Masterproef ethisch overleg

advertisement
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2012-2013
‘ETHISCH OVERLEG’
Theoretische modellen en hun uitwerkingen in de praktijk: een kwalitatief onderzoek in
Vlaanderen en Nederland anno 2012
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Door Joris Valcke
Promotor: Prof. Ignaas Devisch
Copromotor: Sofie Vercoutere
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2012-2013
‘ETHISCH OVERLEG’
Theoretische modellen en hun uitwerkingen in de praktijk: een kwalitatief onderzoek in
Vlaanderen en Nederland anno 2012
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Door Joris Valcke
Promotor: Prof. Ignaas Devisch
Copromotor: Sofie Vercoutere
Abstract:
Uit onderzoek blijkt dat verpleegkundig en ander hulpverlenend personeel
geconfronteerd wordt met ethische dilemma’s, die kunnen leiden tot moral distress. Een
mogelijke manier om hiermee om te gaan is ethisch overleg. Ethisch overleg gaat uit
van een interdisciplinair team dat overleg pleegt over een ethisch geladen casus.
In dit onderzoek gaan we na welke elementen ethisch overleg kunnen optimaliseren. We
bespreken dit aan de hand van de casus ‘ethisch overleg in UZ Gent’. Na een
literatuurstudie over modellen van ethisch overleg, voeren we kwalitatief onderzoek uit:
semigestructureerde interviews van respondenten, die werkzaam zijn op het gebied van
ethisch overleg in Vlaanderen en in Nederland.
Na het vergelijken en bespreken van bestaande modellen, blijkt uit dit onderzoek dat
niet zozeer het model doorslaggevend is voor het al dan niet slagen van ethisch overleg,
maar wel de context, waarin verschillende modellen gebruikt kunnen worden.
“Aantal woorden masterproef: 24897 (exclusief bijlagen en bibliografie)”
I
“There was a willow which grew slanting over a brook,
and reflected its leaves on the stream.”
(Lamb & Lamb, 1995)
II
Inhoudsopgave
Abstract: ...................................................................................................................................... I
Inhoudsopgave .......................................................................................................................... III
1.
Woord vooraf..................................................................................................................... V
2.
Inleiding .............................................................................................................................. 1
3.
Probleemstelling ................................................................................................................. 3
4.
Theoretische basis............................................................................................................... 5
4.1. Inleiding ........................................................................................................................... 5
4.2. Keuze van relevante literatuur ......................................................................................... 5
4.3. Begripsafbakening ........................................................................................................... 8
4.3.1 Ethiek ......................................................................................................................... 8
4.3.2 Moral distress .......................................................................................................... 15
4.3.3 Het instrument: ethisch overleg ............................................................................... 17
4.4. Overzicht modellen ethisch overleg en moreel beraad .................................................. 19
4.4.1. Ethisch overleg: internationaal ............................................................................... 19
4.4.2. Ethisch overleg in Vlaanderen ................................................................................ 21
4.4.3. Ethisch overleg in Nederland: moreel beraad......................................................... 23
5.
Onderzoeksvragen ............................................................................................................ 31
6.
Onderzoeksdesign ............................................................................................................. 32
7.
6.1.
Verantwoording keuze ............................................................................................... 32
6.2.
Procedure .................................................................................................................... 33
6.3.
Steekproef ................................................................................................................... 34
6.4.
Methodologie.............................................................................................................. 36
6.5.
Analyse ....................................................................................................................... 37
Resultaten ......................................................................................................................... 38
7.1 Onderzoeksvraag 1: Ethisch overleg in Nederland en Vlaanderen anno 2012 ............... 38
7.1.1 Aanleiding gebruik ethisch overleg ......................................................................... 39
7.1.2 Gebruik van casussen .............................................................................................. 41
7.1.3 Rol van de gespreksleider ........................................................................................ 42
7.1.4 Model: Ethisch overleg ............................................................................................ 43
7.1.5 Reactie personeel/organisatie .................................................................................. 53
7.1.6 Verhouding theorie en praktijk ................................................................................ 54
7.1.7 Waarden ................................................................................................................... 54
III
7.2 Onderzoeksvraag 2: gelijkenissen en verschillen tussen Nederland en Vlaanderen ...... 56
7.3 Onderzoeksvraag 3: situatie UZ Gent ............................................................................. 58
7.3.1 Ethisch overleg in het UZ Gent ............................................................................... 58
7.3.2 Personeel .................................................................................................................. 63
7.3.3 Waarden ................................................................................................................... 66
8.
Discussie ........................................................................................................................... 67
8.1.
Resultaten ................................................................................................................... 67
8.2.
Beperkingen eigen onderzoek .................................................................................... 72
8.3.
Voorstellen voor vervolgonderzoek ........................................................................... 73
9.
Conclusie .......................................................................................................................... 74
10.
Referentielijst ............................................................................................................. 75
11.
Bijlagen ...................................................................................................................... 81
Bijlage 1: The CASES Approach ......................................................................................... 81
Bijlage 2: Stappenplan ethisch overleg (model UZ Gent) .................................................... 82
Bijlage 3: De Nijmeegse methode voor moreel beraad ........................................................ 83
Bijlage 4: Het Utrechtse stappenplan:................................................................................... 87
Bijlage 5: Structuur van de dilemmamethode ....................................................................... 88
Bijlage 6: Vragenlijst ............................................................................................................ 90
Bijlage 7: Informed Consent ................................................................................................. 91
Bijlage 8: Overzichtslijst figuren .......................................................................................... 92
Bijlage 9: Toelating ethische commissie .............................................................................. 93
IV
1. Woord vooraf
Filosofie en ethiek hebben mij van kinds af aan geïnspireerd. Filosofie was steeds mijn
grote interesse. In het hoger onderwijs heb ik de bacheloropleiding verpleegkunde
gevolgd.
Na
deze
studie
kreeg
ik
de
kans
om
nog
een
masterstudie
gezondheidsvoorlichting en –bevordering bij te volgen. Halverwege het schakeljaar
mochten we al een keuze voor onze masterproef opgeven en via een overzichtslijst ben
ik bij het onderwerp van ethisch overleg beland.
Bij het schrijven van deze masterproef wil ik een aantal mensen speciaal bedanken. Met
hun hulp en ondersteuning is deze masterproef tot stand gekomen. In eerste plaats wil ik
mijn promotor Ignaas Devisch bedanken. Hij heeft mij ondersteund in het opbouwen
van de masterproef vanaf het prille begin. Hiernaast wil ik zeker ook mijn copromotor
Sofie Vercoutere bedanken. Zij heeft mij begeleid bij het schrijven zelf en zij gaf ook
tips naar inhoud en vorm toe.
Verder wil ik zeker ook de respondenten van mijn interviews bedanken. Zonder hen zou
er geen ethisch overleg zijn in Vlaanderen en Nederland.
Ik wil ook mijn ouders bedanken voor de kansen die zij mij gegeven hebben en dit niet
alleen op gebied van mijn studie. Zij hebben mij gestimuleerd en ondersteund doorheen
alle tijden van het dal tot aan de toppen van de bergen.
Ook een groot woord van dank wil ik richten aan de mensen die mijn masterproef
hebben nagelezen en die mij ook tot steun waren: Inge Grillet en Anneleen Lefever.
Waarschijnlijk de grootste motivatie en de vele duwen in de rug, kreeg ik van mijn
vrouw Emilien-Maria en onze zoon Leander. Zonder mijn vrouw ging dit niet meer zijn
dan een onbegrijpelijk byzantijns geschrift en dankzij Leander ben ik vroeg aan het
schrijven begonnen en zijn lachjes zorgden dat ik de moed had om te blijven doorgaan
met mijn onderzoek.
V
2. Inleiding
Wie actief is in de sociale sector wordt vaak geconfronteerd met problemen van
mensen. Deze problemen kunnen zich op verschillende terreinen manifesteren en
worden dan als praktische, financiële of morele problemen benoemd. Morele problemen
veronderstellen een waardenconflict, dus een dilemma tussen conflicterende waarden,
maar hier wordt verder op ingegaan in de theoretische basis. Wanneer hulpverleners of
mensen in de sociale sector met dergelijke morele problemen geconfronteerd worden,
weten ze niet altijd hoe hiermee om te gaan, wat kan leiden tot moral distress (zie punt
4.3.2), wat zich op zijn beurt kan uitdrukken in bijvoorbeeld een burn-out.
Bij het uitvoeren van een handeling kan de persoon morele intuïtie voelen. Een
buikgevoel van “Ik ben goed bezig” of “Nee, dat kan hier toch niet.” Men krijgt hierbij
vaak niet de mogelijkheid om het te verwoorden en mocht men dit toch doen, botst men
vaak op de moeilijkheid om dit gevoel onder correcte woorden te formuleren. Het
omgaan met morele problemen maakt verschillende emoties los bij de betrokken
hulpverlener. Aangezien deze problemen moeilijk te verwoorden zijn, vertalen zich
deze vaak in communicatieconflicten tussen de verschillende zorgverstrekkers.
Een mogelijk antwoord op morele problemen is ethisch overleg. Dit is een interventie of
handeling waarbij men de morele intuïtie bespreekbaar maakt in de groep, wanneer men
voor een ethisch dilemma staat. Bestaande definities en uitleg staan beschreven onder
punt 4.3.3.
Voor het uitvoeren van ethisch overleg zijn er verscheidene theoretische modellen
beschikbaar. In deze masterproef wordt de focus op modellen uit Nederland en
Vlaanderen gelegd, aangezien ethisch overleg of moreel beraad (zie 4.3.3. Het
instrument ethisch overleg) op beide plaatsen in het Nederlands wordt gevoerd en in
beide landen al in volle ontwikkeling is. Bovendien is het (praktisch) niet haalbaar om
in een masterproef het onderzoek ook naar andere landen uit te breiden. Zoals
aangegeven in de titel wordt er ook onderzocht naar de uitwerkingen in de praktijk. Dit
onderzoek hanteert een kwalitatief onderzoeksopzet, waarbij er interviews afgenomen
worden van professionelen met ervaring in het ethisch overleg in Vlaanderen en
Nederland anno 2012.
1
In dit onderzoek wil ik de mogelijkheden onderzoeken om het bestaande model in het
UZ Gent te actualiseren aan de hand van de bestaande noden. Dit zal ik enerzijds doen
aan de hand van interviews met personen die actief bezig zijn (geweest) rond ethisch
overleg in het UZ Gent en anderzijds zoals eerder vermeld interviews van
professionelen met ervaring in het ethisch overleg in Vlaanderen en Nederland.
Vertrekkend vanuit mijn probleemstelling, heb ik bestaande literatuur geraadpleegd om
na te gaan wat er allemaal rond dit onderwerp te vinden is. Vervolgens heb ik één
hoofdonderzoeksvraag
geformuleerd,
die
ik
wil
onderzoeken
a.d.h.v.
3
onderzoeksvragen. De wijze waarop ik een antwoord zoek op deze vragen, met andere
woorden de gebruikte methode, verduidelijk ik in het onderdeel 6. Onderzoeksdesign.
De gegevens uit de verzamelde data komen in het resultatengedeelte aan bod. Ik
beëindig mijn onderzoek met een discussie en conclusie van dit onderzoek.
2
3. Probleemstelling
In het UZ Gent wil men ethisch overleg (definitie en modellen van ethisch overleg zijn
te lezen in punt 4.3. Begripsafbakening en 4.4. Overzicht modellen ethisch overleg)
verder uitwerken en implementeren op de verschillende afdelingen. Om het bestaande
model van ethisch overleg te kunnen actualiseren, ga ik met dit onderzoek na wat de
bestaande theorie en praktijken van ethisch overleg inhouden. Hierbij richt ik mijn focus
op Vlaanderen en Nederland.
Clinquant & Van Den Noortgate (2010) komen tot de conclusie dat er in de woon- en
zorgcentra in Vlaanderen heel wat ‘moral distress’ voorkomt. Moral distress kan
omschreven worden als het hebben van negatieve gevoelens, dat hetgene wat men doet
niet juist aanvoelt als verpleegkundige, maar dit wordt verder uitgelegd in punt 4.3.2
Moral distress. Moral distress kan leiden tot vele en ernstige problemen binnen de
gezondheidszorg, zoals bijvoorbeeld burn-out. In hun conclusie stellen Clinquant & Van
Den Noortgate voor om te leren omgaan met ethische dilemma’s (4.3.1 Ethiek). Ethisch
overleg zou een mogelijkheid kunnen zijn om met ‘moral distress’ om te gaan in de
zorgsector.
Anckaert (2006) stelt dat ethisch overleg geen eenvoudige zaak is en dat het lichtzinnig
is te menen dat een goed ethisch overleg opwelt uit de spontaniteit van het hart. Een
open dialoog met de betrokken partijen is een belangrijk gegeven.
In de V.S. vragen 55% van de artsen om een ethisch overleg en 95% van de artsen
vinden dit nuttig en belangrijk (Tapper, 2010). Meer dan ¾ van de artsen van het Pleven
University hospital heeft ook nood aan ethisch overleg (Aleksandrova, 2008). Het
ethisch overleg wordt meestal geleid door een ethicus. Cho et al. (2008) stellen dat de
begeleider ook geschoold moet zijn in de sector waar hij het ethisch overleg in uitvoert.
Ondanks de stijgende interesse rond ethisch overleg zijn er in Europa onvoldoende
professionelen geschoold in ethische dienstverlening (Reiter-Theil, 2000).
Bij ethisch overleg in het werkveld kan men gebruik maken van verschillende modellen
(zie 4.4. Overzicht modellen ethisch overleg). Nochtans is het ook belangrijk om
rekening te houden met culturele verschillen. Bij cross-cultureel ethisch overleg is het
dus belangrijk dat de begeleider rekening houdt met de culturele verschillen (Carter &
3
Klugman, 2001). Reiter-Theil en Agich (2008) vinden dat er onvoldoende systematisch
onderzoek is rond ethisch overleg vanuit een interdisciplinaire visie.
Uit deze resultaten blijkt er een duidelijke nood aan meer ethisch overleg in Europa. Er
zijn ook verschillen tussen de verschillende Europese landen. Reiter-Theil en Agich
(2008) stellen, zoals reeds eerder vermeld, dat Nederland binnen Europa relatief een
koploper is op het gebied van ‘ethical consultation’. Hierbij vermelden ze dat Nederland
tevens verschillende aanpakken integreerde om ethiek in klinische setting te
structureren. Aangezien Nederland al iets verder staat op gebied van ethisch overleg
lijkt het mij belangrijk om de situatie in Vlaanderen te vergelijken met deze in
Nederland. Vandaar dat ik ervoor kies om een vergelijkend onderzoek uit te voeren naar
de praktijk van het ethisch overleg in Vlaanderen versus Nederland.
In mijn onderzoek wil ik uitzoeken welke elementen er moeten worden opgenomen bij
het optimaliseren van het stappenplan of model voor ethisch overleg in het Universitair
Ziekenhuis Gent (UZ Gent). Daarbij is het nodig om naar de concrete context van de
bestaande modellen te kijken. Ik wil ook aanbevelingen aanbrengen voor het
implementeren van het stappenplan in de praktijk, rekening houdend met de concrete
context en noden van UZ Gent. Om hierop een antwoord te krijgen, heb ik in het eerste
deel van de masterproef een literatuuronderzoek uitgevoerd, gebruik makend van
nationale en internationale literatuur, dat ik zal aanvullen met kwalitatieve data uit
interviews met personen in het werkveld, zowel in Vlaanderen als in Nederland. Hierbij
maak ik gebruik van interviews om zo een duidelijk beeld te krijgen van ethisch overleg
in de dagelijkse praktijk.
Het mogelijke resultaat van dit onderzoek kan leiden tot een betere aanpak rond
ethische problemen of ethische medische moeilijkheden in UZ Gent.
4
4. Theoretische basis
4.1. Inleiding
Wanneer men over ethiek spreekt, leest, schrijft,… komen al snel begrippen zoals
waarden, normen, ethisch overleg, moreel beraad,… naar boven. Het is opvallend dat
deze termen niet eenduidig gebruikt worden en dat er keuzes moeten worden gemaakt
omtrent het gebruik van bepaalde begrippen. Dit zal blijken in mijn hier volgende
literatuurstudie. Ik heb zowel een keuze moeten maken in de bronnen als in de
begrippen die ik hanteer. Wat hieronder volgt, zal dus slechts een selectie zijn uit
bestaand materiaal en kan dus zeker aangevuld worden met andere bronnen, definities
en modellen.
Aangezien ik mijn onderzoek situeer in Nederland en Vlaanderen, heb ik voornamelijk
gebruik gemaakt van Nederlandse en Vlaamse auteurs, die een duidelijke stempel
hebben gedrukt op de ontwikkeling van ethisch overleg en moreel beraad in Nederland
en Vlaanderen.
4.2. Keuze van relevante literatuur
Om mijn literatuurstudie wetenschappelijk te onderbouwen, heb ik eerst mijn zoektocht
op ‘PubMed’ en ‘Web of Science’ geconcentreerd. De Nederlandstalige termen ‘ethisch
overleg’ en ‘moreel beraad’ leverden niet veel resultaten op. Via ‘Web of Science’
kreeg ik voor de term ‘ethisch overleg’: ‘no records found’. Ik kreeg hetzelfde resultaat
voor ‘moreel beraad’. In ‘PubMed’ was dit hetzelfde. Zoals reeds aangegeven, heb ik
mij in eerste instantie gebaseerd op Nederlandse en Vlaamse auteurs die onderzoek
hebben gedaan rond ethisch overleg/moreel beraad. Aan de hand van de zoekterm
‘ethisch overleg’, heb ik een screening via ‘Google Scholar’ gedaan naar de
belangrijkste auteurs die zich in dit gebied hebben gespecialiseerd. Volgende namen
komen veelvuldig aan bod: bovenaan staat A. Liégeois, daarna L. Anckaert, verder ook
C. Gastmans en in beperkte mate B. Cusveller en J. Westerlaken. Tijdens mijn
algemene zoekopdracht kom ik bij het verslag van het symposium ‘Op-weg naar ethisch
overleg’. Uit dit verslag blijkt dat deze term voornamelijk in Vlaanderen gehanteerd
wordt. In Nederland wordt gebruik gemaakt van het equivalent ‘moreel beraad’
(Lampers, 2009). De term ‘moreel beraad’ in ‘Google Scholar’ levert voornamelijk de
namen van volgende auteurs op: B. Molewijk, G. Widdershoven, J. van Dartel, N.
5
Steinkamp, T. Abma en I. van Nistelrooy. Op basis van de namen van de belangrijkste
auteurs, ben ik in contact gekomen met literatuur rond ethisch overleg/moreel beraad, en
zo ook met de specifieke terminologie in dit domein, zoals ethisch overleg, moreel
beraad, moral distress, zorgethiek, personalisme, waarden, normen,… Via de
zoekmachine ‘Google Scholar’ heb ik mijn zoektocht aan de hand van deze begrippen
concreter gemaakt. Op die manier heb ik een aantal belangrijke werken en een beperkt
aantal artikels in verband met ethisch overleg gevonden. Aangezien ethisch overleg
voornamelijk rond afwegingen van waarden blijkt te gaan, heb ik ook gezocht op de
zoektermen ‘ethisch overleg + waarden’. Op de eerste pagina’s is A. Liégeois een veel
voorkomende naam. Daarom heb ik ook specifiek gezocht op de combinatie van termen
‘ethisch overleg + waarden + Liégeois’. Dit leverde 52 resultaten op. Omwille van
gebrek aan Nederlandstalige artikels via de zoekmachines (‘PubMed’ en ‘Web of
Science’) heb ik naar een Engelstalig equivalent gezocht.
In de tabel hieronder vindt u een overzicht van mogelijke Nederlandstalige en
Engelstalige termen in ‘PubMed’ en ‘Web of Science’.
Tabel 1: Overzicht Nederlandstalige en Engelstalige zoektermen in PubMed en Web of
Science
Zoekterm
Ethisch overleg
Moreel beraad
Ethical counseling
PubMed
0
0
0
Web of Science
0
0
6
Ethical deliberation
39
52
Ethical rounds
Ethics consultation
Ethical consultation
Moral consultation
Moral case deliberation
149
928
0
0
11
89
325
13
1
10
Aan de hand van deze tabel is het duidelijk dat vooral de Engelstalige term ‘ethics
consultation’ voorkomt. De term ‘ethics consultation’ geeft in ‘PubMed’ 928 resultaten
en in ‘Web of Science’ 325 resultaten. Uit de artikels blijkt dat de term ‘ethics
consultation’ niet specifiek gaat over de situatie in Vlaanderen of Nederland, waarop
mijn masterproef zich focust. Aangezien ik mij vooral op deze twee gebieden richt,
gebruik ik opnieuw ‘Google Scholar’ om op zoek te gaan naar concrete literatuur over
6
‘ethisch overleg’ in Vlaanderen en vervolgens in Nederland. Hieronder vindt u een
overzicht van de gebruikte zoekcriteria.
Tabel 2: Overzicht zoektermen Google Scholar
Zoekterm
Ethisch overleg
Moreel beraad
Ethisch overleg + Liégeois
Ethisch overleg + Anckaert
Ethisch overleg + Gastmans
Ethisch overleg + Cusveller
Ethisch overleg + Westerlaken
Ethisch overleg + B. Hansen
Moreel beraad + Molewijk
Moreel beraad + Widdershoven
Moreel beraad + van Dartel
Moreel beraad + Steinkamp
Moreel beraad + Abma
Moreel beraad + van Nistelrooy
Ethisch overleg + waarden
Ethisch overleg + waarden + Liégeois
Google Scholar
7.500
1.790
56
17
62
22
32
6
53
78
65
33
53
10
6.540 (eerste verwijzingen naar A. Liégeois)
52
Na een grondige literatuurstudie en een selectie van mijn respondenten, heb ik van een
aantal respondenten via e-mail zoektips, enkele wetenschappelijke artikels doorgestuurd
gekregen en enkele aanbevolen basisboeken om mijn literatuurstudie vorm te geven.
Enkele voorbeelden hiervan zijn: ‘In gesprek over goede zorg: overlegmethoden voor
ethiek in de praktijk’ van H. Manschot en H. van Dartel (2009) en ‘Waarden in dialoog:
ethiek in de zorg’ van A. Liégeois (2009). Naast de belangrijke zoektermen ‘ethisch
overleg, moreel beraad, moral case deliberation, ethics consultation en moral distress’
heb ik mijn zoektocht uitgebreid met zoektermen van de specifieke modellen, die in de
literatuurstudie aan de oppervlakte zijn gekomen, bijv. de Nijmeegse methode, de
Utrechtse methode, de Socratische methode, de dilemmamethode,… Aan de hand van
de resultaten van deze zoektocht, heb ik een selectie gemaakt in het materiaal aan de
hand van de relevantie voor de situatie in Vlaanderen en Nederland, evenals op basis
van de actualiteit van de literatuur.
7
4.3. Begripsafbakening
Bij aanvang van de theoretische basis of literatuurstudie zal ik enkele termen duidelijk
maken, zodat ze kunnen gebruikt worden voor de opbouw van de verdere hoofdstukken.
4.3.1 Ethiek
4.3.1.1 Definities ethiek
In de literatuur zijn verschillende definities van ethiek terug te vinden. Hieronder geef ik
enkele voorbeelden die gebruikt worden:
“Ethiek is een kritisch en systematisch denken over het intuïtief moreel aanvoelen”
(Liégeois, 1997, p. 30).
“Ethiek als systematische reflectie op ons handelen en de morele keuzes die we daarin
maken, kan een bijdrage leveren aan een verantwoorde besluitvorming inzake morele
problemen” (Bolt, Verweij, van Delden, 2003, p. 3).
“Ethiek is een wijsgerige discipline die taal biedt om onze intuïtieve oordelen op begrip
te brengen in termen van sturende normen en dragende waarden, zodat we het gesprek
aan kunnen gaan over het belang en de precieze betekenis van die normen en waarden”
(Hartogh, Jacobs, & van Willigenburg, 2010, p. 19).
“Ethiek is de reflectie op menselijke gedragingen, op probleemsituaties en op de daar
geldende waarden en normen, de poging het mensbeeld dat zich in de normen
manifesteert te verhelderen en dat mensbeeld kritisch te toetsen op zijn
humaniteitkarakter” (Sporken, 1979, in .Schotsmans, 2010 p. 43).
Ethics is an overall term for the immaterial values and attitudes, which are
prevalent in a country or culture, which lie behind the country’s or culture’s
concept of man, the derived laws and codes, and which on this basis determines
citizens’ personal lives, their lives with each other, and with the legal and private
institutions of the society (Riis, 2012, p. 95).
Dit waren enkele voorbeelden van de definitie van ethiek. Hieruit blijkt dat er geen
enkele universele definitie bestaat, die alles wat ‘ethiek’ is, insluit en alles wat ‘nietethiek’ is, uitsluit. In wat volgt, blijkt dat definities, net als de begrippen aan een
bepaalde context of cultuur gebonden zijn. Dit merkt men reeds in de definitie van
8
‘ethiek’ van Riis (2012) die stelt dat waarden en attitudes, waarop ‘ethiek’ gebaseerd is,
eigen zijn aan een land of cultuur.
Aangezien ethiek gaat over de waarden en normen is het nodig om deze beide begrippen
te verduidelijken. Vooraleer deze begrippen in ethische context bekeken worden, is het
belangrijk deze eerst in de ruimere samenleving te schetsen. Vanuit sociologische
maatschappelijke invalshoek beschrijft Vincke (2004), gebaseerd op de definities van de
Amerikaanse socioloog T. Parsons dat “waarden staan voor het hoogste morele goed in
een cultuur” (Vincke, 2004, p. 45). Belangrijke waarden zijn democratie, vrijheid,
gelijkheid
en
vooruitgang.
Zij
vormen
de
basis
van
een
georganiseerd
samenlevingsverband (Vincke, 2004). Uit de definitie van Sporken (1979) blijkt dat
“Ethiek de reflectie is op menselijke gedragingen, op probleemsituaties en op de daar
geldende waarden en normen” (Sporken, 1979 in .Schotsmans, 2010 p. 43). Men kan
stellen dat ethiek cultuurgebonden is. Vincke (2004) merkt op dat men menselijk gedrag
moet kaderen in de heersende cultuur. Hij gebruikt de term cultureel relativisme en stelt
hiermee dat “culturen niet meer- of minderwaardig zijn omdat elke cultuur een eigen
specifieke aanpassingswijze is aan de eisen die de omgeving stelt” (Vincke, 2004, pp.
44-45). Concluderend hieruit wordt gesteld dat culturen evenwaardig zijn en dat ze dit
ook uiten in ethiek en zorg. Elke definitie van ethiek moet dus bekeken worden in zijn
context en cultuur. In het volgende punt worden waarden en normen in hun ethische
context besproken. Hierbij ligt de focus op de westerse maatschappij en heel specifiek
op de Nederlandse en Vlaamse context. Dit omwille van het feit dat deze masterproef
zich richt op algemene modellen van ethisch overleg in Vlaanderen en Nederland en dus
niet specifiek op intercultureel ethisch overleg.
Om enige structuur in deze masterproef te kunnen brengen, sluit ik me vooral aan bij de
definitie van ethiek van Riis (2012), omdat het een duidelijk beeld schept van de
invloed van ethiek op de cultuur van mensen en als dusdanig ook op de samenleving. In
mijn masterproef zal ik de focus leggen op de situatie in Vlaanderen en Nederland.
Aangezien ethiek cultuurgebonden is, kunnen mijn resultaten dus niet zonder meer
gegeneraliseerd worden naar de gehele samenleving en moeten ze dus steeds bekeken
worden in de specifieke context. Mijn onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de
Universiteit Gent en moet dus ook in deze concrete context bekeken worden.
9
Opvallend in de overige definities is dat ‘normen’ en ‘waarden’ in de meeste definities
opgenomen zijn. Vooraleer hier echter op in te gaan, is het interessant om te verwijzen
naar het onderscheid in soorten ethiek van Hartogh, Jacobs & van Willigenburg (2010).
Om de visie op ethiek te verbreden, bespreken deze auteurs drie soorten ethiek,
namelijk descriptieve ethiek, normatieve ethiek en meta-ethiek. Descriptieve ethiek is:
“het beschrijven van de normen en waarden die in een bepaalde gemeenschap, tijd of
cultuur belangrijk worden gevonden.” Normatieve ethiek is: “het formuleren en
rechtvaardigen van de normen en waarden die wij hoog zouden moeten houden en het
argumenteren in de richting van wat kan gelden als een juist antwoord op vragen over
wat in een bepaald geval moreel geboden is”. Hiernaast heb je ook meta-ethiek: “dit is
een discipline die niet probeert zulke normatieve vragen te beantwoorden, maar die
probeert om die vragen en de antwoorden daarop zelf beter te begrijpen, door (a)
reflectie op de aard van normatieve argumentatie (zijn morele oordelen uiteindelijk niet
puur subjectief?); (b) reflectie op de aard van het morele (wat maakt een norm tot een
morele norm in onderscheid van bijvoorbeeld een rechtsnorm of etiquettenorm?); en (c)
analyse van de betekenis van voor de ethiek belangrijke termen zoals “moreel
juist/onjuist”, “verantwoordelijk”, “schuld”, “intrinsieke waarde” of “handeling”“
(Hartogh et al., 2010, p. 19).
Het laatste begrip van deze onderverdeling, namelijk de meta-ethiek, is een discipline,
die we kunnen gebruiken om een overtuigend antwoord te vinden op morele vragen,
omdat zij gekenmerkt wordt door reflectie op de eigen aard van de ethiek en dus ook
zichzelf in vraag durft stellen. Widdershoven (2003) vermeldt dat ethiek geen zaak is
van theoretische kennis maar van praktisch inzicht.
4.3.1.2 Waarden en normen
Aanvullend op de term ethiek zijn er nog andere termen die men gebruikt in de context
van ethisch overleg, zoals de begrippen moraal en moreel. Bolt, Verweij en van Delden
(2003) verwoorden ‘moraal’ als “het geheel van morele normen en waarden dat door
een individu of binnen een groep, instelling of cultuur als een belangrijke richtlijn voor
het eigen handelen wordt beschouwd” (Bolt, Verweij, & van Delden, 2003, p. 15).
Daarnaast geven zij voor het begrip ‘moreel’ twee betekenissen, het eerste is een
algemene betekenis, namelijk dat het behoort tot het gebied van de moraal en als tweede
krijgt het een specifieke betekenis, namelijk dat het juist, verkeerd, verplicht of
10
geoorloofd is. Zo wordt iets positief of negatief gewaardeerd. Aangezien in de
verschillende definities, alsook in het begrip moraal een grote aandacht voor waarden en
normen in de ethiek naar voren komt, is het belangrijk om dieper in te gaan op deze
beide begrippen.
“Normen zijn handelingsvoorschriften” (Hartogh et al., 2010), het zijn voorschriften die
ons handelen bepalen in de maatschappij waar we op dat moment vertoeven. “Waarden
vormen vaak de ondergrond voor de normen die we aanhangen.” “Waarden zijn standen
van zaken waarvan het goed is dat ze bestaan zoals een rechtvaardige verdeling van
schaarse middelen.” Vandaag bestaat er geen uniforme en dominante moraal meer
(Hartogh et al., 2010, p. 17). “De ethiek houdt zich dus bezig met het onderzoek en de
justificatie van ethische waarden en van morele normen en waardenstelsels” (Mortier &
Raes, 1996, p. 14).
‘Aan het begin van de 21e eeuw is er in toenemende mate aandacht voor waarden en
normen’ (Bolt, Verweij, van Delden, 2003, p. 3). Sinds de jaren vijftig zijn er grote
stappen gezet in de wetenschap, zo werd bijvoorbeeld in 1954 de eerste succesvolle
niertransplantatie uitgevoerd. Men wordt hierdoor geconfronteerd met de definitie van
dood. Zo zijn er de voorbije decennia nog vele stappen gezet (Vermeersch &
Braeckman, 2011). Door de verhoogde aandacht voor waarden en normen, blijft ethiek
in onze samenleving erg belangrijk. De volgende twee punten geven een kort overzicht
van waarden die in de praktijk worden gebruikt. Het eerste is een internationaal
voorbeeld en het tweede is ontwikkeld in Vlaanderen.
VOORBEELD 1: DE VIER KERNELEMENTEN VAN BIOMEDISCHE ETHIEK
T. Beauchamp en J. Childress hebben ‘four principles’ of vier kernelementen
ontwikkeld die nu gebruikt worden in de bio-ethische/medische wereld (Lawrence,
2007). De vier kernelementen vormen de kern van de bio-ethische discussie. Deze
kernelementen zijn ‘autonomy, beneficence, nonmaleficence and justice’. ‘Autonomy’
of autonomie staat voor de mogelijkheid van de patiënt om zijn eigen geïnformeerde
keuze te maken. ‘Beneficence’ of weldoen is het kernelement waarbij de patiënt
voordeel uit de interventie haalt. ‘Nonmaleficence’ of het niet schaden, wordt vaak
verduidelijkt met de Latijnse woorden: ‘primum non nocere’ of in het Nederlands: ‘eerst
geen schade aanbrengen. ‘Justice’ of rechtvaardigheid stelt de vraag of de interventie
maatschappelijk gerechtvaardigd is. Volgens de auteurs zijn deze vier kernelementen
11
evenwaardig tegenover elkaar (Lawrence, 2007). Als blijkt dat er onderling problemen
kunnen zijn, kan men de term ethisch dilemma gebruiken. Shapira-Lishchinsky (2009)
verwijst naar de stelling van Bunting en Webb (1988), die menen dat een ethisch
dilemma een conflict veronderstelt tussen twee gewenste keuzes en twee ongewenste
keuzes. Shapira-Lishchinsky (2009) verwijst in het artikel ook naar het voorbeeld van
een ethisch dilemma over het beschermen van de rechten van de patiënt tegenover het
aangeven van illegale praktijken van een hulpverlener in de gezondheidssector. Hiermee
illustreert zij het ethisch dilemma van Bunting en Webb, waarbij een keuze gemaakt
moet worden tussen twee (on)gewenste keuzes.
VOORBEELD 2: DE FUNDAMENTELE WAARDEN
Naast de vier kernelementen van Beauchamps en Childress zijn er ook in Europa
voorbeelden te vinden van auteurs die een overzicht van waarden voorgesteld hebben.
Voor Vlaanderen neem ik het voorbeeld van de fundamentele waarden van prof.
Liégeois op, omdat hij werkt rond negen fundamentele waarden, die gericht zijn op de
toepassing in de context van onze zorgsector. In de screeningopdracht via ‘Google
Scholar’ kwam Liégeois als eerste referentie rond ‘ethisch overleg en waarden’ naar
voren. Liégeois, professor aan de Universiteit Leuven, werkt de personalistische visie
van Janssens, Schotsmans, Burggraeve, Van der Arendt en Gastmans in Vlaanderen
verder uit in de zorgsector, voornamelijk in de psychiatrie (Anckaert & Marcelis, 2011).
Figuur 1: Fundamentele waarden (Liégeois, 2009, p. 54)
12
De fundamentele waarden die theoretisch ontwikkeld zijn door Liégeois (2009) zijn:
zorgverlening, beschermwaardigheid, autonomie, privacy, participatie, levenskwaliteit,
rechtvaardigheid, vertrouwen en solidariteit. Hiervoor heeft hij zich laten inspireren
door enkele basiswerken uit de medische ethiek, zoals Beauchamp en Childress met hun
werk ‘Principles of biomedical ethics’ (2001) en ‘Medische ethiek’ van Ten Have, Ter
Meulen en van Leeuwen (2003). Deze negen waarden vormen het fundament van de
keuzes en de acties in de zorg. Twaalf jaar eerder heeft Liégeois (1997) een ander
overzicht gegeven van de fundamentele waarden. Daar verwoordde hij dat de
vernoemde waarden zich bevinden rond de cliënt, de familie en de hulpverleners.
Ondertussen heeft hij een aantal waarden toegevoegd en/of veranderd en ook hun relatie
t.o.v. elkaar gemodificeerd. Deze vernieuwde fundamentele waarden zijn evenwaardig:
de ene is m.a.w. niet belangrijker dan de andere. Bij het afwegen van de waarden moet
er rekening gehouden worden met de context. Aan de basis van een moreel geladen
probleem of ethisch dilemma liggen twee of meerdere van deze waarden tegenover
elkaar. Om de zorgsituatie ethisch te kunnen evalueren zijn de onderliggende waarden
van belang (Liégeois, 2009).
In wat volgt, bespreek ik de negen fundamentele waarden van Liégeois (2009), die
gebaseerd op zijn werkervaring in de geestelijke gezondheidszorg, die een rol kunnen
spelen bij het toepassen van ethisch overleg in de praktijk. De eerste twee waarden zijn
zorgverlening en beschermwaardigheid. Zorgverlening is voornamelijk de specifieke
bijdrage door hulpverleners aan het hele zorggebeuren. De bedoeling van zorgverlening
is om de gezondheid van de cliënt te bevorderen, integratie in de maatschappij en de
kwaliteit van leven te verbeteren. Beschermwaardigheid houdt het beschermen van de
waardigheid en de onschendbaarheid van de menselijke persoon in. Mensen beleven
veiligheid als zij niet bedreigd worden in hun beschermwaardigheid (Liégeois, 2009).
Naar onschendbaarheid is het zo dat de zorgverlener die een interventie uitvoert, ethisch
moet voldoen aan twee voorwaarden: ten eerste moet de interventie een positief gevolg
inhouden en ten tweede moet er een redelijke verhouding zijn tussen de positieve
gevolgen en de negatieve gevolgen. Indien de interventie hieraan voldoet, is deze
verantwoord (Liégeois, 1997).
De volgende twee fundamentele waarden zijn autonomie en privacy van de cliënt. In
onze cultuur is autonomie een belangrijke waarde: “we voelen ons maar ten volle mens
13
wanneer we onszelf kunnen zijn en onszelf kunnen realiseren, wanneer we in vrijheid
kunnen leven en voor onze eigen belangen kunnen opkomen” (Liégeois, 1997, p. 37).
Een ander woord voor autonomie is wilsvrijheid, wat ook vaak geïnterpreteerd wordt als
de keuzevrijheid. Autonomie wordt ook relationeel opgevat. We bevinden ons in
relaties die ook verantwoordelijkheden dragen (Liégeois, 2009). Er zijn factoren die de
vrijheid kunnen vervormen zoals onwetendheid, dwang, hartstocht, psychische
stoornis…. Naast autonomie is er privacy. Privacy betekent een ‘persoonlijke
levenssfeer’, met daar tegenover de ‘publieke levenssfeer’. De grens tussen beide is
moeilijk te bepalen, deze is afhankelijk van de betrokken persoon en zijn wensen. De
cliënt heeft geen volledige controle over zijn privacy tijdens de hulpverlening. Er wordt
een onderscheid gemaakt tussen lichamelijke, geestelijke en informationele privacy
(bijv. persoonsgebonden gegevens). De hulpverleners hebben de plicht om respectvol
om te gaan met de privacy van de cliënt (Liégeois, 1997, 2009).
De volgende drie waarden die Liégeois (2009) gebruikt zijn participatie, levenskwaliteit
en rechtvaardigheid. Participatie staat voor de deelname aan de maatschappij. Elke
mens is evenwaardig. Naast gelijke kansen zou dus ook de zorgvrager gelijke
uitkomsten moeten krijgen. Levenskwaliteit heeft te maken met het functioneren in
bepaalde situaties, dit op verschillende vlakken zoals psychisch, fysisch,…
Levenskwaliteit kan objectief en/of subjectief geëvalueerd worden. De waarde
rechtvaardigheid betreft de relaties tussen de personen onderling en de relatie met de
gemeenschap. Er zijn drie soorten relaties, deze zijn ruil- of contractrechtvaardigheid,
wat inhoudt dat er een contract wordt getekend en er zo een schuld ontstaat. Daarnaast
heb je distributieve rechtvaardigheid of verdelende rechtvaardigheid. Hier gaat het om
de behoefte tot rechtvaardigheid en deze dan zo te verdelen. De derde soort relatie is de
sociale rechtvaardigheid, waarbij men veronderstelt dat iedereen moet bijdragen aan de
gemeenschap en iedereen werkt richting solidariteit (Liégeois, 1997).
Vertrouwen en solidariteit zijn de laatste twee fundamentele waarden. Vertrouwen komt
voor in de zorgrelatie tussen de hulpverlener en de cliënt en omgekeerd. Vaak is er
sprake van een asymmetrische relatie, waarbij de ene dominant is (machtspositie) en de
andere onderdrukt is (Liégeois, 1997). De hulpverlener en de cliënt moeten met elkaar
kunnen samenwerken en ‘echt’ samenwerken veronderstelt vertrouwen. Solidariteit is
14
het besef van verbondenheid onderling in een gemeenschap en de bereidheid van het
dragen van de consequenties (Liégeois, 2009).
Dit was een kort overzicht van de waarden die Liégeois (1997, 2009) gebruikt met
betrekking tot de zorgverlening. Tussen deze waarden zijn er vaak ethische dilemma’s.
Een ethisch dilemma kan zich uiten in ‘moral distress’. Hierover zal het gaan in het
volgend hoofdstuk.
4.3.2 Moral distress
Verpleegkundigen praten niet of nauwelijks over hun ervaringen en over de
zingeving die zij in hun werk beleven. Ze werken, draven en rennen de hele
dienst door om hun werk af te krijgen. Dit soort praktijken leidt ertoe dat
hulpverleners de relatie kwijtraken tussen de persoonlijke zingeving, die zij in
hun werk zoeken en datgene wat van hen wordt gevraagd (Van Der Kooij, 2002
in .Gastmans & Vanlaere, 2005, p. 15).
Wanneer er personeelsonderbezetting is, gebeurt het dat er personeel is dat onvoldoende
opgeleid is. Daarnaast moet het personeel rekening houden met de regels of de hoge
verwachtingen van de organisatie. Het wordt moeilijk tot onmogelijk voor de
hulpverleners om aan de noden van de patiënt en/of hun families te voldoen. Als men
geen plaats heeft om de ethische dilemma’s te uiten kan dit ‘moral distress’ creëren
(Berkowitz, Chanko, Fox & Powell, 2007). Door ‘moral distress’ komen professionelen
vaak niet tot een beter inzicht rond hun professionele zorg (Van Der Kooij, 2002).
Aangezien ‘moral distress’ een groot probleem is in de hulpverlening (Corley, 2002), is
het nodig om dieper in te gaan op deze term.
“‘Moral distress’ ontstaat wanneer een hulpverlener weet wat het juiste is om te doen
voor de patiënt, maar belemmeringen het moeilijk maken de gewenste weg te volgen”
(Clinquant & Van Den Noortgate, 2010, p. 16). Een voorbeeld hiervan is wanneer de
hulpverlener acties moet uitvoeren die tegen zijn persoonlijke en professionele waarden
ingaan. Dit kan worden omschreven als ethische dilemma’s (Bell, Breslin, 2008;
Raines, 2000; Corley et al., 2001). Karssing (2001) geeft de volgende definitie voor een
ethisch dilemma: “situations where values and norms are at stake and where a choice
has to be made between several alternatives, while good reasons can be given for each
15
of these alternatives” (Karssing, 2001 in .Maesschalck & Vanden Auweele, 2008). Er
zijn verscheidene reacties mogelijk waarvan één tolerantie is, wat voortaan een
synoniem is van laksheid of onverschilligheid, wat zou kunnen leiden tot normloosheid
en een gegeven is dat aan de basis zou kunnen liggen van actuele maatschappelijke
problemen (Cliteur, 2010, Cliteur, 2004, Ephimenco, 2004, Ephimenco et al., 2001 in
.Devisch, 2011).
Jameton (1984) gebruikte als eerste de term ‘moral distress’ (Corley, 2002). Dit is zijn
definitie:
“Moral distress involves the feelings of frustration, anger or anxiety when faced with
institutional obstacles (lack of time, supervisory reluctance, an inhibiting medical power
structure, institution policy, legal constraints) and conflict with others about values”
(Jameton, 1984, p.6).
Een medestudente, Kim Clinquant, heeft een masterproef gemaakt rond dit onderwerp
en zij heeft een gecombineerde definitie van Raines (2000) en Schwenzer (2006)
gebruikt. Dit is haar definitie:
“‘Moral distress’ ontstaat wanneer een hulpverlener weet wat het juiste is om te doen
voor de patiënt, maar institutionele of andere belemmeringen maken het moeilijk om de
gewenste weg te volgen.” (Clinquant & Van Den Noortgate, 2010, p. 18)
Dit heeft heel uiteenlopende gevolgen voor de hulpverlener. Onopgeloste ‘moral
distress’ kan volgens Jacobsen, Redman en Hill leiden tot verminderde werkvoldoening,
burn-out en een hoog personeelsverloop (Corley, 2002).
Wanneer de hulpverlener zoals in verwoording van Clinquant & Van Den Noortgate
(2010) weet wat het juiste is, kan men spreken van intuïtief moreel aanvoelen. Dit is het
geval wanneer een situatie in verband met het menswaardige niet objectief te bepalen is
of bewezen is volgens positief wetenschappelijk onderzoek (Liégeois, 1997). Het
intuïtief moreel aanvoelen wordt verder ook anders verwoord zoals morele
voedingsbodem, waaruit je moreel put (van Nistelrooy, 2008). De morele intuïties kun
je herkennen aan drie kenmerken: ze komen onmiddellijk op, zijn emotioneel geladen
en zijn normatief (goed of slecht, wenselijk of onwenselijk) (Hartogh et al., 2010).
16
Een andere mogelijkheid om te reageren is dat ethische dilemma’s of morele vragen ook
energie kunnen geven en dus ook nieuwe mogelijkheden kunnen scheppen. Volgens
Molewijk (2009) zou dit mensen in beweging zetten, hen ruimte geven voor creativiteit
en om attent te blijven. Het aandacht geven (inhoudelijk, methodisch en procesmatig)
aan morele vragen zou direct en indirect aandacht besteden aan de kwaliteit van de zorg
(Molewijk, 2009).
Een mogelijke reductie van ‘moral distress’ zou via ethisch overleg kunnen. In het
volgend onderdeel bespreek ik mogelijke definities voor ethisch overleg.
4.3.3 Het instrument: ethisch overleg
Zoals aangegeven in ‘4.2. keuze van de relevante literatuur’, gebruikt men in de
Engelstalige literatuur de term ‘ethics consultation’. Ook voor dit begrip zijn er
verschillende definities terug te vinden. Een definitie die hiervoor gebruikt wordt in een
onderzoek van Bramstedt et al. (2009) is:
“Ethics consultation, an outgrowth of the field of bioethics, is a clinical practice devised
to assist patients, families and medical teams in times of ethical conflict or confusion
about medical care decision-making” (Bramstedt, Jonsen, Andereck, McGaughey, &
Neidich, 2009, p. 47).
Hieruit blijkt dat ‘ethics consultation’ gegroeid is uit bio-ethiek, die toegepast wordt in
de praktijk om patiënten, families en medische teams bij te staan bij de aanwezigheid
van een ethisch conflict of het maken van keuzes.
Een andere gebruikte definitie in de Engelstalige literatuur is:
“Ethics consultation was defined as a service provided by a committee, team, or
individual to address the ethical issues involved in a specific, active clinical case”
(Tulsky and Fox, 1996, p. 112 in .Fox, Myers, & Pearlman, 2007).
Naast de term ‘ethics consultation’ worden er ook andere termen gebruikt. ‘Ethical
rounds’ is hiervan een voorbeeld. Hannson (2012) professor van Uppsala Universiteit
verwoordt ‘ethical rounds’ als volgt:
Ethical rounds use realistic patient cases that serve as a basis for reflection and
discussion about values at stake for individual patients, relatives, doctors and
nurses. The rounds serve as a help in building trust relationships between
17
professionals. Cases are chosen and presented by doctors and nurses on the basis
of what they themselves find morally problematic in everyday medical treatment
and care (Centre for Research Ethics & Bioethics, 2012).
Aangezien begrippen als ‘ethical rounds’ en ook andere gelijkaardige begrippen zoals
‘ethical deliberation’ en ‘ethical counseling’ in de internationale literatuur minder vaak
voorkomen dan het begrip ‘ethics consultation’, beperk ik mij tot het vermelden van het
bestaan en ga ik hier niet verder op in.
In Vlaanderen gebruikt men voornamelijk de term ethisch overleg, terwijl men in
Nederland voornamelijk de term moreel beraad gebruikt (Lampers, 2009). Hansen
(2001) stelt dat moreel beraad inspirerend kan zijn voor Vlaanderen (Anckaert &
Marcelis, 2011). In de Vlaamse literatuur is het moeilijk om een definitie van ethisch
overleg te vinden. Via ‘Google Scholar’ komt men steeds terug bij Anckaert (2011),
daarom gebruik ik zijn definitie om ethisch overleg te definiëren:
Ethisch overleg bestaat er dan in om samen met de betrokkenen een bestaande
toestand af te wegen aan een gewenste toestand. Binnen deze verhouding komt
het erop aan zo goed mogelijk te handelen of het zinperspectief zoveel mogelijk
te realiseren (Anckaert & Marcelis, 2011, p. 37).
In Nederland wordt voornamelijk het woord moreel beraad gebruikt. In het Engels
verwoordt men dit als ‘moral case deliberation’. Een verschil met ethisch overleg is dat
moreel beraad ethische onderwerpen behandelt volgens een bepaalde methode
(Cuveliers, 2007, in .den Uil- Westerlaken, 2009). Hier is er een definitie gebruikt door
Molewijk en Widdershoven (2006):
“Moreel beraad is een gestructureerd gesprek dat als dialoog of onderzoek gekenschetst
kan worden en waarbinnen een echte casus uit de praktijk in een groep hulpverleners
wordt besproken” (Molewijk & Widdershoven, 2006, p. 1693).
In de Engelstalige literatuur kenmerken de definities rond ‘ethics consultation’ zich
voornamelijk door het bijstaan van een persoon of team met diensten in betrekking tot
ethische dienstverlening1. ‘Ethical rounds’ evenaart meer de Vlaamse en Nederlandse
1
Meer info rond ‘ethics consultation’ op: http://depts.washington.edu/bioethx/topics/ethics.html
18
definities waarbij de dialoog kenmerkend is. Moreel beraad kenmerkt zich door het
gebruik van een gestructureerd gesprek, dit blijkt niet onmiddellijk het geval te zijn in
de Vlaamse definitie van ethisch overleg.
4.4. Overzicht modellen ethisch overleg en moreel beraad
In dit hoofdstuk wordt er een overzicht geboden van de meest gebruikte modellen voor
ethisch overleg, eerst vanuit een internationaal punt om daarna te kijken wat er in
Vlaanderen en Nederland gebruikt wordt.
4.4.1. Ethisch overleg: internationaal
‘Ethics consultation’ wordt in Amerika volgens Fox, Meyers & Pearlman (2007) in alle
ziekenhuizen met meer dan 400 bedden toegepast. 34% van de artsen en 31% van de
verpleegkundigen gebruikten deze interventie, al had slechts 41% van de begeleiders
een specifieke training in ethics consultation. Aleksandrova (2008) vermeldde in haar
onderzoek dat de artsen van Pleven University hospital (Bulgarije) een positieve attitude
hebben tegenover ethics consultation.
Er is volgens Tapper et al. (2010) een onderscheid tussen korte consultatie en een
volledige consultatie.
Reiter-Theil & Agich (2008) stellen dat er te weinig onderzoek (RCT,…) is rond ethics
consultation. Ze geven aan dat onderzoek in Europa traag gaat omwille van een gebrek
aan samenwerking tussen degene die de ethische consultatie uitvoeren en de
onderzoekers. ‘Ethical consultation’ is een nieuw veld dat interdisciplinaire
benaderingen nodig heeft. Reiter-Theil & Agich (2008) geven in hun artikel aan dat
Foerde, Pedersen & Akre (2008) ondervonden in een Noors onderzoek dat artsen
positief staan tegenover de ‘consultation services’ en dat ze het liefst actief betrokken
zijn in het proces, ook bij het overleg van de casus. De artsen voelen zich uitgedaagd,
maar ze geven ook aan: “the medical culture’s aversion against openness” (Reiter-Theil
& Agich, 2008, p. 4). Wat wil zeggen dat artsen het ook lezen als een bedreiging voor
het gezag of zelfbeeld van de Noorse artsen (Foerde, Pedersen, & Akre, 2008). In
hetzelfde artikel stellen ze dat Nederland ethics consultation of moreel beraad relatief
19
vroeg heeft aangenomen in vergelijking met de rest van Europa (Reiter-Theil & Agich,
2008).
Een verschil tussen de regio’s en landen is dat ethics consultation al dan niet
routinematig wordt uitgevoerd of eerder op basis van de vraag van de hulpverleners
(Reiter-Theil, 2000).
Ethics consultation wordt voornamelijk geleid door een ‘ethics consultant’. Deze is een
expert in klinische ethiek en neemt de ethics consultation op zich. Daarnaast speelt hij
ook een rol als educator in het ethisch comité. De consultant zal na het verkrijgen van
de vraag deze proberen te beantwoorden (Pearlman, 2010).
Een andere mogelijkheid is ‘ethical rounds’, waarbij men realistische casussen van
patiënten als basis gebruikt voor reflectie en discussie rond waarden die een belangrijke
rol spelen voor de patiënt, arts, familie en verpleegkundigen. De ethical rounds helpt om
vertrouwen op te bouwen tussen hulpverleners. De hulpverlener kiest de mogelijke
casussen en stelt deze zelf voor. Meestal gaat dit over casussen, waar ze het zelf moreel
moeilijk mee hebben in de dagdagelijkse medische werkcontext. De reden dat men de
hulpverleners betrekt in de ethical rounds is dat de hulpverleners uit eerste bron hun
ervaring halen en dat zij sneller de belangrijke waarden herkennen. Door de casus te
bespreken in groep krijgt men ook de ervaringen en meningen van andere hulpverleners
die betrokken zijn bij de zorg van de patiënt (Centre for Research Ethics & Bioethics,
2012).
‘The CASES approach’ is één van de mogelijke modellen die gebruikt wordt in de
praktijk. Het is gecreëerd door ‘The National Center for Ethics in Health Care’ (Fox,
Berkowitz, et al., 2007). Het is gemaakt om de ethics consultants te leiden doorheen een
complex proces. Dit is een beperkt overzicht van het verloop (Integrated Ethics, 2012):
-
Clarify the consultation request
-
Assemble the relevant information
-
Synthesize the information
-
Explain the synthesis
-
Support the consultation process
Figuur 2: The CASES approach, Integrated Ethics (beperkt overzicht)
20
Aangezien dit model minder relevant is voor de Vlaamse en Nederlandse context, ga ik
hier niet verder op in, maar in de bijlage 1 is er een volledige versie van het model
aanwezig.
4.4.2. Ethisch overleg in Vlaanderen
In Vlaanderen overheerst voornamelijk de personalistische visie voor ethisch overleg.
Toch zijn er ook modellen te vinden die zich baseren op een combinatie van
verschillende modellen. Een voorbeeld hiervan is het stappenplan ethisch overleg UZ
Gent, samengesteld door het UZ Gent, in casu Geert Dewulf, gebaseerd op elementen
uit het Utrechtse model (zie 4.4.3.2.) en het ethisch overleg uit Leuven (o.a. Liégeois en
Anckaert) (S. Vercoutere, persoonlijke mededeling, 29 november 2011). Dit model
wordt hieronder verder besproken. Maar eerst wordt er dieper ingegaan op het ethisch
denkkader van het personalisme.
Het ethisch overleg uit Leuven wordt geïnspireerd door het ethisch denkkader van het
personalisme. In wat volgt, wordt kort verwoord wat het ethisch denkkader inhoudt,
gevolgd door een korte voorstelling van de structuur van het model.
Anckaert (2006, p. 19) gebruikt een metafoor om de nood van het ethisch denkkader te
verduidelijken:
Een vruchtbaar ethisch gesprek kan vergeleken worden met het bakken van een
wafel. Bij het bakken van een wafel heeft men twee dingen nodig: een wafelijzer
en deeg. Zonder wafelijzer behoudt men een slap papje, zonder deeg komt men
enkel tot gebakken lucht.
Hulpverleners zijn niet bezig met dingen maar met mensen (Anckaert & Marcelis,
2006). Hun visie heeft invloed op de zorg die ze verlenen. Een personalistisch
mensbeeld creëert de verwachting dat de zorg gericht is op de promotie van het
volwaardige mens-zijn (het lichamelijke aspect, het psychische aspect, het sociale
aspect en het existentieel religieuze aspect). Dit mensbeeld benadrukt het recht van elke
mens om zijn unieke persoon-zijn te beleven. De persoonlijke identiteit ontstaat door
mensen hun eigen verhaal te laten vertellen. Van hieruit weet de persoon wat men moet
doen. “Er ontstaat een perspectief voor het eigen handelen dat gericht is op het goede
leven met anderen in een concrete leefomgeving” (Ricoeur, 1990 in .Anckaert &
Marcelis, 2006, p. 23). Voor de hulpverlener is het van fundamenteel belang dat de
21
tussenmenselijke relatie een belangrijke plaats inneemt. Het is de taak van de
hulpverlener om samen met de patiënt de levensgeschiedenis te begrijpen en vorm te
geven. Zo spreekt men niet meer over autonomie, maar over relationele autonomie. De
keuzes die iemand maakt, vinden steeds plaats in een netwerk van relaties (Anckaert &
Marcelis, 2006).
Men kan het ethisch overleg gebruiken als een ‘ethische procedure’, waarbij ethisch
overleg gezien wordt als een procedure om een ethisch geladen probleem structureel op
te lossen. Hierbij bestaat het risico dat dit gebruikt wordt als gemakkelijkheidoplossing.
Men verwoordt dit als ‘gesloten’ gebruik van het model. Daarnaast bestaat de
mogelijkheid dat men dit ook kan gebruiken als ‘open’ en/of als een ‘communicatie
instrument’ (Anckaert & Marcelis, 2006).
Er zijn verscheidene modellen van ethisch overleg die geïnspireerd zijn op een
personalistische visie. Dit is een voorbeeld van een model dat men gebruikt in het H.
Hart-Ziekenhuis Roeselare-Menen vzw en binnen enkele voorzieningen van
ouderenzorg. Hiernaast is er ook een model ontwikkeld door prof. Liégeois, deze kan
men terug vinden in zijn werk ‘Waarden in dialoog: Ethiek in de zorg’ (2009).
Er zijn in het model vier momenten:
– Het verzamelen van de feiten: waarover gaat het?
– Het vergelijken van de feiten met de ethische waarden: waarom hapert er iets?
– Het komen tot een ethische keuze: hoe kunnen we een keuze maken en de situatie
veranderen?
– De implementatie van de keuze.
Figuur 3: Ethisch overleg gebruikt in H. Hart-Ziekenhuis Roeselare-Menen (beperkt
overzicht)
Volgens dit voorbeeldmodel wordt een casus benaderd vanuit verschillende
perspectieven, zodat er voldoende transparantie aanwezig is om de heersende waarden
te bekijken. Via discussie in de groep komt men tot het maken van een ethische keuze
om dan uiteindelijk de keuze eventueel te implementeren. Rond de mogelijke keuzes
kan men op een evaluatiemoment reflecteren aan de hand van enkele toetsingsvragen,
zoals bijvoorbeeld de regel van universalisering: “Kunnen wij op redelijker wijze
22
veronderstellen dat de meest verstandige mensen een gelijkaardige keuze zouden
maken?” (Anckaert & Marcelis, 2011, p. 51).
Het instrument voor ethisch overleg is handig om de vaak complexe situaties te
bespreken (Anckaert & Marcelis, 2011).
Het model dat men in het UZ Gent gebruikt, werd gedistilleerd uit de bestaande
modellen en gecombineerd tot wat voor Geert Dewulf, projectmedewerker ethiek van
2009 tot 2010, het best hanteerbare model leek voor het UZ Gent. Rond de ontwikkeling
hiervan is er geen literatuur terug te vinden. Daarom zal het bij mijn dataverzameling
belangrijk zijn om ook Geert Dewulf bij mijn respondenten op te nemen en hem rond
het bestaande model te bevragen. Het stappenplan bestaat uit acht stappen:
1. Benoemen van het probleem;
2. Benoemen van de feiten;
3. Benoemen van de emoties;
4. Benoemen van de waarden;
5. Benoemen van het ethisch probleem;
6. Afwegen van de waarden;
7. Afspraken i.v.m. de casus;
8. Afspraken i.v.m. visie en beleid.
Figuur 4: Ethisch overleg gebruikt in UZ Gent (beperkt overzicht)
Een volledige versie van dit model is terug te vinden in bijlage nummer 2.
4.4.3. Ethisch overleg in Nederland: moreel beraad
In Nederland is men langer bezig met moreel beraad dan in Vlaanderen. Dit is onder
meer af te leiden uit het aantal modellen die rond moreel beraad ontwikkeld zijn. In dit
onderdeel worden de belangrijkste modellen weergegeven. Manschot & Dartel (2009)
maken een onderscheid in de verschillende methodes. Zij maken een onderscheid tussen
de probleemgeoriënteerde methoden en de houdingsgeoriënteerde methoden. Onder de
probleemgeoriënteerde methoden vallen de Nijmeegse methode voor moreel beraad, de
Utrechtse methode voor structurering van ethische reflectie en de dilemmamethode.
Zoals het woord zelf zegt gaat men zich richten op het probleem en dan volgens een
bepaalde structuur verder werken om een oplossing voor het probleem te vinden.
Daarnaast heb je de houdingsgeoriënteerde methode en hieronder vallen: de Socratische
23
methode,
Casuistry
(leren
van
gemeenschappelijke
ervaring),
zorgethische
gespreksmodellen en de Hermeneutische benadering (op zoek naar verborgen
betekenissen).
Aan de basis van elk model liggen enkele gelijkaardige kenmerken ten grondslag (van
Nistelrooy, 2008):
-
Het is een echt gebeurde situatie;
-
De vraag naar het ‘goede’: ‘hoe moet ik handelen?’ Dit is een ethische vraag;
-
Betrokken teamgenoten willen het hebben over de ethische vraag;
-
Verwachting van een ethisch antwoord: een antwoord met wat is het goede om
te doen en waarom;
-
Verwachting van een ethisch antwoord waarbij de waarden en alternatieven
tegenover elkaar zijn afgewogen;
-
Als team samen zoeken en zich empathisch opstellen naar patiënt, familie,…
Figuur 5: overzicht gelijkaardige kenmerken moreel beraad
Van der Dam et al. (2011) stellen dat er geen beste methode is voor het organiseren van
ethische reflectie of moreel beraad.
Bij het uitvoeren van moreel beraad wordt verwacht dat men uitgaat van een
democratisch ideaalbeeld van besluitvorming. Met andere woorden, er zou geen
dominante hiërarchie aanwezig mogen zijn zodat elke aanwezige persoon zijn
perspectief rond het onderwerp kan uiten. (Manschot & van Dartel, 2009)
Het moreel beraad wordt meestal geleid door een gespreksleider die geen inhoudelijke
adviezen of oordelen geeft (Molewijk & Widdershoven, 2008). Zo zijn er
ethiekinitiatieven die de deelnemers eerder afhankelijker, onzekerder en passiever
maken in hun verwerking van morele vragen. Verder is het mogelijk dat de deelnemers
zich moreel be- en ver-oordeeld voelen, met mogelijk gevolg dat zij niet meer open
staan voor moreel beraad (Molewijk, 2009). De gespreksleider zou volgens Platinga et
al. (2012) moeten oefenen en ervaring opdoen om de competentie te ontwikkelen om
moreel beraad goed en open te kunnen uitvoeren in de praktijk. Ook emoties zijn van
groot belang in het voeren van moreel beraad, ze zijn verweven met de morele oordelen
en morele inzichten (Nussbaum, 1998 in .Molewijk, 2009). Emoties beïnvloeden het
moreel denken van mensen en een open dialoog is dus belangrijk bij het voeren van een
24
ethisch overleg. In een dialoog wordt het mogelijk om andermans denken te verkennen
en is het dus mogelijk om kritisch mee te denken (Molewijk & Widdershoven, 2008).
Er zijn drie niveaus van doelen van moreel beraad: casus, professional en
organisatiebeleid. Op het niveau van de casus gaat men via meerdere gezichtspunten de
casus verkennen en eventueel streven naar een antwoord of beslissing. Op het niveau
van professional gaat het om het ontwikkelen van de morele competentie. Op het laatste
niveau organisatiebeleid gaat het om de visie en gedragscode van de instelling, werken
aan de identiteit van de instelling (Molewijk, 2010).
Molewijk & Widdershoven (2008) maken duidelijk dat moreel beraad geen
wondermiddel of oplossing is, dus de vraag wordt gesteld wat het beste is, ondanks de
aanwezige nadelen.
Hieronder volgt een beknopt overzicht van een aantal bestaande modellen volgens
Manschot & Dartel (2009).
4.4.3.1. De Nijmeegse methode
De Nijmeegse methode is gecreëerd aan het Universitair Medisch Centrum St. Radboud
Nijmegen, als reactie op de opkomende ethische vragen op de werkvloer. Het is
praktisch niet altijd mogelijk om elke ethische vraag of probleem te bespreken via het
ethisch comité. Het is dus een hulpmiddel dat ontwikkeld is voor een meer
gestructureerd interdisciplinair overleg bij ethische problemen (Steinkamp, in
.Manschot & van Dartel, 2009).
Deze methode gebruikt concrete casuïstiek, waarvan de bespreking verloopt in 4
stappen. Als eerste wordt het morele probleem zo duidelijk mogelijk verwoord.
Daaropvolgend worden de feiten geïnventariseerd (verpleegkundig, medisch,…) en
geïnterpreteerd. Hierna worden er ethische argumenten opgebouwd om uiteindelijk een
verantwoorde beslissing te nemen. Bij bespreking van de casus wordt niet gekeken naar
het verzamelen van klinische gegevens zoals bij ‘clinical pragmatism’ (Fins et al., 1997
in .Manschot & Dartel, 2009). Men kijkt vooral naar het verwoorden en begrijpen van
morele intuïties en overtuigingen van de zorgverstrekkende hulpverleners. Het antwoord
van de ethische vraag komt niet ‘van buitenaf’ maar ‘van binnenuit’, vanuit het
gezamenlijke overleg.
25
In de bijlage 3 is er een overzicht weergegeven van het protocol van deze methode
volgens Steinkamp (Manschot & van Dartel, 2009).
4.4.3.2. De Utrechtse methode
De Utrechtse methode, die ontwikkeld is door de ethici van het Centrum voor Bioethiek en gezondheidsrecht van de universiteit van Utrecht, bestaat uit vijf stappen.
Deze zijn: verkenning, explicitering, analyse, afweging en de vraag: “Wat vloeit er
verder uit?” (Bolt & Kanne, p. 80 in .Manschot & van Dartel, 2009)
De in de bijlage 4 weergegeven methode is een afleidsel van de Utrechtse methode. De
reden voor dit vereenvoudigd model, is volgens Nistelrooy (2008), dat ze niet al te
moeilijk is en beperkt is in duur (50 minuten). Hierbij wordt vermeld dat er oefening
nodig is voor het uitvoeren van deze methode in de praktijk. Garantie voor het slagen
van een methode is er nooit. Het hangt af van de personen die de methode uitvoeren en
het bijhorende team. Ze moeten naar elkaar luisteren en hun eigen mening durven uiten.
4.4.3.3. Dilemmamethode
Hulpverleners
worden
vaak
met
dilemma’s
geconfronteerd.
Een
derde
probleemgeoriënteerde methode is de dilemmamethode. Een dilemma is een situatie
met mogelijkheden waarbij aan beide opties negatieve consequenties vast hangen en die
een dwingend karakter heeft, met andere woorden er moet een keuze gemaakt worden
(Graste, in .Manschot & van Dartel, 2009). Aan de andere kant is het dilemma ook een
aanknopingspunt om na te gaan welke waarden er hier meespelen. De dilemmamethode
kan helpen bij het verwoorden van de meespelende waarden en normen.
Binnen deze methode worden de normen en waarden gezien vanuit tenminste drie
perspectieven: de cliënt, de hulpverlener en de organisatie. Dit wordt ook de
verantwoordelijkheidsdriehoek genoemd.
Deze methode vertrekt vanuit een concreet ervaren dilemma en gaat naar de waarden en
normen die aan de basis liggen. Het doel van deze methode is via ethische reflectie
inzien dat er meerdere waarden en normen aanwezig zijn in het dilemma.
De structuur van de methode bestaat uit vier stappen. Eerst wordt gezocht naar het
concrete dilemma. Daaropvolgend worden de waarden en normen vanuit de
verschillende perspectieven vermeld. In de derde stap wordt er teruggekeerd naar stap
één en herbekijkt men de mogelijkheden. In de laatste stap maakt men een beslissing en
26
linkt men deze met de vermelde waarden en normen (Graste, in .Manschot & van
Dartel, 2009). In bijlage 5 is er de structuur van de dilemma methode.
4.4.3.4. De Socratische methode
De Socratische methode is de eerste houdingsgeoriënteerde methode. Deze is niet
primair gericht op het oplossen van het ethisch dilemma (Manschot & van Dartel,
2009). Bauduin (2009) stelt dat de Socratische methode een manier is om de deelnemers
van het moreel beraad hun opvattingen en handelingen voor anderen duidelijk en
transparant te maken en om deze te verantwoorden, om zo de professionele
normativiteit te versterken.
Door de persoonlijke inspanning rond een bepaalde kwestie of ethisch dilemma, kan
men een nieuw inzicht bereiken. Het nadenken over het ethisch dilemma moet nadenken
zijn over zichzelf, de eigen kennis en de eigen ervaring met betrekking tot het dilemma.
Dus het gaat enkel over zichzelf en niet over de meningen van anderen. De aanwezige
gespreksleider, met filosofische achtergrond, heeft de rol van vragensteller. Daarna
kunnen de mededeelnemers hun visie en argumenten aanbrengen. Hierna wordt er
gezocht wat de overeenkomsten zijn (Manschot & van Dartel, 2009).
Doorheen de tijd zijn er specifieke modellen ontwikkeld, gericht op de theorie en de
praktijk. Het model bestaat uit vier stappen:
-
Stap 1: Welke vraag kiezen we?
-
Stap 2: Wie heeft een voorbeeld waarin de uitgangsvraag centraal staat?
-
Stap 3: Hoe denken de anderen erover?
-
Stap 4: Waar zijn we het over eens?
Figuur 6: Socratische methode
Bij moreel beraad helpt de Socratische methode om te komen tot de kern van het ethisch
dilemma, de ethische perspectieven boven te halen en het verduidelijkt de motieven van
keuzes. Deze methode heeft ook een invloed op het teamwork en stimuleert bepaalde
gesprekstechnieken. Deze techniek is toepasbaar over verschillende niveaus van de
instelling (Bauduin, in .Manschot & van Dartel, 2009).
27
4.4.3.5. Casuistry
Casuistry of gevalsdenken is het ervaringsleren in de praktijk van de zorg. Het creëert
een collectief geheugen door de concrete situatie van goede zorg voor de toekomst vast
te leggen. Daarnaast zou het een corrigerende werking hebben tegenover de
gebruikelijke gespreksmethodes, voornamelijk de stappenplannen (van Dartel, in
.Manschot & van Dartel, 2009).
De ervaring is, zoals bij de Socratische methode, een belangrijk gegeven. Bij casuistry
gaat het om de morele waarde, die vanuit verschillende situaties wordt bekeken. Een
aanname is dat morele waarden moeilijk los te maken zijn van de individuele casus.
Hier wordt bekeken wat men kan leren uit andere ervaringen. Via het verkennen van de
verschillende situaties is er sprake van een bevordering (van Dartel, in .Manschot & van
Dartel, 2009).
Casuistry bestaat uit 8 punten:
-
Stap 1: Beschrijf de actuele morele probleemsituatie.
-
Stap 2: Geef aan welke waarden/principes/morele regels in het geding zijn bij de
actuele probleemsituatie.
-
Stap 3: Zoek een vergelijkbare probleemsituatie die als referentiekader kan
dienen bij de verheldering van de actuele situatie.
-
Stap 4: Beschrijf de vergelijkingscasus. Ga vervolgens met elkaar na hoe de
vergelijkingscasus wordt ingezet: als voorbeeld of als analogiecasus. Nagaan of
er een consensus is over de casus.
-
Stap 5: Vergelijk de actuele situatie met de vergelijkingscasus.
-
Stap 6: In welke richting gaan nu de conclusies?
-
Stap 7: Welke vergelijkingscasus kan eventueel nog helpen om de conclusies
aan te scherpen of te toetsen?
-
Stap 8: Wat is de eindconclusie in het licht van de vergelijking met eerdere
ervaringen?
Figuur 7: Casuistry
Het gebruik van casuistry in de praktijk is niet vanzelfsprekend stelt Dartel (2009). Er is
nood aan deskundige begeleiding bij het uitvoeren van deze methode. Een andere
voorwaarde is dat mensen van elkaar willen leren. Het is gewenst dat er een collectieve
28
teamgeest
aanwezig
is.
Men
moet
zich
ook
kunnen
baseren
op
vorige
gemeenschappelijke ervaringen. Casuistry zou tussen een uur en anderhalf uur duren.
Het is aangeraden om eerst ervaring te hebben met moreel beraad, alvorens men begint
met casuistry. Deze methode kan tevens gebruikt worden als aanvulling op andere
methodes van moreel beraad (van Dartel, in .Manschot & van Dartel, 2009).
4.4.3.6. Zorgethische gespreksmodellen voor de gezondheidszorg
Het zorgethisch gespreksmodel voor moreel beraad is voornamelijk gebaseerd op de
zorgethiek. Zorgethiek wordt vaak verward met ‘ethiek voor de verpleegkundigen,…’ al
is zorgethiek een breed ethisch perspectief op de kwetsbaarheid van relaties tussen
mensen (Verkerk 1997 in .Manschot & van Dartel, 2009). In tegenstelling tot de
‘oplossingsgerichte ethiek’, waar men zich meer gaat baseren op abstracte, algemeen
toepasbare regels en daardoor vaak vervalt in onpersoonlijke ethische reflectie, gaat
men zich in de zorgethiek richten op het meer concrete gegeven en focust men op het
unieke van de situatie. Het is dus voor de hulpverleners meer herkenbaar (van den
Hoven, Kanne & Mol, in .Manschot & van Dartel, 2009).
De gebruikte gespreksmethode is op een vrij eenvoudige manier georganiseerd. Toch
stelt Tronto (1993) dat iemand wel competenties nodig heeft, want iemand die
onvoldoende de zorgbehoeften van anderen waarneemt, blijft moreel in gebreke. Zorg
vraagt dus om een bepaalde deskundigheid. Er zijn twee zorgethische modellen
gecreëerd, het eerste is een waardenwerkinstrument en het tweede is een topografische
benadering.
Het waardenwerkinstrument gebruikt enkele waarden als uitgangspunt voor reflectie.
Deze zijn: betrokkenheid, verantwoordelijkheid, competentie en wederkerigheid.
Hierbij staat probleemanalyse meer centraal dan oplossingsgerichtheid. Een
consequentie van het gebruik van dit model is dat de visies rond zorgverlening en
professionaliteit worden gemotiveerd (van den Hoven, Kanne & Mol, in .Manschot &
van Dartel, 2009).
De topografische benadering schetst de aanwezige relaties die mensen met elkaar
onderhouden. Tijdens het in kaart brengen, wordt ook gevraagd wat de relatie juist
inhoudt en dus het impliciete expliciet te verwoorden. De topografische benadering kan
29
tot een andere visie op de ethische dilemma’s leiden (van den Hoven, Kanne & Mol, in
.Manschot & van Dartel, 2009).
Van den Hoven, Kanne & Mol (2009) stellen duidelijk dat zorgethiek meer is dan het
toepassen binnen een model. Het kan gebruikt worden voor meer reflectie over het
zorgethische gedachtegoed.
4.4.3.7. Hermeneutische benadering
Op de vraag naar wat goed is, is de hermeneutische benadering behulpzaam (Van der
Scheer, in .Manschot & Dartel, 2009). “De hermeneutiek richt op de interpretatie van
teksten, maar ook op de uitleg van gebeurtenissen en ervaringen” (Van der Scheer, in
.Manschot & Dartel, 2009, p. 153). Dit soort interpretaties of reflecties zorgt voor meer
inzicht in de complexe situaties. Algemeen richt hermeneutiek zich op interpretatie van
teksten maar ook op interpretatie van situaties.
De morele ervaring is het vertrekpunt van de hermeneutische ethiek. Op het ethisch
dilemma wordt er geen rechtstreeks antwoord gegeven. De dialoog is een belangrijk
gegeven om zo de interpretatie te verbreden (Van der Scheer, in .Manschot & Dartel,
2009). De analyse bestaat uit drie niveaus:
-
A: De manier waarop de casus wordt verteld;
-
B: De inhoud van het verhaal dat verteld wordt;
-
C: De sleuteltermen in het verhaal, de bouwstenen, een wereld van betekenissen
en de verhalen op zich.
Figuur 8: Analyse niveaus
De casus wordt als een tekst geïnterpreteerd. Hiervoor zijn de drie niveaus aangegeven
als handreiking om de reflectie te ontlokken. Het stimuleert reflectie op verschillende
fundamentele vragen. De duur van de interventie wordt vaak langdurig geïnterpreteerd.
Hiervoor beperkt men de interventie tot bepaalde delen om deze uit te voeren (Van der
Scheer, in .Manschot & Dartel, 2009). De hermeneutische benadering beperkt zich niet
tot vragen uit de primaire zorg, maar kan ook op andere vlakken toegepast worden,
bijvoorbeeld het al dan niet sponsoren van een bepaald project. Daarnaast is het
duidelijk dat de conclusies niet altijd en overal gelden en dus openstaan voor herziening
(Van der Scheer, in .Manschot & Dartel, 2009).
30
5. Onderzoeksvragen
Door middel van drie onderzoeksvragen wil ik elementen verifiëren, m.a.w. mogelijke
sterktes en zwaktes van bestaande modellen, die gebruikt kunnen worden om het
stappenplan of model van ethisch overleg in het UZ Gent te actualiseren en
aanbevelingen te formuleren voor het implementeren van het stappenplan in de praktijk,
rekening houdend met de concrete context en noden van UZ Gent. Aan de hand van
interviews van personen, werkzaam op het gebied van ethisch overleg, wil ik
onderzoeken wat de bestaande praktijken van ethisch overleg in Vlaanderen en
Nederland inhouden.
Mijn hoofdonderzoeksvraag is dus: ‘Welke elementen dienen aanwezig te zijn bij de
optimalisatie van het stappenplan of model van ethisch overleg in het UZ Gent,
rekening houdend met de concrete context van het UZ Gent?’ Om dit te kunnen
onderzoeken kan ik gebruik maken van volgende onderzoeksvragen.
Een eerste onderzoeksvraag is: ‘Hoe wordt met ethisch overleg in Nederland en
Vlaanderen gewerkt?’ Hierbij wil ik nagaan welke modellen in Nederland en
Vlaanderen gebruikt worden en of er moeilijkheden zijn bij het gebruik van ethisch
overleg.
Als tweede onderzoeksvraag kies ik voor een vergelijking in ethisch overleg in de
praktijk tussen Nederland en Vlaanderen. ‘Wat zijn de gelijkenissen en verschillen in de
manier waarop men ethisch overleg voert in Nederland versus Vlaanderen?’ Hierbij wil
ik nagaan wat de belangrijke elementen van ethisch overleg zijn, om deze vervolgens te
kunnen aanbevelen voor de mogelijke aanpassing van het model ethisch overleg in het
UZ Gent.
Bij de derde onderzoeksvraag wil ik nagaan: ‘Wat is de visie op ethisch overleg binnen
het UZ Gent?’ om zo elementen te onderzoeken die overeenstemmen met de visie
binnen het UZ Gent.
Door middel van deze drie onderzoeksvragen wil ik elementen verifiëren, m.a.w.
mogelijke elementen van bestaande modellen, die gebruikt kunnen worden om het
stappenplan of model van ethisch overleg in het UZ Gent te actualiseren aan de hand
van dit onderzoek, rekening houdend met de concrete context en noden van UZ Gent.
31
6. Onderzoeksdesign
In deze masterproef heb ik gekozen om ethisch overleg kwalitatief te onderzoeken. Dit
onderzoek gebeurt op een semigestructureerde wijze. In het onderdeel verantwoording
keuze verduidelijk ik de motivatie, vervolgens bespreek ik de procedure, daarna de
steekproef, de methodologie en tot slot de analyseaanpak.
6.1. Verantwoording keuze
Zoals vermeld in de keuze van relevante literatuur, is er nog niet zoveel literatuur rond
ethisch overleg beschikbaar. Het is me tijdens het literatuuronderzoek duidelijk
geworden dat een kwalitatief beschrijvend onderzoek zich eerder leent om dit
onderwerp te onderzoeken, dan een kwantitatief onderzoek, aangezien ethisch overleg
een afweging maakt van een bestaande tegenover een gewenste toestand en zo
betrekking heeft tot een zinsperspectief (Anckaert & Marcelis, 2011). Maso & Smaling
(1998) verwoorden dat kwalitatief onderzoek aangewezen is in situaties waar men wil
exploreren welke betekeniswereld er achter sociale processen, interacties, sociale
relaties, gedragingen, houdingen, gevoelens en ervaringen ligt.
Volgens Patton (2002) zijn er drie soorten kwalitatieve data, namelijk interviews,
observaties en documenten. Voor dit onderzoek heb ik er voor gekozen interviews af te
nemen van mensen die ervaring hebben met ethisch overleg. Dit wil ik doen aan de
hand van een semigestructureerd interview, waarvan ikzelf de vragen heb opgesteld en
afgetoetst. In eerste instantie heb ik een basisformat ontwikkeld. Vervolgens heb ik de
vragen geconcretiseerd, afhankelijk van de perso(o)n(en) die ik zou interviewen. Ik heb
gekozen voor een semigestructureerd interview, aangezien ik dan de mogelijkheid heb
om dieper door te vragen op verkregen informatie en toch gelijkaardige vragen te stellen
aan verschillende respondenten. Volgens Holloway & Wheeler (2010) spaar ik door
semigestructureerde interviews meer tijd dan bij open interviews, aangezien vragen
gerichter gesteld worden en er hierdoor minder overtollige informatie wordt verzameld.
Bij voorkeur heb ik steeds geprobeerd om persoonlijk een interview af te nemen in de
werkomgeving van de respondent. Omwille van praktische redeneren (vb. grote afstand,
niet mogelijk om een voor iedereen passende datum te vinden, …) was het niet altijd
mogelijk om een face-to-face interview te voeren. In samenspraak met de
desbetreffende respondent werd er dan gezocht naar een haalbaar alternatief, zoals
32
Skype, telefoon of e-mail. Twee respondenten hebben ervoor gekozen om het interview
samen te laten afnemen, waardoor ook één duo-interview heeft plaats gevonden.
Om een beter zicht te krijgen op de bestaande praktijk van ethisch overleg in het UZ
Gent, werd enerzijds een enkelvoudig interview afgenomen van de persoon die aan de
grondslag lag van ethisch overleg in het UZ Gent en anderzijds werd een focusgroep
afgenomen van de personeelsleden die momenteel rond ethisch overleg werken in het
UZ Gent. Een focusgroep is een interview van een kleine groep van mensen met
dezelfde ervaringen of velden van interesse (Holloway & Wheeler, 2010).
6.2. Procedure
Het boek van Manschot en van Dartel (2009) vormde de basis om te bepalen wie ik in
de steekproef zou opnemen. Op het einde van dit boek is er een hoofdstuk ‘over de
auteurs’, waarin een overzicht gegeven wordt van de auteurs van het boek, met
beschrijving van hun werkzaamheden op gebied van moreel beraad en hun
specialisaties. Via telefoon of e-mail heb ik enkele mogelijks interessante respondenten
gecontacteerd. Deze vorm van dataselectie heet ‘purposive sampling’, waarbij bewust
wordt na gegaan wie opgenomen zal worden in de steekproef (Polit & Beck, 2010).
Daarnaast werd ook gebruik gemaakt van ‘snowball sampling’, waarbij de
gecontacteerde respondenten zelf mogelijks andere geschikte respondenten, die voldoen
aan de inclusiefactoren, voorstelden (Polit & Beck, 2010).
Zoals bij verantwoording van de keuze reeds aangegeven, wordt er gebruik gemaakt van
een semigestructureerd interview, waarvan ik zelf de vragen heb opgesteld. Ik heb me
hiervoor gebaseerd op de probleemstelling en de onderzoeksvragen. Zo zijn er drie
basisformats opgesteld: één rond ethisch overleg in het algemeen, één specifiek voor de
focusgroep en één voor een interview rond invoer van ethisch overleg te Universitair
Ziekenhuis Gent.
Om de validiteit van mijn onderzoek te garanderen, heb ik verschillende respondenten,
zowel in Vlaanderen en Nederland, rond hetzelfde thema bevraagd. Dit heet ‘data
triangulatie’, wat volgens Polit en Beck (2010) het gebruik van verschillende
databronnen betekent, om zo de validiteit in een onderzoek te verhogen, aangezien men
zich niet op één bron focust, maar informatie uit verschillende bronnen verkrijgt.
33
In september 2012 kreeg ik de toelating van het Ethisch Comité UZ Gent om mijn
onderzoek rond ethisch overleg te voeren (bijlage 9). Alle respondenten dienen een
‘informed consent’ te tekenen, met hierop de vermelding dat hun naam in de
masterproef mag worden vermeld (bijlage 7). Alle interviews die niet via e-mail
(schriftelijk) werden afgenomen, werden met behulp van auditieve opnameapparatuur
geregistreerd en vervolgens woordelijk uitgetikt (verbatim), om deze daarna te kunnen
verwerken tijdens de analyse van het onderzoek.
Voor de verwerking van de interviews gebruik ik NVivo 10. Dit is een programma voor
verwerking van tekstuele en multimediale informatie (QRS International, 2012).
Er zijn enkele specifieke inclusie- en exclusiefactoren voor het selecteren van de
respondenten. Deze worden beschreven in het onderdeel steekproef.
6.3. Steekproef
De belangrijkste inclusiefactor is dat de respondenten op professioneel gebied actief
bezig zijn met ethisch overleg. Een andere inclusiefactor is dat de respondenten
werkzaam zijn in Vlaanderen of Nederland en dat zij de Nederlandse taal spreken, zodat
alle interviews in het Nederlands kunnen doorgaan. De belangrijkste exclusiefactor is
dat de respondent zich niet hoofdzakelijk met ethisch overleg bezig houdt.
Zoals vermeld in de procedure, heb ik mij voor de steekproefselectie in eerste instantie
gebaseerd op de auteurs die mee werkten aan het boek ‘In gesprek over goede zorg:
overlegmethoden voor ethiek in de praktijk’ (Manschot & van Dartel, 2009). Op basis
van de eerder besproken selectieprocedure, heb ik gekozen om volgende respondenten
in Nederland te bevragen: Hendrik De Vriese, Mariël Kanne en Norbert Steinkamp.
Nog een aantal andere mogelijke respondenten werden gecontacteerd, maar omwille
van diverse redenen, konden of wilden deze niet deelnemen. Omdat dit allemaal
Nederlandse respondenten zijn en ik in mijn tweede onderzoeksvraag een vergelijking
wil maken tussen Vlaanderen en Nederland, is het ook nodig om een aantal Vlaamse
respondenten te selecteren. Via de zoekmachine Google Scholar heb ik gezocht naar
mogelijke Vlaamse respondenten en kwam ik via deze weg in hoofdzaak bij de namen
van Axel Liégeois en Luc Anckaert. Opvallend is dat er via deze zoekmachine meer
namen naar voor komen van Nederlandse dan van Vlaamse respondenten.
34
Voorafgaand aan het afnemen van de interviews, heb ik voor het uittesten van de
vragenlijst een proefinterview afgenomen van Dominiek Gheysen. Uit het interview
bleek dat deze respondent zelf werkzaam is op het gebied van ethisch overleg.
Aangezien de inhoudelijke belangrijkheid van de data, heb ik deze respondent
toegevoegd aan mijn steekproef.
Om de visie van de personeelsleden van UZ Gent, die actief zijn rond ethisch overleg,
na te gaan heb ik een focusgroep van enkele stafmedewerkers van het ethisch comité
afgenomen. Deze zijn Denis Goeminne, Bert Vanderhaegen en Sofie Vercoutere. Op
deze manier kan ik antwoord bieden op de derde onderzoeksvraag: ‘wat is de visie op
ethisch overleg in UZ Gent’.
Aan de basis van ethisch overleg in UZ Gent was Geert Dewulf actief. Omwille van het
belang van de context waarin ethisch overleg ontstaan is, heb ik ook deze respondent
opgenomen in de steekproef.
Ik heb de volgende personen, gesorteerd volgens data van afname, geïnterviewd:
-
Dominiek Gheysen (BE) is pastoraal werker te Heilige Familie Kortijk;
-
Mariël Kanne (NL) is docent ethiek te HBO Utrecht, adviseur/coach,
onderzoeker en auteur;
-
Carla Kessler (NL) is universitair docent ethiek te Utrecht, lid ethische
commissie Diakonessen ziekenhuis te Utrecht;
-
Axel
Liégeois
(BE)
is
gewoon
hoogleraar
Faculteit
Theologie
en
Religiewetenschappen van KU Leuven, coördinator van de Onderzoekseenheid
Pastoraaltheologie;
-
Norbert
Steinkamp
(NL)
is
Clinical
Ethicist
Senior,
onderzoeker,
wetenschappelijk secretaris van de commissie ethiek ook en lid van de
onderzoekscommissie UMC St. Radboud ziekenhuis;
-
Luc Anckaert (BE) is docent ethiek, lid ethisch comité van het Heilig Hart
Ziekenhuis te Roeselare en lid van de ethische overleggroep binnen de
ouderenzorg van de verenigingen onder de naam triangel;
-
Dick Stap (NL) is geestelijk verzorger en ethicus aan de organisatie Zorgsaam;
-
Hendrik De Vrieze (NL) is geestelijk verzorger en ethicus aan de organisatie
Zorgsaam;
35
-
Froukje Weidema (NL) is werkzaam als promovenda implementatie van moreel
beraad aan het VUmc Amsterdam en programma- en gespreksleider moreel
beraad op GGNet;
-
Bert Molewijk (NL) is klinisch ethicus, senior wetenschappelijk onderzoeker en
programmaleider Moreel Beraad VUmc Amsterdam & associate professor
clinical ethics, Centre for Medical Ethics, University of Oslo;
-
Jan van der Wal (NL) is geestelijk verzorger op de dienst Geestelijke Verzorging
Pro Persona GGz Nijmegen;
-
Theodoor A.R. De Zwart Harpal (NL) is verpleegkundige, medisch ethicus te
Rijnstate Arnhem en docent ethiek en recht;
-
Sofie Vercoutere (BE) is stafmedewerker ethiek te UZ Gent, lid ethisch comité
UZ Gent;
-
Bert Vanderhaegen (BE) is hoofdaalmoezenier UZ Gent, lid ethisch comité UZ
Gent, bestuurslid;
-
Denis Goeminne (BE) is verpleegkundige, diensthoofd, lid ethisch comité UZ
Gent, loopbaanbegeleider en themacoach rond leiderschap, management en
coaching;
-
Geert De Wulf (BE) is selectieadviseur verpleging- en herplaatsingsbegeleider
in het UZ Gent;
-
Bart Hansen (BE) is coördinator gezondheidsethiek te Emmaüs en deeltijds
docent bio-ethiek aan de KU Leuven.
6.4. Methodologie
Als methodologie gebruik ik een semigestructureerd interview met open vragen. Op
deze manier verkrijg ik kwalitatieve data. Deze data zijn meer gedetailleerd, hebben
meer inhoud en zijn rijker in vergelijking met kwantitatieve data. Open vragen geven de
mogelijkheid om het perspectief van de persoon beter te begrijpen en verduidelijken de
kijk op hun visie en ervaring (Patton, 2002).
Aan de hand van de onderzoeksvragen heb ik een basisformat opgemaakt. In dit
basisformat vraag ik eerst algemene feiten met betrekking tot de persoon van de
respondent bijvoorbeeld de naam, functie, opleiding,… Daarna volgen een reeks vragen
die opgesteld zijn aan de hand van de onderzoeksvragen en peilen naar specifieke
informatie met betrekking tot de praktijk van ethisch overleg. Bij de eerste en tweede
36
onderzoeksvraag ga ik na welke ervaring men heeft op gebied van ethisch overleg,
welke modellen men gebruikt en wat hun motivatie hiervoor is.
Voor de derde onderzoeksvraag heb ik een focusgroep opgesteld om na te gaan wat de
visie op ethisch overleg is binnen het UZ Gent.
De interviews hebben een geplande duur van één uur. Binnen de vooropgestelde tijd
probeer ik al vooropgestelde vragen aan bod te laten komen.
6.5. Analyse
De verzamelde kwalitatieve data worden verwerkt met behulp van NVivo 10. Met dit
computerprogramma kun je de onverwerkte informatie structureren (QRS International,
2012). Aan de hand van de onderzoeksvragen en de uitgetypte interviews is er een
boomstructuur gemaakt. De interviews worden gecodeerd in Nvivo 10 en aan de hand
van de boomstructuur uitgeschreven in het volgende onderdeel resultaten.
37
7. Resultaten
In dit onderdeel worden per onderzoeksvraag de resultaten geformuleerd. In de eerste
onderzoeksvraag wordt er gekeken naar hoe er wordt gewerkt met ethisch overleg in
Nederland en Vlaanderen. In de tweede onderzoeksvraag ga ik op zoek naar de
verschillen en of gelijkenissen in visie, modellen en praktijken tussen Vlaanderen en
Nederland. In de derde en laatste onderzoeksvraag ga ik na wat de visie van UZ Gent is.
Omwille van respect voor de individuele respondenten en om een minimum aan
anonimiteit te garanderen, kies ik ervoor om alle respondenten willekeurig een cijfer te
geven. 1 tot 8 zijn respondenten die werkzaam zijn in België en 9 tot 17 zijn
respondenten die werkzaam zijn in Nederland.
Aan de hand van de structuur van de codeboom, gemaakt bij het coderen van de
interviews in Nvivo, bespreek ik de resultaten in dit gedeelte. Zoals aangegeven in de
theoretische basis zijn er verschillen in de gebruikelijke terminologie, vooral
gelokaliseerd in Vlaanderen versus Nederland. Om zo getrouw mogelijk de resultaten
weer te geven, zal ik gebruik maken van de terminologie die de respondenten zelf
gebruiken.
7.1 Onderzoeksvraag 1: Ethisch overleg in Nederland en
Vlaanderen anno 2012
De eerste onderzoeksvraag is: ‘Hoe wordt met ethisch overleg in Nederland en
Vlaanderen gewerkt?’ Tijdens de interviews kwamen volgende zaken aan bod:
aanleiding gebruik ethisch overleg, casussen, rol van de gespreksleider, gevolgd door
een groot deel over ethisch overleg zelf (doel, effect, meetbaarheid resultaten, groep,
modellen, moeilijkheden en voorbereiding ethisch overleg). Vervolgens worden ook
reactie van het personeel, de verhouding tussen praktijk en theorie behandeld en een
onderdeel over waarden.
Er wordt voornamelijk de term ‘ethisch overleg’ gebruikt. Enkel indien het een concrete
situatie uit Nederland betreft, waarin de respondent duidelijk de term ‘moreel beraad’
gebruikt, wordt deze term gebruikt.
38
7.1.1 Aanleiding gebruik ethisch overleg
Alle respondenten geven aan dat er nood is aan ethisch overleg op de werkvloer. Er is
een duidelijke vraag voor ethisch overleg, vertrekkend vanuit de praktijk naar het hoger
kader. Er is dus sprake van een bottom-up vraag of aanleiding voor ethisch overleg.
Zoals respondent 12 het verwoordt: “Moreel beraad begint bij de behoefte van mensen
die met dilemma’s geconfronteerd worden”. Het personeel verwoordt de behoefte aan
ethisch overleg op verschillende manieren. De respondenten geven aan dat het personeel
niet weet hoe ze dienen om te gaan met rotgevoelens, frustraties, moral distress,…, die
zij ervaren wanneer zij bijvoorbeeld orders van artsen moeten uitvoeren, waarbij zij zelf
een ethisch dilemma ervaren. Ze moeten m.a.w. een order uitvoeren, waarvan zij zelf
het gevoel hebben dat het niet correct is of waarvan zij menen dat het anders beter zou
zijn. Alle respondenten geven aan dat de verpleegkundigen of andere zorgverleners op
de werkvloer een duidelijke nood ervaren om met artsen en andere teamleden in overleg
te gaan rond deze ethische dilemma’s.
Anderzijds geven bijna alle respondenten ook de andere richting van de vraag of
aanleiding weer, namelijk de top-down richting, waarbij het initiatief ook vanuit de
directie kan komen. Bijvoorbeeld volgens respondent 1 introduceert de directie een
mogelijk model voor ethisch overleg, met de bedoeling het personeel ethisch gevoeliger
te maken.
Uit de interviews blijkt dat er dus sprake is van een wisselwerking tussen top-down en
bottom-up. Zowel van onder- als van bovenaf komt er een vraag naar ethisch overleg.
Respondent 12 maakt een vergelijking met een schaarbeweging: “Nou ja, het grijpt in
elkaar. Ik denk dat het een schaarbeweging is. Aan de ene kant moet er van de
onderkant af een brandend probleem zijn, zodat men de noodzaak ziet van “Hier
moeten we iets mee” en wij doen zelf iets fout als we hier niets mee doen. En aan de
andere kant moet er ook van boven af iets structureel gebeuren. Zo knipt de schaar”.
Respondent 2 vermeldt dat zorgethisch getinte vragen niet besproken worden in het
ethisch comité, aangezien de ethische commissie in het ziekenhuis vraaggestuurd werkt
en dus de vragen van de werkvloer afwacht. Deze vragen komen meestal van artsen,
waardoor het ethisch overleg zich vooral afspeelt tussen de artsen en het ethisch comité
en waardoor het personeel op de afdeling weinig betrokken wordt. Toch melden enkele
39
respondenten dat er zich geleidelijk aan een verschuiving aan het voltrekken is van de
bespreking van ethische casussen in het ethisch comité naar de bespreking hiervan op de
werkvloer. Respondent 11 geeft enkele kritische opmerkingen bij het gebruik van een
ethisch expert voor het oplossen van morele dilemma’s, zoals men in Amerika doet.
Daar gaat een ethisch expert, van buitenaf, ethisch advies geven aan het team, dat zelf
niet betrokken wordt bij het zoeken naar een oplossing voor het probleem, waardoor het
team mogelijks moeite heeft met de acceptatie van het advies en er evenzeer geen
leerproces plaatsvindt binnen het team, waardoor het team zelf niet de kans krijgt om
goede redenen voor ethische probleemhantering te ontdekken of te ontwikkelen.
Bovendien geven de meeste respondenten aan dat het belangrijk is om ethisch overleg te
laten groeien vanuit de concrete praktijk van het ziekenhuis, de instelling of dienst, waar
zij werken, zodat de implementatie van ethisch overleg zinvol is voor de mensen die er
werken. Ook de (persoonlijke) ervaringen van de respondenten hebben ertoe
bijgedragen
hoe
ethisch
overleg
vorm
gekregen
heeft
op
een
bepaalde
afdeling/werkplaats.
Verscheidene respondenten verwoorden dat de vraag naar ethisch overleg versterkt
wordt doordat er tegenwoordig vaker verschillende disciplines en verschillende
(werk)culturen op de werkvloer gaan samenwerken. Wanneer verschillende disciplines
gaan samenwerken, wat interdisciplinair samenwerken genoemd wordt, gaat elke
zorgverstrekker de casus vanuit zijn discipline of invalshoek benaderen, dit kan leiden
tot miscommunicatie en verschillende meningen rond het belang van bepaalde waarden.
Respondent 11 vermeldt dat er ook steeds meer patiënten met een andere culturele
achtergrond verblijven, waardoor je maatschappelijk gezien rekening moet houden met
deze culturele verschillen en er dus op de werkvloer een klimaat ontstaat waarin de
behoefte bestaat om over deze culturele en morele aspecten in dialoog te gaan.
Bovendien vermeldt respondent 17 het belang van autonomie van patiënten: “patiënten
willen zelf kiezen wat ze doen”, wat bij de zorgverstrekkers mogelijks tot morele vragen
leidt.
Het gebruik van ethisch overleg verspreidt zich, om het met de woorden van respondent
2 te zeggen, zoals paddenstoelen doorheen de zorgsector. In Nederland wordt moreel
beraad ook bijvoorbeeld gebruikt om zich te onderscheiden van andere ziekenhuizen op
de gezondheidsmarkt. De actualiteit speelt ook een rol in het gebruik van ethisch
40
overleg. Volgens respondent 12 kwam er meer aandacht voor waarden en normen door
de aandacht ervoor van minister-president Balkenende. Ook actuele thema’s zoals
euthanasie, abortus,… hebben de vraag naar ethisch overleg op de werkvloer versterkt.
Respondent 15 vindt het gebruik van ethisch overleg een “morele verantwoordelijkheid
van de professional en van het instituut dat ze zelf morele expertise opbouwen om te
leren omgaan met ethische vraagstukken. Dat is een vraag volgens mij en als instelling
ben je daar ook voor verantwoordelijk”. Dit citaat vat het belang samen van gebruik te
maken van de concrete context van de instelling en van het betrekken van alle
verantwoordelijken bij de ontwikkeling van moreel beraad op een afdeling.
7.1.2 Gebruik van casussen
Alle respondenten gebruiken enkel non-fictieve casussen voor ethisch overleg.
Respondent 14 motiveert dit zo: “Nooit - absoluut nooit – fictieve casuïstiek. Als het niet
daadwerkelijk aan ervaringen verbonden is, dan heeft erover spreken geen zin. Dan
wordt er in abstracte zin geleerd. Dat kan heel zinvol zijn, maar tenminste niet binnen
de context waarin wij het moreel beraad faciliteren, en ook niet binnen de
uitgangspunten van de wijze waarop wij moreel beraad vormgeven.” Volgens enkele
respondenten is het enerzijds mogelijk om de casus te bespreken via ethisch overleg om
tot een beslissing te komen en is het anderzijds ook mogelijk om op die wijze een
beslissing te evalueren.
De casus, die bij ethisch overleg gebruikt wordt, dient volgens de respondenten uit
eerste hand te komen van iemand uit het team. Heel wat respondenten benoemen de
persoon, die de casus aanbrengt, als de casuseigenaar. Zij verwachten van de
casuseigenaar dat hij openstaat om vrij informatie te geven over de casus en dat hij de
casus schriftelijk voorbereidt. Het is ook de casuseigenaar die de morele vraag bepaalt.
Volgens verschillende respondenten is het best dat de casus niet te lang is om er
concreet mee aan de slag te kunnen gaan. Tijdens het overleg wordt op het team vaak
openlijk over de casus gesproken, maar nadien wordt de casus anoniem gerapporteerd.
Meerdere respondenten gebruiken bepaalde criteria om een casus geschikt te achten
voor ethisch overleg. De belangrijkste elementen die hierbij naar voor komen, zijn dat
er een ethisch element aanwezig is, dat de casus uit eerste hand komt en dat hij nonfictief is. Respondent 11 filtert de casussen om te voorkomen dat men niet bij het
41
kleinste probleem een ethisch overleg verwacht, aangezien dit een enorme
tijdsinvestering is. Ook enkele andere respondenten geven aan dat de vraag of het
probleem dat zij ontvangen vaak een praktisch of communicatief probleem is en het niet
de bedoeling is dat deze problemen opgelost worden op een ethisch overleg.
7.1.3 Rol van de gespreksleider
De persoon die het ethisch overleg leidt, krijgt verschillende benamingen. Enkele
respondenten gebruiken de term gespreksleider, anderen procesbegeleider en nog andere
gebruiken de term facilitator. Hoewel de respondenten een andere term hanteren,
schrijven zij de leider van het gesprek een gelijkaardige rol toe. De taak of de rol van
deze ‘gespreksleider’ bestaat voornamelijk uit het erover waken dat alle elementen die
besproken dienen te worden naar voor komen, dat de stappen goed worden gevolgd, dat
alle verschillende perspectieven aan bod komen, dat kritische vragen gesteld worden,...
Respondent 9 maakt hierbij een link met Socrates: “Dan denk ik aan wat Socrates over
zichzelf zei, die hoorsrol, en af en toe die prikjes, dat doe ik ook af en toe. Als ik het
gevoel heb dat mensen op één lijn zitten te denken, dan probeer ik ze door dit soort
opmerkingen en vragen, eventjes uit de tent te lokken om zo een ander
perspectievenbeeld te krijgen.” Respondent 11 gebruikt de term ‘ethisch-inhoudelijk
facilitator’ voor de gespreksleider. Hiermee benadrukt deze respondent het ethisch
element dat de gespreksleider ook blijvend in de kijker dient te houden.
Verschillende respondenten werken met twee gespreksleiders bij het voeren van ethisch
overleg. De ene persoon voert het ethisch overleg, terwijl de andere persoon zich meer
op de achtergrond houdt en het geheel observeert. Deze tweede persoon staat de eerste
gespreksleider ook bij in nood en geeft na het ethisch overleg feedback.
Respondent 15 maakt een kritische opmerking in verband met de rol van de
gespreksleider. Deze kan, volgens de respondent, niet neutraal zijn, aangezien deze zelf
ook een bijdrage levert aan het ethisch overleg. Respondent 15 merkt wel op dat de
gespreksleider zich terughoudend moet opstellen tegenover het inmengen in de
inhoudelijke discussie.
Enkele respondenten vinden dat iedereen theoretisch gezien gespreksleider kan worden,
mits eerst wat opleiding, inzicht in groepsdynamica en zoals de respondent 15 het
verwoordt: “Dat je het lef hebt om mensen met een grote status te onderbreken”. Het is
42
volgens enkele respondenten de verwachting dat het ziekenhuis of de organisatie zelf
instaat voor het uitvoeren van ethisch overleg, zodat zij dus niet steeds de universiteit
dienen te contacteren. Deze respondenten menen dat het belangrijk is dat enkele
personen in het ziekenhuis of de organisatie dus ook in staat moeten zijn om de rol van
gespreksleider op zich te nemen.
In tegenstelling tot de andere respondenten, vindt respondent 3 dat een ethicus
gespreksleider moet zijn, om op die manier de ethische prikkel in het denkmodel te
verhelderen. Deze respondent geeft wel aan dat dit praktisch niet altijd mogelijk is,
omdat er te weinig ethici zijn, die zich in het ethisch overleg engageren.
7.1.4 Model: Ethisch overleg
Doel
Het doel van ethisch overleg wordt door de respondenten verschillend verwoord. De
respondenten melden dat er verschillende doelen voor ethisch overleg zijn, maar in het
algemeen gaat ethisch overleg niet zozeer om een concrete oplossing voor het moreel
probleem, maar wel over het in team bespreken van het moreel dilemma of om het in de
woorden van respondent 1 te zeggen: ‘In die zin is het resultaat niet zo belangrijk, maar
wel dat ze het denkproces eigen maken.’ Het doel is hierbij dat de teamleden elkaar
beter begrijpen in het maken van keuzes en dat ze elkaars motivatie en keuze leren
respecteren. Een voorbeeld hierbij is dat verpleegkundigen vaak opdrachten moeten
uitvoeren van artsen en zelf niet begrijpen waarom ze dit moeten doen. Via ethisch
overleg kunnen ze in dialoog gaan en kunnen ze begrijpen waarom de arts een bepaalde
keuze maakt. Respondent 1 merkt op dat het antwoord op het ethisch overleg relatief is,
aangezien hetzelfde ethisch overleg met andere mensen een ander antwoord zou geven,
omdat de heersende waarden en normen een belangrijke rol spelen. Enkele
respondenten benadrukken het belang van respect, waarbij de teamleden open staan
voor andere perspectieven en respect kunnen tonen voor de gemaakte keuze.
Een ander doel is dat de teamleden meer in staat zijn om te reflecteren en/of transparant
worden in het maken van keuzes, om op die manier zelf ethisch verantwoorde keuzes in
de praktijk maken.
Naast het procesmatige belang van ethisch overleg, wordt er tijdens de interviews, ook
aandacht besteed aan het in team zoeken naar een optie of keuze om met het ethische
43
dilemma om te gaan. Hierbij weegt men de spelende waarden van de casus aan elkaar
af, om zo de beste verhouding tussen deze waarden te bekomen.
Eén van de respondenten maakt een andere indeling van de doelen voor ethisch overleg.
Deze respondent, respondent 15 geeft aan dat er vier verschillende doelen op vier
niveaus zijn: casusniveau, professioneel niveau, teamniveau en instellingsniveau. Het
doel op casusniveau is consensus bereiken over de casus, inzicht in de casus bekomen
of tot een onderbouwde beslissing komen. Op professioneel niveau is het doel dat de
persoon beter kan omgaan met morele stress, dat de persoon zich beter kan uiten of dat
de persoon herkent welke situatie of context ethisch geladen is. Respondent 15 benoemt
dit als de morele competentiegroei, waarmee de respondent bedoelt dat men kan groeien
in het herkennen en verwoorden van ethisch geladen situaties of contexten. Op
teamniveau is het doel van ethisch overleg dat het team beter kan samenwerken, beter
met kritiek kan omgaan (volgens de respondent 15 is dit een heel belangrijk punt), beter
feedback kan ontvangen en beter een dialoog kan voeren in plaats van een discussie. Als
laatste doel is er het doel op instellingsniveau, waarbij de groep een beleid voor de
organisatie of afdeling wil ontwikkelen rond hetgene dat besproken wordt in het ethisch
overleg. Respondent 15 stelt dat in ethisch overleg niet alle doelen steeds moeten
worden behaald.
Effect van ethisch overleg
Het effect of resultaat van ethisch overleg is volgens verschillende respondenten niet
onmiddellijk waarneembaar op de werkvloer, maar de meerderheid van respondenten
geeft aan dat men na verloop van tijd verschillen in de dagdagelijkse praktijk kan
waarnemen. Respondent 1 spreekt van een evolutie, een proces van ethisch overleg,
waarin men geleidelijk moet groeien. Respondent 8 zou daartegenover niet spreken van
een evolutie, maar wel van het bekomen van verschillende effecten, zoals het meer
stellen van vragen, het open staan voor de mening van iemand anders of het meer
accepteren van de mening van de collega. Bij de respondenten wordt vooral het
procesmatige benadrukt of zoals respondent 1 zegt: “Ik ben sowieso meer voor het
procesmatig, conceptueel denken, dan voor het rigide stereotype, gesloten denken”.
De respondenten benadrukken voornamelijk effecten of resultaten bij het personeel.
Respondent 14 gebruikt de term morele sensibilisering: ‘routines worden momenten van
bezinning: is dit inderdaad wel het juiste, op het juiste moment en in de juiste mate?’
44
Andere respondenten vullen aan dat ethische dilemma’s gemakkelijker bespreekbaar
worden, dat ethisch overleg helpt om betere onderbouwde beslissingen te nemen en om
argumenten beter te verwoorden, dat de samenwerking door ethisch overleg beter
verloopt, dat het personeel zich beter ondersteund voelt, dat er minder stress ervaren
wordt bij meningsverschillen, dat men zich meer bewust wordt van ethische dilemma’s,
dat men meer bereid is tot aanpassing van het beleid, dat men meer respect voor elkaar
toont, dat men meer de visie van de patiënt kan integreren, …
Slechts een minderheid van de respondenten geeft een effect aan bij patiënten. Deze
effecten resulteren voornamelijk op het gebied van de kwaliteit van de zorg, maar dit is
volgens de respondenten moeilijk te meten. Respondent 15 vertelt dat er weinig zicht is
op wat ethisch overleg voor de patiënt betekent, aangezien de meeste effectonderzoeken
zich situeren op personeelsniveau en niet op patiëntenniveau.
Respondent 15 geeft ook aan dat er enkele nadelen zijn van ethisch overleg. Zo
verplaatst men het probleem om dit te bespreken tijdens het ethisch overleg, omdat men
op het moment zelf weinig zicht heeft op wat ethisch dilemma of probleem voor de
patiënt betekent. Respondent 14 geeft nog een ander nadeel: “Een nadeel is dat de
moreel beraden zoals wij die doen, [kan] soms veeleisend zijn voor de deelnemers,
omdat we doorlopend die dialoog centraal stellen. Voor sommige deelnemers is dat niet
altijd plezierig”. Ethisch overleg kan dus ook een extra werkdruk voor het personeel
betekenen.
Meetbaarheid resultaten
De meerderheid van de respondenten benadrukken dat het ethische aspect van ethisch
overleg niet statistisch te meten is. Om ethisch overleg te kunnen kwantificeren kan men
zich richten op enkele indicatoren, zoals de hoeveelheid ethisch overleg die gevoerd
wordt, het aantal en het verloop van fixaties,...
Respondent 2 vermeldt dat het ethische aspect van ethisch overleg enkel a.d.h.v.
kwalitatieve methoden meetbaar is. Toch vinden meerdere respondenten dat ook het
ethische aspect kwantitatief meetbaar zou kunnen zijn en zij uiten hun interesse naar dit
soort onderzoek rond ethisch overleg. Zo vindt respondent 15 dat ethisch overleg in
positivistische zin meetbaar is om bijvoorbeeld moral distress te kwantificeren.
45
Toch delen zeker niet alle respondenten deze mening. Respondent 12 vindt het onzin
om het effect van ethisch overleg meetbaar te maken: ‘En alles moet steeds meer
gekwantificeerd worden, dat kan natuurlijk wel, maar als wij natuurlijk de aantallen
moreel beraad zouden gaan turven, zegt dat dan iets over het ethisch gehalte van de
organisatie? Ik denk het niet’. Respondent 11 geeft bovendien aan dat het heel erg
moeilijk is om resultaten van ethisch overleg te meten: “Het is heel erg afhankelijk van
welke parameters je gebruikt, van wat je verstaat onder meetbaarheid. Moreel beraad is
zeker heel moeilijk, of, het meten van het succes van een moreel beraad is heel moeilijk
te vergelijken met bijvoorbeeld het meten van een farmacologische interventie”.
Respondent 14 vermeldt dat de resultaten van onderzoek naar ethisch overleg
procesmatig van karakter zijn: “Overigens, ook verbetering van kwaliteit van zorg is
uiteraard geen meetbaar resultaat en valt niet causaal te verbinden aan een instrument
als moreel beraad. Er is mijns inziens geen onderzoeksopzet te bedenken waarin andere
variabelen geen rol spelen, zoals bezetting, wijze van leidinggeven, samenstelling van
een team, teamsfeer, doelgroep van cliënten etc., etc., etc. om een vergelijk te kunnen
maken tussen twee teams met en zonder moreel beraad, bijvoorbeeld.”
Groep
De meerderheid van de respondenten spreekt van een ideale groepsgrootte wanneer er 6
tot 15 personen aan het overleg deelnemen. De doelgroep of selectie van personen die
aanwezig zijn op het ethisch overleg, is afhankelijk van de casus. Alle hulp- en
zorgverleners, die betrokken zijn bij de casus zijn best aanwezig. De doelgroep kan
enerzijds het team zijn, maar kan ook, volgens respondent 14, de raad van bestuur of de
directie van de organisatie zijn. De doelgroep is, volgens alle respondenten, best
interdisciplinair, maar dat is niet steeds mogelijk of haalbaar, omwille van bijvoorbeeld
een drukke agenda of context gebonden factoren, zoals het voorbeeld dat respondent 12
aanhaalt waarin de arts nog steeds de eindverantwoordelijkheid draagt en daardoor
misschien nog heel weinig geneigd is om een ethisch overleg te voeren. Interdisciplinair
ethisch overleg, waarbij verschillende disciplines samen in dialoog gaan, wordt door de
meerderheid van de respondenten als meer verrijkend gezien: “een homogene groep
veroorzaakt minder reflectie dan een heterogene groep (respondent 15)”.
Verder geven enkele respondenten het belang van gelijkwaardigheid tijdens het ethisch
overleg weer. Respondent 12 spreekt van een vorm van emancipatie en empowerment
46
van verpleegkundigen en artsen: “Een arts zegt dan: Nou jullie zien die patiënt, jullie
zien beter dan ik wat er met die patiënt gebeurt. Ik zie de patiënt 5 minuten, jullie zien
hem de hele week. Ik kan onmogelijk inschatten wat alle symptomen heel precies
inhouden". Het personeel gaat door middel van ethisch overleg beter als team
samenwerken. Volgens enkele respondenten is deze emancipatiebeweging ook te
verklaren door de grotere aanwezigheid van meer vrouwelijke artsen en door het feit dat
de onderlinge afstand (verpleegkundige – arts) kleiner wordt, doordat jonge artsen zich
meer toegankelijk opstellen. Toch stelt respondent 11 dat het gewicht van de
argumenten afhankelijk is van wie de argumenten aanbrengt (bijvoorbeeld: student
versus een professor), al blijkt dit afhankelijk te zijn van het team.0 Meerdere
respondenten verwoorden het probleem van ongelijkwaardigheid van posities bij het
verwoorden van waarden, als morele hiërarchie. Respondent 11 meent dat er binnen het
team een cultuur kan ontwikkeld worden, zodat iedereen evenwaardig is en gehoord
moet worden. Enkele respondenten benadrukken dat iedereen in het ethisch overleg dan
wel gelijkwaardig is, maar elke professional heeft zijn eigen expertise of ‘knowhow’.
Modellen
KEUZE MODEL
Er worden veel verschillende modellen gebruikt in Nederland en Vlaanderen. De keuze
van het model is volgens enkele respondenten afhankelijk van het ziekenhuis waarin het
ethisch overleg wordt gebruikt en de afdeling waarop het wordt gebruikt. De
respondenten geven aan dat de keuze van het gebruikte model voornamelijk voortkomt
uit de aanwezigheid van een ontwikkeld model in de omgeving. Zo gaan ziekenhuizen
en instellingen in de buurt van Utrecht vooral gebruik maken van het Utrechtse model,
aangezien dit model daar enerzijds ontwikkeld en gepromoot werd en anderzijds omdat
artsen het model aangeleerd krijgen in hun opleiding aan de universiteit.
Daarnaast heeft ook de afdeling invloed op de keuze van het model. Afhankelijk van het
doel van het ethisch overleg op de afdeling en de noden van de afdeling zelf, gaat men
op zoek naar een model dat men kan gebruiken om het ethisch overleg te voeren.
Respondent 13 geeft het voorbeeld dat men op de afdeling psychiatrie eerder de
dilemmamethode en de Utrechtse methode gaat gebruiken, aangezien men op deze
afdeling meer werkt rond de waarden, zichtpunten en evaluaties van alle betrokkenen
rond de casus. Op een andere afdeling gebruikt het team meestal de Nijmeegse methode
om aan een directe oplossing te werken, omdat men op deze afdeling meer nood heeft
47
aan een directe oplossing voor morele problemen. Zo geeft respondent 13 het volgend
voorbeeld: “Op een afdeling oncologie, waar een beslissing moet volgen van wat
moeten we hier doen in een behandeling, dan is de Nijmeegse methode hier principieel
wat strakker gericht op “Ja, dat is hier de autonomie van de patiënt, dat is goede zorg
en wat voor spanningsveld brengt dit met zich mee?””. Eén respondent (12) benadrukt
dat het verhaal steeds centraal dient te staan en niet het correct volgen van de stappen.
Deze respondent vindt het dus niet noodzakelijk dat steeds hetzelfde model op een
afdeling strikt gevolgd wordt, maar vindt dat men flexibel moet inspelen op de
behoeften van de casus.
Enkele respondenten maken een indeling tussen oplossingsgerichte en houdingsgerichte
methoden. De Utrechtse, Nijmeegse methode en de dilemmamethode worden gezien als
oplossingsgericht en/of probleemgericht. In de oplossingsgerichte of probleemgerichte
methoden staat een concreet probleem centraal, waarop het team een antwoord moet
vinden. Bij de houdingsgerichte methoden is de visie rond een onderwerp belangrijk.
Respondent 9 geeft hier een voorbeeld van: “Hoe kijken wij naar geestelijke
gezondheidszorg”. Om een antwoord te kunnen bieden op deze vraag, werd de
Socratische methode door Dorine Bauduin ontwikkeld. Deze methode werd volgens
respondent 9 aangepast om te voldoen aan de behoefte van de gebruikers (vb. beperkt
tijd). Respondent 15 staat echter kritisch ten opzichte van de opdeling van modellen in
probleemgerichte en houdingsgerichte methodes, aangezien elementen van de
houdingsgerichte methoden ook kunnen gebruikt worden bij het oplossingsgericht
werken en omgekeerd. Respondent 15 vindt bijvoorbeeld dat de dilemmamethode ook
werkt aan de morele competentie, wat eigenlijk een element van houdingsgerichte
methode is.
Overzicht gebruikte modellen
De respondenten geven een tiental verschillende modellen en modelafleidingen aan, die
zij gebruiken tijdens het voeren van ethisch overleg. In wat hieronder volgt, worden de
belangrijkste elementen van deze modellen en modelafleidingen besproken.
De hoofdelementen, die in de verschillende modellen van ethisch overleg aanwezig zijn,
zijn volgens respondent 15: de casusvoorstellen, de analyse van de casussen, het
afwegen van de waarden en normen van de casus, het komen tot een consensus en
uiteindelijk de gemaakte afspraken in actie omzetten.
48
Enkele respondenten geven aan in hun organisatie gebruik te maken van meerdere
modellen. De keuze van de te hanteren modellen, hangt volgens de meeste respondenten
in de eerste plaats af van het doel en de doelgroep, maar enkele respondenten geven ook
aan dat het belangrijk is om bij het voeren van ethisch overleg niet steeds hetzelfde
model te gebruiken: “We dachten als we aan ethiek doen in ziekenhuizen is het
belangrijk dat de mensen niet dogmatisch alleen maar één methode krijgen. Dat vind ik
als ethicus een risico, dat alle medewerkers in het ziekenhuis denken aan ethiek doen
dat is een dilemmamethode. Terwijl op veel andere manieren kun je aan ethiek doen
(respondent 15).”
De dilemmamethode is volgens respondent 15 een ethisch probleem dat wordt
omgevormd naar een dilemma. Een kernmerk van de dilemmamethode is dat het
duidelijk uitgaat van waarden en normen en dat er een keuze gemaakt dient te worden
tussen conflicterende waarden en normen. Deze methode is een gestructureerde
methode en biedt volgens respondent 14 “veel ruimte voor perspectiefverkenningen van
de partijen binnen een bepaalde casus”.
Bij de Nijmeegse methode stellen enkele respondenten dat deze methode een
prospectieve methode is, die op verzoek van de casuseigenaar gebeurt. Deze methode is
praktijkgericht, volgt een duidelijk gestructureerd stappenplan, deze sluit aan bij de
daadwerkelijke vragen van het personeel en heeft meestal een duidelijke conclusie.
Respondent 11 vermeldt wel dat het “soms de indruk wekt of de illusie dat het een
handige methode is om kant-en-klare problemen en oplossingen en eenvoudige
oplossingen maar die zijn er gewoon niet”.
Respondent 11 heeft naast de Nijmeegse methode ook ervaring met het hermeneutisch
model: “om de narratieve structuur te analyseren van een verhaal, om dat in een casus
te beschrijven. Dus niet in eerste instantie de patiënt, maar je krijgt een
casusbeschrijving en dat ga je met een hermeneutisch methode, een narratieve analyse
kijken vanuit welk perspectief is dit verhaal opgezet en wat voor alternatieve modellen
van vertellen van verhalen kunnen we bedenken om zo wat meer afstand te krijgen?”
De Utrechtse methode gaat zich, volgens enkele respondenten, meer richten op de eigen
vooronderstelling rond het probleem. De methode is minder toepasbaar naar de patiënt
toe en kijkt meer naar de eigen intuïties rond de casus.
49
Het Socratische gesprek of de Socratische methode is, volgens respondent 15, meer
filosofisch. De Socratische gespreksmethode is volgens de respondent 17 bruikbaar
voor teambuilding, voor het trainen van gespreksvaardigheden en het leren analyseren
van casussen, enzovoort. Volgens respondent 14 heeft het Socratische gesprek ruimte
voor conceptuele verkenning (bijvoorbeeld: ‘wat is respect?’, ‘wat is goede
samenwerking?’).
Opvallend is dat zo goed als alle respondenten in Vlaanderen aangeven dat de door hen
gebruikte modellen geïnspireerd zijn op het personalisme. Respondent 2 geeft aan een
eigen model gecreëerd te hebben, dat gebaseerd is op het personalisme, de zorg-ethische
benadering en de principe-ethiek. Enkele nadelen van dit model, zijn volgens de
respondent, dat het een minimum aan ethische bagage veronderstelt voor de uitvoerders
van het ethisch overleg en dat het tijd vraagt om het uit te voeren.
Respondent 1, die het model van respondent 2 gebruikt, vindt de visie van zorgethiek
belangrijk. In dit model maakt men een afweging van de fundamentele waarden. Om
ook derden in het zorgethisch proces te betrekken, wil men bij het voeren van het
ethisch overleg steeds vaker ook familie, echtgenoot of echtgenote in het proces laten
deelnemen. Deze extra dimensie aan het ethisch overleg noemt men de trialoog. Men
gaat stapsgewijs verschillende waarden afwegen om op die manier een keuze te maken,
waarbij de drie betrokken partijen met elkaar in dialoog gaan.
Respondent 8 gebruikt de term ‘ad-hoc vraag’ om te verwijzen naar ethisch overleg,
deze is ook gebaseerd op het personalisme. Bij het voeren van de ‘ad-hoc vraag’ baseert
de respondent op het principlisme, de respondent motiveert dit zo: "Ik gebruik een
combinatie van het principlisme met de drie principes waarop dit gebaseerd is, omdat
die herkenbaar zijn ongeacht de hele kritische discussie daaromtrent. Ik koppel de drie
principes aan alle personen die betrokken zijn bij de casus. Op die manier kan je een
raster opstellen, nagaan van de pro- en contrazijde, waar de heikel punten zitten van de
casus." Respondent 8 stelt duidelijk dat het een methodologie is en geen methode.
Tijdens het interview vermeldt respondent 3 dat er een overgang is van de biomedische
ethiek naar de zorgethiek. De respondent gebruikt de term ‘waardengeladen situaties’ in
plaats van ‘hot-item dilemma’s’ voor situaties zoals bijvoorbeeld het wassen van de
patiënt. “Het gaat over het respecteren van de persoon in het wasgebeuren zelf: omgaan
50
met naaktheid, de lichamelijkheid.” Volgens de respondent is deze term afkomstig van
Chris Gastmans.
Moeilijkheden
Tijdens het ethisch overleg kunnen enkele moeilijkheden optreden. Een aantal
respondenten geven aan dat zij soms moeite hebben om het team te motiveren,
aangezien het team enerzijds geen interesse heeft in ethisch overleg en anderzijds
hebben de teamleden moeite om de spelende waarden te verwoorden. Respondent 15
geeft ook aan dat men bij het verwoorden van waarden (vb. autonomie) in een casus
soms een verkeerde definitie gebruikt, die niet aansluit bij de casus.
Meerdere respondenten stellen dat het personeel onvoldoende ethiek krijgt in het
onderwijs en op die manier niet klaar is voor de praktijk. Respondent 12 geeft zijn
ervaring: “Ja, onderwijs in verpleegkunde kan eigenlijk niet zonder dat er ook les
gegeven wordt in ethiek. Terwijl mensen die hier komen eigenlijk al moeten weten wat
een moreel beraad is. Dat moeten ze niet hier ontdekken. “Waar hebben jullie het hier
over?” Neen, dat hoort bij het standaardpakket.”
Bij het uitvoeren van het ethisch overleg vergeet men, volgens enkele respondenten,
soms rekening te houden met het wettelijk kader, evenals met de visie van de patiënt
zelf. Een andere moeilijkheid, die de respondenten aangeven, is dat reflectie vaak
binnen vier muren blijft en dus niet geïmplementeerd wordt binnen de afdeling of
organisatie.
Een andere moeilijkheid, die uit de interviews naar voren komt, is dat de arts of het
hoger personeel niet aanwezig zijn bij het ethisch overleg, met als gevolg dat de groep
vaak homogeen is samengesteld en dat er bijvoorbeeld vaak enkel verpleegkundigen
aanwezig zijn. Toch meent respondent 11 dat deze stelling niet strookt met zijn eigen
bevindingen, waar het ethisch overleg meestal interdisciplinair verloopt en veelal
aangevraagd wordt door de artsen zelf. Wel geeft deze respondent aan dat hij deze
thematiek wil onderzoeken, aangezien hij al vaak de feedback gekregen heeft dat
ethisch overleg te homogeen verloopt en artsen te weinig betrokken zijn.
Volgens meerdere respondenten is er sprake van hiërarchie binnen het team. Dit hangt
mogelijks af van het team waarin men het ethisch overleg uitvoert en van de personen
binnen het team.
51
Enkele respondenten geven aan dat er op een afdeling groot verzet is tegen het invoeren
van ethisch overleg, omdat er in het team onvoldoende vertrouwen en veiligheid naar
elkaar toe is. Respondent 12 maakt hierbij een vergelijking: “Er moet van alles op zo’n
afdeling en dan komen wij ook nog eens afzakken met het extra werk van een moreel
beraad. Dus dan krijg je het beeld van een trein: er zitten al veel te veel wagens aan de
locomotief en dan komen die grapjassen van de geestelijke verzorging ook nog met een
ethisch wagentje. En dan is het toch de kunst om te laten zien dat wij niet een extra
wagentje aan de trein zijn, maar dat wij ook oliemannetjes zijn, die door de wagens
lopen om de boel te laten smeren.” Op het punt van vertrouwen en veiligheid, haalt
respondent 15 aan dat als men zich niet veilig voelt, dat men dan niet gaat vertellen wat
men denkt of weet en dit mogelijks voortkomt uit angst voor veroordeling. Privacy
wordt hierbij als een aandachtspunt vermeld.
Bijna alle respondenten halen het tijdsaspect aan als moeilijkheid bij ethisch overleg.
Respondent 11 zegt: “Sommige clinici zeggen dan een uur is echt heel veel tijd als je dat
dan alleen maar besteedt aan het praten over één patiënt. Anderzijds kunnen problemen
zeg maar, zich zodanig opsommen bij de zorg voor één bepaalde patiënt, dat dit ook
veel meer aandacht vraagt in de dagelijkse praktijk, of dat zelfs mensen zich ziek
beginnen melden, omdat het zoveel stress veroorzaakt, dat je ook met die investering
van één uur, daar ook misschien een goeie investering doet om de zaak wellopender te
krijgen. “
Sommige respondenten geven aan dat er vaak communicatieproblemen zijn en dat men
ethisch overleg gebruikt als mogelijk kanaal om deze aan te pakken. In dit soort
casussen is er echter geen ethisch probleem aanwezig. Bovendien geeft respondent 15
aan dat ethisch overleg ook gebruikt wordt als medium om gevoelens te uiten. De
respondent verduidelijkt dit met volgend voorbeeld: “Als ik een zelfmoord heb
meegemaakt in het ziekenhuis, dan wil ik graag daarover praten, omdat het een grote
indruk heeft gemaakt en heel zwaar is maar dat wil niet zeggen dat ik een morele vraag
heb.”
Als oplossing voor deze moeilijkheden geven de respondenten mogelijke oplossingen
aan. Een eerste is dat men waardenvrij luistert naar de ander en voorbij de eigen
denkwereld gaat. Een tweede mogelijkheid is dat men bij onduidelijkheden over de
casus of bij de verwoording van waarden, dat men gaat doorvragen. Indien het ethisch
overleg vastloopt, kan men via metareflectie stilstaan bij ethisch overleg en zich
52
afvragen waarom het vast loopt. Een andere mogelijkheid, die meerdere respondenten
gebruiken, is het werken met twee gespreksleiders, waarbij een tweede gespreksleider
het ethisch overleg observeert en de eerste gespreksleider kan bijstaan indien nodig.
Voorbereiden ethisch overleg
Alle respondenten geven aan dat ethisch overleg voornamelijk gebeurt op vraag.
Daartegenover vermelden enkele respondenten dat ethisch overleg ook structureel moet
voorzien worden. Dit kan door vb. vier keer per jaar een overleg te voeren rond het
thema ethiek.
Alle respondenten, die ook zelf gespreksleider zijn, contacteren een afdeling en/of
casuseigenaar om voorafgaand aan het ethisch overleg de casus door te nemen, om zo
het ethisch overleg voor te bereiden. Op deze manier kan men nagaan of er wel degelijk
een ethisch probleem aanwezig is en indien nodig om het probleem door de
casuseigenaar te helpen verwoorden.
Veel respondenten geven aan dat ze slechts op één uur kunnen rekenen voor het
uitvoeren van ethisch overleg. Dit wordt door zo goed als alle respondenten als erg kort
gezien.
7.1.5 Reactie personeel/organisatie
De respondenten veronderstellen allen dat elk team in staat is deel te nemen aan het
ethisch overleg. Wel geven enkele respondenten aan dat men moet beschikken over
morele intuïtie (uitgelegd in 4.3.2 Moral distress).
Volgens respondent 8 is er voor het voeren van ethisch overleg eerst vertrouwen nodig
binnen het team, alvorens het team zich volledig kan inzetten in het ethisch overleg.
Enkele respondenten vertellen dat dit afhankelijk is van de organisatie en het klimaat
van de organisatie (vb. de organisatie ondergaat een verandering en op dat moment is er
mogelijks geen interesse in ethisch overleg). Bij respondent 14 was bijvoorbeeld de
afdeling eerst wat argwanend tegenover het voeren van ethisch overleg: "alsof het
moreel beraad een soort mores leren was" Hierbij kan men ook de vergelijking van de
treinwagonnetjes plaatsen (zie moeilijkheden p.52, door respondent 12).
Meerdere respondenten geven aan dat het personeel een zekere achtergrond rond ethiek
en ethisch overleg nodig heeft. Respondent 3 maakt een vergelijking met een viool om
de nood aan deze achtergrond te verduidelijken: “Ik zeg eigenlijk [de ethische kennis en
53
het ethisch overleg] verhouden zich zoals de snaren van een viool tot de klankkast.
Uiteindelijk moet je de snaren beroeren, maar er moet een klankkast zijn. En eigenlijk
het belang van de vorming, wat de meeste directies heel sterk stimuleren, dat dus een
aantal deelnemers van zo’n werkgroep een ruimere ethische achtergrond hebben. Niet
iedereen, maar dat je die klankkast toch hebt, waar dan selectief inzichten van kunnen
gebruikt worden, wanneer ze zich voordoen.” Met dit citaat maakt de respondent
duidelijk dat het hebben van een ethische achtergrond een noodzaak is. Verscheidene
respondenten proberen aan deze noodzaak tegemoet te komen door inleidende cursussen
te geven rond ethiek en ethisch overleg. Respondent 2 geeft aan dat hij het belangrijk
vindt om dit meer ervaringsgericht te doen en maakt een verwijzing naar ‘sTimul’. Dit
is een samenwerkingsproject tussen het onderwijs en de zorgsector, die instaat voor
(simu)leersessies om zorgethiek in de praktijk een gestalte te geven (sTimul, z.j.)2.
7.1.6 Verhouding theorie en praktijk
Uit verschillende interviews blijkt dat er een verschil is tussen de theorie en de praktijk
van ethisch overleg. Respondent 2 meent: "Dus voor mij is het altijd de ambitie geweest
om een link te leggen tussen de praktijk en de theorie. Ik vind dat de theorie te
theoretisch is. En dat de ethiek die men krijgt aan de universiteit nog een kloof is met de
ethiek die gebeurt in het ziekenhuis en dat het onvoldoende vertaald is"
Volgens verschillende respondenten is de theorie van ethisch overleg duidelijk, maar de
praktijk van ethisch overleg is volgens respondent 14 eerder “heel weerbarstig,
hectisch, onwillig.” Het team heeft in bepaalde situaties (bijvoorbeeld: agressie,
conflict,…) geen tijd om de theorie volledig toe te passen.
De theorie van ethisch overleg is volgens respondent 11 echter wel vermengd met de
praktijk. De theorie van ethisch overleg is vooral opgebouwd vanuit de praktijk, het is
met andere woorden voornamelijk een bottom-up proces, waarbij men voornamelijk
empirische onderzoeken uitvoert via kwalitatieve methoden en mixed-methods.
7.1.7 Waarden
Alle respondenten gebruiken waarden om de mogelijke opties na te gaan en af te wegen
bij het uitvoeren van ethisch overleg. Het gebruik van waarden, al dan niet expliciet, is
afhankelijk van de keuze van het model. Respondent 10 noteert de concrete situatie op
2
Meer info op: http://www.stimul.be/
54
een schrijfbord en noteert hierbij tussen haakjes ook de waarden, die besproken worden
op het ethisch overleg. Ook in de dilemmamethode gebeurt dit expliciet en stelt men
duidelijk de waarden, die op dat moment spelen. Respondent 13 vertelt: “de kunst is
meer om het van een eerder impliciet naar een meer expliciet niveau te brengen”.
Enkele respondenten ondervinden dat mensen moeite hebben om de waarden onder
woorden te brengen. Om aan dit probleem tegemoet te komen, heeft één van de
respondenten een voorbeeldlijst met waarden opgesteld.
Sommige respondenten vinden het gebruik van de vier principes van ethiek van
Beauchamps en Childress duidelijk en kunnen op die manier elke casus analyseren.
Respondent 8 gebruikt de vier waarden van Beauchamps en Childress: “Ik gebruik een
combinatie van het principlisme met de drie principes waarop dit gebaseerd is, omdat
die herkenbaar zijn ongeacht de hele kritische discussie daaromtrent. Ik koppel de drie
principes aan alle personen die betrokken zijn bij de casus. Op die manier kan je een
raster opstellen, nagaan van de pro- en contrazijde, waar de heikel punten zitten van de
casus. Wat niet leidt tot een oplossing maar we noemen het met een vies woord een
efficiëntie manier om op korte termijn toch de mogelijkheid creëren van een
casusbespreking op de afdelingen.“ Daartegenover vindt respondent 12 dat: “er in de
ethiek veel meer te doen is dan die 4 principes”.
Meerdere respondenten stellen dat de deelnemers in ethisch overleg zelf de principes of
waarden moeten benoemen. Respondent 15 verwoordt dit zo: “ik vind het echt verkeerd
om met principes te beginnen zonder dat de deelnemers die noemen."
Respondent 2 maakt gebruik van negen fundamentele waarden, waaronder er vier
waarden zijn die rechtstreeks verwijzen naar Beauchamps en Childress. De respondent
stelt dat men vaak niet weet over welke waarden het gaat en dat men eigenlijk
onvoldoende zicht heeft op wat de waarden zijn en dat men daarom deze negen
fundamentele waarden kan aanbieden als hulp bij het identificeren van de waarden.
Respondent 3 gebruikt de waarden die de respondent zelf vertaald heeft vanuit de vier
elementen van het personalisme: lichamelijkheid, psychisch element, sociaal-relationeel
element en zingeving. Deze waarden komen vanuit de ervaring. Als voorbeeld geeft
respondent 3 dit: “Wat betekent de waarde van respect voor naaktheid? Wat doe je heel
concreet met een zorgkundige die iemand wast, terwijl die op het toilet zit?”
55
7.2 Onderzoeksvraag 2: gelijkenissen en verschillen tussen
Nederland en Vlaanderen
De tweede onderzoeksvraag is: “Wat zijn de gelijkenissen en verschillen in de manier
waarop men ethisch overleg voert in Nederland versus Vlaanderen?”.
In eerste instantie vallen ondanks het verschil in benaming tussen moreel beraad en
ethisch overleg, vooral de gelijkenissen in de praktijk van ethisch overleg tussen beide
landen op. In wat hieronder volgt, probeer ik een overzicht van de belangrijkste
gelijkenissen en verschillen geven.
Respondent 2 vindt dat er teveel modellen in Nederland gebaseerd zijn op
communicatie en dus fundamenteel onvoldoende ethisch zijn. Men gebruikt wel
ethische elementen zoals “Wat zijn de waarden?”. Respondent 2 vindt dat het model
die de respondent gebruikt voldoende ethisch gefundeerd is. Verder geeft de respondent
aan dat de stappen die men gebruikt lineair opgesteld zijn. Het model dat de respondent
gebruikt, is circulair, “er zit daar geen vaste volgorde in, dat loopt door elkaar”.
In Vlaanderen en Nederland geven zo goed als alle respondenten weer dat er een kloof
is tussen de theorie en de praktijk. In beide landen wordt de aanleiding voor ethisch
overleg gelinkt aan morele problemen op de werkvloer. De vraag naar ethisch overleg
loopt bij beiden zowel bottom-up als top-down. Wat betreft de aanleiding kan er wel
een verschil gezien worden tussen Vlaanderen en Nederland. In Nederland maakt men
een duidelijke vermelding van gebeurtenissen uit de actualiteit, die een invloed hebben
op ethisch overleg. Tijdens één van de interviews wordt het voorbeeld gegeven van
premier Balkenende en zijn impuls om meer waarden en normen naar de voorgrond te
brengen, met als gevolg dat er op de werkvloer plots meer interesse in ethisch overleg
kwam. Hiernaast wordt het ethisch element in Nederland ook gebruikt om zich als
ziekenhuis te onderscheiden van andere ziekenhuizen op de zorgmarkt. Bij de
respondenten in Vlaanderen komen deze trends veel minder of niet naar voren.
Op gebied van de casussen zijn er voornamelijk gelijkenissen te vinden tussen
Vlaanderen en Nederland. Bij beiden verwachten de respondenten dat de casussen nonfictief zijn en dat men een casus kan gebruiken voor het maken een beslissing of voor
het evalueren van een beslissing.
56
In zowel Vlaanderen als Nederland vinden alle respondenten dat men een
gespreksleider nodig heeft. Alhoewel men verschillende benamingen gebruikt voor de
gespreksleider, komt de rol van gespreksleider in beide landen overeen. Men verwacht
in Nederland en Vlaanderen dat de gespreksleider een opleiding krijgt voor het voeren
van ethisch overleg.
In Vlaanderen en Nederland komen ook enkele elementen van de modellen van ethisch
overleg overeen. De doelstellingen van ethisch overleg zijn in beide landen
hoofdzakelijk gelijk. Wat betreft de effecten geven de Nederlandse respondenten meer
verschillen aan. Nederland maakt in vergelijking met Vlaanderen gebruik van meerdere
soorten van modellen. In Vlaanderen voert men volgens de respondenten geen
onderzoek uit naar de effecten van ethisch overleg, in Nederland voert men dit soort
onderzoeken wel vaker uit. Met betrekking tot doelgroep is er geen verschil tussen de
landen waar te nemen. Iedereen is het erover eens dat ethisch overleg het best
interdisciplinair gevoerd wordt. Bij het gebruik van een model voor ethisch overleg
vertrekken alle respondenten vanuit de concrete casus. Een opmerkelijk verschil tussen
Vlaanderen en Nederland is dat men zich in Vlaanderen (bij alle respondenten
uitgezonderd UZ Gent) laat inspireren door het personalisme. De moeilijkheden rond
ethisch overleg, die in de eerste onderzoeksvraag besproken worden, komen zowel in
Vlaanderen als Nederland voor. Op gebied van beschikbare tijd, die door de organisatie
wordt vrij gemaakt voor het voeren van ethisch overleg, zijn geen opmerkelijke
verschillen tussen beide landen vast te stellen.
Nederland en Vlaanderen verwachten van het team dat deze in staat is voor het voeren
van ethisch overleg. Bij beiden is het afhankelijk van de motivatie van het team. Indien
er geen interesse is, gaat men zich er ook niet voor inzetten. Vlaanderen en Nederland
bieden vorming aan ter voorbereiding voor het ethisch overleg.
In Nederland en Vlaanderen gebruiken de respondenten waarden om de mogelijke
ethische keuzes af te wegen.
57
7.3 Onderzoeksvraag 3: situatie UZ Gent
In dit gedeelte worden de resultaten op de derde onderzoeksvraag weergegeven. In deze
onderzoeksvraag wordt nagegaan wat de visie op ethisch overleg is binnen het UZ Gent.
Tijdens het interview kwamen volgende onderwerpen voornamelijk aan bod: het
instrument (omschrijving, doel, ontwikkeling, ervaring, tijd en moeilijkheidspunten),
personeel (interdisciplinair en reactie werkvloer), rollen (van: artsen, ethisch comité,
gespreksleider, patiënt en verpleegkundige), visie van de directie en hoe men omgaat
met de waarden in het ethisch overleg.
7.3.1 Ethisch overleg in het UZ Gent
Het instrument voor ethisch overleg is onderverdeeld in verschillende thema's. Deze
zijn: ethisch overleg in het UZ Gent (aanleiding, ontwikkeling ethisch overleg UZ Gent,
omschrijving ethisch overleg UZ Gent, doel, ervaringen met ethisch overleg UZ Gent,
effect ethisch overleg in UZ Gent, tijd en moeilijkheden), personeel (rollen: arts,
gespreksleider, patiënt, verpleegkundige) en waarden.
AANLEIDING
De respondenten van UZ Gent geven aan dat er nood is aan ethisch overleg. Enerzijds is
er een theoretische nood om de missie, visie en doelstelling binnen het UZ Gent aan te
passen. Om aan deze nood te voldoen, werden er twee personen aangesteld. Anderzijds
ervaart men ook op de werkvloer een nood aan ethisch overleg. Respondent 6 omschrijft
nood als het ervaren van moral distress op de werkvloer: “Als mensen voortdurend over
hun grens moeten gaan en er zijn hier afdelingen waar dit effectief het geval is, waar
mensen voortdurend geforceerd worden om over hun morele grens te gaan. Dat leidt
natuurlijk op een bepaald moment naar apathisch en is men totaal niet meer betrokken
bij wat men doet. Ofwel leidt dit tot zodanige problemen dat mensen ziek worden of
ergens anders naar toe willen”. Het personeel wordt vaak geconfronteerd met ethische
dilemma’s. Niet alle casussen worden voorgelegd aan het ethisch comité van UZ Gent.
Volgens één van de respondenten kan moral distress zich verder uiten in een burn-out.
De afdelingen kunnen de stafmedewerkers ethiek raadplegen voor een ethisch overleg
rond een bepaalde casus.
ONTWIKKELING ETHISCH OVERLEG UZ GENT
Respondent 7 is de persoon die begonnen is met de ontwikkeling van ethisch overleg in
het UZ Gent. De respondent was hoofdverpleegkundige op een palliatieve eenheid, wat
58
volgens de respondent in kwestie linken heeft met ethiek. Daarna is deze
stafmedewerker ethiek geworden in het UZ Gent. De respondent voelde dat er op de
afdeling nood was om mensen te begeleiden in het ethisch overleg. Op basis van de
literatuur en de cultuur van UZ Gent, heeft respondent 7 een model opgesteld (zie
bijlage 2). Respondent 7 schetst volgende hoofdkenmerken van de cultuur van het UZ
Gent: “streven naar een interdisciplinaire samenwerking en het universitaire gegeven,
dat het evidence bases moet zijn”. De respondent gebruikt de term interdisciplinair om
aan te geven dat iedereen betrokken dient te worden in het ethisch overleg en dat
iedereen een gelijkwaardige plaats binnen het team dient te krijgen. Deze respondent
zegt dat het belangrijk is dat men emoties van de betrokkenen toelaat bij het bespreken
van de casus.
Respondent 7 heeft het ethisch overleg samen met een moderator gevoerd, die het
stappenplan diende te bewaken. De respondent vindt het een goeie zaak dat men steeds
met twee gespreksleiders aanwezig is bij het uitvoeren van ethisch overleg.
De afspraken die gemaakt zijn tijdens het ethisch overleg worden dan teruggekoppeld
naar de visie en het beleid van de instelling.
OMSCHRIJVING ETHISCH OVERLEG UZ GENT
Respondent 5 omschrijft twee soorten ethisch overleg. Enerzijds is er het formele
ethisch overleg, waarbij men in groep ethisch overleg rond een bepaalde casus voert.
Anderzijds is er ook een informele vorm van ethisch overleg: “in de zin dat men op een
bepaald moment een casus aanbrengt en men overlegt in een soort van een
crisissituatie. Men moet uit het probleem geraken op het moment zelf”. Men bespreekt
dan met de betrokken actoren wat men op dat moment met die situatie kan doen.
Respondent 5 zegt dat “het eigenlijk meer het blussen van brandjes is ter plaatse”.
Volgens respondent 5 is dit ook een vorm van ethisch overleg zonder dat het die term
krijgt.
DOEL
Door de respondenten van het UZ Gent worden er meerdere doelen van ethisch overleg
aangegeven. Een eerste doel is dat ethische problemen gedeblokkeerd worden: “om op
een ethisch goeie manier, op de meest beste manier, problemen die op een afdeling
waren rond de casus [te] deblokkeren en vast [te] nemen zodat men terug verder kon
(respondent 7)”. Hierbij is het van belang dat de verschillende teamleden elkaars kijk
59
op waarden en normen leren kennen: “iedereen mee inkijk krijgt over de waarden en de
normen over de motivatie van anderen (respondent 7)”. Sommige respondenten geven
aan dat personeelsleden het gevoel hebben dat zij te weinig informatie rond een casus
krijgen. Door een ethisch overleg rond de casus in te voeren, worden alle teamleden bij
de casus betrokken en krijgen ze zicht op de mogelijkheden. Hierdoor wordt ook de
gemaakte keuze verduidelijkt en is iedereen betrokken bij de gemaakte keuze.
Een tweede doel is dat de deelnemende teamleden aan het ethisch overleg meer
gestimuleerd worden om te denken en “verder [te] komen dan pure emotie“
(Respondent 4). De deelnemers van ethisch overleg worden meer bewust van de
spelende waarden en normen en zijn beter in staat om op een rationele wijze
argumenten te leveren.
Een derde doel bij ethisch overleg is dat men bij het maken van de conclusie tot een
overeenkomst probeert te komen. Respondent 4 maakt een vergelijking met een
klassenraad in het onderwijs, waarbij men de mogelijke keuze bespreekt en
bediscussieert om deze nadien terug te koppelen naar de leerling en zijn ouders. Het
team heeft als het ware hun violen samen gestemd en om daarna als een team naar
buiten te komen. De bespreking van een casus moet dan ook niet beginnen of eindigen
op de gang, het beginnen en het afsluiten van de casus is even belangrijk als de
bespreking zelf.
ERVARINGEN MET ETHISCH OVERLEG
Respondent 4 en 5 hebben ervaring met ethisch overleg in het UZ Gent. Deze
respondenten hebben ethisch overleg voor het eerst geïntroduceerd op een afdeling die
vrij positief stond ten opzichte van ethisch overleg. Het deelnemende team is eerst
begonnen met een aantal fictieve casussen als voorbereiding op het voeren van ethisch
overleg met reële casussen. Recent heeft de afdeling ook twee casussen van acute
situaties besproken. Bij het ethisch overleg waren er verpleegkundigen, artsen,
ergotherapeuten, een psycholoog, studenten en een kinesitherapeut aanwezig. De
afdeling was tevreden over het ethisch overleg. Een belangrijke voorwaarde was dat de
gespreksleiders zich strikt aan de timing zouden houden.
Alvorens ethisch overleg op een afdeling in te voeren, krijgt het team eerst enkele
vormingsmomenten. Volgens respondent 4 lukt de introductie van ethisch overleg beter
60
wanneer je de vorming toespitst op één afdeling, in plaats van bijvoorbeeld voor alle
geïnteresseerden van het ziekenhuis in het algemeen.
Respondent 6 vermeldt dat de afdeling moet open staan voor ethisch overleg. Deze
respondent verduidelijkt dat ethisch overleg afhankelijk is van een aantal
contextelementen, zoals het voeren van interdisciplinair overleg. Volgens het koninklijk
besluit van 29 januari 2007 is het op geriatrie verplicht om een interdisciplinair overleg
te voeren over de individuele patiënten. Op de afdeling geriatrie is er dus reeds een
overlegcultuur aanwezig. Respondent 5 vindt dat het een meerwaarde is als het team of
de betrokken teamleden innerlijk overtuigd zijn van de meerwaarde van het voeren van
ethisch overleg, aangezien er dan minder drempels voor het uitvoeren van ethisch
overleg aanwezig zijn.
De respondenten die werkzaam zijn in het UZ Gent spreken van een langzame evolutie
binnen het UZ Gent wat betreft de uitvoer van ethisch overleg. Respondent 5 maakt de
vergelijking met de ontwikkeling van een baby, om aan te geven waar de ontwikkeling
van ethisch overleg zich bevindt in het UZ Gent: “In die zin is het zeker niet
embryonaal, het is zeker niet foetaal, het is een schone kleine aan het worden maar
volwassen is het helemaal nog niet”. Via mond aan mond reclame, probeert men ethisch
overleg iets gekender te maken binnen het UZ Gent. Wanneer er zich een opportuniteit
voordoet, zoals bijvoorbeeld een crisis op een afdeling, neemt men, indien gevraagd, de
situatie over om het proces te kunnen begeleiden. De respondenten geven aan dat de
invoer van ethisch overleg beter geleidelijk aan verloopt in plaats van in een crisis of via
“het blussen van brandjes (respondent 5)”. Ook stellen de respondenten van het UZ
Gent dat men het implementeren van ethisch overleg moet uitstellen op afdelingen waar
hier geen interesse voor is, aangezien men quasi zeker is dat het ethisch overleg dan zal
mislukken.
EFFECT ETHISCH OVERLEG IN UZ GENT
Een eerste gevolg of effect van ethisch overleg is dat er een evenwicht wordt gezocht
tussen enerzijds keuze van de patiënt of zijn familie en anderzijds de eigenheid van het
team of de afdeling.
Een ander effect na het voeren van ethisch overleg is dat mensen kunnen zien: “dat een
keuze die niet hun keuze is ook ethisch verdedigbaar is en [dat] ze het recht hebben om
een andere visie er op na te houden. Dat het hunne niet slecht is maar dat er nu
61
eenmaal gekozen is voor die visie en dat ze weten waarom dat ze voor die visie hebben
gekozen. Dat helpt heel dikwijls omdat het anders blijft bij die onderbuik problematiek,
dat het niet verder gaat (respondent 5).”
TIJD
Volgens de respondenten duurt het ethisch overleg ongeveer één uur tot anderhalf uur.
Respondent 7 zegt “dan is het heftig, moet het kort gehouden worden”. Respondent 4
geeft aan dat het ethisch overleg zo strikt gelimiteerd is in tijd, aangezien het ethisch
overleg afgehandeld moet zijn voor de middagoverdracht.
MOEILIJKHEDEN
Bij het voeren van ethisch overleg zijn er bepaalde moeilijkheden. In dit onderdeel
worden de moeilijkheden, die de respondenten van het UZ Gent aangeven, kort
beschreven.
De respondenten geven allen aan dat zij weerstand voelen met betrekking tot het
bespreken van het maken van keuzes en van gemaakte keuzes. Aanvankelijk werd deze
keuze eerder informeel besproken, terwijl dit nu formeel gebeurt tijdens het ethisch
overleg. Deze verandering ligt bij bepaalde actoren nog gevoelig. Respondent 6 meent
dat er, ondanks de reeds positieve evolutie, nog steeds weerstand is ten opzichte van
ethisch overleg.
Respondent 5 stelt dat 70% van de problemen die worden aangevoeld als ethische
problemen, in realiteit communicatieproblemen zijn. De respondent verklaart dit
enerzijds door aan te geven dat mensen niet weten waarover het juist gaat, omdat zij
bijvoorbeeld een overdracht hebben gemist. Anderzijds linkt de respondent deze
verkeerde
interpretatie
van
problemen
aan
het
gebruik
van
elektronische
patiëntendossiers. Verpleegkundigen noteren enkel de kernwoorden tijdens de
overdracht, waardoor er een verarming ontstaat van de informatie die wordt
overgebracht. Een ander voorbeeld dat respondent 7 geeft, is dat bij het voeren van een
slecht nieuwsgesprek door de arts, de verpleegkundige hierbij afwezig is. De
verpleegkundige weet niet waarover het gesprek gaat en weet ook niet hoe de patiënt
en/of zijn familie hiermee omgaan. Bij dergelijke situaties kan gesproken worden van
een informatiegebrek of miscommunicatie. Respondent 5 vindt dat de verantwoordelijke
verpleegkundige aanwezig zou moeten zijn bij het slechte nieuwsgesprek door de arts,
62
zodat deze verpleegkundige weet waarover het gaat en nadien, indien nodig, de patiënt
of familie gepast kan opvangen.
Volgens enkele respondenten voelen de verpleegkundigen aan wanneer er iets fout
loopt, maar hebben zij vaak moeite met het verwoorden van waarden. Door in team
samen over waarden van een concrete casus te praten leren verpleegkundigen sneller
waarden herkennen en onder woorden brengen. Dit draagt bij tot een betere
communicatie.
Respondent 7 vertelt dat het een valkuil kan zijn wanneer de gespreksleider een
verpleegkundige is. De respondent stelt dat “het soms de indruk kan wekken als je
ethisch overleg gaat doen dat het voor de verpleegkundigen is. Men zou de indruk
kunnen geven dat hij of zij aan onze kant staat, terwijl dat het niet de bedoeling is”.
Volgens de respondent kan ethisch overleg voor artsen confronterend of
drempelverhogend zijn wanneer enkel verpleegkundigen deelnemen en wanneer de
gespreksleider een verpleegkundige is. Om de neutraliteit te bewaren gaat de
gespreksleider, onafhankelijk van zijn functie, in gewone dagkledij en niet in het witte
pak naar het ethisch overleg.
Uit de interviews met de respondenten uit het UZ Gent blijkt dat de implementatie van
een conclusie van het ethisch overleg nog niet altijd goed verloopt en dat “men terug in
het oude bootje vervalt (respondent 5)”.
Verder haalt respondent 5 nog enkele struikelblokken aan: teamleden kunnen zich
tijdens het ethisch overleg onvoldoende kwetsbaar opstellen, de autoriteit (vb. professor
tegenover student) speelt tijdens het ethisch overleg nog een te grote rol, waardoor de
functie de invloed van de persoon tijdens het ethisch overleg bepaalt.
Als laatste werd de moeilijkheid van het betrekken van de visie of keuze van de patiënt
vermeld. De patiënt of zijn vertegenwoordigers worden nog steeds onvoldoende
betrokken bij het voeren van ethisch overleg.
7.3.2 Personeel
Momenteel wordt het personeel dat zich inzet voor het ethisch overleg erkend, doordat
men het ethisch overleg kan opnemen als een vormingsmoment. Deze compensatie
vormt een motivatie voor het personeel om zich in te zetten voor ethisch overleg.
63
Het ethisch overleg in het UZ Gent wordt meestal interdisciplinair gevoerd, al stelt
respondent 5 dat men moet opletten dat het niet enkel de arts is die het verhaal brengt,
waardoor de verpleegkundigen aanvullen wanneer dat nodig is.
Zoals reeds vermeld bij de ervaringen is het team in het algemeen tevreden met het
resultaat van het ethisch overleg. Deze tevredenheid zorgt ervoor dat de teamleden zich
ook voor een volgend ethisch overleg opnieuw gaan engageren.
De stafmedewerkers ethiek binnen het UZ Gent bieden aan de verschillende
geïnteresseerde afdelingen vormingen aan. Deze gaan over algemeen ethiek en over
ethisch overleg. Nadien is het aan de afdeling zelf om met ethisch overleg door te gaan,
ondersteund door stafmedewerkers van het ethisch comité.
ROLLEN
ROL VAN DE ARTS
Bij een goed ethisch overleg wordt de motivatie en de achterliggende redenering van
artsen verhelderd, geeft respondent 6 aan. Tijdens het overleg krijgt de arts de kans om
naast de feiten ook zijn eigen interpretatie te verduidelijken.
Respondent 6 vertelt dat de hoofdartsen en hoofd-actoren die pro het ethisch overleg
zijn, meestal vrouwelijke artsen zijn. Vooral de jongere garde artsen blijkt open te staan
voor ethisch overleg.
Respondent 5 stelt dat er nog steeds een aantal artsen zijn, die het idee hebben dat
verpleegkundigen en andere zorgverstrekkers uitvoeren wat de arts zegt. Volgens
respondent 5 staan deze artsen weigerachtig ten opzichte van formeel overleg. Bij deze
artsen is een informele en discrete overleg een alternatief.
Vaak ontstaan problemen bij een gebrek aan een eenduidig beleid. De ene arts stelt het
zo waarop de volgende arts het anders stelt. Hierdoor ontstaat miscommunicatie.
Zorgverstrekkers hebben nood aan een transparante zorgverlening en een eenduidig
beleid.
Toch blijken er al heel wat artsen te zijn, die wel open staan voor ethisch overleg.
Respondent 7 vergelijkt het verspreiden van het ethisch overleg met een olievlek, die
zich langzaam uitbreidt.
64
ROL GESPREKSLEIDER
De rol van de gespreksleider is volgens de respondenten het begeleiden van het proces
ethisch overleg. Het begeleiden van het proces houdt het bewaken van de fasering in,
evenals het zorgen voor verdieping in het ethisch overleg door middel van doorvragen.
Respondent 4 vindt het beter dat de gespreksleider een externe persoon is, zodat deze
persoon zich niet laat leiden door de mogelijke aanwezige gevoelige thema's. Volgens
de respondenten is het belangrijk dat men vertrouwen in de gespreksleider heeft, zodat
de teamleden “samen op weg gaan” (respondent 6) naar een antwoord.
Als gespreksleider ben je volgens respondent 5 “een soort van mediator
oplossingsgerichte figuur die op dat moment eigenlijk [het] verlengde is van de
verpleegkundige”.
De gespreksleider volgt nadien ook de implementatie op van het antwoord op het
ethisch overleg.
ROL VAN DE PATIËNT
Volgens respondent 7 zijn er twee belangrijke zaken bij het voeren van ethisch overleg.
Het eerste aandachtspunt is dat tijdens de bespreking iedereen het beste wil voor de
patiënt en het tweede is dat de patiënt op de hoogte is van het ethisch overleg. Daarmee
bedoelt de respondent niet dat de patiënt zelf aanwezig moet zijn op het ethisch overleg,
aangezien dit volgens respondent 7 een invloed kan hebben op de vrijheid van spreken
en dat niet iedereen zich in zijn volle openheid zou kunnen uiten. Men informeert best
vooraf naar de mening van de patiënt of familie over de keuze, die op het ethisch
overleg besproken zal worden. Nadien is het belangrijk dat de patiënt terug op de
hoogte wordt gebracht van de beslissing van het ethisch overleg.
ROL VAN DE VERPLEEGKUNDIGE
Respondent 5 zegt dat “per definitie verpleegkundigen een uitstekende barometer zijn
om aan te geven als het misloopt”. De verpleegkundigen kunnen dit uiten via emoties,
al kanaliseert men dit best op een rationele wijze. Men geeft aan dat verpleegkundigen
het nog moeilijk hebben om te communiceren over ethische problemen. Respondent 5
geeft aan dat er in het ziekenhuis vaak praktijken moeten worden uitgevoerd, waarvan
verpleegkundigen vinden dat ze ethisch niet correct zijn.
65
De respondenten geven aan dat verpleegkundigen ondersteuning nodig hebben bij het
ethisch overleg.
VISIE VAN DIRECTIE OP ETHISCH OVERLEG
Respondent 5 vertelt dat vanuit de directie UZ Gent nooit de vraag gekomen is om
formeel ethisch overleg te voeren. Wel heeft de directie informeel aangegeven dat er
problemen zijn, die het nodig maken naar een oplossing te zoeken. Verder stelt deze
respondent dat ethisch overleg al vaak informeel gevoerd wordt, maar dat het belangrijk
is om dit formeel te maken: “Het is altijd in de coulissen zonder dat het de naam mag
hebben, laat ons een kat een kat noemen, zonder dat de ego's geschonden worden”.
7.3.3 Waarden
Respondent 4 gebruikt een lijst met waarden (90 verschillende waarden), ter
ondersteuning van de teamleden bij het verwoorden van de waarden.
Respondent 7 vertelt dat de waarden en normen die men hanteert bij iedereen
verschillend kunnen zijn.
Door het gebruik van ethisch overleg zijn de verpleegkundigen beter in staat om de
waarden te benoemen die in het geding zijn, stelt respondent 5. Op deze manier uiten de
verpleegkundigen zich minder emotioneel en kunnen ze op een rationele manier praten
over een bepaalde casus, zonder dat ze het stempel krijgen van emotioneel geladen te
zijn.
66
8. Discussie
In deze masterproef werd er een onderzoek gevoerd naar ethisch overleg in Vlaanderen
en Nederland anno 2012. In dit onderdeel worden de resultaten gekoppeld aan de
literatuur.
8.1. Resultaten
In wat volgt behandel ik eerst onderzoeksvraag één en twee gelijktijdig, waarin ik de
situatie in Vlaanderen en Nederland schets, alsook een vergelijking tussen beide landen
bespreek. Daarna ga ik op de derde onderzoeksvraag in, waarbij ik het belang van de
eerste twee onderzoeksvragen koppel aan de situatie van UZ Gent.
Alle respondenten geven aan dat hulpverleners in Nederland en Vlaanderen worden
geconfronteerd met ethische dilemma’s en vaak niet weten hoe ze ermee dienen om te
gaan. Het ervaren van ethische dilemma’s kan leiden tot het ervaren van frustraties en
negatieve gevoelens bij het personeel, wat omschreven kan worden als het ervaren van
moral distress (Bell, Breslin, 2008; Raines, 2000; Corley et al., 2001). Moral distress is
een groot probleem in de hulpverlening (Corley, 2002), aangezien moral distress een
invloed heeft op de motivatie van het personeel en mogelijks de prevalentie van burnout verhoogt. Zoals Hartogh et al. (2010) verwoorden in de literatuurstudie dat er geen
uniforme en dominante moraal meer bestaat in de hulpverlening. De respondenten uit
mijn onderzoek gaan hiermee akkoord, aangezien zij menen dat culturele verschillen,
autonomie van de patiënt en de actualiteit een belangrijke rol spelen bij het afwegen van
waarden en normen. Dit afwegen van verschillende waarden en normen vormt de
aanleiding voor ethisch overleg. Opvallend uit mijn onderzoek, is dat de vraag naar
ethisch overleg steeds van twee kanten komt. Enerzijds is er een vraag van het personeel
en anderzijds moet er ook een initiatief zijn van de directie om ethisch overleg mogelijk
te maken.
Lampers (2009) vermeldt dat we in Vlaanderen spreken over ethisch overleg en in
Nederland over moreel beraad. In de praktijk blijkt men dit onderscheid in terminologie
inderdaad te hanteren, maar qua inhoud dekken beide begrippen dezelfde lading.
Hoewel in beide landen het verloop van ethisch overleg of moreel beraad redelijk
gelijkaardig is, merken we toch een verschil qua gebruikte modellen. In Nederland
hangt het gebruik vaak af van de plaats waar het ontwikkeld is, bijvoorbeeld de
67
Utrechtse methode in Utrecht, de Nijmeegse methode in Nijmegen,... In Vlaanderen
kiest men voornamelijk modellen die geïnspireerd zijn op het personalisme. Heel wat
respondenten in beide landen raden aan om niet strak één bepaald model te volgen,
maar de keuze van het te hanteren model te laten afhangen van het doel en de doelgroep
van het ethisch overleg. Manschot & Dartel (2009) maken een onderscheid tussen de
probleemgeoriënteerde methoden en de houdingsgeoriënteerde methoden. Uit mijn
onderzoek blijkt dat niet alle respondenten dit onderscheid onderschrijven, aangezien
probleemgerichte methoden ook een invloed hebben op de houding van het personeel en
de houdingsgerichte methoden ook een oplossing kunnen brengen. Aan de hand van
mijn gevoerde onderzoek, meen ik dat het belangrijk is om tijdens het ethisch overleg
zowel oplossing- als houdingsgericht te werken.
Molewijk (2010) geeft drie niveaus van doelen aan, deze zijn op casusniveau,
professioneel niveau en niveau van organisatiebeleid. Bij de resultaten werd dit door de
respondent Molewijk verwoord als doelen op casusniveau, professioneel niveau,
teamniveau en instellingsniveau. Ook wordt er in de resultaten aangegeven dat niet het
antwoord op de casus het hoofddoel is, maar hoofdzakelijk het leren bespreken van het
ethisch dilemma in het team en reacties van anderen leren aanvaarden en respecteren.
In de definitie van moreel beraad door Molewijk & Widdershoven (2006) wordt er
vermeld dat de hulpverleners een echte casus in groep bespreken. Zeer duidelijk
verwoord door de respondenten, klopt dit ook in de praktijk van mijn onderzoek, waar
de casus een echt gebeurd gegeven moet zijn, om deze daarna te bespreken in de groep
met de betrokken hulpverleners.
In dit onderzoek kwamen er enkele aandachtspunten voor het voeren van ethisch
overleg aan bod. Reiter-Theil & Agisch (2008) vinden dat men best interdisciplinaire
benaderingen gebruikt voor het voeren van ethisch overleg, wat door alle respondenten
ondersteund wordt.
Voor het verwoorden en verhelderen van de spelende waarden in de groep, blijkt dat
men best de taal van het personeel gebruikt. Sporken (1979 in .Schotmans, 2010)
vermeldt in zijn definitie van ethiek, dat ethiek het reflecteren op menselijke
gedragingen en probleemsituaties met de bijhorende waarden en normen is en dat het de
bedoeling is deze te verhelderen. Uit mijn onderzoek blijkt het dat het belangrijk is om
68
deze reflectie en dus ook het spreken over ethiek, in de taal van de groep te kunnen
doen.
Volgens Nussbaum (1998 in .Molewijk, 2009) is het (h)erkennen van emoties
belangrijk bij het voeren van ethisch overleg. Eén van de respondenten benadrukt het
belang van het toelaten van emoties bij het bespreken van een casus. Ook in het model
dat in UZ Gent wordt gebruikt, worden deze emoties herkend in de derde stap
‘Benoemen van de emoties’. Dit element blijkt dus belangrijk om in het model van
ethisch overleg in het UZ Gent te kunnen behouden.
Verder blijkt uit mijn onderzoek dat artsen in de praktijk vaak afwezig zijn tijdens het
ethisch overleg. De bevinding van Foerde, Pedersen & Akre (2008) dat artsen het
ethisch overleg kunnen lezen als een bedreiging voor het gezag of zelfbeeld, komt ook
in mijn onderzoek naar voor. Toch merken Foerde, Pedersen & Akre (2008) dat artsen
ook vaak positief staan tegenover ethisch overleg. Deze bevinding wordt in mijn
onderzoek ook door enkele respondenten ondersteund.
Manschot & van Dartel (2009) verwachten dat er geen dominante hiërarchie aanwezig
is bij het voeren van moreel beraad, zodat elk aanwezig persoon zijn eigen perspectief
kan uiten. Ook in mijn praktijkonderzoek geven de respondenten aan dat het beter is dat
er tijdens het ethisch overleg geen dominante hiërarchie aanwezig is, ook al is er vaak
sprake van hiërarchie binnen het team.
Molewijk & Widdershoven (2008) stellen dat het moreel beraad meestal wordt geleid
door een gespreksleider die geen inhoudelijke adviezen of oordelen geeft. De
respondenten uit mijn onderzoek onderschrijven deze visie. Zij verwachten van de
gespreksleider dat deze ervoor zorgt dat de stappen goed gevolgd worden, verschillende
perspectieven aan bod komen en dat er kritische vragen gesteld worden. Verder verkiest
men dat de gespreksleider zich best neutraal (bijv. kledij, positie) opstelt om het verloop
van ethisch overleg niet te beïnvloeden.
Uit de resultaten van mijn onderzoek blijkt het belang van een zekere basisvorming bij
het invoeren van ethisch overleg op een afdeling. Deze basisvorming zorgt enerzijds
voor een basiskennis ethiek en kennis over het verloop van ethisch overleg en
anderzijds heeft deze basiskennis tot doel dat het personeel vertrouwen krijgt in elkaar.
Verder blijkt uit mijn onderzoek dat deze basisvorming best wordt gegeven op de
69
afdeling, die een duidelijke interesse toont in ethisch overleg. Dit verhoogt de kans op
het succesvol invoeren van ethisch overleg op een afdeling. Zoals eerder vermeld moet
de interesse in ethisch overleg zowel bottom-up als top-down gestuurd worden. Een
mogelijkheid om interesse en motivatie voor ethisch overleg bij het personeel te
stimuleren, is wanneer de directie of het kader het mogelijk maakt om ethisch overleg te
laten meetellen als vorming of als werkuren.
Uit mijn onderzoek met enkele stafmedewerkers ethiek in UZ Gent blijkt dat er nood is
aan ethisch overleg. Deze nood wordt omschreven als zowel een theoretische nood, als
een nood aan ethisch overleg op de werkvloer. Deze nood op de werkvloer wordt onder
meer ervaren onder de vorm van moral distress. Om meer zicht te kunnen krijgen op
deze nood in de praktijk en op de oorzaken en invloeden van moral distress, is het
volgens mij belangrijk dat nood aan ethisch overleg ook bij het personeel op de
verschillende afdelingen wordt onderzocht.
In het UZ Gent heeft men in het algemeen positieve ervaringen met het voeren van
ethisch overleg en ethisch overleg breidt zich langzaam uit over de verschillende
afdelingen. Uit de resultaten blijkt dat interdisciplinair samenwerkende teams (vb.
geriatrie) meer openstaan voor ethisch overleg, evenals teams die de meerwaarde van
ethisch overleg begrijpen. Wel blijkt dat er op sommige afdelingen in het UZ Gent nog
steeds weerstand is voor het invoeren van ethisch overleg en dat niet alle
personeelsleden even positief staan ten opzichte van ethisch overleg. Hiernaast blijkt dat
men ethisch overleg soms ook gebruikt om communicatieproblemen te bespreken.
Belangrijk is om het personeel gevoelig te maken om ethische elementen in situaties te
herkennen.
In de literatuurstudie wordt vermeld dat Geert Dewulf een model specifiek voor het UZ
Gent heeft samengesteld. Uit mijn onderzoek blijkt dat dit model nog steeds wordt
gebruikt. Geert Dewulf heeft zich gebaseerd op de hoofdkenmerken van UZ Gent
(interdisciplinair samenwerken, universitair gegeven en evidence based). De stappen die
hij opgesteld heeft, komen grotendeels overeen met de stappen die in andere modellen
gebruikt worden (analyse van feiten, verwoorden en afwegen van waarden). Een grote
sterkte van het model is dat hij ook nadrukkelijk ruimte maakt om naast de feiten en
waarden ook emoties te verwoorden. Wat in het model nog te weinig naar voren komt,
is de context waarin het gebruikt wordt. Mijn onderzoek kan een aanzet vormen naar het
70
specifiëren van contextelementen, ter ondersteuning van het invoeren van ethisch
overleg op de verschillende afdelingen. De hierboven besproken punten kunnen
richtlijnen vormen voor het afbakenen van deze contextelementen. Hier volgen enkele
korte aanbevelingen:
-
Interesse in en initiatieven voor ethisch overleg moeten bottom-up en top-down
aanwezig zijn. Enerzijds dient de directie open te staan voor ethisch overleg en
initiatieven hieromtrent te nemen en anderzijds moet er ook een duidelijke vraag
van het personeel zijn.
-
Bij afdelingen die interesse tonen in ethisch overleg, is het aangeraden om
vooraf een basisvorming aan te bieden, om vb. waarden en normen te leren
verduidelijken.
-
Het is aangeraden om niet één model te gebruiken, maar de keuze van het model
te laten bepalen door het doel en de doelgroep van het ethisch overleg.
-
De betrokken groep bij het ethisch overleg is best interdisciplinair samengesteld.
-
Het ethisch overleg dient te verlopen in de taal van het personeel.
-
Er dient ruimte en tijd gemaakt te worden voor het (h)erkennen van emoties bij
het personeel tijdens het voeren van ethisch overleg.
-
De gespreksleider stelt zich neutraal op bij het voeren van ethisch overleg.
Deze elementen kunnen gezien worden als een leidraad om ethisch overleg naar de
praktijk te brengen.
Op de afdeling geriatrie UZ Gent voert men sinds drie jaar activiteiten uit rond ethiek
(vormingen met bijvoorbeeld Linus Van Laere). In 2012 heeft men op deze afdeling een
eerste ethisch overleg gevoerd. In een gesprek met prof. Van Den Noortgate en
hoofdverpleegkundige Carrijn ben ik nagegaan wat hun visie is op ethisch overleg in de
praktijk. Eén van de aanleidingen om met ethisch overleg te beginnen, was de overgang
van cure naar care, waarbij de verpleegkundigen niet akkoord gaan met het beleid van
de arts en de verpleegkundigen dit enkel onderling verwoorden op de wandelgangen. De
verpleegkundigen voelen wel aan dat er iets niet juist zit (buikgevoel) maar verwoorden
dit enkel indirect aan elkaar.
71
Met het gebruik van ethisch overleg wil men hierop een antwoord bieden. De
belangrijkste effecten die men op de afdeling geriatrie kon waarnemen, is dat er samen
besluiten genomen worden en dat de relaties onderling, met artsen, met patiënten en met
familie verbeteren. De deelnemers van het ethisch overleg kunnen zich meer inleven in
andere visies, wanneer men de achterliggende motivatie heeft gehoord en
verpleegkundigen geven aan hun emoties meer rationeel te kunnen verwoorden.
Ethisch overleg is een onderdeel van een proces, waarbij men echt interdisciplinair
werkt en waarbij dus niet enkel de arts aan het woord is. Het doel dat men op de
afdeling nastreeft, is dat men op termijn zelf in staat is om ethische keuzes te maken.
In het gesprek werd ook duidelijk dat de gespreksleider een belangrijke rol in het proces
speelt. De gespreksleider is volgens de respondenten best extern, waardoor het ethisch
overleg meer objectief is. De functie van de gespreksleider is het bieden van structuur
tijdens het ethisch overleg.
Uit de ervaringen van prof. Van Den Noortgate en hoofdverpleegkundige Carrijn zijn
geen tegenstrijdigheden naar voren gekomen in vergelijking met mijn onderzoek. Het
belang van contextfactoren bij het voeren van ethisch overleg, komt ook in het gesprek
met deze respondenten naar voor. Hierbij is één van de belangrijkste bevindingen dat
het team klaar moet zijn voor het invoeren van ethisch overleg, met andere woorden de
teamleden moeten openstaan voor feedback en moeten in staat zijn te reflecteren op hun
eigen handelen.
8.2. Beperkingen eigen onderzoek
In mijn onderzoek zijn er enkele beperkingen. Een eerste beperking is dat het onderzoek
in één studiejaar werd gevoerd, wat voor een algemeen onderzoek erg kort is. Een ander
belangrijk punt is dat het onderzoek enkel door mezelf, dus door één persoon, gevoerd
werd, wat mogelijks vertekeningen kan geven. Wel werd ik als student begeleid door de
promotor Ignaas Devisch en copromotor Sofie Vercoutere, die toezicht hielden op het
verloop en de resultaten van het onderzoek.
Een andere beperking is dat ik mij heb beperkt tot Vlaanderen en Nederland, terwijl het
duidelijk is dat ook de Verenigde Staten van Amerika en andere landen ervaring hebben
met ethisch overleg. Deze bewuste keuze vertoont zich enerzijds in de literatuurstudie
waarbij ik me voornamelijk richt op de situatie in Vlaanderen en Nederland en
72
anderzijds op de praktijk waarbij ik me volledig baseer op respondenten uit die twee
regio’s.
Als beginnend onderzoeker was deze masterproef voor mij een leerproces. Gedurende
mijn volledig onderzoek, heb ik op veel gebieden vorderingen gemaakt, zoals het
afnemen van interviews, het coderen en analyseren van resultaten,… Tijdens de
interviews en bij het analyseren van de interviews heb ikzelf, als persoon en met mijn
specifieke achtergrond, invloed op de representatie van de verkregen gegevens.
8.3. Voorstellen voor vervolgonderzoek
Er is nog niet veel onderzoek gebeurd in Vlaanderen rond het onderwerp ethisch
overleg. In dit onderzoek heb ik de visie gevraagd van professionelen die ethisch
overleg voeren in Vlaanderen en Nederland. Wat in deze masterproef onvoldoende en
niet rechtstreeks aan bod komt, is de visie van het medisch personeel op ethisch overleg.
Op welke gebieden ervaart het personeel moral distress? Hoe gaan zij daar mee om?
Wat is de mening van het personeel op ethisch overleg en wat vinden zij belangrijk bij
het verloop ervan? Merken zij dat ethisch overleg in de praktijk werkt?
Verschillende respondenten geven aan dat er nog niet veel onderzoek gebeurd is naar de
ervaring van patiënten met betrekking tot ethisch overleg. Een ander punt is het al dan
niet actief betrekken van de patiënt bij het voeren van ethisch overleg. Wat vindt de
patiënt van zo een ervaring en hoe gaat het personeel daar mee om?
Een derde punt waar er nog onderzoek kan naar gebeuren, is hoe men het effect of
resultaat van ethisch overleg kan omschrijven en indien mogelijk de resultaten meetbaar
kan maken.
Deze drie mogelijke onderwerpen voor vervolgonderzoek kunnen een nog duidelijker
beeld scheppen van ethisch overleg in de praktijk.
73
9. Conclusie
Hulpverleners worden geconfronteerd met ethische dilemma’s in de zorgverlening, wat
aanleiding kan geven tot moral distress. Een mogelijke methode om als team moral
distress te verwerken/voorkomen en een antwoord bieden op de ethische dilemma’s is
het voeren van ethisch overleg in team. Uit dit onderzoek blijkt dat de motivatie voor
het voeren van ethisch overleg zowel bottom-up als top-down gestuurd moet worden.
Doordat ethisch overleg invloed heeft op meerdere vlakken, heeft het de potentie om de
visie van teamleden transparant voor elkaar te maken en respect voor elkaar op te
brengen. Wanneer een team reeds interesse heeft in ethisch overleg, blijkt een
basisvorming aangewezen. Bij ethisch overleg is het team best interdisciplinair
samengesteld en alle teamleden dienen in de mogelijkheid gesteld te worden hun eigen
perspectief op de casus te kunnen verduidelijken. Bij de keuze van een model voor
ethisch overleg in het UZ Gent, is het belangrijk om op te merken dat de keuze van het
model aangepast kan worden aan het doel en aan de doelgroep van de casus. Uit dit
onderzoek blijkt dat niet zozeer het model doorslaggevend is voor het al dan niet slagen
van ethisch overleg, maar wel de context, waarin verschillende modellen gebruikt
kunnen worden.
74
10. Referentielijst
Aleksandrova, S. (2008). Survey on the experience in ethical decision-making and
attitude of Pleven University Hospital physicians towards ethics consultation.
Medicine, Health Care and Philosophy, vol. 11, 35-42.
Anckaert, L., & Marcelis, L. (2006). Zorg op maat van de mens: ethisch overleg en
advies in het ziekenhuis. Leuven: Lannoo nv.
Anckaert, L., & Marcelis, L. (2011). Medische zorg en ethiek: ethisch overleg en advies
in het ziekenhuis. Tielt: LannooCampus.
Beauchamp, & Childress. (2001). Principles of Biomedical Ethics. Oxford/New York:
Oxford University Press.
Bell, J., & Breslin, J. (2008). Healthcare provider moral distress as a leadership
challenge. JONA’S healthcare law, ethics, and regulation, 10 (4), 94- 97.
Bolt, L., Verweij, M., & van Delden, J. (2003). Ethiek in praktijk. Assen: Koninklijke
Van Gorcum BV.
Bramstedt, K. A., Jonsen, A. R., Andereck, W. S., & Neidich, A. B. (2009). Optimizing
the documentation practices of an Ethics Consultation Service. Journal of
Medical Ethics, 35, 47–50.
Carter, M. A., & Klugman, C. M. (2001). Cultural Engagement in Clinical Ethics: A
Model for Ethics Consultation. Cambridge Quarterly of Healthcare Ethics, 10,
16–33.
Centre for Research Ethics & Bioethics [CRB]. (2012). Ethical rounds. Opgehaald 9
augustus,
2012,
van
http://www.crb.uu.se/research/clinical-ethics/ethics-
rounds.html
Cho, M. K., Tobin, S. L., Greely, H. T., & McCormick, J. (2008). Response to Open
Peer Commentaries on “Strangers at the Beachside: Research Ethics
Consultation”. The American Journal of Bioethics, 8, 4-6.
75
Clinquant, K., & Van Den Noortgate, N. (2010). Morele distress bij verpleegkundigen
in de RVT/ROB setting (Ongepubliceerde masterproef). Universiteit Gent, Gent,
België.
Corley, M., Elswick, R.K., Gorman, M., & Clor, T. (2001). Development and
evaluation of a moral distress scale. Journal of Advanced Nursing, 33(2), 250256.
Corley, M. (2002). Nurse moral distress: a proposed theory and research agenda.
Nursing Ethics, 9, 636.
den Uil - Westerlaken, J. (2009). Ontwikkeling van de competentie, die hbo verpleegkundigen gebruiken in georganiseerd ethisch overleg (Ongepubliceerde
masterproef). Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland.
Devisch, I. (2011). Ligt de waarheid in het midden: Nadenken in Wolkenkoekoeksoord.
Brussel: VUBPRESS.
Integrated Ethics (2012). Ethics Consultation. Opgehaald 11 november 2012, van
http://www.ethics.va.gov/integratedethics/ECC.asp
Foerde, Pedersen, & Akre. (2008). Clinicians evaluation of clinical ethics consultations
in Norway: a tool for quality improvement. Medicine, Health Care and
Philosophy, 11, 17-25.
Fox, E., Berkowitz, K., Chanko, B., & Powell, T. (2007). Ethics Consultation:
responding to Ethics Questions in Health Care. Integrated Ethics. Washington.
Fox, E., Myers, S., & Pearlman, R. (2007). Ethics Consultation in United States
Hospitals: A National Survey. The American Journal of Bioethics, 7(2), 13–25.
Gastmans, C., & Vanlaere, L. (2005). Cirkel van Zorg: Ethisch omgaan met ouderen.
Leuven: Davidsfonds NV.
Hartogh, G., Jacobs, F., & van Willigenburg, T. (2010). Inleiding ethiek. Utrecht: Kant
Acadamy.
76
Holloway, I. and Wheeler, S. (2010). Qualitative Research in Nursing and Healthcare,
3rd ed. Oxford: Blackwell.
Jameton, A. (1984). Nursing practice: the ethical issues. Englewood Cliffs: PrenticeHall College Div.
Lamb, C., & Lamb, M. (1995). Tales From Shakespeare. St Ives plc: Penguin Group.
Lampers, H. (2009). Verslag van het symposium: op weg naar ethisch overleg. Ethische
perspectieven , 441-448.
Lawrence, D. (2007). The Four Principles of Biomedical Ethics: A Foundation for
Current Bioethical Debate. Journal of Chiropractic Humanities, 14, 34-40.
Liégeois, A. (1997). Begrensde vrijheid: ethiek in de geestelijke gezondheidszorg.
Kapellen: Peckelmans.
Liégeois, A. (2009). Waarden in dialoog: Ethiek in de zorg. Leuven: Lannoo Campus.
Maesschalck, J., & Vanden Auweele, Y. (2008). Integrity management in youth sport:
How to ensure that the Panathlon declaration makes a real difference? Leuven:
KU Leuven.
Manschot, H., & van Dartel, H. (2009). In gesprek over goede zorg: overlegmethoden
voor ethiek in de praktijk. Amsterdam: Boom.
Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam:
Boom.
Molewijk, B. (2009). Aan ethiek doen, ethiek laten werken en ethiek organiseren.
Amsterdam.
Molewijk, B. (2010). Op de goede manier aan ethiek doen. Van waaruit, waarom en
waartoe Moreel Beraad? In Abma, Visse, Molewijk, & Widdershoven, Reflectie
en participatie in de zorg. Amsterdam: Boom.
77
Molewijk, B., & Widdershoven, S. (2006). Moreel beraad en goede zorg voor ouderen
veronderstellen en versterken elkaar. Tijdschrift voor Geneeskunde, 62(23),
1693.
Molewijk, B., & Widdershoven, G. (2008). Moreel beraad: Methodisch leren omgaan
met dagelijkse morele vragen. In De kwestie: beroepsethiek in de
gezondheidszorg. Maastricht: Lemma.
Mortier, F., & Raes, K. (1996). Een kwestie van behoren: stromingen in de
hedendaagse ethiek. Gent: Mys & Breesch, uitgevers.
Patton, M.Q. (2002). Qualitative Research and Evaluation Methods. Thousand Oaks,
CA: Sage.
Pearlman, R. A. (2010). Ethics Committees and Ethics Consultation. Opgehaald 9
november, 2012, van http://depts.washington.edu/bioethx/topics/ethics.html
Plantinga, M., Molewijk, B., de Bree, M., Moraal, M., Verkerk, M., & Widdershoven,
G. A. (2012). Training healthcare professionals as moral case deliberation
facilitators: evaluation of a Dutch training programme. Journal of Medical
Ethics, 38(10), 630–635.
Polit, D.F. & Beck, C.T. (2010). Essenitals of Nursing Research: Appraising Evidence
for Nursing Practice, 7th edn. Philadelphia: Wolters Kluwer Health | Lippincott
Williams & Wilkins.
QSR
International.
(2012).
Nvivo
10.
Opgehaald
25
februari
2013,
van
http://www.qsrinternational.com/products_nvivo.aspx
Raines, M. (2000). Ethical decision making in nurses. Relationship reasoning, coping
style, and ethics stress. Jona’s Health Care Law Ethics and Regulation, 2, 2941.
Reiter-Theil, S. (2000). Ethics consultation on demand: concepts, practical experiences
and a case study. Journal of Medical Ethics, 26(3), 198-203.
78
Reiter-Theil, S., & Agich, G. (2008). Research on clinical ethics and consultation.
Introduction to the theme. Medicine, Health Care and Philosophy, 11(1), 3-5.
Riis, P. (2012). Ethical principles for project collaboration between academic
professionals or institutions and the biomedical industry. Journal of Clinical
Epidemiology, 4, 95–97.
Schotsmans, P. (2010). Handboek medische ethiek. In P. Schotsmans, Handboek
medische ethiek. Leuven: Lannoo Campus.
Shapira-Lishchinsky, O. (2009). Ethical Dilemmas: The Experiences of Israeli Nurses.
Qualitative Health Research, 1602–1611.
sTimul
(z.d.).
sTimul:
Fundament.
Opgehaald
16
maart
2013,
van
http://www.stimul.be/fundament/fundament/
Tapper, E. B. (2010). Ethics Consultation at a Large Urban Public Teaching Hospital.
Mayo Foundation for Medical Education and Research , 433-439.
Ten Have, H., Ter Meulen, R., & van Leeuwen, E. (2003). Medische ethiek.
Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum.
Tronto, J. (1993). Moral boundaries: A political argument for an ethic of care. New
York, NY: Routledge
van der Dam, S., Abma, T., Molewijk, A., Kardol, M., Schols, J., & Widdershoven, G.
(2011). Organizing moral case deliberation Experiences in two Dutch nursing
homes. Nursing Ethics, 18(3), 327–340.
van Heijst, A. (2008). Iemand zien staan: Zorgethiek over erkenning. Kampen:
Klement.
van Nistelrooy, I. (2008). Basisboek: Zorgethiek. Heeswijk: Abdij van Berne.
Vanlaere, L., & Chris, G. (2010). Zorg aan zet: Ethisch omgaan met ouderen. Leuven:
Davidsfonds Uitgeverij nv.
79
Vermeersch, E., & Braeckman, J. (2011). De rivier van Herkleitos: een eigenzinnige
visie op de wijsbegeerte. Antwerpen: Houtekiet.
Vincke, J. (2004). Sociologie: een klassieke en hedendaagse benadering. Gent:
Academia Press.
Widdershoven, G. (2003). Ethiek in de kliniek: Hedendaagse benaderingen in de
gezondheidsethiek. Maastricht: Boom.
80
11. Bijlagen
Bijlage 1: The CASES Approach
Clarify the consultation request
-
Characterize the type of consultation request
Obtain preliminary information from the requester
Establish realistic expectations about the consultation process
Formulate the ethics question
Assemble the relevant information
-
Consider the types of information needed
Identify the appropriate sources of information
Gather information systematically
Summarize the consultation and the ethics question
Synthesize the information
-
Determine wheter a formal meeting is needed
Engage in ethical analysis
Identify the ethically appropriate decision maker
Facilitate moral deliberation among ethically justifiable options
Explain the synthesis
-
Communicate the syntheses to key participants
Porvide additional resources
Document the consultation in the health record
Document the consultation in consultation service records
Support the consultation process
-
Follow up with participants
Evaluate the consultation
Adjest the consultation process
Identify underlying systems issues
(Fox, Kenneth Berkowitz, et al., 2007)
81
Bijlage 2: Stappenplan ethisch overleg (model UZ Gent)
1. Benoemen van het probleem: wat is op het eerste zicht het probleem?
2. Benoemen van de feiten: expliciet benoemen van de elementen die nodig
zijn om de casus goed te begrijpen.
Feiten kunnen gestructureerd worden als volgt:
o Medische, verpleegkundige, sociale,… info
o Info over voorkeuren, wensen, waarden van de patiënt
o Info over wensen en waarden van andere betrokkenen (familie,
naasten, …)
o Info over visie organisatie, afdeling
o Relevante kennis en gegevens: juridisch,…
o Relevante niet gekende info
3. Benoemen van de emoties: welke zijn de emoties en de intuïties die leven bij
alle deelnemers.
4. Benoemen van de waarden: vanuit welke waarden wordt gereageerd; dit
zullen vooral waarden zijn die voortkomen uit de zorgrelatie die de
verschillende betrokkenen aangaan met de patiënt.
5. Benoemen van het ethisch probleem: zo kort en bondig mogelijk.
6. Afwegen (hiërarchie) van de benoemde waarden: er wordt gezocht naar een
gedeeld verwachtingspatroon van de te geven zorg. Er wordt expliciet
gemaakt wat een gedeelde visie op ‘goede zorg’ hier concreet kan betekenen.
De handelingsinitiatieven die vasthangen aan de verschillende waarden
worden benoemd en er wordt beargumenteerd waarom elk
behandelingsinitiatief goed of niet goed zou zijn.
7. Maken van afspraken i.v.m. casus: wie doet wat i.v.m. deze casus.
8. Maken van afspraken i.v.m. visie, beleid: wie doet wat zodat de kans dat
deze casus zich herhaalt, verkleint.
82
Bijlage 3: De Nijmeegse methode voor moreel beraad
Probleem
Wat maakt de casus tot een moreel probleem?
Feiten
Medische dimensie
-
Hoe luidt de diagnose van de patiënt en hoe is de prognose?
-
Welke behandeling kan worden voorgesteld?
-
Heeft deze behandeling een gunstig effect op de prognose? In welke mate?
-
Wat is de prognose wanneer van deze behandeling wordt afgezien?
-
Wat is de kans van slagen van de behandeling?
-
Kan de behandeling de patiënt schaden in diens gezondheid?
-
Hoe verhouden zich deze positieve en negatieve effecten tot elkaar?
Verpleegkundige dimensie
-
Hoe luidt de verpleegkundige diagnose van de patiënt?
-
Welk verpleegplan wordt voorgesteld?
-
In hoeverre is de patiënt in staat tot zelfzorg? Is mantelzorg beschikbaar?
-
Welke afspraken zijn gemaakt over taakverdeling in de zorg?
Levensbeschouwelijke en sociale dimensie
-
Wat is bekend van de levensbeschouwing van de patiënt?
-
Is de patiënt betrokken bij een geloofsgemeenschap?
-
Hoe kijkt de patiënt tegen zijn ziekte aan? Heeft hij/zij behoefte aan pastorale
zorg?
-
Wat is de sociale context van de patiënt?
-
Wat zijn de gevolgen van ziekte en behandeling voor diens gezin, leefstijl en
sociale positie?
-
Gaan deze gevolgen de draagkracht van de patiënt en diens omgeving te boven?
-
Hoe kunnen persoonlijke ontplooiing en sociale integratie van de patiënt worden
bevorderd?
83
Organisatorische dimensie
-
Kunnen de zorgbehoeften van de patiënt worden vervuld?
Waardering
Welzijn van de patiënt
-
Wat zijn de gevolgen van ziekte en behandeling voor het welzijn van de patiënt?
(levensvreugde, bewegingsvrijheid, lichamelijk en geestelijk welbevinden, pijn,
verstoring van leven, angst, et cetera.)
Autonomie van de patiënt
-
Is de patiënt op de hoogte van zijn situatie?
-
Is de patiënt voldoende betrokken bij de besluitvorming tot nu toe?
-
Wat is diens oordeel over baten en lasten van de behandeling?
-
Welke waarden en opvattingen van de patiënt zijn relevant?
-
Wat is zijn houding ten opzichte van levensverlengende of intensieve therapie?
-
Is het juist om de beslissing tot behandeling aan de patiënt over te laten?
Verantwoordelijkheid van de zorgverleners
-
Is er verschil van mening tussen artsen, andere zorgverleners, de patiënt en diens
familie over wat er gedaan moet worden?
-
Kan dit conflict worden opgelost door te kiezen voor een bepaald zorgbeleid?
-
Is er voldoende overleg geweest tussen betrokken zorgverleners?
-
Zijn hun verantwoordelijkheden voldoende duidelijk afgebakend?
-
Hoe gaan de zorgverleners om met vertrouwelijke informatie (confidentialiteit)?
-
Is de patiënt op de hoogte gebracht van zijn situatie (oprechtheid)?
-
Zijn er spanningen binnen het team ten aanzien van deze casus (collegialiteit)?
-
Is het voorgestelde beleid te verantwoorden ten opzichte van andere patiënten
(rechtvaardigheid)?
-
Moeten de zorgverleners rekening houden met belangen van derden?
-
Wat zijn de relevante richtlijnen van de zorginstelling?
84
Besluitvorming
Hoe luidt nu het morele probleem?
-
Zijn belangrijke feiten onbekend? Kan niettemin een verantwoord besluit
worden genomen?
-
Kan het probleem worden vertaald in termen van (conflicterende) waarden?
-
Is er een uitweg uit dit dilemma?
-
Welk handelingsalternatief is het meest in overeenstemming met de waarden van
de patiënt?
-
Welke argumenten zijn relevant voor de beslissing?
-
Welke handeling verdient op basis van genoemde argumenten de voorkeur?
(behandeling, veranderingen in zorg, consultatie, verwijzing, afwachten, et
cetera)
-
Wat zijn de concrete verplichtingen van betrokkenen?
-
Welke vragen blijven onbeantwoord?
-
In welke gevallen moet de beslissing worden herzien?
-
Hoe kunnen de beslissing en de evaluatie worden samengevat?
Bijzondere situaties
Wilsonbekwame patiënten
-
In welk opzicht is hij/zij wilsonbekwaam?
-
Is deze wilsonbekwaamheid tijdelijk of blijvend van aard?
-
Welk uitzicht is er op herstel van wilsbekwaamheid?
-
Kunnen keuzes zolang worden uitgesteld?
-
Wat is er bekend van de waarden van de patiënt?
-
Is er een goede vertegenwoordiger van de belangen van de patiënt?
Kinderen
-
Is er voldoende naar het kind zelf geluisterd?
-
Kan het kind zelf beslissen inzake de behandeling?
-
Welk handelingsalternatief is het meest in overeenstemming met de waarden van
de ouders?
-
Wat betekent het voor het kind indien hun visie wel of juist niet wordt gevolgd?
85
Langdurige behandeling
-
In welke situaties dient het zorgbeleid te worden geëvalueerd en eventueel
herzien?
-
Wat is de houding van de patiënt ten opzichte van veranderingen in het beleid?
Overgenomen uit ‘In gesprek over goede zorg’ door Manschot, van Dartel en
Steinkamp (2009) p. 66-69
86
Bijlage 4: Het Utrechtse stappenplan:
1. Probleem
2. Analyse
3. Afweging
4. Implementatie
Wat is op het eerste gezicht het
probleem?
Wat zijn op het eerste gezicht de
handelingsalternatieven?
A. Wat zijn de meest relevante feiten:
medisch, verpleegkundig, sociaal,
levensbeschouwelijk, organisatorisch
en juridisch.
B. Wie zijn de moreel betrokkenen, de
zorgverantwoordelijken en degene(n)
om wie het draait?
C. Welke waarden zijn aan de orde?
D. Wat is het morele probleem bij
nader inzien?
Deze fase is kort. De
probleemformulering bevat een
vraag.
Waardering van
de
mogelijke
gedragslijnen. Welke waarde weegt
het zwaarst, en welke gedragslijn
krijgt de voorkeur? Besluit op basis
van argumenten.
Wie voert wat uit en wanneer?
Afspraak
over
eventuele
evaluatiemomenten.
Een vergelijking tussen de
alternatieven.
Ook
een
voorbereiding op het later
rechtvaardigen van het besluit.
Overgenomen uit: van Nistelrooy, 2008, p. 142
87
A. Deze fase wordt kort
gehouden.
Eventueel
ontbrekende informatie kan ook
later worden verstrekt.
B. Nagaan wiens stem gehoord
moet worden en wiens stem
ertoe doet.
C. Hierbij wordt gevraagd naar
opvattingen
van
de
gespreksdeelnemers, van de
betrokken patiënt, bewoner,
vertegenwoordiger
en
de
instelling.
D. Dit is een herformulering.
Soms blijkt het geen moreel
probleem te zijn.
Dit is de praktische uitwerking
van
het
besluit.
De
gespreksleider
probeert
te
voorkomen dat men terugvalt in
eerdere fasen.
Bijlage 5: Structuur van de dilemmamethode
Formuleer het dilemma:
-
Wat is er aan de hand? Beschrijving van een dilemmasituatie door de
voorbeeldgever: hulpvrager, hulpvraag, aard van het probleem, tot aan het
moment van het dilemma: moet ik zus of zo handelen, ingrijpen of niet
ingrijpen?
-
Beschrijf de situatie in één zin (S). Formuleer vervolgens de twee kanten van het
dilemma (D): als ik collega x deze informatie geef, schend ik het vertrouwen van
mijn cliënt; als ik de informatie niet geef, ben ik niet collegiaal.
-
Formuleren van de (ethische) vraag (V): Mag ik de informatie over de cliënt
doorgeven aan mijn collega of niet? (schrijf de vraag op).
-
Geven van intuïtief oordeel: reactie van de overige groepsleden. Verplaats je in
de plaats van de voorbeeldgever en geef je intuïtieve oordeel. Daarna reactie van
de voorbeeldgever. Voorbeeldgever vertelt nu het verdere verloop.
Benoem de waarden en normen:
-
Welke waarden zijn in het geding? (bijvoorbeeld integriteit, autonomie, respect);
schrijf de waarden op vanuit verschillende perspectieven en de daarmee
samenhangende belangen (hulpverlener,
cliënt,
familie, medebewoners,
organisatie).
-
Welke normen zijn in het geding? Regels, impliciet en expliciet; bijvoorbeeld als
een patiënt zich agressief gedraagt, dan handelen wij zo… Als hulpverlener
moet ik voor deze cliënt zorgen. Probeer normen met een ‘mag/moet’-vorm
(do’s en don’ts) te vinden. Schrijf de normen achter de waarden in de tabel op.
Vind alternatieve mogelijkheden:
-
Welke mogelijkheden zijn er om uit het geformuleerde dilemma te komen (zie
stap 1)? Noem de mogelijkheden zo mogelijk vanuit verschillende perspectieven
(zie stap 2).
-
Schrijf de mogelijkheden in steekwoorden op.
88
Maak een afweging en keuze:
-
Verplaats je in de voorbeeldgever en beantwoord de vraag: wat zou jij doen als
je in de schoenen van … stond en waarom?
-
Maak als groep een afweging van de beschreven argumenten: aan welke waarde
en aan welke norm wordt het meeste gewicht toegekend? Welke mogelijkheid
sluit hierbij aan en biedt een opening uit het dilemma? Probeer hierover
consensus te bereiken.
-
Staat de voorbeeldgever nog achter zijn/haar handelwijze en waarom?
Overgenomen uit p. 51-52 (Manschot & van Dartel, 2009)
89
Bijlage 6: Vragenlijst
Ik ben Joris Valcke. Ik studeer gezondheidsvoorlichting en -bevordering aan de universiteit van
Gent. Voor mijn masterproef wil ik onderzoeken hoe moreel beraad (afhankelijk van locatie,
anders de term ethisch overleg) werkt en wat de situatie is in Nederland en Vlaanderen. In mijn
onderzoek maak ik een vergelijking tussen enkele verschillende modellen en wat de
kernelementen in deze modellen zijn. Vandaar dat ik u graag enkele vragen zou stellen.
1. Kunt u zichzelf voorstellen?
2. Wat was de aanleiding voor u om te beginnen met moreel beraad?
3. Vanwaar kwam de vraag naar moreel beraad in de praktijk van de organisatie waarin u
werkt?
a. Wat zijn de redenen van het invoeren van moreel beraad?
4. Welk model gebruikt u nu voornamelijk?
a. Kunt u het model kort voorstellen?
5. Wat zijn hiervoor de mogelijke redenen of motiveringen?
a. Om welke redenen gebruikt men dit model en waarom gebruikt u net dit
model?
b. Wat zijn de voordelen en nadelen van het model?
6. Welke doelgroepen wilt u hiermee bereiken?
a. Wie worden er allemaal betrokkenen?
b. Wat is de specifieke taak van de betrokkenen?
7. Welke andere modellen hebt u ooit gebruikt?
8. Kunt u me iets vertellen rond de gelijkenissen en verschillen tussen de modellen?
9. Kunt u een concreet verloop van een moreel beraad weergeven?
a. Bijvoorbeeld wie leidt het?
b. Wat indien het vastloopt?
c. Is het belangrijk dat men bepaalde ervaring heeft om aan moreel beraad deel te
nemen? Zo ja, kunt u me hier iets meer over vertellen?
10. Kunt u dit verduidelijken met een concreet voorbeeld?
a. Wat was het resultaat?
b. Welke invloed ziet u bij de mensen in de praktijk op gebied van normen en
waarden?
11. Zijn de resultaten meetbaar? Indien ja, hoe doet men dit?
12. Hoe implementeert men moreel beraad in de praktijk?
13. Is er volgens u een verschil met de theorie en de praktijk op gebied van toepassing van
de modellen?
14. Welke casussen komen aan bod?
a. Echte of fictieve casussen?
b. Waaraan moeten ze voldoen? Zijn er selectiecriteria?
c. Wordt dit eerst vooraf besproken?
15. Heeft uw praktische toepassing een invloed op uw persoonlijk leven en op het contact
met anderen?
90
Bijlage 7: Informed Consent
-Informed consentToestemming om uw gegevens te gebruiken in de masterproef
van Joris Valcke
Ik,
……………………………………………………………………………………………
….. verklaar hierbij toestemming te geven aan Joris Valcke om mijn naam, evenals de
gegevens die hij via een interview van mij verkreeg, te mogen gebruiken in het kader
van zijn onderzoek voor zijn masterproef ‘Ethisch overleg’.
De masterproef, onder begeleiding van promotor prof. I. Devisch en copromotor S.
Vercoutere, gaat over ethisch overleg en moreel beraad. Het onderzoek bestaat uit het
analyseren van core-elementen van modellen van ethisch overleg in Nederland en
Vlaanderen. De informatie wordt verzameld uit de praktijk via semigestructureerde
interviews.
Het onderzoek werd ingediend en goedgekeurd door het Ethisch Comité van UZ Gent.
De privacy van de deelnemers zal worden gerespecteerd.
Datum: …./..../……..
Handtekening: ……………………………………………………
91
Bijlage 8: Overzichtslijst figuren
Figuur 1: Fundamentele waarden (Liégeois, 2009, p. 54)
Figuur 2: The CASES approach, Integrated Ethics (beperkt overzicht)
Figuur 3: Ethisch overleg gebruikt in H. Hart-Ziekenhuis Roeselare-Menen (beperkt
overzicht)
Figuur 4: Ethisch overleg gebruikt in UZ Gent (beperkt overzicht)
Figuur 5: overzicht gelijkaardige kenmerken moreel beraad
Figuur 6: Socratische methode (beperkt overzicht)
Figuur 7: Casuistry (beperkt overzicht)
Figuur 8: Analyse niveaus
92
Bijlage 9: Toelating ethische commissie
93
94
95
Download