Uitspraak RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 11/3765 Uitspraakdatum: 5 juni 2012 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats] (België), belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland, de inspecteur. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van de inspecteur van 30 mei 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2008 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H86). Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2012 in Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur, [gemachtigde]. 1. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 2. Gronden 2.1. Belanghebbende heeft in 2006 een nieuwe hypothecaire lening afgesloten bij de Rabobank voor een bedrag van € 331.500. Het volledige bedrag is gestort op een eveneens bij de Rabobank geopende depotrekening. De lening is aangewend om de oude hypothecaire lening van € 227.802 bij de ABN Amro af te lossen. Het restant is aangewend voor het renoveren, verbouwen en onderhouden van de eigen woning. Daarnaast heeft belanghebbende een privérekening bij de ABN Amro die ook is aangewend voor het renoveren, verbouwen en onderhouden van de eigen woning. 2.2. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar met betrekking tot de nieuwe hypothecaire lening € 14.619,12 rente betaald. Daarnaast heeft belanghebbende nog € 284 aan rente betaald op de privérekening bij de ABN Amro. 2.3. Het saldo van het bouwdepot per 1 januari 2008 was € 42.065,59 en per 31 december 2008 nihil. Op het deel van de lening dat ter voldoening van de toekomstige bouwtermijnen in depot is gebleven, is aan belanghebbende over dezelfde periode € 607,77 depotrente vergoed. 2.4. Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 een aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.559. In de aangifte heeft hij de in 2.2. genoemde bedragen van in totaal bedrag van € 14.904 aan rente op de eigen woning in aftrek gebracht. Belanghebbende heeft geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven. 2.5. De inspecteur heeft in afwijking van de aangifte een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.872 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Onder meer de gevraagde renteaftrek van € 14.904 is geweigerd. Naar aanleiding van het tegen deze aanslag door belanghebbende ingediende bezwaar heeft de inspecteur alsnog een renteaftrek van per saldo € 14.297 verleend, zijnde de door belanghebbende betaalde rente van € 14.904 verminderd met de door hem ontvangen depotrente van € 607. De aanslag is aldus verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.166. 2.6. In geschil is het antwoord op de vraag of de rente ten bedrage van € 14.904 volledig aftrekbaar is als kosten van de eigen woning in de zin van artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet), zoals belanghebbende stelt of gesaldeerd moet worden met de depotrente van € 607,77 zoals de inspecteur heeft gedaan. 2.7. Ingevolge artikel 3.110 van de Wet zijn belastbare inkomsten uit eigen woning de voordelen uit eigen woning en het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning verminderd met de op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 3.120 van de Wet. 2.8. Op grond van artikel 3.120, eerste lid, aanhef en letter a van de Wet, in verbinding met artikel 119a, eerste en derde lid, van de Wet, behoren renten van schulden tot de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning indien die schulden zijn aangegaan ter verwerving, verbetering of onderhoud van die woning. 2.9. In het arrest Hoge Raad d.d. 24 februari 2006, nr. 41166, VN 2006/13.13, is geoordeeld dat, indien, zoals in de onderhavige casus, de bouwtermijnen in de loop van de tijd vervallen en in afwachting daarvan het geleende geld is gestort in een rentedragend bouwdepot, de rente van de geldlening pas tot de aftrekbare kosten van de eigen woning kan worden gerekend nadat, en voor zover, het geleende bedrag is aangewend ter verwerving van de eigen woning. Zolang, en voor zover, die aanwending niet heeft plaatsgehad, behoort het geleende bedrag tot de rendementsgrondslag voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Dit betekent dat de daarmee verband houdende hypotheekrente in beginsel slechts aftrekbaar is als onderdeel van de rendementsgrondslag in box 3. Naar mate de opgenomen gelden daadwerkelijk zijn aangewend voor de eigen woning - het betalen van bouwtermijnen aan de aannemer - verschuift de renteaftrek van box 3 naar box 1. 2.10. Bij verbouwingen wordt het geld dikwijls gespreid aangewend voor een groot aantal betalingen. Er zou dan een nauwkeurige financiële administratie moeten worden bijgehouden om de renteaftrek te berekenen. Immers, voor zover het geleende geld nog niet aangewend is voor de verbouwing behoort dat bedrag tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen, zodat de daarop betrekking hebbende rente niet aftrekbaar is als kosten van de eigen woning. Om te voorkomen dat in de gevallen waarin wel gelden zijn geleend maar deze nog niet of niet geheel zijn besteed aan de verbouwing bewijsrechtelijke problemen ontstaan over het tijdstip van de aanwending van de lening, heeft de Staatssecretaris van Financiën bij besluit van 13 november 2006, nr. CPP2006/412M (hierna: het Besluit) het volgende goedgekeurd: “Om praktische redenen keur ik bij een verbouwingsdepot het volgende goed. De betaalde en ontvangen rente worden gedurende twee jaren na het afsluiten van de lening als volgt behandeld. De rente en kosten van de lening zijn aftrekbaar in box 1. Op de aftrekbare rente komt in mindering de rente die wordt ontvangen op het depot. De betaalde rente drukt in zoverre immers niet.” 2.11. De inspecteur heeft het Besluit toegepast. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing van het Besluit voor hem onvoordelig is. Door het bouwdepot niet in box 3 in aanmerking te nemen, wordt er geen rekening gehouden met het heffingvrije vermogen in box 3. 2.12. Ter zitting is komen vast te staan dat de rente die vergoed wordt op het in depot gehouden bedrag gelijk is aan de te betalen rente op het daarmee verband houdende geleende bedrag. Dat betekent dat de betaalde rente met betrekking tot het geleende bedrag dat in depot gehouden wordt, net zoals de ontvangen rente, € 607 bedraagt. Indien het Besluit niet wordt toegepast, betekent dit voor belanghebbende dat de waarde van het bouwdepot en de daar tegenover staande schuld tot de rendementsgrondslag voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen behoren en de betaalde rente in zoverre niet aftrekbaar is in box 1. Dat houdt voor belanghebbende in dat in dat geval de betaalde hypotheekrente tot een bedrag van € 607 niet aftrekbaar is als kosten van de eigen woning. Indien het Besluit wordt toegepast, betekent dit voor belanghebbende dat dit bedrag van € 607, wel in box 1 kan worden afgetrokken, maar vervolgens gesaldeerd moet worden met de door hem ontvangen rente op het bouwdepot. In beide gevallen (met of zonder toepassing van het Besluit) leidt dit tot dezelfde uitkomst. Door de toepassing van het Besluit komt belanghebbende dan ook niets tekort. 2.13. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. 2.14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 5 juni 2012 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier. De griffier, De rechter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 12 juni 2012 Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.