoekers. Dat komt hard aan. Want mijn overtuiging is dat teamwerk meer oplevert. Voor de meesten is dat een win-win situatie. Maar niet iedereen denkt daar zo over. Er zijn altijd onderzoekers die liever een meer individueel traject verkiezen. Bij de exacte wetenschappen worden de auteurs van een publicatie op een rijtje gezet. Vooraan de onderzoeker die de paper {3} “Ik moet zoveel mogelijk publiceren om in the picture te blijven. Want bij elke mogelijke kans moet ik de competitie kunnen aangaan”. Tina Kyndt S Het werkt exponentieel. Hoe meer funding je krijgt, hoe meer mensen je in dienst kan nemen, die op hun beurt publiceren. En dan krijg je weer gemakkelijker funding. 46 daar aandacht aan besteedt. Want, als je publiceert in Engelstalige A1-journals, dan bereik je enkel een heel kleine, selecte groep van specialisten. In mijn discipline kan ik bijvoorbeeld meer lezers bereiken in het Spaans en het Nederlands dan in het Engels. Het is een problematiek die typisch is voor heel wat alfa- wetenschappen. Enkel focussen op Engelstalige publicaties creëert een soort van monocultuur. Tegelijkertijd moet je af en toe de vraag stellen naar de maatschappelijke relevantie van je onderzoek. Welk breder publiek kan ik bereiken? Kan ik de vertaalslag maken, ook buiten mijn onderwijsopdracht?. Enzovoorts. Het Matteüs-effect. De grote groepen worden groter en dus rijker. De kleinere groepen hebben moeite om aan funding te geraken. Ze verdwijnen van de radar. De keerzijde van de medaille is dat die grote groepen eerder traditioneel onderzoek uitvoeren. Ze werken misschien minder innovatief. Terwijl wetenschap eigenlijk out-of-the-box zou moeten denken. K Die jobonzekerheid is een structurele kwestie. Als doctoraatsstudent of postdoc heb je tijdelijke contracten van 2, 3 of 4 jaar. Je zweeft ergens tussen de onderzoeksprofessoren met een vast ZAP-statuut en het technisch en ondersteunend personeel van je onderzoeksgroep. Dat hiaat zou je gedeeltelijk kunnen opvangen door bijvoorbeeld een middenkader te creëren. Vroeger bestond dat. Je had functies zoals werkleider en eerst aanwezend onderzoeker. Het FNRS heeft ze nog steeds: chercheur qualifié, directeur de recherches. Deze mensen ondersteunen de onderzoeksgroep, zowel logistiek, inhoudelijk als financieel. Zo’n systeem zou een goede manier zijn om de diversiteit te garanderen. Onderzoekers die passen voor een carrière als professor, kunnen hun talenten daar inzetten. Voor mensen die wat meer tijd aan hun gezin willen spenderen, vaak vrouwen, zou dat, denk ik, een heel goede oplossing zijn. Ze zijn geen professor, maar blijven wel onderzoeker voor de rest van hun carrière. Ook in Frankrijk bestaat dat systeem. Bij ons is het afgeschaft. Maar het middenkader blijft een gespreksthema in debatten en discussies. Er zijn voor- en tegenstanders. W at denkt u van de maatregel van het FWO om op het evaluatieformulier niet alle publicaties te vermelden , maar enkel de vijf beste ? “Onderzoekers die op hun vijfentwintigste niet bereid zijn om in de rat race te stappen,zijn een verlies voor de universiteit”. Violet Soen K Bij de exacte wetenschappen is Engels de gouden standaard. Daar ligt onze afzetmarkt. Daar bereiken we alle andere collegaonderzoekers die in een gelijkaardig domein werken en met uw onderzoeksresultaten weer een stap verder kunnen zetten. Voor ons heel normaal dus. Maar ik denk nog aan een andere mogelijkheid. Ik vind het altijd jammer dat je publicaties en je onderzoek enkel geëvalueerd worden op basis van een dossier op papier. Een persoonlijk gesprek met je evaluator zou bijzonder nuttig en leerrijk zijn. Ik begrijp dat daar vaak geen tijd voor is. Maar dan krijg je de kans om te laten zien waar je mee bezig bent, hoe belangrijk je onderzoek voor je is, wat je perspectieven en ambities zijn. N aast een schriftelijke , ook een mondelinge evaluatie ? S Uitstekende maatregel! Het geeft een veel beter idee van de kwaliteit van je onderzoek. Het zijn de publicaties waar je zelf het fierst over bent. Externe peers die je werk evalueren zijn zo misschien meer geneigd om die artikels ook echt te lezen. Het FWO vraagt inmiddels ook om activiteiten in het kader van wetenschapscommunicatie te vermelden. Lezingen die je geeft, gepopulariseerde artikels, boeken, … Ik vind het een goede evolutie dat men {3} S Het zou inderdaad heel leerzaam zijn om te kunnen discussiëren met iemand die jouw publicaties heeft gelezen en je op het hele dossier beoordeelt. Vorig jaar verwierf ik een onderzoeksproject van het Bijzonder Onderzoeksfond aan de KU Leuven. Voor ik eraan begon had ik een gesprek. Maar ook tijdens en nadien was er een feedbackmoment. Ik heb daar heel veel aan gehad. Bij A1-publicaties krijg je slechts inhoudelijke feedback op één afzonderlijk 47 een denktank. Voor ons, leden, is het enorm verrijkend om naar elkaar te luisteren en elkaars publicatieculturen te leren kennen. Niet alleen tussen de universiteiten, maar ook binnen elke universiteit en onderzoekstradities leven andere subculturen. Als je die elementen allemaal samenbrengt, dan krijg je een heel mooi mengsel waaruit boeiende ideeën en pistes opborrelen. Daarom is de Jonge Academie een waardevol experiment en een goede gesprekspartner voor beleidsmakers. artikel. Er wordt ook niet gekeken naar de totaliteit van je onderzoek. Men vraagt je niet hoe je het doet als onderzoeker. Wat je onderzoekslijn is. Waar je met je onderzoek naartoe wil. “Je krijgt maar financiering als je een performante onderzoeksgroep bent die veel publiceert”. Tina Kyndt K Het is trouwens bewezen dat mensen die feedback krijgen, vaak beter presteren. Ook al is het negatieve feedback. Dan weet je tenminste wat je verbeterpunten zijn. Het IWT doet dat al lang door selectiegesprekken te organiseren. Ikzelf heb ooit een IWT-doctoraatsbeurs gehaald. Het selectiegesprek heeft me veel bijgebracht. Ik heb me daar twee maanden intensief op voorbereid. Want je moet alles weten over je onderzoek en over het onderwerp waar je de daaropvolgende vier jaar zal aan werken. Net zoals bij een examen. Maar door de constructieve discussies met je evaluatoren, krijg je daar enorm veel voor terug. A ls H et FWO dat zijn evaluatieformulieren aanpast . O p E uropees vlak de ERC die ook nieuwe criteria opneemt in zijn evaluatiedossiers . ERC grant holders om zich over de Er beweegt wat ? S Heel zeker. In het nabije verleden is men misschien wat te eenzijdig gericht geweest op het kwantificeren van publicaties. De slinger gaat nu misschien geleidelijk terug in de andere richting. Het is niet meer van deze tijd om enkel afgerekend te worden op publicaties. Niet iedereen voelt zich daar goed bij. Zoals eerder gezegd, diversiteit is zo belangrijk. Precies omwille van de maatschappelijke relevantie van wetenschappelijk onderzoek hebben we verschillende profielen nodig. Niet enkel de toponderzoeker die publiceert, maar ook de onderzoeker die oog heeft voor wetenschapscommunicatie naar een breed publiek, de enthousiaste docent die de meest recente stand van het onderzoek naar studenten vertaalt, de manager die interdisciplinaire onderzoeksprojecten kan lanceren, de beleidsmaker die nadenkt over prioriteiten en beslissingen... De universiteit van de toekomst heeft ze allemaal nodig. je al die verschillende elementen aan talent en diversiteit , jobonzekerheid , financiering , competitiedruk … is de hele discussie over de publicatiedruk dan niet te sterk gepolariseerd ? {3} zou zelfs een publicatiedruk te buigen . samenbrengt : evaluatieprocedures , verlies S Het thema publicatiedruk leeft heel sterk binnen de Jonge Academie. Ook fraude. Maar de media gaan veel te kort door de bocht. Alsof fraude het gevolg zou zijn van te hoge publicatiedruk. Laten we duidelijk zijn: fraude komt niet door publicatiedruk. Zowel een te hoge publicatiedruk als fraude zijn spijtige uitwassen van wat er in de onderzoekswereld verkeerd kan lopen, maar ze staan niet causaal met elkaar in verband. Het is jammer dat de druk die jonge academici ondervinden door de media vernauwd wordt tot die twee thema’s. De Jonge Academie wil in de eerste plaats de boodschap uitdragen dat we gepassioneerd zijn door onderzoek. En dat we op een constructieve manier een bijdrage willen leveren om die passie alle kansen te geven. De Jonge Academie is geen actiegroep maar een minilaboratorium, Er jongerenparlement opgericht zijn door D e J onge A cademie spaart haar kritiek niet op de hele omkadering waarbinnen onderzoekers moeten leven en werken . M aar … ‘ la critique est facile ’. W at wilt u concreet veranderen ? K Uiteraard is het niet onze bedoeling om enkel maar kritiek te spuien en zeker niet om negatief over te komen. Integendeel. De Jonge Academie is een groep van zeer gemotiveerde en gepassioneerde onderzoekers. Precies omdat de wereld van het onderzoek ons zo nauw aan het hart ligt en we er het beste mee voorhebben, 48 kijken we er met een vergrootglas naar. Maar we doen dat op een heel genuanceerde en opbouwende manier. Tegen het einde van het jaar wil de Jonge Academie een visietekst publiceren over de universiteit van de toekomst. Waar willen we met de universiteit naartoe? Wat is goed universitair onderwijs? Wat is het belang van wetenschapscommunicatie? Wat is de meerwaarde van interdisciplinair onderzoek? Wat is gezonde financiering? Wat is een goede verhouding tussen fundamenteel en toegepast onderzoek? Daar wil de Jonge Academie constructief aan meewerken. En dat is heel wat meer dan alleen maar publicatiedruk en fraude {3} 49 Colofon Fonds Wetenschappelijk Onderzoek–Vlaanderen Egmontstraat 5 1000 Brussel T 02 512 91 10 F 02 512 58 90 E [email protected] www.fwo.be Verantwoordelijke uitgever dr.ir. Elisabeth Monard, secretaris-generaal FWO Copyright Fonds Wetenschappelijk Onderzoek–Vlaanderen Teksten interviews Jan Van Pelt Fotografie Studio Dann Creatie en vormgeving CIBE Communicatie coach in communicatie Uitgegeven in mei 2014 50