AFDELING OCMW’S Een menswaardig bestaan voor iedereen Waar staan we op het vlak van armoedebestrijding in ons land? 1. Wat is armoede? Er bestaan vele definities van armoede. Het gaat in wezen over sociale uitsluiting. Dat verwijst naar een proces waarbij mensen er niet meer in slagen aansluiting te vinden met de maatschappij. In een rapport van 2015 over de gemeenschappelijke waarden binnen de Europese Unie wordt een omschrijving gegeven die al de facetten van het ruime begrip armoede dekt: “Mensen leven in armoede wanneer hun inkomen niet volstaat om een levensstandaard aan te houden die in de samenleving waarin ze leven als aanvaardbaar beschouwd wordt. Door hun armoede ervaren ze talrijke nadelen als gevolg van werkloosheid, een laag inkomen, slechte huisvesting, onaangepaste gezondheidszorg en hinderpalen op het vlak van levenslang leren, cultuur, sport en recreatie. Vaak zijn ze uitgesloten van deelname aan economische, sociale en culturele activiteiten die voor anderen tot de norm behoren. Hun toegang tot fundamentele rechten is beperkt.” 1 Wat zijn de cijfers? Binnen de Europese Unie bestaat er consensus over de wijze waarop armoede gemeten wordt. De EU2020-indicator over armoede en sociale uitsluiting maakt een combinatie van drie deelindicatoren: Inkomensarmoede: indien het inkomen van een huishouden minder bedraagt dan 60% van het mediaan beschikbaar inkomen, omgerekend in functie van de gezinssamenstelling, loopt dit huishouden een ernstig risico op armoede. Dit is de Europese Armoedegrens. Deze maatstaf verschilt van land tot land. Voor België bedraagt deze armoedegrens 1.115 euro per maand voor een alleenstaande en 2.341 euro per maand voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen.2 Materiële deprivatie: dit gaat over het niet kunnen beschikken over essentiële goederen en diensten. Mensen met een ernstige materiële deprivatie kunnen minstens 4 van de volgende 9 essentiële zaken niet doen: de huur of courante rekeningen betalen, hun woning degelijk verwarmen, onverwachte uitgaven doen, om de twee dagen vlees of vis of een proteïnerijk alternatief eten, een week vakantie per jaar buitenshuis nemen, zich een eigen wagen, wasmachine, kleurentelevisie of telefoon aanschaffen. 1 2 EU 2015, Common Social Values in the European Union, juni 2015. http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/arbeid_leven/eu-silc/armoede/ 1 Werkintensiteit: dit gaat over de verhouding tussen het aantal maanden dat de volwassen gezinsleden op actieve leeftijd in een huishouden gewerkt hebben t.o.v. het aantal maanden dat die personen hadden kunnen werken. In huishoudens met een zeer lage werkintensiteit hebben de actieve personen gemiddeld een vijfde of minder van hun tijd gewerkt. De combinatie van deze drie deelindicatoren geeft het risico op armoede en sociale uitsluiting weer. Al deze armoede-indicatoren zijn de laatste 10 à 15 jaar onveranderd hoog gebleven, ondanks het beleid van de verschillende regeringen in ons land: Het percentage van de bevolking met een inkomen onder de Europese armoedegrens evolueerde van 14,3% in 2004 tot 15,5% in 2016. Het percentage van de bevolking in ernstige materiële deprivatie evolueerde van 4,7 % in 2004 tot 5,5% in 2016. Het percentage van de bevolking dat leeft in een huishouden met lage werkintensiteit evolueerde van 14,7% in 2004 tot 14,6% in 2016 Het percentage van de bevolking dat te maken krijgen met minstens één van bovenstaande situaties evolueerde van 21,6% in 2004 tot 20,7% in 2016. Dit gaat over circa 2,3 miljoen inwoners van ons land! De grootste risicogroepen zijn de mensen zonder werk en de alleenstaande moeders met kinderen.3 De grafiek in bijlage geeft deze evolutie weer. In Europees perspectief doet België het beter dan gemiddeld: qua inkomensarmoede was het Europees gemiddelde (EU 28) in 2015 17,3 % en bekleedden we de 11de plaats op 28 lidstaten. Maar het blijft over veel mensen gaan, meer dan een vijfde van de bevolking, die met het risico op armoede en sociale uitsluiting geconfronteerd worden. Binnen deze risicogroep voor armoede en sociale uitsluiting zijn er nog de mensen die overleven van een leefloon. Het aantal leefloners neemt onafgebroken en van jaar tot jaar toe: van 75.585 in 2004 tot 126.837 in 2016 (gemiddeld maandelijks aantal) met een opvallend aandeel van het aantal alleenstaanden (39% in 2016) en jongeren (30% in 2016). Daarnaast zijn er nog mensen die omwille van hun nationaliteit (vreemdelingen van buiten de EU) geen recht hebben op een leefloon maar wel recht hebben op een equivalent bedrag van het leefloon. Hun aantal daalde van 37.106 in 2004 naar 16.342 in 2016 (gemiddeld maandelijks aantal) omdat een aantal categorieën onder hen (de EU-onderdanen en de subsidiair beschermden) ondertussen opgenomen werden in het leefloon. Opgeteld geeft dit het volgende beeld: van 112.691 gerechtigden in 2004 tot 143.179 in 2016.4 De grafiek in bijlage geeft deze evolutie weer. 3 cijfers EU-SILC, bronnen: Eurostat, derde federaal plan armoedebestrijding 2016-2019, beleidsverklaring staatssecretaris voor armoedebestrijding Demir van 13 april 2017 4 Bron: statistisch verslag POD Maatschappelijke integratie 2016 2 Mensen die leven van een leefloon of een equivalent leefloon behoren tot de harde kern van de mensen in armoede. Een gezin met twee volwassenen en twee kinderen ontvangt maandelijks 1.180 euro leefloon (geïndexeerd bedrag sinds 1 juni 2017), terwijl de armoedegrens voor zo’n gezin op 2.341 euro per maand ligt of bijna het dubbele. Zelfs met de gewaarborgde gezinsbijslag erbij (395 euro voor twee kinderen tussen 6 en 11 jaar) blijft het verschil zeer groot: bijna 33% onder de armoedegrens. 2. Iedereen heeft recht op een menswaardig bestaan. Zo staat het in onze Grondwet, zo staat het ook in de OCMW-wet. Het behoort tot de missie van de OCMW’s om mensen in staat te stellen een menswaardig leven te leiden. OCMW’s leveren op dat vlak heel wat inspanningen maar kunnen dat ook niet alleen. De Grondwet legt deze verplichting op aan alle overheden en bestuursniveaus in ons land. 3. De verschillende regeringen hebben allemaal maatregelen genomen om de armoede terug te dringen, maar onvoldoende. Zo werden de basisbedragen van het leefloon sinds 2004 stapsgewijs opgetrokken: 1% in oktober 2004, 3% in oktober 2006, 2% in april 2007, 2% in januari 2008, 2% in juni 2009, 2% in september 2011, 2% in september 2013 2% in september 2015, 2% in april 2016. Periodiek werden ook de bedragen van de inkomensgarantie voor ouderen en de andere sociale uitkeringen partieel aangepast. Daarnaast kennen we het indexmechanisme in ons land dat alle sociale uitkeringen en de lonen en wedden aanpast aan de evolutie van de consumptieprijzen; hierdoor wordt de kloof tussen de laagste uitkeringen en de laagste inkomens en het inkomenspeil van de doorsnee bevolking niet gedicht maar enkel bestendigd. In het kader van de taxshiftwet (2015 en 2016) werden een aantal maatregelen genomen die de patronale bijdrage op de lonen in de private sector in het algemeen doen verlagen, met daarnaast nog specifieke verminderingen m.b.t de lage lonen, dit met de bedoeling extra jobs te creëren. Ook worden vanaf 2016 de nettolonen geleidelijk verhoogd, vooral de lage en de middeninkomens, om de koopkracht te versterken. Al deze maatregelen leidden tot kleine inhaalbewegingen die onvoldoende waren om de kloof tussen de laagste inkomensgroepen en de rest van de bevolking te dichten en die ze eerder bestendigden of zelfs nog groter maakten. 4. In overeenstemming met de EU2020-strategie heeft België er zich toe verbonden om het aantal mensen met een risico op armoede of sociale uitsluiting tegen 2020 te doen dalen met 380.000 t.o.v. het jaar 2010. Dit is de doelstelling op korte termijn. Op dit moment zitten we echter nog op nagenoeg hetzelfde percentage als in 2010. We zijn dus helemaal niet op weg om deze doelstelling te halen. België heeft zich bovendien ook geëngageerd om mee te werken aan het realiseren van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties; armoede beëindigen tegen 2030 is er één van. Aan het huidige tempo halen we deze doelstellingen nooit. 3 Meer daadkracht Met het oog op de speciale ministerraad sociale zaken en armoedebestrijding (aangekondigd voor 10 juni e.k. maar ondertussen reeds uitgesteld naar een latere datum…) willen de afdelingen OCMW’s van de drie verenigingen van steden en gemeenten (VVSG, UVCW en Brulocalis) een aantal concrete voorstellen doen. 1. Als we willen dat niemand nog onder de Europese armoedegrens leeft hebben we een globale strategie nodig van de federale overheid en de deelstaten samen. Deze strategie moet structurele maatregelen bevatten en verder gaan dan een louter projectenbeleid. Armoede bestrijden is immers niet enkel een verantwoordelijkheid van de federale overheid. Heel wat bevoegdheden die kunnen ingrijpen op het leven van mensen in armoede berusten bij de deelstaten (kinderbijslagen en betaalbare kinderopvang, betaalbaar wonen via voldoende sociale woningen en ondersteuning van huurders op de private woningmarkt, schooltoelagen, sociale werkgelegenheidsmaatregelen, enz.). Ook de lokale besturen kunnen een belangrijke rol spelen en doen dat ook. 2. De federale overheid moet zoals voorzien in het federaal regeerakkoord van 11 oktober 2014 de laagste sociale zekerheidsuitkeringen en de leeflonen optrekken tot de Europese armoedegrens. We vragen hiervoor een realistisch en gebudgetteerd stappenplan, dat rekening houdend met volgende principes: Werken moet altijd aantrekkelijker zijn dan genieten van een uitkering. Samenwonen vormt een buffer tegen armoede; we vragen een herziening van de categorieën in het leefloon en andere sociale zekerheidstelsels om ze aan te passen aan de hedendaagse samenlevingsvormen. Alle uitkeringen moeten boven het niveau van het leefloon liggen om kleine bijpassingen via het leefloon te vermijden (grote administratieve werklast voor weinig resultaat). 3. De laagste lonen zijn te laag om menswaardig te kunnen leven en het verschil met de uitkeringen is te gering. Werken moet lonender worden. De werkgevers moeten aangemoedigd worden om laaggeschoolden in dienst te nemen, werknemers moeten netto meer overhouden. Volgende maatregelen kunnen hiertoe bijdragen: een verdere verlaging van de werkgeversbijdrage in de sociale zekerheid voor de laagste lonen, ook bij de lokale besturen; verhoging van de laagste nettolonen door een verdere verlaging van de personenbelasting en van de werknemersbijdrage in de sociale zekerheid. 4. De OCMW’s zijn succesvol in hun opdracht maar kunnen nog betere resultaten boeken als ze beter vergoed worden. OCMW’s zijn partners van de federale overheid en de deelstaten in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Ze ondersteunen mensen die niet of onvoldoende op eigen kracht of met eigen middelen kunnen aansluiten bij of deelnemen aan de samenleving. Ze zijn véél meer dan de ‘mister cash’ van de samenleving. Door op maat te werken en de vaardigheden van mensen te versterken boeken ze veel succes. Ze begeleiden mensen naar werk of naar andere maatschappelijk zinvolle activiteiten, ze bieden opvang en steun aan daklozen, ze staan in voor de opvang van asielzoekers en de integratie van vluchtelingen, ze bemiddelen bij uithuiszetting, ze werken 4 activeringstrajecten uit voor jongeren en ondersteunen hen bij hun studies, enz. Door dicht bij de cliënten te staan voorkomen ze ook misbruiken in de sociale regelgeving. OCMW’s kunnen deze opdracht echter maar goed vervullen als ze hierin gesteund worden door de andere overheden. De OCMW’s nemen zelf een groot deel van het leefloon voor eigen rekening: 45% in de meeste gemeenten, 35 % in de gemeenten met meer dan 500 leefloners, 30 % in de gemeenten met meer dan 1.000 leefloners. Daarnaast verlenen alle OCMW’s volledig met eigen middelen aanvullende financiële steun aan mensen die over een te laag inkomen beschikken. Er genieten naar schatting dubbel zoveel mensen van aanvullende financiële steun van het OCMW als van leefloon. De OCMW’s rijden zo op eigen kracht een deel van de armoedekloof dicht. De federale regering nam reeds een aantal positieve maatregelen: het optrekken van de vergoeding voor de personeelskost van de leefloondossiers (van 320 euro naar 470 euro per dossier per jaar), het verhogen van het terugbetalingspercentage met 10% voor de leeflonen toegekend aan cliënten met wie het OCMW een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) afgesloten heeft en voor leeflonen toegekend aan erkende vluchtelingen en subsidiair beschermden (+ 10% voor de jaren 2016 en 2017), telkens met het oog op extra begeleiding van cliënten. Dit is de goede richting. De federale regering moet verder gaan op deze weg. De vergoeding voor de personeelskost van de leefloondossiers moet verder opgetrokken worden en er moet ook een vergoeding komen voor de personeelskost van de dossiers equivalent leefloon. Elke verhoging van het leefloon moet volledig ten laste genomen worden door de federale overheid, waardoor het terugbetalingspercentage geleidelijk verder stijgt. Het streefdoel moet zijn dat 90% van de uitgekeerde leeflonen aan de OCMW’s terugbetaald wordt. De OCMW’s van hun kant verbinden er zich toe deze extra middelen in te zetten op een betere begeleiding van hun cliënten, nog meer op maat en binnen de leefwereld van de cliënten, op meer samenwerking onder elkaar en op het delen van expertise, op het uitwisselen van goede praktijken. De verschillende federale energiefondsen moeten gebundeld worden tot één systeem dat de OCMW’s in staat stelt om mensen in energiearmoede te begeleiden en te ondersteunen, ongeacht de energiebron die ze gebruiken (gas, elektriciteit, stookolie). De federale overheid moet een einde maken aan het doorschuiven van lasten aan de OCMW’s; ze moet de OCMW’s volledig compenseren als ze maatregelen neemt die de OCMW’s financieel treffen. Wat kost het om een menswaardig bestaan te garanderen De Kamer van Volksvertegenwoordigers vroeg op 17 december 2015 aan het Rekenhof de kwaliteit, de uitvoering, de opvolging en de evaluatie van het tweede federaal armoedebestrijdingsplan 2012-2014 te onderzoeken. In dat kader maakte het Rekenhof in zijn verslag van 13 juli 2016 een berekening van de budgettaire impact van het optrekken van de sociale uitkeringen tot het niveau van de armoedegrens. Het Rekenhof verwees hiervoor naar een vroeger advies van 2 oktober 2012. 5 Afhankelijk van de gekozen hypotheses en de technische uitwerking kwam het Rekenhof in 2012 tot het besluit dat deze operatie op kruissnelheid tussen 1,8 miljard euro en 2,27 miljard euro kost. Het Rekenhof zegt in zijn verslag van 13 juli 2016 dat deze ramingen geactualiseerd moeten worden. De armoedegrens is tussen 2012 en 2016 immers gestegen met bijna 15%, terwijl de leefloonbedragen slechts met 8% stegen. De kloof is dus, alvast minstens al voor de leefloongerechtigden, groter geworden en dus ook de budgettaire impact om de kloof te dichten. Bovendien bevatten deze berekeningen van het Rekenhof niet wat het kost om alle werkloosheidsuitkeringen, alle pensioenen en alle netto-lonen tot de armoedegrens op te trekken en wat de mogelijke fiscale terugverdieneffecten hiervan zijn. 5 In elk geval kost het verhogen van de laagste inkomens tot de armoedegrens geld. Wij verwachten niet dat de federale regering alle sociale uitkeringen in één keer optrekt tot de Europese armoedegrens. We vragen een realistisch plan om dit gespreid in de tijd te doen. Zelfs gefaseerd uitgevoerd gaat het over een zware inspanning. Een goed sociaal beleid kost geld. Het is duurder dan mensen te laten verkommeren met een inkomen onder de armoedegrens. Maar het levert maatschappelijke winst op. Mensen nemen terug deel aan de samenleving. Een welvarend land als het onze moet deze opdracht kunnen realiseren. Brussel, 9 juni 2017 Luc VANDORMAEL Président de la Fédération des CPAS de l’Union des Villes et Communes de Wallonie Michel COLSON en Jean SPINETTE Covoorzitters van de Federatie van Brusselse OCMW’s Rudy CODDENS Voorzitter van de Afdeling OCMW’s van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten 5 Verslag van 13 juli 2016 van het Rekenhof in uitvoering van de resolutie van 17 december 2015 van de Kamer van Volksvertegenwoordigers; Parl. St. Kamer, 2 oktober 2012, DOC 53 0319/002, wetsvoorstel dat ertoe strekt sommige sociale minima op te trekken en de rechten in de sociale zekerheid te individualiseren, advies van het Rekenhof, http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/53/0319/53K0319002.pdf 6 7