Relativiteitstheorie van Einstein: Tensoren Relativiteitstheorie van Einstein: Tensoren ........................................................................... 1 0. Intro ...................................................................................................................................... 2 0.1 Sommatie conventie van Einstein ................................................................................ 2 0.2 Didaktisch voorbeeld .................................................................................................... 4 1. Vectoren in een affiene ruimte ........................................................................................... 5 1.1 Covariante basis ............................................................................................................ 5 1.2 Scalair produkt .............................................................................................................. 6 Voorbeeld [definitie van een basis in een schuin assenstelsel]................................... 6 1.3 Contravariante basis...................................................................................................... 7 Voorbeeld [contravariante basis in een schuin assenstelsel]....................................... 8 1.4 Covariante en contravariante componenten van een vector....................................... 9 Voorbeeld [schuin assenstelsel]: componenten+afstand ........................................... 10 1.5 Duale ruimte: co-vector of éénterm ........................................................................... 11 1.6 Samenvatting vectoren................................................................................................ 13 2. Definitie van een tensor .................................................................................................... 14 2.1 Wat is een tensor? ....................................................................................................... 14 2.2 Definitie van een (2,0) tensor.................................................................................... 14 2.3 Definitie van een (m,n) tensor................................................................................... 15 3 Kromlijnige (curvilineaire) coordinaten ........................................................................... 16 3.1 Intro.............................................................................................................................. 16 3.2 Vector functies en afgeleide van een vector.............................................................. 17 3.3 Meerdere parameters en coordinaten......................................................................... 18 3.4 Voorbeeld: covariante basis voor 2D poolcoordinaten ............................................ 20 3.5 Voorbeeld: contravariante basis voor 2D poolcoordinaten...................................... 21 3.6 Coordinaatruimte en metrische ruimte ...................................................................... 21 4. Tensor : tweede definitie................................................................................................... 23 4.1 Tensoren van eerste orde ............................................................................................ 23 4.2 Tensoren van tweede orde .......................................................................................... 24 4.3 Invarianten................................................................................................................... 24 4.4 Berekening basis ......................................................................................................... 25 4.5 Basisstelling van de tensorrekening........................................................................... 27 4.6 Tensor algebra ............................................................................................................. 29 5 Conclusies........................................................................................................................... 29 Appendix A: voorbeelden van curvilineaire coordinaten ................................................... 31 Appendix B: lineaire functie................................................................................................. 32 Appendix C: vectoren in de Minkowski ruimte .................................................................. 33 1 0. Intro Tensors zijn geometrische objecten die lineaire relaties beschrijven waarbij vectors en scalars ook als tensor worden gezien. Dit lijkt abstract maar het betekent dat we met indices werken waarover gesommeerd wordt. Een voorbeeld is de stress tensor T met als input een richting v zodat T(v) de spanning voorstelt (kracht per opp) loodrecht op v. Omdat tensors werken met vectoren (en niet met componenten) zijn de resultaten ‘onafhankelijk van de coordinaten’. Dit betekent niet dat de beschrijving in elk coordinatenstelsel identiek is maar wel dat er een transformatie regel bestaat die het verband aangeeft tussen beschrijvingen in verschillende coordinatenstelsels (covariantie) Er zijn twee manieren om tensoren te introduceren. Alhoewel één van beide manieren in principe voldoende is zullen beiden toch aan bod komen omdat dit het inzicht verhoogt. Een eerste mogelijkheid is tensoren te zien als een uitbreiding en een veralgemening van vectoren. We beginnen met vector algebra in een Euclidische ruimte waarbij we zowel voor de basisvectoren en als voor de componenten twee types onderscheiden: covariante en contravariante. Het is een constructieve aanpak waarbij de context gegeven is door affiene assenstelsels (rechthoekig en schuin). Een tweede manier stelt de eigenschappen van coordinaat transformaties centraal waarbij de context gegeven is door kromlijnige stelsels. Een tensor kan zich onder invloed van een transformatie gedragen als een covariante of een contravariante grootheid. Dit wordt als definitie van een tensor gezien. Hieruit volgt dat de geldigheid van een tensor vergelijking een voldoende voorwaarde is om geldig te zijn in alle stelsels. 0.1 Sommatie conventie van Einstein Een tensor wordt geschreven als een expressie van variabelen met indices waarbij de sommatie niet meer expliciet via een somteken wordt weergegeven maar via de repetitie van indices. n ∑a x i i = a1 x1 + a 2 x2 + K + an xn ⇔ ai xi Equation 1 i =1 Er zijn twee soorten indices. In de expressie aij x j is i een vrije index en j een dummy index. Een index kan op twee manieren voorkomen: bovenaan voor contravariante of onderaan voor covariante tensoren. Een vrije index is een index die slechts eenmaal voorkomt in elke tensor term. Elke term moet dezelfde set hebben van vrije indices die bovendien op dezelfde manier (boven/onder) voorkomen. Een dummy index komt tweemaal voor in elke tensor term. Er zijn geen indices die meer dan twee keer voorkomen. De keuze van het symbool voor dummy index is irrelevant. Zo kan in de bovenstaande expressie j vervangen worden door k en de waarde blijft dezelfde. Elke dummy index staat voor een sommatie waarbij het expliciete somteken wordt weggelaten en waarbij de sommatie loopt van 1,2,3...n. Als er twee dummy indices zijn 2 betekent dit een dubbele sommatie over dezelfde range n. Dit betekent dus n2 termen. Als er drie dummy indices zijn wordt dit een driedubbele sommatie met n3 termen. Hier zijn een aantal voorbeelden • x i yi = x1 y1 + x 2 y2 n • x ij yi y j = ∑ i =1 n ∑x ij yi y j j =1 • ai ( xi + yi ) moet gelezen worden als ai bi met bi = xi + yi . Ter illustratie volgen nog enkele expressies die ongeldig zijn zodat de gelijkheid niet klopt. • aij ( xi + y j ) ≠ aij xi + aij y j omdat xi + y j ongeldig is wegens verschillende dummy indices in beide termen. Als i vervangen wordt door j is het probleem opgelost aij ( x j + y j ) = aij x j + aij y j • Er geldt aij xi y j ≠ aij yi x j . Beide leden kunnen wel gelijk aan elkaar worden • gemaakt als aij xi y j = aij y j xi of aij xi x j = a ji xi x j . Je mag dus wel i en j verwisselen evenals xi en yj. Uit het voorgaande volgt vrij direct dat (aij + a ji ) xi y j ≠ 2aij xi y j maar ook dat (aij + a ji ) xi x j = 2aij xi x j en ( aij − a ji ) xi x j = 0 Verder betekent het symbool δ ij ∀j ≠ i : δ ij = 0 δ ij en en ∀j = i : δ ij = 1 . Idem voor δ ij . Hieruit volgt δ jk δ i j = δ1k δ i1 + δ 2k δ i2 = δ11δ11 + δ 22δ 22 + δ 33δ 33 = 3 δ jk δ i j = δ ik = δ ii = δ 11 + δ 22 + δ 33 = 3 δ iiδ kk = 9 Dit symbool wordt ook gebruikt om de inverse te definieren: Als a ik bkj = δ ij & b ik a kj = δ ij dan noemen we a en b de inverse van elkaar. Idem voor a ij bkj = δ ki & bkj aik = δ i j of ook a i b j = δ ij & b j a i = δ ij . Dit is de tensor vertaling van de matrix inversie die gedefinieerd is als volgt. Als A, B en E vierknate matrices zijn en E de eenheidsmatrix en als AB=E en BA=E dan zijn ze elkaars inverse of B=A-1. Dit kan gebruikt worden om een lineair stelsel op te lossen. In tensor rekenen gaat dat als volgt a ij x j = y i → bik a ij x j = bik y i → δ kj x j = bik y i → x k = bik y i b ki aij = δ kj → b ki aij x j = b ki yi → δ jk x j = b ki yi → x k = d ki yi − a21 − a21 Een vector en een tensor worden aangegeven via een pijltje boven de naam van de r veranderlijke. De basis vectoren worden voorgesteld door e i in het geval van een r orthogonaal assenstelsel (elk paar basisvectoren staan loodrecht op elkaar) en door g i in alle andere (meer algemene) gevallen. Als we expliciet willen aangeven dat het om ) basisvectorne van lengte 1 gaat gebruiken we het symbool e i . 3 Verder geldt dat een matrix A geschreven wordt als Aµν en dat de getransponeerde gelijk is aan Aνµ . 0.2 Didaktisch voorbeeld Een voorbeeld is de spanningstensor. Veronderstel een voorwerp waarin schuifkrachten mogelijk zijn, met andere woorden waarin de resulterende kracht in het algemeen niet loodrecht staat op het oppervlak van een snede. Als we een kubus beschouwen, hebben we dus telkens drie componenten nodig voor elk zijvlak zoals getoond in de figuur. Als we de eenheidskubus veronderstellen dan is de oppervlakte van de zijvlakken gelijk aan één en dus is de spanning gelijk aan de kracht. De spanning in het materiaal is gekarakteriseerd door r r r r r F1 = σ 11 e1 + σ 12 e2 + σ 13 e3 = σ 1s e s r r r r r F2 = σ 21 e1 + σ 22 e 2 + σ 23 e3 = σ 2 s e s r r r r r F3 = σ 31 e1 + σ 32 e2 + σ 33 e3 = σ 3 s e s waarin σij schuifkrachten of normaalkrachten zijn alnaargelang i en j verschillend of gelijk zijn. Fi stelt een kracht voor. e3 e3 e3 F3 σ σ 33 σ 32 31 σ13 F2 σ 11 e2 e1 F1 σ12 B1 σ 23 σ22 F B2 σ21 e2 e1 n B3 e2 e1 Figure 1 De spanningstensor als voorbeeld. (links) de krachten op de zijvlakken zodat er evenwicht is (midden) dezelfde krachten maar nu in de vorm van componenten (rechts) berekening van de krachten op een willekeurige doorsnede met behulp van tensors. Vervolgens willen we de kracht berekenen op een willekeurige doorsnede, bijvoorbeeld op het diagonaalvlak (vlak door de drie snijpunten met de coordinaatassen) van de kubus dat gekarakteriseerd is door de vector n loodrecht op de doorsnede. Daartoe beschouwen we het viervlak gevormd door de drie coordinaatvlakken en een vierde vlak zijnde het diagonaalvlak. Welke kracht moet er inwerken op dit diagonaalvlak opdat er evenwicht zou zijn? De drie tetraeder vlakken die samenvallen met de coordinaatvlakken hebben als oppervlakte respectievelijk B1, B2 en B3. Het krachtenevenwicht op de tetraeder wordt geschreven als r r r r B1 F1 + B2 F2 + B3 F3 − A * F = 0 4 waarin A de oppervlakte is van het diagonaalvlak en F de kracht hierop. Maar B1 is gelijk aan de projectie van A op het (e 2, e 3) vlak. De hoek tussen beide vlakken wordt gegeven door de hoek tussen de normaal n en de eenheidsvector e 1 . Idem voor B2 en B3 r r B1 = A(n • e1 ) = An1 r r B2 = A(n • e2 ) = An2 r r B3 = A( n • e3 ) = An3 Invullen in de evenwichtsvergelijking geeft r r r r r r r r r r r r r A * F = A(n • e1 )σ 1s e s + A( n • e2 )σ 2 s es + A(n • e3 )σ 3 s es = ( n • ei )σ is e s r r r r r r F = n1σ 1s es + n 2σ 2 s es + n3σ 3 s es = T ⊗ n σ σ n1 F1 σ F = σ 21 σ 22 σ 23 n 2 2 F3 σ 31 σ 32 σ 33 n3 Conclusie: Er is behoefte aan een nieuw concept, tensor, om de relatie tussen twee vectoren uit te drukken tensor = (vector, vector) of vector = (tensor, vector) anders dan het scalair product of het uitwendig product van het type. 11 12 13 1. Vectoren in een affiene ruimte 1.1 Covariante basis Definitie [vectorruimte] Een vectorruimte Rn is een verzameling van geordende n-tallen van de vorm (a1, a2, a3, ... an) die we vectoren noemen en waarbij de optelling en de scalaire vermenigvuldigng gedefinieerd zijn. ■ Het is belangrijk een duidelijk onderscheid te maken tussen de vector, de basis en de componenten. De vector representeert vaak een fysische grootheid, die dus invariant is (onafhankelijk van de coordinaten) en die wordt bepaald door de basis en de componenten die beiden wel afhangen van de coordinaten. Een basis in Rn wordt gevormd door n vectoren die lineair onafhankelijk zijn. De basis spant de ruimte op, d.w.z. dat elke vector geschreven kan worden als een combinatie van de basisvectoren. We noteren een vector als r r r r r a = a 1 g1 + a 2 g 2 + a 3 g 3 = a i g i . (Equation 2) De meetkundige interpretatie hiervan is evenwijdige projectie, d.w.z. dat een vector geprojecteerd wordt op een coordinaat-as door middel van evenwijdigen met de andere coordinaten. (in 2D een evenwijdige lijn, in 3D een evenwijdige vlak) In het geval van een orthogonaal assenstelsel (elk paar basisvectoren staan loodrecht op r r elkaar) gebruiken we ei in plaats van g i voor de basisvectoren. 5 1.2 Scalair produkt Het scalair product van twee vectoren is gelijk aan het product van beide lengtes met de cosinus van de ingesloten hoek. Het is dus niet afhankelijk van een toevallige keuze van de coordinaten en wordt geschreven als r r r r r r r r a • b = a 1b 1 g1 • g 1 + a 1b 2 g1 • g 2 + a 1b 3 g 1 • g 3 r r r r r r + a 2 b1 g 2 • g1 + a 2 b 2 g 2 • g 2 + a 2 b 3 g 2 • g 3 Equation 3 r r r r r r + a 3b 1 g 3 • g 1 + a 3 b 2 g 3 • g 2 + a 3b 3 g 3 • g 3 r r r r of met de compakte Einstein notatie a • b = a i b j g i • g j . Om te benadrukken dat het scalair produkt van elk paar basisvectoren een scalar is schrijven we r r g i • g j = g ij . (Equation 4) r r In het algemene geval geldt dus a • b = g ij a i b j . In het specifieke geval van een r r r r rechthoekig assenstelsel geldt dat g ij = ei • e j = δ i j ⇒ a • b = a i b i . Voorbeeld [definitie van een basis in een schuin assenstelsel] Om een basis te definieren kunnen we de lengte van elke basisvector definieren plus de hoek tussen elk paar. Bijv in twee dimensies, twee vectoren van lengte 1 en een hoek alfa tussen beiden. Het kan ook ten opzichte van een ander assenstelsel waarbij er met coordinaten wordt gewerkt. Stel een schuin assenstelsel gedefinieerd ten opzichte van een orthogonaal r r r r r r r stelsel als g 1 = (1,0) en g 2 = ( 0.5,1) of, met andere woorden, g1 = e1 en g 2 = 0.5e1 + e2 . 1 0.5 1 r r r r r Hieruit volgt e1 = g 1 en e2 = −0.5 g 1 + g 2 en eveneens g ij = . 0.5 1.25 In het orthogonale stelsel zijn er verder twee vectoren gegeven, a (1.5,1) en b (1.5,-1), waarvan we het scalaire produkt willen berekenen. Met behulp van de bovenstaande vergelijkingen voor de g basis vectoren kan dit omgerekend worden zodat r r r r r r OA = a = g1 + g 2 OB = b = 2 g1 − g 2 Het scalaire produkt in het orthogonale stelsel is (1.5*1.5+1*(-1))=1.25 en in het g-stelsel wordt dit 2 + 0.5 * 1 * 2 + 0.5 * 1 * (−1) + 1.25 * 1 * (−1 )=1.25. ■ 1 Het kan ook zon der de omweg van het orthogonale stelsel door te specificeren dat beide basisvectoren r r r r r r lengte 1 hebben en een hoek van 60° maken zodat g1 • g 1 = 1; g 2 • g 2 = 1; g 1 • g 2 = 0.5; . 6 A 1 e2 g2 O e1=g1 1 2 B Figure 2 Voorbeeld van het scalair product in een scheef assenstelsel. (Hoek is groter dan 60°) 1.3 Contravariante basis r r r r r r Gegeven een eerste basis g1 , g 2 , g 3 construeren we een tweede basis g 1 , g 2 , g 3 waarbij we in de notatie superscripts gebruiken om het onderscheid te maken. Definitie [contravariante basis] r r De tweede basis g j is gedefinieerd als g j • g i = δ i j ■ r r We noemen g j de contravariante basis en g i de covariante basis. Een vector a wordt nu geschreven als r r (Equation 5) a = ai g i . Om te benadrukken dat het scalaire produkt van elk paar basisvectoren een scalar is schrijven we r r (Equation 6) g i • g j = g ij . r r Uit de definitie volgt dat elke g j loodrecht staat op alle g i behalve één waardoor de richting volledig bepaald is en dus ook de hoek met die ene uitzondering, d.w.z. de hoek r r r r tussen g i en g i . Deze hoek samen met de grootte van de vectoren g i en gi bepalen het scalair product. r r Het verband tussen g i en g i kan ook uitgedrukt worden via de metrische tensor. Stel r r r dat we A zoeken in g i = Aij g i . Beide leden vermenigvuldigen met g k geeft 7 r r r r g i • g k = Aij g i . • g k ⇒ g ik = Aij δ kj ⇒ g ik = Aik Het gezochte verband is dus r r (Equation 7) g i = g ij g i . r r Op dezelfde manier vinden we g i = g ij g i . We noemen g ij de covariante metrische coefficienten en g ij de contravariante metrische coefficienten. Er is een rechtstreeks verband tussen gij en g ij. Daartoe vermenigvuldigen we beide leden van Equation 7 r r met g k = g kl g l als volgt r r r r g i • g k = g ij g kl g j • g l δ ki = g ij g klδ lj i k Equation 8 ij δ = g g kj Hieruit volgt – per definitie – dat gij en gij elkaars inverse zijn. Voorbeeld [contravariante basis in een schuin assenstelsel] r In een gegeven orthogonaal stelsel (e1 , e 2 ) dat we als referentie gebruiken, definieren we r r r eerst een covariante basis g1 = (1,0) _ en_ g2 = (1,2) (zie Figuur 2). We bepalen nu g 1 . r r r De richting is loodrecht op g 2 waaruit volgt dat de hoek tussen g 1 en g 1 gelijk is aan β=(90°-α’) en α ’= α+ ε. De grootte volgt uit het scalair product r r r r r r 1 = g1 • g 1 = cos β g1 g 1 = cos β g 1 ⇒ g 1 = 1 / cos β . r Terug vertalen naar het Cartesisch stelsel geeft voor de x component g 1 cos β = 1 en r voor de y component − g 1 sin β = −tgβ of in termen van α wordt dit (1,-1/tg α’)=(1,0.5). r r We bepalen nu g 2 . De richting is loodrecht op g 1 waaruit volgt de x component gelijk is aan 0. De grootte volgt uit r r r r r r r 1 = g 2 • g 2 = cos β g 2 g 2 = 5 cos β g 2 = 2 g 2 ⇒ g 2 = 1 / 2 . Dit geeft (0,1/2) 8 F D 1 C P g2 e2 β g2 a ε α O e1=g1 B β g1 2 A E Figure 3 toont een orthogonale basis (e1, e2) (blauw), een scheefhoekige covariante basis (g 1, g2) (groen) en de overeenkomstige contravariante basis (g 1, g2) (rood). In geval van 2 dimensies staat g1 loodrecht op g2 en g2 loodrecht op g 1. Componenten in de ene basis komen overeen met projecties op de andere basis. Bijvoorbeeld, PF is evenwijdig met g 1 maar ook loodrecht op g2. Hieruit volgt dat de component x2 gelijk is aan de projectie van vector a op g 2 1.4 Covariante en contravariante componenten van een vector We bespreken nu het verband tussen de basis en de componenten van een vector. Hoe r kunnen componenten gevonden worden? Een vector a kan in beide basissen geschreven r r r r worden als a = a i g i = ai g i . Scalair vermenigvuldigen met g j geeft a i δ i j = a i g ij ⇒ a j = ai g ij Het onderstaande is gemakkelijk verifieerbaar 9 Equation 9 r r r r a • g i = a k g k • g i = a k δ ik = ai r r r r a • g i = a k g k • g i = a k δ ki = a i Equation 10 Dit kan meetkundig als volgt worden geinterpreteerd. Nemen we als voorbeeld de vector OP in Fig 2, die evenwijdig met g1 geprojecteerd wordt op g2 (OF). Omwille vande speciale constructie van beide basissen staat FP ook loodrecht op g2. We beshcouwen nu r r 2 vectoren, namelijk a _ en _ a i g i a die aanleding geven tot eenzelfde scalair product met gi, vermits de projectie gelijk is aan OD. r r r r a • g i = proj (a → g i ) * g i r r r r ⇒ a • g i = ai g i • g i = a i ri r r r a i g • g i = proj (a → g i ) * g i Daaruit volgt hetzelfde resultaat als Eq. 10. r r r r a • g i = a k g k • g i = a k g ki Equation 11 r r r r a • g i = a k g k • g i = a k g ki Uit deze laatste vergelijkingen samen met de vorige volgt r r ai ⇐ a • g i ⇒ a k g ki Equation 12 r r a i ⇐ a • g i ⇒ ak g ki Ook het scalaire product kan nu met componenten worden geschreven als volgt: r r Equation 13 a • b = g ij a i b j = ai b j Voorbeeld [schuin assenstelsel]: componenten+afstand We berekenen zowel de covariante als de contravariante componenten van een vector OP waarvan de Cartesische coordinaten gelijk zijn aan (1.5,1).Daartoe berekenen we het scalaire product met de respectievelijke basisvector. De vector OP kan geschreven r r r r worden als g1 + 0.5 g 2 = 1.5 g 1 + 3.5 g 2 . De lengte van OP= 3.25 . In bijgaande tabel wordt OP geprojecteerd op de g-assen (OB, OD, OA en OC in lijn 6) en vermenigvuldigd met de lengte van de basisvectoren (lijn 7) om de componenten te bekomen. Het resultaat is dat de componenten van de vector OP in de covariante basis gelijk zijn aan (1,0.5) en in de contravariante aan (1.5, 3.5). 1 2 coordinaten 3 lengte 4 Hoek-tg 5 Hoek-Cos 6 Projectie van OP 7 Scal_prod=proj*lengte 8 Component r g1 (1,0) 1 Tg(α)=1/1.5 2.25 3.25 OB=1.5 1.5 a1 r g2 (1,2) 5 tg(ε)=1/1.75 0.868 r g1 (1,-0.5) 1.25 tg(90- ε)=1.75 0.496 OD=1.55 3.5 a2 OA=0.89 1 a1 10 r g2 (0,0.5) 0.5 tg(90-α)=1/tg(α) 1 3.25 OC=1 0.5 a2 Dit kan gevizualiseerd worden via een geometrische interpretatie van het scalair product van een willekeurige vector met één van de basisvectoren. Volgens de definitie is r r r r r r r a • e1 = a e1 cos(a , e1 ) Maar er geldt ook a • e1 = a1 . Hieruit volgt r r r r r r r a1 a1 = a e1 cos(a , e1 ) ⇒ r = a cos(a , e1 ) = proj ( a → e1 ) e1 De loodrechte projectie van een willekeurige vector op één van de coordinaatassen is gelijk aan de component op die as gedeeld door de grootte van de corresponderende basisvector. Als we in de tabel de data van rij 8 delen door de gegevens van rij 3 dan vinden we de data van rij 6. We berekenen ook de lengte van OP in beide stelsels. Uit de informatie van de r r g1 = e1 1 1 basisvectoren r en de expressie r r vinden we de metrische tensor g ij = g 2 = e1 + 2e2 1 5 r r r r voor de vector OP, namelijk O P = g1 + 1 / 2 g 2 = x i g i . De lengte van deze vector kan nu worden berekend als OP = g ij ( x i ) 2 = ( x 0 ) 2 + 0.5 x à x1 + 1.5( x 2 ) 2 = 1 * 1 + 1 * 0.5 + 1 * 0.5 + 5 * (1 / 4) = 3.25 r r r g 1 = e1 − (1 / 2)e2 We doen nu hetzelfde voor de contravariante basis r 2 en de metrische r g = (1 / 2)e2 r 5 − 1 r r r tensor g ij = 1 / 4 . Er geldt dat O P = 1.5 g 1 + 3.5 g 2 = xi g i en we vinden voor de −1 1 lengte van OP OP = g ij ( x i ) 2 = 1 / 4 5 * x 02 − 1x 0 x1 + 1 * x12 = 1 / 4 5 * 1.5 2 − 1 * 1.5 * 3.5 + 1 * 3.5 2 [ ] [ ] = 1 / 4[5 * 2.25 + 3.5( −1.5 − 1.5 + 3.5] = 1 / 4[11.25 + 1.75] = 13 / 4 = 3.25 Er is nog een derde manier die gemakkelijker is, namelijk door een combinatie van covariante en contravariante componenten a1 a 1 + a 2 a 2 = 1 * 1.5 + 0.5 * 3.5 = 3.25 ■ 1.5 Duale ruimte: co-vector of éénterm Voor een gegeven vectorruimte V over een veld F van reele getallen (scalars) kan een zogenaamde duale ruimte V* worden gedefinieerd waarvan de elementen covector of eenterm (one-form) worden genoemd. In het vorige hoofdstuk is deze reeds geintroduceerd op een constructieve manier, meer bepaald via de constructie van een r r r r duale basis. Deze was gedefinieerd als e i (e j ) = δ ij of e i • e j = δ ij . Zoals verder blijkt is dit een voorbeeld van een lineaire functie, namelijk een éénterm. In dit hoofdstuk zullen we de duale vectorruimte vanuit het standpunt van een alternatieve algebraische methode benaderen die gebaseerd is op een lineaire functie van vectoren. Een éénterm is gedefinieerd als een lineaire functie die één vector afbeeldt op één reeel getal. Net zoals een vector aangegeven wordt door een pijl wordt een covector aangegeven met r een symbool boven een variabele naam, te weten een tilde: dus ~p ( a ) stelt een functie p 11 voor, d.w.z. een voorschrift of een regel die het verband geeft tussen inputs (vectoren) en outputs (scalars). Een lineaire functie betekent dat r r r r r r ~ p (a + b ) = ~ p (a ) + ~ p (b ) _ voor _ alle _( a , b ) ∈ Vectorruim te r r r ~ p (ka ) = k~ p (a ) _ voor _ alle _(a , ) ∈ Vectorruim te _ en _ k ∈ veld Hieruit volgt associativiteit en commutativiteit zodat ééntermen een vectorruimte vormen zodat componenten en bijhorende basis kunnen worden gedefinieeerd. We beginnen met de componenten. Deze zijn gedefinieerd als een projectie op de coordinaatassen. Ze worden genoteerd als pi en berekend door de functie p toe te passen op de basisvectoren r van V: p i = ~p (ei ) . Hieruit volgt voor een willekeurige vector a dat r r ~ p (a ) = ~ p (a λ e ) = a λ p Vervolgens definieren we een basis λ λ ω~ 0 = (1,0,0,0) ω~ 1 = (0,1,0,0) ω~ 2 = (1,0,0,0) ω~ 3 = (0,1,0,0) zodat elke éénterm kan worden geschreven als een lineaire combinatie van de r r p (e j ) = p i ω~ i (e j ) of componenten ~ p = p i ω~ i . Toepassen op de basisvectoren e i geeft ~ r ~ p j = pi ω~ i (e j ) . Omdat dit moet gelden voor alle mogelijke pi volgt hieruit dat r r ω~ i (e j ) = δ ij . Hieruit volgt ~p (e j ) = pi δ ij = pi Vizualizering Als x, y en z de coordinaten voorstellen in een 3 dimensionale ruimte kan een éénterm als volgt worden gevisualiseerd. z z z 1 0 2 y y y -1 x 0 x 1 1 2 0 x Figure 4 Voorbeelden van lineaire functies in 3D voor λ=0,1,2 Voor een gegeven waarde van λ kunnen we de subset van vectoren beschouwen die hieraan voldoen. Deze subset heeft dus één dimensie minder an de vectorruimte en vormt dus een hyperoppervlak. Dus in een 3D ruimte gaat het over een vlak en in een 2D ruimte over een rechte. Door λ te varieren bekomen we een set van parallelle vlakken: c1 x + c 2 y + c3 z n = λ voor verschillende waarden van λ (levels). In een n dimensionale ruimte hebben we parallelle hyperplanes. De eenvorm geeft niet alleen de richting van de vlakken aan maar ook hun afstand. 12 y y P 1 P 1 e e x O e 2 1 x 3 O e 2 1 3 Figure 5 Een 2 dim voorbeeld in een rechthoekig assenstelsel. Dezelfde vector OP=(3,2) is getoond r p = ϖ~ 0 + ϖ~ 1 ⇒ (1,1) _ zodat _ ~p (OP ) = 1 * 3 + 1 * 2 = 5 en met twee verschillende eentermen ~ r rechts is ~ p = 2ϖ~ 0 + ϖ~ 1 ⇒ (2,1) _ zodat _ ~p (OP ) = 2 * 3 + 1 * 2 = 7 g2 g2 g1 g1 O P 1 P 1 1 O 2 1 2 Figure 6 Zelfde situatie als in de vorige figuur maar in een scheef assenstelsel. Links toont 2 gelijke assen en rechts twee ongelijke. In de linker en rechter figuur geldt respectievelijk dat r ~ p = (1,1) _& _ OP = (1,1) _ zodat _ ~ p (OP ) = 1 * 1 + 1 * 1 = 2 r p = (1,1) _& OP = (1,0.5) _ zodat _ ~ p (OP ) = 1 * 0.5 + 1 * 1 = 1.5 1.6 Samenvatting vectoren Samenvattend kunnen we stellen dat het belangrijk is een duidelijk onderscheid te maken tussen de vector, de basis en de componenten. De vector representeert vaak een fysische grootheid, die vaak invariante is (onafhankelijk van de coordinaten) en wordt bepaald door de basis en de componenten die beiden wel afhangen van de coordinaten. De bedoeling is om deze afhankelijkheden zodanig te maken dat ze elkaar opheffen waardoor de vector als geheel invariant wordt. Er zijn nu twee mogelijkheden: een covariante basis met contravariante componenten of omgekeerd, een contravariante basis 13 met covariante componenten. In de notatie worden de covariante elementen voorgesteld door lagere indices de contravariante door hogere. In de notatie voor een vector blijkt ook de combinatie van lagere indices met hogere: v=v1e1+v2e2+v3e3=v1e1+v2e2+v3e3 Dit blijft gelden als we de beschrijving geparametriseerd maken. Voorbeeld: Stel dat we even terug gaan naar het voorbeeld van sectie 1.4 en dat we de lengte van de basisvectoren parametriseren met een factor c. Dus we kiezen als basisvectoren g1=(c,0) en g 2=(c,2c). We passen de bovenstaande techniek toe om de tweede basis te vinden: g 1=(1/c,-0.5/c) en g2=(0,0.5/c). Een vector OP (met als Cartesische coordinaten (1.5,1)) heeft als componenten in de eerste basis (1/c,0.5/c) en in de andere basis (1.5c, 3.5c). ■ Hieruit volgt de verklaring van de terminologie: als het maatgetal van de coordinaatassen met een factor c groter worden dan worden de covariante componenten met dezelfde factor groter en de contravariante met dezelfde factor c kleiner. Hieruit volgt verder dat in combinaties van een covariante grootheid met een contravariante de veranderingen elkaar opheffen. Het parametriseren van de basisvectoren is natuurlijk maar een beperkte vorm van flexibiliteit. In het volgende hoofdstuk maken we de stap naar willekeurige coordinaat transformaties. 2. Definitie van een tensor 2.1 Wat is een tensor? Een tensor is een veralgemening van een vector. We beginnen met een tensor van rang 1. In dit geval kan een vector beschouwd worden als een tensor. In een vectorruimte V met r n dimensies is een basis gegeven {g i i = 1,2...n}, en heeft een vector a als componenten (a1, a2, ... an). Een tensor wordt gespecificeerd door de gecombineerde informatie van een basisvector met de bijhorende component. Voor een vector is dit niet zo spectaculair r r r r omdat we gewend zijn te schrijven dat A = a i g i = a 1 g 1 + a 2 g 2 . Er is 1 index en 1 basis vector per component. Dit is schematisch voorgesteld in Fig 6 (a) en (b). 2.2 Definitie van een (2,0) tensor In dit geval vertrekken we van een tensorproduct V ⊗ V . Een voorbeeld is de reeds eerder genoemde spanningsvector, T=xy, waarbij x en y twee vectoren zijn. Bijvoorbeeld, een vector voor de kracht (blauw) en een vector loodrecht op de oppervlak (rood). Er geldt (2D) r r r r r r r r r r r r T = xy = ( x1 g1 + x 2 g 2 )( y 1 g1 + y 2 g 2 ) = x1 g1 y1e1 + x1 g1 y 2 g 2 + x 2 g 2 y 1 g1 + x 2 g 2 y 2 g 2 . Dit kan herschreven worden als r r r r r r Equation 14 T = t ij g i g j = t 11γ 11 + t 21γ 21 + t 12γ 12 + t 22γ 22 14 r r r waarbij γ ij = g i g j als een nieuwe basis gezien kan worden. De focus ligt op combinaties r r van 2 basisvectoren {g i ⊗ g j i, j = 1,2}. We maken dus combinaties van rood met blauw, beschouwen dit als nieuwe basis en definieren een component tij met twee indices. r g2 (a) (b) (c) r g1 Figure 7 Combinaties van basis vectoren en componenten in een twee-dimensionale vectorruimte (b) is een vector of een tensor van rang 1 (1 index en 1 basisvector per component.) (c) een tensor van rang 2 (2 indices en 2 basisvectoren per component.) Voor een tensor van rang 2 zijn er 2 indices en 2 basisvectoren per component (2D). Als de dimensie van de vectorruimte gelijk is aan 2 zijn er 4 combinaties mogelijk (xx,xy,yx,yy) die getoond worden in Fig (c) en die overeenkomen met de vergelijking. Als de dimensie verhoogt van 2 naar 3 zijn er 9 basisvectoren (comb 2 uit 3). r r r r r r t 11 g 1 g 1 + t 21 g 2 g 1 + t 31 g 3 g 1 + r r r r r r r r r T = t ij g i g j = t 12 g 1 g 2 + t 22 g 2 g 2 + t 32 g 3 g 2 + Equation 15 r r r r r r t 13 g 1 g 3 + t 23 g 2 g 3 + t 33 g 3 g 3 Als vervolgens de rang verhoogt van 2 naar 3 zijn er 3 indices, en 3 basisvectoren per component zodat er 27 combinaties mogelijk zijn. r g2 r g1 r g3 Figure 8 Voorbeeld: spanning in een voorwerp. Beschouw een oppervlak (snede) die gekenmerkt wordt door een vector loodrecht op de oppervlak (rood). Op elk oppervlak werkt een kracht (blauw) volgens elk van de drie richtingen. Voor een volledige karakterisatie van alle krachten op elk oppervlak zijn er dus twee indices nodig en 9 componenten. Dit kan op dezelfde manier gebruikt worden voor contravariante basisvectoren, dus voor r rj r r r r r r r γ ij = g i g j evenals voor gemengde vormen. γ i j = g i g j en γ i = g i g j Tensoren stellen fysische waarden voor. Voorbeelden zijn: voor rang 0 (scalar) gaat het over temperatuur, tijd,massa, dichtheid ...Voor rang 1 (vector) gaat het over snelheid, kracht,kracht en versnelling ...Voor rang 2 (matrix) gaat het over spanning 15 2.3 Definitie van een (m,n) tensor Definitie: product van vectorruimtes Als V en U twee vectorruimtes zijn is het Cartesisch product UxV gedefinieerd als de verzameling geordende paren (u,v) zodat u tot U behoort en v tot V. Als we daar nog een som en een product aan toevoegen zodat (p,q)+(r,s)=(p+r,q+s) en a(p,q)=(ap,aq) dan noemen we dit een productruimte U ⊗ V Definitie: tensor van rang 2 of groter Een tensor is een geometrisch object dat een lineaire relatie beschrijft tussen scalars, vectors en andere tensoren. Gegeven een verzameling vectorruimtes {V1, ... Vk} over een gemeenschappelijk veld F evenals de duale ruimtes V* een (m,n) tensor is gedefinieerd als Tnm (V ) = V ⊗ V L ⊗ V ⊗ V * ⊗ L ⊗ V * m n ■ Elke index heeft een range van 1 tot de dimensie van de overeenkomstige vectorruimte en een tensor is dus ook een set van km+n getallen. Elke index is gekoppeld aan een van beide transformatie regels. Zo ontstaan dus gemengde vormen. Bijvoorbeeld, Akij is een m=2covariante, n=1 contravariante tensor van rang 3. r r r r r rr r Een rang 2 tensor kan op 4 manieren bestaan: eµ ⊗ eν , e µ ⊗ e ν , e µ ⊗ eν eµ ⊗ e ν of met r r r r r r r r componenten E µν eµ ⊗ eν , E µν e µ ⊗ e ν , Gνµ e µ ⊗ eν , Gνµ eµ ⊗ e ν Het resultaat is een tensor g die een lineaire map definieert van twee vectors naar een getal zijnde het scalair product; r r r r g (a , b ) = a • b = gαβ a α b β . Een tensor van rang 3 is een lineaire map van 3 vectoren naar r r r r r r γ getallen, bijvoorbeeld t (a , b , c ) = tαβ a α b β cγ maar ook t (a , b , c ) = tαβγ a α b β c γ We kunnen van de ene expressie naar de andere door cγ = g γδ c δ . Als α=1..3 en β=1..4 en γ=1..2 dan heeft deze tensor 24 elementen/getallen. Een tensor is lineair in al de argumenten. Bijvoorbeeld, voor het eerste argument geldt r r T (λa ,...) = λT (a ,...) r r r r T (a + b ,....) = T (a ,....) + T (b ,....) Idem voor de andere argumenten. 3 Kromlijnige (curvilineaire) coordinaten 3.1 Intro Dankzij het gelijkwaardigheidsprincipe is het altijd mogelijk in een willekeurig zwaartekrachtveld een lokaal inertiaalsysteem te definiëren waarin plaatselijk de SRT geldt. Als we de vergelijkingen zodanig kunnen opschrijven dat we heen en weer kunnen 16 transformeren tussen dit locale stelsel zonder zwaartekracht en het globale stelsel (dat niet Cartesisch hoeft te zijn) met zwaartekracht dan zijn we dus een hele stap vooruit. Tensoren zijn belangrijk omdat ze hierbij een centrale rol vervullen vermits ze het mogelijk maken objecten, functies, vergelijkingen en formules op te schrijven op een dusdanige manier dat ze onafhankelijk worden van de coordinaten. Hiermee is bedoeld dat de geldigheid in één coordinatenstelsel voldoende is om om de geldigheid ook in andere stelsels te garanderen. Vanuit dit standpunt staan coordinaatstelsels en transformaties tussen deze stelsels centraal. Daarbij nemen we aan dat we vertrekken van een Cartesisch referentiestelsel. In een dergelijk stelsel zijn de assen rechtlijnig. Dan kan elk punt in de ruimte worden geprojecteerd evenwijdig met deze assen zodat er een één-éénduidig verband is met een n-tal. Als we een ander stelsel kiezen, mogelijks niet lineair, vinden we een ander n-tal. Een functie T die binnen zijn domein een overeenkomst aangeeft tussen beide, wordt een algemene coordinaattransformatie genoemd. Als T lineair is spreken we over een affiene transformatie en in het andere geval over curvilineaire coordinaten waarbij we aannemen dat de tweede partiele afgeleiden van T bestaan en continu zijn. Een belangrijke opmerking is dat de metriek van de ruimte en de keuze van de coordinaten twee verschillende zaken zijn en dus losgekoppeld van elkaar. We bespreken eerst hoe we tot coordinaatvlakken en assen komen vertrekkende vanuit de functies die het verband tussen de coordinaten aangeven. 3.2 Vector functies en afgeleide van een vector Vector functies zijn functies die als input een vector hebben en als output een scalar of een vector. De vector met het beginpunt in de oorsprong, is gespecificeerd door de componenten als functie van een parameter te geven, dus als r r r r r (λ ) = x(λ )e x + y (λ )e y + z (λ )e z . In dit geval hebben we te maken met een aantal vectoren voor de verschillende waarden van λ die een gemeenschappelijk beginpunt hebben in de oorsprong van het assenstelsel en waarvan de eindpunten een curve beschrijven. De parameter geeft de positie aan op de curve. Eenmaal functies gedefinieerd kunnen we over afgeleiden spreken. Als de vector ontbonden is in zijn componenten dan wordt de afgeleide berekend als r dr dx r dy r dz r = ex + ey + ez dλ dλ dλ dλ Geometrisch bekeken is het resultaat van dergelijke afgeleide een vector die raakt aan de curve. We kunnen nu specifieke keuzes maken voor de parameter λ. Als we de booglengte r drr de kiezen, gemeten vanaf een gegeven punt op de curve, dan stelt de afgeleide T = ds eenheids raakvector voor, d.w.z. een eenheidsvector waarvan de richting gelijk is aan de raaklijn aan de curve. Als we voor de parameter λ de tijd t kiezen, dan stelt de 17 r r afgeleide v = dr dt de snelheids-vector voor2. De snelheidsvector heeft dus in beide r r r dr ds gevallen dezelfde richting maar de grootte is verschillend. Er geldt dus v = = vT . ds dt Dus de grootte van v is ds/dt en de richting is de eenheids raakvector. z T r r0 x y Figure 9 Raaklijn aan een curve beschreven door het eindpunt van een vector r die functie is van een parameter λ. 3.3 Meerdere parameters en coordinaten Als x,y en z functies waren van één enkele parameter dan is er 1 vrijheidsgraad en wordt er een curve gegenereerd. Hebben we twee vrije parameters dan spannen deze een oppervlak op (een 2D deelruimte). Hebben we drie parameters dan spannen deze de volledige oorspronkelijke ruimte op en is het een coordinaten transformatie. We voeren nu twee veralgemeningen door: een wat betreft de notatie en een tweede betreffende de dimensie. In verband met de notatie noteren we de coordinaten met een nummer omdat dit later compactere uitdrukkingen mogelijk maakt. We schrijven dus (x1, x2, x 3) in plaats van (x,y,z). Verder nemen we aan dat we de transformatie beschrijven van een Cartesisch stelsel (x1, x2, x3) naar een algemeen stelsel met bijvoorbeeld kromlijnige coordinaten, dat we noteren met een accent als (x’1, x’2, x’3) 2 Omzichtigheid is geboden als we de grootte en richting van de snelheid apart willen afleiden zoals blijkt uit het volgende voorbeeld waarin dezelfde ruimtelijke curve beschreven wordt met verschillende functies. Bijvoorbeeld x1(t)=t; y1(t)=t2 stelt een parabool voor y1=x12 en x2(t)=2t; y2(t)=4t2 stelt dezelfde parabool voor y2=x22 maar toch is de snelheid hoger. 18 z’-as y’-as x’-as Figure 10 Een coordinaat-as is een raaklijn aan een coordinaatlijn die ontstaat als doorsnede van twee coordinaatvlakken Als we één veranderlijke constant houden blijven er dus twee vrije variabelen over die een coordinaatvlak opspannen, dat mogelijkerwijze gekromd is. Bijvoorbeeld, wanneer we in de hoger genoemde drie-dimensionale ruimte een constraint toevoegen, zeg x’3=constant, dan vinden we het coordinaatvlak opgespannen door x’1 en x’2. Door het toevoegen van een tweede constraint, bijv x’2 = constant vinden we een tweede coordinaatvlak. De plaats waar twee dergelijke vlakken elkaar snijden is een (gekromde) coordinaatcurve. De tweede veralgemening betreft de dimensie waar we de klassieke 3D ruimte veralgemenen tot een n-dimensionale ruimte. Stel dat we beginnen met een Cartesisch stelsel waarin een transformatie is gedefinieerd zodat nieuwe x’a coordinaten functies zijn van de cartesische coordinaten xa x' a = x ' a ( x 1 , x 2 , K x n ) waarbij a=1...n. We nemen ook aan dat de inverse functies bestaan x a = x a ( x '1 , x' 2 , K x' n ) Bij uitbreiding en veralgemening naar n dimensies vinden we een coordinaat-as wanneer er n-1 constraints opgelegd zijn en er dus nog één vrije coordinaat is. In de meer algemene notatie met genummerde coordinaten zijn de coordinaatcurves gedefinieerd door alle x’b constant te houden behalve één en de nieuwe basis wordt gegeven door af te leiden naar die ene coordinaat die niet constant is r ∂x a r e 'b = b ea ∂x ' Equation 16 Vervolgens definieren we de basisvectoren (niet gekromd). Er zijn twee opties: als we de basisvectoren rakend aan de assen kiezen, komen we uit bij een covariante basis 19 (genoteerd als x’a) en als we ze loodrecht kiezen op de coordinaatvlakken dan hebben we het over een contravariante basis (genoteerd als x’a). Verder maken we een onderscheid tussen basisvectoren afhankelijk van het feit dat de lengte gelijk is aan 1 of niet die we benoemen als gewone ‘basisvectoren‘ of ‘unitaire basisvectoren ‘. 3.4 Voorbeeld: covariante basis voor 2D poolcoordinaten De coordinaten zijn r en φ. De coordinaatlijnen zijn de lijnen waar elk van de coordinaten om beurt constant wordt gehouden. Als we r constant houden vinden we een concentrische cirkel en als we φ constant houden vinden we een radiale lijn. In elk punt van het vlak kunnen we nu de raaklijn nemen aan elke curve en alzo twee basis vectoren definieren . Voor een gegeven punt P noteren we deze basisvectoren als r r e rP en eϕP zodat de afhankelijkheid van P duidelijk is, zowel wat betreft richting als grootte. v eϕP r P v erP O Figure 11 Constructie van een covariante coordinaatbasis voor poolcoordinaten. Voor de berekening hiervan gaan we terug naar technieken om raaklijnen te berekenen. Als een curve in parametervorm x=x(t) en y=y(t) gegeven is dan is de raakvector gelijk r r r aan u = ( dx dt ) e x + ( dy dt ) e y . Als x = x( r , ϕ ) = r cos(ϕ ) en y = y (r , ϕ ) = r sin(ϕ ) en als de curve van de radiale lijn gegeven wordt door φ=constant dan wordt de raakvector gegeven door r r r r r erP = (∂x ∂r ) e x + (∂y ∂r ) e y = cos(ϕ )e x + sin(ϕ )e y . Equation 17 r Om eϕP te berekenen wordt de curve gegeven door r=constant en dan geldt r r r r r eϕP = (∂x ∂ϕ ) ex + (∂y ∂ϕ ) e y = − r sin(ϕ )ex + r cos(ϕ )e y Equation 18 Beiden zijn gespecificeerd met het Cartesisch stelsel als referentiekader. De grootte van r r erP is gelijk aan 1 en van eϕP aan r. ■ 20 Als het uit de context voldoende duidelijk is dat het gaat om een veld dan zullen we de superscripts P en Q weglaten om een overvloed aan indices (indicitis) te vermijden. r r r r (e1 , e2 ) = (ex , e y ) ( x 1 , x 2 ) = ( x, y ) Voor alle duidelijkheid is in het voorbeeld r r r r (e '1 , e '2 ) = (er , eϕ ) ( x'1 , x' 2 ) = ( r , ϕ ) 3.5 Voorbeeld: contravariante basis voor 2D poolcoordinaten We schrijven dus de contravariante basis als een linaire combinatie, vertalen de constraints en lossen het stelsel op. Dit geeft het volgende resultaat. r r r er = cos(ϕ )ex + sin(ϕ )e y r r r eϕ = − r sin(ϕ )e x + r cos(ϕ )e y r r r e r = ae x + be y r r r ⇒ e ϕ = cex + d e y r r r e r = cos(ϕ )ex + sin(ϕ )e y r r r e ϕ = ( − sin(ϕ ) / r )e x + (cos(ϕ ) / r )e y ⇓ r r e r • er r r e ϕ • eϕ r r e r • eϕ r r e ϕ • er ⇑ = a cos(ϕ ) + b sin(ϕ ) = 1 a(cos(ϕ ) + tg (ϕ ) sin(ϕ )) = 1 = − cr sin(ϕ ) + dr cos(ϕ ) = 1 = − ar sin(ϕ ) + br cos(ϕ ) = 0 dr (tg (ϕ ) sin(ϕ ) + cos(ϕ )) = 1 d = cos(ϕ ) / r b / a = tg (ϕ ) b = sin(ϕ ) = c cos(ϕ ) + d sin(ϕ ) = 0 c / d = −tg (ϕ ) a = cos(ϕ ) c = − sin(ϕ ) / r Het kan ook op een tweede manier via het scalair product. Eerst bepalen we de richting. r r r r Vermits er en eϕ loodrecht op elkaar staan is de richting van e r dezelfde als die van eϕ r r en hetzelfde geldt voor e ϕ en er . Vervolgens bepalen we de grootte. We vinden r r r r r r er e r = 1 ⇒ e r = 1 en eϕ e ϕ = r 2 ⇒ e ϕ = 1 / r ■ We merken nog op dat basisvectoren een uitzondering zijn , in deze zin dat gewone vectoren als object niet veranderen (bijv in grootte) bij een transformatie maar basisvectoren wel. 3.6 Coordinaatruimte en metrische ruimte Merk op dat het meten van afstanden en dus de link met fysische grootheden zoals afstand en tijd, niet triviaal is in curvilineaire coordinaatruimte. Zo is, bijvoorbeeld, de afstand tussen twee punten P en Q in 2D poolcoordinaten {P (r1 , ϕ1 ), Q (r2ϕ 2 )} een vrij complexe formule [ d 2 = r12 + r22 − 2r1 r2 cos(ϕ 2 − ϕ 1 ) ]. Bovendien hebben sommige coordinaten niet de semantiek van een afstand, bijvoorbeeld een hoek. Merk bovendien op dat deze basisvectoren een vector veld vormen waarbij de lengte verschillend kan zijn van 1 en waarbij ze bovendien afhangt van het gekozen punt. Deze twee observaties wijzen er op dat de numerische waarden van vector en tensor componenten niet de fysische waarden zijn die gemeten worden. Integendeel, ze geven alleen de overeenkomst tussen de locaties van de coordinaten aan. Het is een pure coordinaatruimte. Dit geldt ook voor andere vectoren zoals de snelheid. De figuren geven 21 het aantal gridlijnen per seconde weer of m.a.w. de coordinaatsnelheid en niet de fysische snelheid. Om de link te maken met fysische grootheden moeten we de metriek definieren. Dit betekent dat we de vectoren kunnen uitdrukken ten opzichte van een gegeven fysische eenheid van lengte. We berekenen de fysieke afstand tussen punten die zich op een infinitesimale coordinaat afstand van elkaar bevinden (lijnelement). Bij een transformatie beschouwen we één en hetzelfde punt en beschrijven het in beide stelsels. We nemen aan dat er een positie vector gegeven is waarvan de oorsprong altijd ligt in de oorsprong van het assenstelsel maar waarbij het eindpunt beweegt, dat wordt r r beschreven als r ( x1 , x 2 , x 3 ) = r ( x '1 , x ' 2 , x '3 ) . Daaruit volgt de differentiaal r r r r ∂r ∂r ∂r dr = dx'1 + dx' 2 + dx' 3 ∂x'1 ∂x ' 2 ∂x ' 3 r ∂r De vector raakt aan de coordinaat-as x’1 .maar de grootte is in het algemeen niet ∂x '1 gelijk aan 1. De interpretatie in termen van fysisch meetbare grootheden betekent dat we r ∂r moeten berekenen. Als we expliciet willen maken de lengte of de schaalfactor h1 = ∂x '1 ) dat het gaat om een eenheidsvector gaat gebruiken we het symbool e1 . Dan kan dr r ) ) ) geschreven worden als dr = h1 dx '1 e '1 + h2 dx' 2 e ' 2 + h3 dx'3 e ' 3 r r Vervolgens geldt ds 2 = dr • dr = ( h1 dx '1 ) 2 + ( h2 dx ' 2 ) 2 + (h3 dx '3 ) 2 De schaalfactor kan worden uitgedrukt in functie van de Cartesisch referentiesysteem als r r ∂( x j e j ) ∂x j r ∂r hi = ej = = ∂x 'i ∂x 'i ∂x ' i r r ∂ ( x j e j ) ∂x j r ∂r Hieruit volgt hi = = = ej ∂x' i ∂x' i ∂x' i Hetzelfde resultaat kan worden gevonden op een alternatieve algebraische manier. We gaan uit van de uitdrukking voor de infinitesimale afstand ds (het lijnelement) in orthogonale cartesische coordinaten (xi) en transformeren dit naar de curvilineaire coordinaten (qi). We berekenen eerst dx, dy en dz uitrekenen en tenslotte ds2. ds 2 = η ij dx i dx j → ds '2 = g ij dx'i dx' j Voorbeeld: 2D poolcoordinaten : bereken het lijnelement We doen dit op twee manieren: (i) via vector rekenen en (ii) analytisch (i) vectorrekenen We beschrijven een transformatie van ( x, y ) ⇒ ( r , ϕ ) . De unitaire basisvectoren in een punt P worden berekend als r r ) er = cos(ϕ )ex + sin(ϕ )ey r r . ) eϕ = − sin(ϕ )ex + cos(ϕ )e y 22 Beide vectoren staan loodrecht op elkaar en hun lengte is gelijk aan 1. Merk ook op dat ) ∂er ) = eϕ . Vervolgens schrijven we de expressie voor de hieruit reeds volgt dat ∂ϕ positievector v r r r ) v = r cos(ϕ )ex + r sin(ϕ )ey = rer Dit is een beetje raar omdat φ er niet in voorkomt maar dit is slechts schijn omdat de basisvectoren afhangen van φ. Vervolgens berekenen we het lijnelement r r ) ) r ∂r ∂r ∂er ∂er ) ) ) ) ) dv (r , ϕ ) = dr + dϕ = (er + r )dr + r dϕ = (er + 0) dr + reϕ dϕ = drer + rdϕeϕ ∂r ∂ϕ ∂r ∂ϕ (ii) analytisch We illustreren wat hieraan gedaan kan worden aan de hand van het voorbeeld van poolcoordinaten. ∂x ∂x dx = dr − dφ = cos(φ )dr − r sin(φ )dφ ∂r ∂φ ∂y ∂y dr − dφ = sin(φ )dr + r cos(φ ) dφ dy = ∂r ∂φ ds 2 = dx 2 + dy 2 = dr 2 + r 2 dφ 2 = g rr dr 2 + g ϕϕ dφ 2 Stel een vector = (3/5,4/(5r)) gegeven in 2D poolcoordinaten. Bereken de lengte 3 3 2 3 4 1 0 5 3 4 5 X = =1 = 2 5 5r 0 r 4 5 5r 4r 5r 5 2 T dx i dx j matrixvorm dx i dx j ds (Schaum p 53) → g ij = g ij dt dt dt dt dt De basisvectoren hebben een lengte die verschilt van één. Zodoende voeren we een schaalfactor in. http://en.wikipedia.org/wiki/Polar_coordinate_system 4. Tensor : tweede definitie Tensoren van nulde orde zijn scalars en die blijven bij een transformatie onveranderd. Het gaat over één en hetzelfde punt P dat op twee manieren wordt geschreven f(x)=f’(x’) 4.1 Tensoren van eerste orde r Gegeven een vector veld V = (T i ) kan de vraag worden gesteld wat er gebeurt bij transformatie van de coordinaten. Met andere woorden de componenten van V retourneren elk een scalar en worden geschreven als (T1, T2,... Tn ) in het xi systeem en als T’1, T’2,... T’n in het x’i syteem. Definitie: [ Contravariante vector] 23 Een vectorveld V is een contravariante tensor van orde één (of een contravariante vector) als de componenten Ti in x en T’i in x’ voldoen aan T 'i ∂x'i ∂x'i r i T = of T ' = T r ∂x r ∂x r Equation 19■ Voorbeelden van contravariante vectoren zijn verplaatsing, snelheid, kracht en versnelling. Definitie: [ Covariante vector] Een vectorveld V is een covariante tensor van orde één (of een covariante vector) als de componenten Ti in x en T’i in x’ voldoen aan T 'i = ∂x r Tr ∂x'i Equation 20 ■ Hint: pos of index = pos of primed coordinate Dit is algemeen geldig zodat het dienst kan doen als een definitie van een covariante grootheid (vector of tensor) van rang 1. 4.2 Tensoren van tweede orde We beschouwen een vector veld V=(Vij), d.w.z. een matrix van scalaire velden Vij(x).We nemen aan dat de componenten van V geschreven worden als Tij in het (xi ) syteem en als T’ij in het (x’i ) syteem waarbij (xi ) en (x’i ) toegelaten coordinaatsystemen zijn. Definitie: [ Contravariante vector] Het matrixveld V is een contravariante tensor van orde twee als Tij in het (xi ) systeem en ∂x'i ∂x' j ■ als T’ij in het (x’i ) systeem voldoen aan de transformatiewet T 'ij = T rs r ∂x ∂x s Definitie: [ Covariante vector] Het matrixveld V is een contravariante tensor van orde twee als Tij in het (xi ) syteem en ∂x r ∂x s als T’ij in het (x’i )voldoen aan de transformatiewet T 'ij = T rs ■ ∂x'i ∂x' j Definitie: [ Gemengde tensor] Het matrixveld V is een gemengde tensor van orde twee, contravariant van orde één en covariant van orde één, als T ji in het (xi ) syteem en als T 'ij in het (x’i ) voldoen aan de transformatiewet T 'ij = Tsr ∂x'i ∂x s ■ ∂x r ∂x' j 4.3 Invarianten 24 4.4 Berekening basis Met de nieuwe definities voor tensoren kunnen we de basis in een curvilineair systeem direct vinden door toepassing van de transformatieregels. De voorbeelden die hierboven reeds gebruikt zijn (poolcoordinaten en schuine affien coordinaten) kunnen nu op een alternatieve manier worden uitgewerkt. Voorbeeld 1 [poolcoordinaten, tweede basis, tweede manier] De transformatie formules met (x1, x2)=(x,y) en (x’1, x’2)=(r,φ) zijn x = r cosϕ r = x 2 + y 2 Equation 21 y = r sin ϕ ϕ = bgtg ( y / x) De covariante basis is reeds vroeger berekend als r r r r r erP = (∂x ∂r ) e x + (∂y ∂r ) e y = cos(ϕ )e x + sin(ϕ )e y r r r r r Equation 22 eϕP = (∂x ∂ϕ ) e x + (∂y ∂ϕ ) e y = − r sin(ϕ )e x + r cos(ϕ )e y We kunnen nu de contravariante basis ook via transformaties berekenen op een meer rechtstreekse manier als volgt r r r r r e r = (∂r ∂x) ex + (∂r ∂y ) ey = cos(ϕ )ex + sin(ϕ )ey Equation 23 r r r r r e ϕ = (∂ϕ ∂x) ex + (∂ϕ ∂y ) ey = −(1 / r ) sin(ϕ )ex + (1 / r ) cos(ϕ )ey r r Men kan verifieren dat ei ' • e j ' = δ i 'j ' Een vector met componenten (v1,v2)= (v1,v2)=(x,y) in het rechthoekige stelsel heeft als contra-variante componenten (v’1,v’2)=(vr, vφ) dr 1 dr 2 v + v = x cos(ϕ ) + y sin(ϕ ) dx dy dϕ 1 dϕ 2 vϕ = v + v = ( − x / r ) sin(ϕ ) + ( y / r ) cos(ϕ ) dx dy vr = Equation 24 en als covariante componenten (v’1,v’2)=(vr, vφ) dx dy v1 + v 2 = x cos(ϕ ) + y sin(ϕ ) dr dr dx dx vϕ = v1 + v 2 = −rx sin(ϕ ) + ry cos(ϕ ) dϕ dϕ vr = Equation 25 We kunnen verifieren dat v r er + vϕ eϕ = vr e r + vϕ eϕ = xex + y ey als volgt 25 [ ] v r er + vϕ eϕ = ( x cos(ϕ ) + y sin(ϕ )) cos(ϕ )ex + sin(ϕ )e y + [ ] ((− x / r ) sin(ϕ ) + ( y / r ) cos(ϕ )) − r sin(ϕ )ex + r cos(ϕ )ey = xex + y ey [ ] vr e r + vϕ eϕ = ( x cos(ϕ ) + y sin(ϕ )) cos(ϕ )e x + sin(ϕ )e y + [− rx sin(ϕ ) + ry cos(ϕ )][− (sin(ϕ ) / r )e x + (cos(ϕ ) / r )e y ] = xex + yey ■ Hierbij een overzicht van de verschillende opties aan de hand van het voorbeeld van poolcoordinaten . r r r r r r e r = (∂r ∂x ) ex + (∂r ∂y ) e y erP = (∂x ∂r ) ex + ( ∂y ∂r ) ey cartesisch r r r r = cos(ϕ )ex + sin(ϕ )e y = cos(ϕ )ex + sin(ϕ ) ey r r r r r r e ϕ = (∂ϕ ∂x ) ex + (∂ϕ ∂y ) e y eϕP = (∂x ∂ϕ ) ex + (∂y ∂ϕ ) ey r r r r = −(sin(ϕ ) / r )ex + (cos(ϕ ) / r )e y = −r sin(ϕ )ex + r cos(ϕ )ey r r r ex = (∂r ∂x) er + (∂ϕ ∂x) eϕ r r r ey = (∂r ∂y ) er + (∂ϕ ∂y ) eϕ Covariante basis r r r e x = (∂x ∂r ) e r + (∂x ∂ϕ ) e ϕ r r r e y = (∂y ∂r ) e r + (∂y ∂ϕ ) e ϕ contravariante basis orthogonaal Figure 12 Vertrekkende van een orthogonaal cartesisch assenstelsel worden beide basissen gevonden. In beide gevallen zijn ook de omgekeerde transformaties aangegeven die waarbij de rol van beide coordinaten sets (x,y) en (r,φ) omgewisseld is. De uitwisseling tussen beide basissen onderling gebeurt via de voorwaarden van orthogonaliteit. Voorbeeld 2 [schuin assenstelsel] r r We vertrekken van een rechthoekig assenstelsel (x,y) met als basisvectoren ex en e y . Met dit stelsel als referentie definieren we een coordinaten transformatie naar een scheef assenstelsel (x’,y’) als x = x'+ y ' cosα x ' = x − y / tgα y = y ' sin α y ' = y / sin α De covariante basisvectoren worden berekend als 26 Equation 26 dx r dy r r r e1 = ' e x + ' e y = e x dx dx r dx r dy r r r e2 = ex + e y = (cos α )e x + (sin α )e y dy ' dy ' Equation 27 en de contravariante als r dx' r dx' r r r e1 = ex + e y = ex − (1 / tgα )e y dx dy r dy ' r dy ' r e2 = ex + e y = (1 / sin α )e y dx dx r r Men kan verifieren dat ei • e j = δ i j Equation 28 Een vector met componenten (v1,v2)=(x,y) in het rechthoekige stelsel heeft als contravariante componenten dx ' 1 dx' 2 v + v = x − y / tgα dx dy dy ' 1 dy ' 2 v 2' = v + v = y / sin α dx dy v 1' = Equation 29 en als covariante componenten dx dy v1 + v 2 = x dx' dx dx dx v2' = v1 + v 2 = (cos α ) x + (sin α ) y dy ' dy' v1' = Equation 30 We kunnen verifieren dat v1' e1' + v 2 ' e2' = v1' e1' + v2 ' e 2' = xe1 + ye2 als volgt v1' e1' + v 2 ' e 2' = ( x − y / tgα )e x + y / sin α (cos α e x + sin α e y ) = xe x + y e y ■ v1' e1' + v 2' e 2' = x (e1 − (1 / tgα )e 2 ) + ( x cos α + y sin α )(1 / sin α )e 2 = xe1 + y e2 4.5 Basisstelling van de tensorrekening Stelling Als een tensor vergelijking of identiteit waar is in één coordinaatsysteem dan is ze ook waar in alle coordinaat systemen.■ k k k Elke vergelijking of identiteit kan worden geschreven als Tij = Aij − Bij = 0 door alle termen in het linker lid te brengen. Hierin kan 0 elke tensor representeren. Een voorwaarde is dus dat we te maken hebben met tensoren. Dit kan op twee manieren worden aangetoond: 27 1. via de transformatieregel 2. via de quotient regel. Als men kan aantonen dat het inwendig produkt TV een tensor is voor alle V’s dan is T een tensor. Voorbeelden a. Als TiVi invariant is (dus een scalar) voor alle Vi dan is Ti een tensor b. Als TijVi=Ui componenten zijn van een covariante vector voor alle Vi dan is Tij een tensor c. Als TijUjVi invariant is (dus een scalar) voor alle Vi en Uj dan is Tij een tensor Vervolgens kan de bovenstaande stelling bewezen worden. Voorbeeld (m=0, n=2) Als in een coordinatensysteem xi een tensor Tij gelijk is aan 0 dan geldt in een ∂x p ∂x q = 0 + 0 + ...0 ■ ∂x ' i ∂x ' j Dit is dus een gevolg van de vorm van de transformatie waarbij elke term in de som een product is waarin de oorspronkelijke tensorcomponenten voorkomen. Transformaties tussen tensoren worden alleen bepaald door het covariante of contravariante karakter van de te transformeren grootheid. Dit geldt zowel voor de basis als voor de componenten. coordinatensysteem x’i dat T 'ij = T ' pq Voorbeeld Als T jkli een tensor is en als T jkli = 2Tljki in het xi systeem dan geldt voor een willekeurig systeem dat T 'ijkl = 2T 'iljk We bewijzen dat T 'ijkl = 2T 'iljk in het x’ systeem. Daartoe schrijven we dit als een verschil en moeten er twee voorwaarden vervuld zijn: het verschil moet een tensor zijn en er moet een systeem bestaan waarin de componenten nul zijn. i r s t ∂x'i ∂x r ∂x s ∂x t p ∂x ' ∂x ∂x ∂x T ' −2T ' = T − 2Trst p ∂x p ∂x' j ∂x'k ∂x'l ∂x ∂x'l ∂x' j ∂x'l i r i t r s ∂x s ∂x t p ∂x ' ∂x p ∂x ' ∂x ∂x ∂x = Trst p − 2Ttrs p l ∂x ∂x' j ∂x'k ∂x'l ∂x ∂x' ∂x' j ∂x'l i r ∂x s ∂x t p p ∂x' ∂x = (Trst − 2Ttrs ) p =0 ∂x ∂x' j ∂x'k ∂x'l i jkl i ljk p rst ■ Invarianten Objecten, functies, vergelijkingen of formules kunnen ook invariant zijn. Dit betekent dat het reusltaat een scalar is en dus onafhankelijk van de gekozen coordinaten. Deze grootheden hebben meestal een fundamentele fysische betekenis. Stelling Als Si en Ti de componenten voorstellen van, respectievelijk, een contravariante en covariante vector dan is het scalair produkt een invariant. 28 E = S 'i T ' i = S r ∂x'i ∂x s ∂x' i ∂x s r • T = S T = S r Ts δ sr = S r Tr = E ■ s s ∂x r ∂x'i ∂x r ∂x'i 4.6 Tensor algebra Twee tensoren mogen opgeteld worden indien ze beiden van hetzelfde type zijn. Het resultaat is eveneens van dit type. r r r r r r u = u ij g i g j & v = v ij g i g j r r r r r r r r r u + v = u ij g i g j + u ij g i g j = wij g i g j = w u ij + v ij = w ij Het directe product van twee tensoren is weer een tensor die alle contravariante en covariante indices van de twee tensoren overneemt waarbij een index niet van type kan switchen . r r r r r r u = u ij g i g j & v = v kl g k g l rr r r r r r r r r r r r r r u v = u ij g i g j v kl g k g l = u ij v kl g i g j g k g l = w ijkl g i g j g k g l = w u ij v kl = w ijkl Contractie: als een benedenindex en een bovenindex aan elkaar gelijk worden gesteld (en dus gesommeerd wordt over de 4 waarden ervan), ontstaat een tensor met twee indices minder. Dit proces wordt contractie genoemd: Het omlaag(omhoog) halen van een index gebeurt dus met behulp van de metrische tensor. Door het omhoog of omlaag halen van indices kan dezelfde tensor op 2N manieren geschreven worden. Al deze tensoren bevatten dezelfde informatie; hierom wordt in het algemeen hetzelfde symbool voor al deze tensoren gebruikt. v i = g ik vk vi = g ik v k r r e i = g ik ek r r ei = g ik e k De gemengde metrische tensor is gelijk aan de Kronecker delta operator: g nm = g ml g ln = δ nm 5 Conclusies In dit hoofdstuk gaat het over tensorrekening en kromlijnige coordinaten. Beiden zijn essentieel in de relativiteitstheorie Tensorrekening is onontbeerlijk als we geen slaaf meer willen zijn van al dan niet toevallig gekozen coordinaten maar integendeel een situatie van covariantie willen 29 bereiken waarin we vergelijkingen opschrijven waarvan de vorm dezelfde is (vorm invariant). Deze zijn geldig in alle coordinaatstelsels en de verschillen beperken zich tot een interpretatie van de variabelen (de relatie tussen fysische grootheden en tensorcomponenten bijv de energie-impuls tensor), die aan de situatie is aangepast, en/of een veralgemeende interpretatie van de operatoren. Tensorrekenen is gebaseerd op het systematisch onderscheid tussen covariante en contravariante tensoren. Dit onderscheid is ook in de notatie expliciet aangegeven via upper en lower indices. Kromlijnige wereldlijnen zijn een gevolg van versnellingen die in het systeem aanwezig zijn. Als ze opduiken in een vlakke ruimte kan er een transformatie gevonden worden die de coordinaatlijnen recht maakt. In een gekromde ruimte geldt dit niet. We begonnen met vector velden die gedefinieerd waren in een 3D Cartesische ruimte. Binnen deze context kan een algemene coordinaattransformatie gedefinieerd worden door de (x,y,z) componenten in de Cartesissche ruimte uit te drukken als functies van de 3 nieuwe coordinaten (u,v,w). als (x’1, x’2, x’3) r r r r r r r r = x1 e1 + x 2 e2 + x 3 e3 = x1 ( x'1 , x' 2 , x' 3 )e1 + x 2 ( x'1 , x' 2 , x'3 )e2 + x 3 ( x'1 , x' 2 , x' 3 )e3 Hieruit kunnen vergelijkingen voor oppervlakken op curves worden afgeleid door één of twee x’i-s constant te houden. Bijvoorbeeld een curve die de doorsnede voorstelt van de vlakken x’2=constant en x’3=constant wordt geschreven als r r r r r = x1 ( x'1 )e1 + x 2 ( x'1 )e2 + x 3 ( x'1 )e3 Partieel afleiden naar x’1 geeft de raaklijn aan de corresponderende coordinaatcurve. Een set van basisvectoren is gegeven door af te leiden naar die ene coordinaat die niet ∂x'b r a r ∂x a r r constant is e ' b = b e a en de duale basis door e ' b = e ∂x a ∂x' 30 Appendix A: voorbeelden van curvilineaire coordinaten De drie meest voorkomende curvilineaire coordinaat systemen zijn polaire coordinaten, cylindrische en sferische.cylindrische ( x 1 , x 2 , x 3 ) = ( x, y , z ) ( y 1 , y 2 , y 3 ) = (r,θ , z) x = r cosθ r = x 2 + y 2 y = r sin θ θ = bgtg ( y / x) z =θ θ=z sferische ( x1 , x 2 , x 3 ) = ( x, y, z ) ( y 1 , y 2 , y 3 ) = ( ρ ,ϕ ,θ ) x = ρ sin ϕ cosθ ρ = x2 + y2 + z 2 y = ρ sin ϕ sin θ ϕ = bg cos θ / x 2 + y 2 + z 2 z = ρ cosϕ θ = bgtg ( y / x) ( 31 ) Appendix B: lineaire functie Voor een gegeven vector ruimte V over een veld F kan een zogenaamde duale ruimte V* worden gedefinieerd waarvan de elementen covector of éénterm(one-form) worden r genoemd. Een covector ω is een afbeelding van vectoren naar getallen. ω (V ) ⇒ ℜ De duale vectoren vormen een vectorruimte vermits r r r (ω + η )(V ) = ω (V ) + η (V ) r r (aω )(V ) = a (ω (V )) Hier zijn ω en η duale vectoren, a een getal behorende tot F en V een vector. r r r r De duale ruimte heeft een duale basis e 1 , e 2 , e 3 ,..., e n . Deze zijn gedefinieerd als lineaire r r r r functies in V, zijnde c1e1 + c2 e2 + c3e3 + ... + cn en . Voor de ci’s zijn een aantal keuzes mogelijk. Bijvoorbeeld: allemaal gelijk aan 0, of gelijk aan 1 of een roterende 1 (allemaal gelijk aan 0 behalve 1) etc... De i-de basisvector wordt berekend via r r r r r e i (c1e1 + c2 e2 + c3 e3 + ... + cn en ) = ci . r r r r In geval van de roterende 1 wordt dit e i (e j ) = δ ij of e i • e j = δ ij Dit kan ook worden toegepast op de componenten v1 en v2 van een vector V zodat r r ω = ω µ e µ met ω µ de componenten van de duale vector en e µ de basis. Dus we schrijven r r r r r ω (V ) = ω µ e µ (V ν eν ) = ω µV ν e µ eν = ω µV ν δνµ = ω µV µ Lineaire functies/mappings zijn functies waarbij de transformatiematrix alleen constante getallen heeft. Daarbij kan ook een meetkundige interpretatie worden gegeven. Een lineaire functie is zodanig dat, als de input lineair is (een vlak in 3D, een rechte in 2D), de output ook. Voorbeelden in 2D zijn { cos(ϕ ) − sin (ϕ ) sin (ϕ ) cos(ϕ ) (a) } 1 0 0 − 1 (b) −1 0 0 1 (c) 2 0 0 2 (d) 0 0 0 1 (e) Figure 13 Meetkundige interpretatie van lineaire functies (a) rotatie (b) spiegeling m de x-as (c) spiegeling om de y-as (d) schaling (e) projectie op de y-as W W W v2 V V ω(V) v1 ω( v 1) ω(W) ω(2V+3W) r Figure 14 Lineariteit van de duale ruimte 32 r r ω( v 2) r ω (2V + 3W ) = 2ω (V ) + 3ω (W ) Appendix C: vectoren in de Minkowski ruimte In een Euclidische ruimte is de basis gedefinieerd met behulp van het Kronecker symbool r r ei • e j = δ ij . Dit betekent dat alle basisvectoren lengte 1 hebben en loodrecht op elkaar staan. Het scalair product is gedefinieerd als r r r r r r a • b = (a i ei ) • (b j e j ) = (a i b j )(ei • e j ) = g ij (a i b j ) = a i b j De matrix g is een matrix waarin alleen de hoofddiagonaal verschillend is van 0 en bevat dus de scalaire producten van alle paarsgewijze combinaties van basisvectoren. Twee vectoren staan loddrecht op elkaar als de scalair product gelijk is aan 0. In een Minkowski ruimte wordt de Kronecker delta vervangen door het symbool η. Beiden zijn gelijk aan 0 als er twee verschillende indices in het spel zijn. Het enige verschil is als i=j=0 dan is η=-1. Na expansie geeft dit r r g1 • g 1 = −1 r r g2 • g2 = 1 r r r r g1 • g 2 = g 2 • g 1 = 0 Het scalair product wordt r r r r r r a • b = (a i ei ) • (b j e j ) = ( a i b j )(ei • e j ) = η ij ( a i b j ) = −a 0 b 0 + a1b1 . De regel blijft dat twee vectoren loodrecht op elkaar staan als het het scalair product gelijk is aan 0. Men kan nagaan dat dit het geval is als b 0 = - a1 en b1 = - a 0. Meetkundig betekent dit een symmetrie ten opzichte van de hoofddiagonaal. Hieruit volgt verder dat een lichtstraal loodrecht staat op zichzelf. Tenslotte nog enige terminologie. Een null-vector is een vector waarvan de lengte gelijk is aan nul. Een zero-vector is een vector waarvan alle componenten gelijk zijn aan nul. 33