It’s the culture stupid Vooraf Inleidende tekst ten behoeve van het gesprek over de betekenis van het begrip cultuur in het moderne stedelijke leven in het kader van het Cultuur Café, georganiseerd door de steden Amsterdam en Rotterdam op 11 september aanstaande. De tekst heeft het karakter van een bespiegeling op een aantal begrippen en dient als aanzet van het gesprek op 11 september. It’s the culture stupid ‘It’s the culture stupid’ kopte de NRC in 2008 bij de lancering van de Afrikaander Tapes in Rotterdam. ‘De Tapes’ -op zichzelf al een in het oogspringend project, een GPS geleide audiotour in een no go area als Afrikaanderwijk en gebaseerd op 300 interviews onder immigranten en de daar wonende Nederlanders- was (is) in Nederland een van weinige creatieve projecten, waarin volledig werd ingezoomd op betekenis van het verschil in cultuur op het alledaagse leven. Want verschil in traditie, leefgewoonte en culturele achtergrond, kenmerken buurten als de Afrikaanderwijk tot op de dag van vandaag: zowel voor wat betreft het leven in die multi-etnische wijken zelf, als ook in contrast met de rest van Nederland. Waarom die aandacht voor een wijk als Afrikaanderwijk? Niet om de zoveelste observatie over migrantenculturen uit te voeren of vanuit een verholen behoefte aan cultuurvergelijking. Ik wilde snappen wat cultuur is en begrijpen hoe het verschil in cultuur doorwerkt in het dagelijks leven in die wijken: op straat, op school, bij de opvoeding, in de sociale omgang, op het werk, rond het geloof. Ik was dus wel blij met die kop in de krant, want het karakteriseerde precies de inzet van de ‘Afrikaander Tapes’. Tegelijkertijd omvatte die slogan ‘it’s the culture stupid’ ook iets ongemakkelijks. Met name de woorden ‘the’ en ‘stupid’ sprongen er wat mij betreft te hard uit. En nog steeds. ‘The’ culture’ appelleert aan het beeld van dè cultuur. Elke deskundige zal beamen dat een zo sterk gedefinieerd cultuurbegrip niet bestaat. Er is geen sprake van één soort Turken, Somali of Nederlanders. Cultuur houdt per definitie spreiding en differentiatie in. En die onderlinge verschillen veranderen ook weer in de tijd, ook als gevolg van bijvoorbeeld integratie (Staat van Integratie, 2012). Dus ‘de’ cultuur kan men als zodanig niet definiëren. Alleen de pleitbezorgers van deze opvatting, slaan vaak door naar de andere kant en wijzen het begrip ‘cultuur’ als een achterhaalde en ondoelmatige verklaringsgrond helemaal van de hand. En dat lijkt mij nu net weer een ondoelmatig andere uiterste. Met het woord ‘stupid’, de tweede scherpe typering, wordt verwezen naar diegenen, die niet willen inzien dat cultuur in de sociale werkelijkheid, een laatste en beslissende factor is. Hier wordt natuurlijk ‘it is the economy, stupid’ geparafraseerd, waarin diegenen die economieblind zijn, voor gek worden versleten. Beide typeringen komen voort uit de idee dat cultuur en economie in principe tegengesteld aan elkaar zouden zijn. Cultuur zou daarbij dan staan voor behoudzucht en traditie en daarmee een beperkende factor zijn voor persoonlijke ontplooiing en maatschappelijke groei, kenmerken van economische vooruitgang. Een onvruchtbare tegenstelling, die ook doorsijpelt in de manier waarop tegen begrippenparen wordt gekeken als traditie en moderniteit, gemeenschap en individualiteit, burgerschap en culturele identiteit, die al voortduurt sinds het integratiedebat. Alsof economie niet teruggrijpt op menselijke waarden en dus psychologisch en cultureel bepaald is en of cultuur niet verandert onder invloed van economische ontwikkelingen. (Eric L. Jones, Cultures Merging, 2006) Nederland was mogelijk nooit zo’n open en vrijzinnig land geworden, zonder de welvaartstijging van de 20e eeuw en de naoorlogse inrichting van de verzorgingsstaat. De wijze waarop collectief voor hulpvragers, zieken en ouderen wordt gezorgd, ontlastte gezinnen en families, doorbrak daarmee ook traditionele familiale structuren en gaf ruimte aan het individu. Wij zien individualiteit, zelfredzaamheid en zelfbeschikking als een gelukkig gevolg van maatschappelijke vooruitgang ondersteund door economische groei. Dat verband is er zeker, maar daarvoor zijn wel een aantal Nederlandse culturele kaders duurzaam verlegd wat het karakter van de Nederlandse samenleving definitief moderniseerde. Maar of dat nu ook het einde van de Nederlandse cultuur inluidde? Moderne cultuur is toch ook cultuur! Nu in tijden van economische tegenspoed families en gezinnen (weer) worden aangespoord tot meer verantwoordelijkheid in de zorg van hun hulpbehoevenden, vallen we toch ook niet terug in een traditionele cultuur? Cultuur Waarom aandacht voor cultuur? Als eerste, zoals ik hierboven al aangaf, omdat cultuurverschillen in de Nederlandse samenleving bestaan, zijn effecten kennen, die eerder zullen toenemen dan afnemen. Cultuur speelt een rol in de moderne samenleving, ondanks of dankzij de vermenging met de economie. Alleen al om die reden lijkt het belangrijk te verwoorden op welke manier cultuur en achtergrond doorwerkten in het alledaagse leven, in plaats van haar betekenis steeds te minimaliseren. In de meest recente publicatie over culturele ontwikkelingen in Nederland, de ‘Staat van Integratie’ (maart 2012) presenteren Han Entzinger en Paul Scheffer de voortgang van integratie in de steden Amsterdam en Rotterdam. Met een zeker optimisme wordt in de ‘Staat van Integratie’ aangekondigd dat het thema cultuur in het huidige integratieproces door de tijd is ingehaald. Met name in de grote steden, schrijven zij, verliest een begrip als ‘culturele integratie’, bedoeld als ‘assimilatie’, aan zeggingskracht, omdat in de grotere steden van culturele minderheden en meerderheden nauwelijks nog sprake is. Groepen die in Nederland tot de culturele minderheden behoren, maken in wijken en delen van steden de meerderheid uit. Die observatie klopt, maar wat betekent het. Op zijn minst relativeert dat de inzet van ‘integratie’. Het rapport concludeert dat ook: integratie is op zichzelf al een proces, waarvan met name de grenzen en de nieuwe invullingen in de grote steden worden bepaald. Mee eens. Maar vanuit een culturele blik kan een meer specifieke betekenis aan die conclusie worden gegeven. Rond het begrip ‘culturele integratie’ voltrekken er zich in Nederland twee ogenschijnlijk tegengestelde processen. Aan de ene kant bespeuren we een sterke drang naar homogenisering, zoals die zich uit in het straatbeeld (mode, muziek, sport), in maatschappelijke opvattingen en het gebruik van de sociale media (Duyvendak et al). Aan de andere kant zien we een aanscherping van het onderscheid in cultuur en de nadruk op een eigen culturele identiteit en dat zowel in de migrantengemeenschappen als onder Nederlanders. Ofwel: we ontwaren een algemene sociaalculturele bovenstroom met daarin onderscheiden culturele identiteiten. Dat is een. Twee. Entzinger en Scheffer constateren in hun onderzoek dat de geografische segregatie in steden als Rotterdam en Amsterdam toeneemt. Daarbij nemen de onderlinge culturele contacten tussen Nederlanders en immigranten af, voor een deel vanwege die geografische verwijdering en voor een deel omdat men het hebben van sociale contacten minder belangrijk acht. Dit laatste geldt eerder voor Nederlanders dan voor migranten. Wat hebben de observatie over homogenisering en deze vaststelling uit het rapport met elkaar uit te staan. Misschien wel het volgende: ondanks de decennia lange inspanningen voor integratie neemt de afstand tussen migrantenbevolkingsgroepen en Nederlanders blijkbaar toe, zowel geografisch, cultureel en sociaal. Dat klinkt als een mislukking van beleid. Tegelijkertijd klinken uit de wijken in de grote steden juist positieve geluiden op over de voortgang van integratie: er is minder druk, er heerst een toegenomen verdraagzaamheid, men leeft makkelijk naast elkaar in de stad en er worden hier en daar culturele successen geboekt. Curieus: met het vergroten van de culturele afstand tussen Nederlanders en stedelingen met een migratieachtergrond, is de potentie om met elkaar te wonen cq te integreren toegenomen. Sociologisch of beleidsmatig gezien heet het dan dat steden zich herschikken en aan het schiften zijn; cultureel gezien, wordt er ruimte geschapen om tot nieuwe en misschien wel betere sociale omgangsvormen te komen. Zo gaat het wellicht in de steden, hoe ligt dat dan voor de rest van Nederland. Op de schaal van Nederland zal van een fysieke, wijkgebonden verwijdering geen sprake zijn, zoals Entzinger en Scheffer dat voor de steden concludeerden, maar geldt dat ook voor de toename aan mentale afstand? Ik hou van Holland Als relatief klein land trekken Nederlanders makkelijk naar elkaar toe. Het lijkt wel of Nederland vanaf de jaren 50 met het uiteenvallen van de traditionele zuilen en de opkomst van de massamedia meer uniform is geworden. Met de zuil verlieten Nederlanders massaal de kerk, werden we collectief individueel, min of meer tegelijkertijd sociaal opstandig en calculeren we nu op dezelfde manier onze economische voorspoed en tegenspoed. Nederland kent al decennia lang een sterk sociaal-cultureel midden en we delen in belangrijke mate overeenkomstige waarden en normen. (Van den Brink) Wat vroeger Hollanditis heette, is nu homogenisering. Juist de laatste jaren valt op dat die hang naar homogeniteit makkelijker dan voorheen wordt gekoppeld aan de Nederlandse manier van leven met zijn typische Hollandse culturele gewoonten. Kijk alleen maar naar de media met programma’s als ‘Ik hou van Holland’, Pau!l (de Leeuw van de Vara), 100% NL (een radiozender en een glossy). Ook het TV programma ‘Boer zoekt vrouw’ en de aandacht voor regionale televisie (Fries, Achterhoeks, Brabants, Limburgs) dragen bij aan een herlevend Nederlands cultuurbegrip. Hoe eigentijds de programmaformule ook is, zie DWDD, het werkt vormend en normerend op wat we lezen, waar we naar luisteren, wat we eten, wat hoort en niet hoort. En met de cultuur, is er ook weer ruimte voor religie. De live TV uitzending (EO, Ned 1.!) van het Passie verhaal in Rotterdam (april 2012) trok meer dan 1,5 miljoen kijkers. Die aandacht voor Nederlandse cultuur speelt naast een breed gevoelde identiteitsvraag, ook als richtinggevend en funderend debat, gezien de bijval in de discussie over de canon van de Nederlandse geschiedenis en cultuur. Cultuur wordt in Nederland weer gearticuleerd. Alleen zo wordt het niet genoemd. In het licht van een open moderne samenleving, is en blijft het woord cultuur een ongemakkelijk ‘adjectief’. Als het al wordt aangewend dan meestal in een gepolitiseerde vorm van dè Nederlandse cultuur of als regulerende normatieve opvatting over wie we als Nederlanders, als burgers eigenlijk zijn: dus over wat hoort en wat niet hoort. Beide houdingen zijn beperkend. De rol van cultuur in de samenleving neemt toe, er vindt een opleving plaats van de cultuur van Nederlanders, maar zo wordt er dus niet over gesproken. Zo kan er blijkbaar niet over worden gesproken. Daarachter gaat een tweede reden schuil, een voor mij bijna principiële reden, om het begrip cultuur juist nu in de mond te nemen: het begrijpen en doorgronden van cultuur zal altijd via de band van cultuur worden gespeeld. In de verschillen tussen bevolkingsgroepen spelen bepaalde culturele factoren een rol. De vraag is welke: hoe worden die gewogen, hoe functioneren ze, hoe kijken we ernaar en hoe spreken we daarover. Hoe kunnen we die verschillen in cultuur nu wegen of overbruggen als je de bron ervan – de cultuur zelf- ontkent. Anders geformuleerd: op het moment dat we ons op een of andere manier willen verhouden of verstaan tot de cultuur van de ander, nu meestal de migrantenculturen, zal men –en in dit geval bedoel ik expliciet de Nederlanders- zich eerst bewust moeten worden van de werking en de betekenis van de eigen cultuur. Naar mijn idee staan we in Nederland in dat tijdsgewricht. Juist door de culturele component scherper in beeld te brengen, dwingen we elkaar specifieker over onderlinge culturele verschillen te spreken en kwesties en oplossingen nauwkeuriger te formuleren. Dat geeft een sterker karakter aan het integratiedebat, dan de eindeloze polemiek van de afgelopen jaren. Nederland is inmiddels aan de culturele ‘wij-zij’ bak voorbij, bepaalde achterhoede gevechten daargelaten. We zijn toe aan een andere meer cultuurgevoelige benadering en op dat terrein is Nederland mogelijk verder dan de andere Europese landen. Dat die houding en vraagstelling zich als eerste in de grote steden ontwikkelt, lijkt mijn voor de hand liggen. Daarmee verandert niet alleen de richting van de integratie, ook het principe, waarmee we m.i. de staat van integratie ook recht doen. Een moderne houding tot cultuur Het is tegen de keer in –in de politiek voert de ‘economy stupid’, zeker in deze tijd van financiële crisis, de boventoon, bovendien lijkt elk animo te investeren in integratie uit het debat verdwenen – maar in Nederland wordt juist nu een actieve en wellicht ook meer moderne houding tot cultuur gevraagd. Wat houdt dat in een meer moderne omgang met cultuur? Levert dat een ander inzicht op over cultuur, of een andere omgang en manier van doen met culturele vragen? Of zelfs maar een aanwijzing voor ander beleid? Dat hangt sterk af van de ruimte die men vindt voor dit debat, maar in de nieuwe plaatsbepaling van cultuur spelen naar mijn idee de volgende aspecten zeker een rol. 1. wederkerigheid Wederkerigheid is op het moment wel een sleutelwoord in de culturele omgang met elkaar. Maar wederkerigheid moet meer zijn dan het vaak gehoorde antropologische begrip ‘looking glass self’, ofwel dat je jezelf in de ander herkent. Het is ook meer dan respect. Dat kan al snel ontaarden in: ‘Ik zeg niks over jou, jij zegt niks over mij. Respect’! Bovendien is respect eerder een mediterraan klassiek mannelijkheidbegrip wat reputatie bewerkstelligt, dan dat het een begrip is dat in een morele culturele samenleving functioneert van deugdzaamheid en schuldgevoel. Wederkerigheid in culturele zin betekent, dat je jezelf via de ander verklaart, begrijpt en doorziet. Twee voorbeelden. Natuurlijk weerleggen we het homofobe gedrag van met name migranten jongens en meiden, maar als we beseffen dat in het Nederlandse domein bijna elk commentaar op homo-uitingen not done is (cruisegedrag, homoparades), dan wordt die reactie een stuk obligater. Of, het Nederlands emancipatiebeleid. De inzet daarvan is –naast gelijke kansen op de arbeidsmarkt- vrouwen te stimuleren tot zelfstandigheid en een hogere arbeidsparticipatie, zowel Nederlandse vrouwen als vrouwen met een migratie-achtergrond. Onderzoek leert dat de meerderheid van de vrouwen eerder voor een parttime betrekking kiezen, dus een combinatie van zorg en werk, dan voor een volledige baan. Maatschappelijk gezien –kun je stellen- lijkt de emancipatie nog niet voltooid; cultureel gezien kiezen vrouwen voor hun zelfbeschikking, voor zorg boven carrière. Hoe deze twee argumenten met elkaar te rijmen, zeker ook in onze houding tegenover veel ‘migranten’vrouwen. Zo heeft elke cultureel geladen thema logischerwijs zijn spiegelbeeld in de eigen cultuur. Feitelijk doen we in klassieke wij-zij opvattingen alleen eenzijdige uitspraken. Ons ‘zelfbeeld’ wordt daar zelden op een wederkerige manier in betrokken. Overigens geldt die positie van wederkerigheid ook voor de andere cultuur. Wat dacht u. Op het moment dat men vanuit de orthodoxe islam een appel doet op de Nederlandse ‘vrijheid van godsdienst’ om daarmee binnen de eigen leefomgeving tal van sociale en culturele onvrijheden af te schermen, wordt dit terecht als ongepast ervaren. Wederkerigheid staat voor een mogelijk intrinsieke, maar wel een directe culturele aanspraak, waarmee het debat over culturele veranderingen in Nederland open, bewust en met overtuiging kan worden gevoerd. 2. een antropologische aanpak Deze wederkerigheid maakt de weg vrij voor een andere omgang en een directe werkwijze in culturele vraagstukken. ‘Diversiteit’ is het culturele kenmerk in het huidige integratiebeleid, waarbij ‘diversiteit’ staat voor onderscheid van individuen en groepen ten opzichte van het gemiddelde van Nederland. Een afstandelijk nominaal verschil dus, wat niets te veel zegt over de kwaliteit van het onderscheid zelf. Natuurlijk kun je niet voor iedere sociale of culturele groep apart beleid maken, maar met een beleid dat grote afstand houdt tot de doorwerking van cultuur, redden we het niet. Alle grote steden van Nederland verkleuren naar bevolking in een samenstelling als nooit te voren: Amsterdam en Rotterdam voorop. In sommige steden en wijken krijgt verschil in cultuur vaste vorm en dreigen zij metafoor te worden voor sociale ongelijkheid en maatschappelijke tweedeling. De noodzaak om gerichter te investeren in een aanpak die uit gaat van kennis en inzicht in culturen en cultuurverschillen, dringt zich op. Die aanpak introduceer ik hier als de methode van de urbane antropologie met als kenmerken: interesse, nabijheid en feitenkennis. Interesse is niet bedoeld als het louter toeneigen naar de ander; interesse in een andere cultuur dient zeker ook een eigen belang. Het politieke landschap en de opdeling van het maatschappelijk middenveld van Nederland duidt op een lappendeken van sociaal-culturele verschillen, die een plaats en betekenis hebben in de samenleving. De bloedgroepen van bijvoorbeeld het CDA kunnen we nog steeds goed traceren. Dus dat we ongevoelig voor verschillen zijn, kun je niet zeggen. In de perceptie van migrantenculturen zien we dat alleen niet terug. Vanaf het begin van het integratiebeleid worden migranten in de statistieken opgedeeld in Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. Natuurlijk het zijn de grootste groeperingen, maar het lijkt sterk op de manier waarop Amsterdammers hun vogelbestands in de stad indelen, in zangseissies en dréiffseissies: Turken en Marokkanen –want islamitisch- en Surinamers en Antillianen – want Caribisch. De laatste jaren zijn daar nog wel de categorieën niet-Westerse en Westerse migranten bijgekomen, maar het spreekt voor zich dat de betrokken migrantengemeenschappen zo’n binair onderscheid in het geheel niet maken. Wat is het Nederlandse perspectief op die gemeenschappen: kunnen wij Turken van Marokkanen cultuurinhoudelijk (en religieus) goed van elkaar onderscheiden, of sterker: hebben wij enige notie welke verschillen er onder bijvoorbeeld Somali, Marokkanen, Antillianen, Iraniers of Kaapverden een rol spelen en wat die er toe doen. Kunnen wij er mee dealen, werkt het door in onze aanpak, en zo ja: hoe en waarom. Of wijzen we de verschillen achteloos van de hand: ‘Ach ja, diversiteit’. Binnen de gemeenschappen en in de multi-etnische wijken hebben ze niet zo’n moeite al deze cultuurverschillen te duiden. Gelukkig reiken ze daarbij ook nog manieren aan hoe er mee om te gaan. Culturele achtergrond is beslist geen eindeloos domein van contrasten en verschillen. Via de antropologie is daarin weldegelijk een patroon aan te brengen en wel in de mate waarin cultuurverschillen door externe factoren worden bepaald. Zoals de geografie– hoe zwaarder de levensomstandigheden, hoe meer op zichzelf (en familie) aangewezen men leeft en woont, des te meer gesloten en stringenter de cultuur. Of sociale verschillen – in wat voor gezin ben je opgevoed: vrijzinnig, streng, liefdevol, veel of weinig problemen, gelijke kansen voor iedereen en uit wat voor milieu kom je – ondernemend, terughoudend, kansrijk, angstig. Dat alles kleurt de invloed van cultuur. Maar ook het individu en de psychologie speelt in de doorwerking van cultuur zijn rol. Niet iedereen heeft hetzelfde temperament en karakter. Bij de een is tegenslag fataal, voor de ander een reden om steviger door te pakken. Met een culturele blik doen deze factoren ertoe, zonder overigens van cultuur een determinant te maken. Cultuur is geen keurslijf. De biografie blijft altijd fascinerend. Alleen cultuur is ook niet een jas, die je zomaar aan en uit kan trekken. Cultuurverschillen overkom je niet door een bureaucratische houding van constateren en registreren. Je kunt je zelfs afvragen of je daarmee in de buurt van een probleemanalyse komt. In een onderzoek naar ‘Best Persons’ (Universiteit van Tilburg) –personen, functionarissen, medewerkers, professionals, die ertoe doen in hun werk- valt op dat zij in hun aanpak de afstand die er is tussen personen, organisaties en culturen, bewust persoonlijk overbruggen. Noem het empathie, noem het wederkerigheid, van hun manier van werken is nabijheid het kenmerk. Steden kennen steeds meer een actieve beleidshouding van er op af en handelen tot voorbij de voordeur. Nabijheid is naast praktisch en concreet nog een stap verder. Daarin is vis a vis contact noodzakelijk: zien wie er praat, horen wat er gezegd wordt en ervaren in wat voor een omgeving men leeft en werkt. Daarbij hoort ook het concreet ondersteunen van personen en organisaties. Niet alleen het organiseren van een ondersteuningsprogramma of het selecteren van talentvolle professionals, bestuurders of politici, nazorg, het ‘begeleiden on the job’ is net zo belangrijk. In Nederland mislukken nogal wat projecten van zelforganisaties en bewonersgroepen. Bij navraag blijkt een support voor die projecten niet te bestaan, niet aan gedacht of nihil, terwijl men vooraf weet dat de kans op mislukken groot is. Dus we geven geld en gaan dan zitten wachten tot het misgaat. Een frustrerende en dubbele gemiste kans: verlies aan subsidie en aan een reële poging om je aan een persoon, project of gemeenschap te verbinden met directe studie en sturing van binnenuit. Met een meer culturele blik en een houding van nabijheid zijn we het culturele oordeel en een negatieve definitie van etniciteit voorbij. Dan begrijpen we de wisselwerking tussen afkomst en nieuwe culturele omgeving, dan word je gevoelig voor het detail vanwege het besef dat het betekenis kan hebben, dan wil je de feiten kennen. In Nederland is daar politiek en wetenschappelijk veel weerstand tegen, maar ik pleit hier voor een onomwonden vorm van etnische geografie: het onderzoeken van de feitelijke culturele verhoudingen binnen gemeenschappen, in buurten en wijken. Vanuit oogpunt van kennispositie nuttig en noodzakelijk of zoals laatst een politieman uit Den Haag tegen mij zei: “Wat wij niet weten van de wijk, dat weten ze binnen de moskee, de eigen organisaties, of nog erger, binnen de wijkmaffia wel”. Maar ook cultureel is het van belang. Vanuit onze eigen culturele kaders kunnen wij de sociaal-culturele ontwikkeling van een Nederlandse burgerwijk redelijkerwijs voor een generatie van 25 jaar overzien. Ons inzicht in de ontwikkelingen in een multi-etnische wijk zijn we 2 jaar na oplevering van de nieuwbouw al weer kwijt, als die al bestond. Overigens is het niet meer dan logisch ook de Nederlandse groeperingen uit deze wijken in dit onderzoek te betrekken. Als er al kennis over deze wijken bestaat, betreft die meestal de bevolkingsgroepen met een niet-Nederlandse achtergrond. Op de vraag waarom de aandacht en energie voor immigranten uit de wijk, ook niet besteed wordt aan de ‘achtergebleven’ Nederlandse wijkbewoners, blijft men het antwoord meestal schuldig. In een moderne houding tot cultuur kan dat niet meer. Culturele strategie Wederkerigheid en een aanpak van culturele vraagstukken vanuit een op de stad gerichte antropologie, geeft tot slot argumenten in handen om meer strategisch en gedifferentieerd over cultuur en integratie na te denken: hoe waarderen we de verschillen, hoe maken we die bespreekbaar, wat willen we bereiken en wat is de aanpak. De cultuurpsychologie (John W. Berry, titel, jaar) leert ons dat de houding tot de eigen cultuur, mede de opvatting over de cultuur van een ander impliceert. Dat kan bijna niet anders als je het zo formuleert, maar het frappante is, dat dit proces net zo werkt voor Nederlanders als bijvoorbeeld voor Turkse mensen. En dat verklaart het proces van culturele schifting in een stad opeens veel gemakkelijker: als iedereen een gesloten opvatting over de eigen cultuur heeft, oogst men dus segregatie. Vanuit deze opvatting is ook goed te begrijpen waarom D66 –meer kosmopolitisch georiënteerd en minder op culturele identiteit- en de PVV –Nederlandse cultuur op plaats één- dipolen zijn in het cultuurdebat. Of waarom het multiculturalisme zolang en nog steeds hoogtij viert in de discussie over cultuurverschillen: omdat dat emotioneel de makkelijkste houding tot cultuur is, maar ook de meest diffuse. Hoe verlaat je die positie op een zinvolle –niet eenkennige, niet ontkennende manier? Dat zou de inzet moeten zijn van een culturele strategie. Cultuur is in onze moderne samenleving een belast begrip. Het verwijst naar een desastreuze 20-eeuwse cultuurgeschiedenis en het verwijst naar een veel ouder etnocentrisme met een Westers superieure culturele houding, die leidde tot slavernij, kolonialisme en andere vormen van imperialisme. Vasthouden aan dat beeld –als een White Men ‘s Burden of zelfs in de vorm van een verlichte superioriteit- doet geen recht aan de complexiteit van nu. Nu wordt er een actuele omgang tot cultuur gevraagd, actiever dan de inzet van de huidige/vorige kabinetsperiode, dat schampte tussen Nederland als ‘leitkultur’ en het adagium van de minister-president: niet je afkomst, maar je toekomst telt. Cultuur en Burgerschap zijn twee begrippen die makkelijk haaks op elkaar staan en tal van dilemma’s oproepen. Het benoemen en doorbreken van die dilemma’s vraagt om leiderschap. Om cultureel leiderschap, want die dilemma’s vragen om een omgang met verschillen in cultuur, die niet meer louter van bovenaf en strikt normatief kan worden bereikt. Die meer moderne omgang biedt zowel de kans noodzakelijke kennis op te bouwen over de multi-etnische samenleving als tegelijkertijd zicht te krijgen op de Nederlandse normatieve hic-ups en de (eigen) culturele desintegratie binnen het ‘Nederlandse’ sociale domein. Dick de Ruijter Rotterdam, 23 augustus 2012