Meerwaarden op aandelen: Vindt u uw weg in de praktijk? De programmawet van 27 december 2012 heeft een nieuwe belasting op meerwaarden op aandelen ingevoerd. Meer dan één jaar na de inwerkingtreding, blijven er tot op vandaag nog enkele onduidelijkheden bestaan. In dit artikel bieden wij graag een overzicht van het huidige regime en gaan dieper in op enkele specifieke topics omtrent het meerwaardenstelsel. I) Evolutie van de wetgeving omtrent meerwaarden op aandelen a) Vrijstellingsregime Met ingang van aanslagjaar 1992 worden de meerwaarden op aandelen niet langer belastbaar gesteld. De enige voorwaarde voor de vrijstelling dat het moet gaan om aandelen waarvan de dividenden in principe in aanmerking komen voor de DBI-aftrek. In de initiële wetgeving werd er een vrijstelling verleend van zodra voldaan was aan de derde voorwaarde voor DBI, de zogenaamde ‘taxatievoorwaarde’. De taxatievoorwaarde houdt in dat de uitgekeerde winst verbonden aan het desbetreffende aandeel in de uitkerende vennootschap reeds aan de belastbare grondslag werd toegevoegd. Met andere woorden is het noodzakelijk dat de uitgekeerde winst onderworpen werd aan een belastingregime dat vergelijkbaar is met de Belgische vennootschapsbelasting. De belastingvrijstelling vindt plaats via de aangifte vennootschapsbelasting door een opname van het bedrag van de meerwaarde bij de verhoging van de begintoestand van de reserves (code 1051). Meerwaarden op aandelen waarvan de inkomsten niet voldoen aan de taxatievereiste, zullen belastbaar zijn aan het normale vennootschapstarief. In dat geval worden zij niet toegevoegd aan de begintoestand van de reserves en worden ze gewoon mee belast met de andere inkomsten. b) Beperking vrijstelling: minimum bezitsduur De wet van 29 maart 2012 wijzigt echter het toenmalige vrijstellingsregime. Vanaf aanslagjaar 2013 wordt de gerealiseerde meerwaarde op aandelen, slechts vrijgesteld voor zover deze aandelen gedurende een ononderbroken periode van minstens één jaar in volle eigendom worden aangehouden. Het komt erop neer dat nu ook aan de tweede voorwaarde voor DBI- aftrek moet voldaan zijn. Het Hof van Cassatie heeft reeds eerder geoordeeld dat een meerwaarde verwezenlijkt bij de vervreemding van het vruchtgebruik in aanmerking komt voor de vrijstelling (Cass. 16 december 2011). De vraag stelt zich of deze Cassatierechtspraak ook mag worden doorgetrokken naar de vernieuwde wetgeving van maart 2012. De voorwaarde van een minimum houdbaarheidsperiode van één jaar in ‘volle eigendom’ lijkt in eerste instantie in tegenspraak te zijn met een overdracht van een vruchtgebruik op aandelen. De wetgever spreekt zich echter niet uit over de voorwaarden waarin de meerwaarde verwezenlijkt wordt. Stel dat een vennootschap enerzijds aandelen gedurende één jaar in volle eigendom aanhoudt en anderzijds ten opzichte van die aangehouden aandelen een vruchtgebruik vestigt ten bate van een andere vennootschap. Volgens de bovenvermelde cassatierechtspraak komt de vergoeding die zij daarvoor krijgt in aanmerking voor de vrijstelling op meerwaarden op aandelen. Het Hof oordeelt namelijk dat de vrijstelling ook geldig is wanneer de verwezenlijking het gevolg is van de vestiging van een vruchtgebruik op de aandelen. Bovendien is in deze fictieve casus de minimum houdbaarheidsperiode met betrekking tot de bezitsduur gerespecteerd. Indien men niet aan de voorwaarde van de minimale houdbaarheidstermijn kan voldoen, wordt de meerwaarde belast aan een tarief van 25,75%. Dit taxatiepercentage bestaat uit het afzonderlijke tarief van 25% vermeerderd met drie opcentiemen aanvullende crisisbijdrage. c) Extra taks voor grote vennootschappen Eind 2012 heeft de regering enkele nieuwe maatregelen ingevoerd om bijkomende inkomsten te genereren. Één van de nieuwe maatregelen bestaat uit het heffen van een afzonderlijke taks op gerealiseerde meerwaarden op aandelen door grote vennootschappen. In dat opzicht wordt het vrijstellingsregime op aandelen voor deze vennootschappen doorbroken. De afzonderlijke taks bedraagt 0,412% en treedt in werking vanaf aanslagjaar 2014. Het taxatiepercentage bestaat uit het afzonderlijke tarief van 0,4% vermeerderd met drie opcentiemen aanvullende crisisbijdrage. De heffing is ook verschuldigd indien de aandelen waarop de meerwaarde wordt gerealiseerd meer dan één jaar door de vennootschap werden aangehouden. Het doorslaggevende criterium voor de toepassing van deze belasting is het artikel 15 uit het Wetboek Vennootschapsbelasting die de grootte van de vennootschappen definieert. Een vennootschap die als klein wordt gedetermineerd volgens artikel 15 W. Venn. is niet onderworpen aan de belasting. Dit kadert binnen de inspanningen die de wetgever heeft gedaan voor de kleine en middelgrote ondernemingen (zie ook Fiscale Wenken 2013, afl. 39). Samengevat: Op vandaag kunnen we het fiscale stelsel van de meerwaarden op aandelen samenvatten in onderstaand overzicht. Concreet zijn er vier mogelijke situaties, elk met een verschillend taxatie- of vrijstellingsregime tot gevolg: 1) De meerwaarde komt niet in aanmerking voor de algemene vrijstellingsregeling (bijvoorbeeld omdat niet voldaan is aan de zogenaamde taxatievereiste): de meerwaarde is belastbaar aan het gewone vennootschapstarief. 2) De meerwaarde komt in aanmerking voor de algemene vrijstellingsregeling, maar de aandelen voldoen niet aan de voorwaarde dat ze één jaar ononderbroken in volle eigendom worden aangehouden: de meerwaarde is belastbaar aan het bijzondere tarief van 25,75 %. 3) De meerwaarde komt in aanmerking voor de algemene vrijstellingsregeling en de aandelen werden minstens één jaar ononderbroken in volle eigendom aangehouden, maar het betreft een zgn. grote vennootschap: de meerwaarde is belastbaar aan het bijzondere tarief van 0,412%. 4) De meerwaarde komt in aanmerking voor de algemene vrijstellingsregeling, de aandelen werden minstens één jaar ononderbroken in volle eigendom aangehouden en het betreft een zgn. kleine vennootschap: de meerwaarde is vrijgesteld. II) Artikel 192 WIB 1992 en haar toepassing Artikel 192 WIB 92 en artikel 217, 2°, 3° WIB 92 vormen de basis voor de bovenvermelde samenvatting. De wetgever heeft in het artikel 192 WIB 92 ook enkele speciale gevallen wensen vast te leggen. Helaas blijven er tot op heden nog steeds enkele onduidelijkheden bestaan. De circulaire van 21 mei 2013 die de Administratie heeft gepubliceerd (Ci.RH.421/620.779) slaagt er voorlopig niet in om alle twijfels weg te nemen. a) Enkel ‘aandelen’? De vrijstellingsregeling geldt voor meerwaarden op aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen van een onderneming maar ook alle andere aandelen waarvan de inkomsten als dividend worden aangemerkt. De vrijstelling is bijgevolg niet van toepassing op meerwaarden gerealiseerd op inschrijvingsrechten, warrants, converteerbare obligaties of aandelenopties. Indien de aandelen verkregen werden ten gevolge van een belastingneutrale herstructurering geldt er een continuïteitsgedachte wat betreft de minimum houdbaarheidsperiode. Voor de berekening van de houdperiode, worden de in ruil ontvangen aandelen (als tegenprestatie voor de belastingneutrale verrichting), geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen (oorspronkelijk) zijn verkregen. Stel bijvoorbeeld een vennootschap A die een aandelenpakket bezit sinds 2008 fusioneert in 2012 met de vennootschap B. Er is daarbij voldaan aan de voorwaarde van artikel 183bis WIB 92, wat inhoudt dat de verrichting niet als hoofddoel of één der hoofddoelen belastingfraude of –ontwijking heeft. Bij de belastingneutrale fusie verwerft de vennootschap B de aandelen van A. Stel dat de vennootschap B later een meerwaarde realiseert op de aandelen die zij verworven heeft naar aanleiding van de belastingneutrale fusie, zal er voor de minimale houdbaarheidsduur rekening gehouden worden met het moment dat de vennootschap A de aandelen oorspronkelijk heeft verworven. b) Hoe de meerwaarde bepalen? Het bedrag van een verwezenlijkte meerwaarde stemt overeen met het positieve verschil tussen: - De ontvangen vergoeding of de verkoopwaarde bij de vervreemding van de aandelen, verminderd met de vervreemingskosten De aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen, verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen. Alle kosten die betrekking hebben op de vervreemding in haar geheel, worden aangemerkt als verveemdingskosten. Men beperkt zich daarbij niet enkel tot de kosten die op het moment van de vervreemding zelf zijn gemaakt. Het is echter wel noodzakelijk dat de kosten kunnen toegewezen worden aan de vervreemding die aanleiding geeft tot de gerealiseerde meerwaarde. Concreet gaat het om bankkosten, waarderingskosten,… Daarnaast is de vrijstelling slechts van toepassing in de mate dat het bedrag van de meerwaarden meer bedraagt dan de vroegere fiscaal aanvaarde waardeverminderingen, verminderd met het gedeelte van de meerwaarde dat reeds werd herbelast op basis van artikel 24, lid 1, 3° WIB 92. Stel bijvoorbeeld een vennootschap die in 2001 aandelen heeft verworven voor een bedrag van 10.000 EUR. Gedurende de jaren 2003 tot 2007 boekte de vennootschap waardeverminderingen voor een totaal bedrag van 1.000 EUR die fiscaal werden aanvaard. Vervolgens nam ze 500 EUR waardeverminderingen terug. In het jaar 2010 werd een vorige waardevermindering van 200 EUR die boekhoudkundig niet werd teruggenomen als reserve belast. In 2013 worden de aandelen verkocht voor 10.350 EUR. Hoewel er in deze situatie een boekhoudkundige meerwaarde is van 850 EUR (10.350 - 9.500) bedraagt de fiscale meerwaarde slechts 650 EUR (10.350 – 9.700; de reserve van 200 wordt op 0 gebracht). Hiervan kan enkel een bedrag van 350 EUR [650 - (1.000 - 500 - 200)] op grond van art. 192, WIB 92, worden vrijgesteld indien ook voldaan is aan de taxatievoorwaarde en het gaat om een kleine vennootschap. c) Wat met overgedragen verliezen en andere fiscale aftrekken? De vraag stelt zich of het bijzonder tarief van 25,75% op meerwaarden op aandelen die gedurende minder dan één jaar worden aangehouden, kan worden verminderd door verliezen, en overige fiscale aftrekposten. Ook hier biedt de Circulaire van 21 mei geen uitsluitsel. De parlementaire vraag met nummer 282 van Mevrouw Wouters d.d. 7 maart 2013 behandelt deze vraag. Stel dat een vennootschap een meerwaarde realiseert van 100 op aandelen die niet voldoen aan de minimum houdbaarheidsperiode om van de vrijstelling volgens artikel 192 WIB 92 te kunnen genieten. Rekening houdend met het gewone belastbare resultaat van het boekjaar kunnen er zich drie verschillende hypotheses voordoen: 1) Belastbaar resultaat van 800 EUR: Het normale vennootschapstarief van 33,99% zal van toepassing zijn op de 800 EUR en de meerwaarde van 100 EUR zal belast worden aan 25,75%. 2) Belastbaar resultaat van -30 EUR: De meerwaarde van 100 EUR wordt door het negatieve belastbare resultaat beperkt tot 70 EUR. Er zal aldus een belasting van 25,75% verschuldigd zijn op 70 EUR in plaats van 100 EUR. 3) Belastbaar resultaat van -120 EUR: Aangezien de meerwaarde van 100 EUR wordt verrekend met het negatieve belastbare resultaat, zal de vennootschap niet worden belast. In deze hypothese ontstaat er een overdraagbaar verlies van 20 EUR. De minister van Financiën bevestigt via de parlementaire vraag dat het bedoelde tarief van 25,75% slechts kan worden toegepast op de meerwaarden op aandelen van het belastbare tijdperk waarin zij zijn verwezenlijkt of vastgesteld. Hij voegt daarbij ook toe dat dit gebeurt in zover die meerwaarden geheel of gedeeltelijk begrepen zijn in de belastbare winst van datzelfde belastbare tijdperk. Stel dat de vennootschap in de bovenvermelde derde hypothese het volgende boekjaar een belastbaar resultaat realiseert van 80. Bijgevolg kan zij haar fiscaal resultaat verminderen met het overgedragen verlies van 20. De overige 60 zal worden belast aan het belastingtarief van 33,99%. Wat de afzonderlijke heffing van 0,412% betreft, is deze belasting verschuldigd ongeacht het fiscale resultaat, de overgedragen verliezen of andere fiscale aftrekken zoals de DBI-aftrek, notionele intrestaftrek of investeringsaftrek. De heffing is namelijk een afzonderlijke aanslag, en geen afzonderlijk tarief zoals de belasting op de korte termijn-meerwaarden dat wel is. Voor de grote vennootschappen komt de heffing van 0,412% dus neer op een minimumbelasting. d) Speciaal geval: tradingvennootschappen De wetgever heeft een afwijkend regime voorzien op vlak van meer- en minderwaarden op aandelen voor tradingvennootschappen. Omwille van hun economische activiteiten kunnen zij vaak niet kunnen voldoen aan de minimum houdbaarheidsvereiste van één jaar. Zowel kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, als beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zullen bijgevolg niet kunnen genieten van de vrijstellingsregeling wat betreft de meerwaarden op aandelen die behoren tot hun handelsportefeuille en hun stock. Daar tegenover staat dat zij de waardeverminderingen en minwaarden op aandelen uit hun handelsportefeuille, wel als aftrekbare beroepskost in mindering kunnen brengen. De algemene regel stelt namelijk dat minderwaarden en waardeverminderingen op aandelen niet aftrekbaar zijn. Om misbruiken te voorkomen, die zouden bestaan in de overdracht van de aandelen van de handelsportefeuille naar de beleggingsportefeuille en omgekeerd, beschouwt de wetgever deze ‘interne overdrachten’ ook als een vervreemding. III) Besluit In principe blijft het vrijstellingsregime van meerwaarden op aandelen overeind, maar in de realiteit kunnen enkel nog de ‘kleine’ vennootschappen vastgesteld volgens artikel 15 W. Venn. van de volledige vrijstelling genieten indien de aandelen voldoen aan de taxatievereiste en bovendien langer dan één jaar worden aangehouden. * * *