Samenvatting Economie. Hoofdstuk 5 Onderhandelen en Risico §5.1A Samenwerken Samenwerken ontstaat door handel. Beide partijen willen er evengoed uitkomen en een goede samenwerking kan daarvoor zorgen. Meeliftgedrag: je bent niet bereid zelf iets bij te dragen maar je maakt wel gebruik van de inzet van andere. Dit heeft gevolg op de samenwerking: Externe effecten: Teveel deelnemers trekken zich terug of gedragen zich anders. Sociale Normen: ongeschreven afspraken in de samenleving over hoe iedereen zich gedraagt. Overeenkomst: onderhandeling op een rijtje zetten. Contract: als de overeenkomst op papier is gezet. Wetgeving: dan vindt de maatschappij dat er bepaalde regels zijn voor iedereen, de Wetten. §5.1B Speltheorie Onderhandelen wordt een spel waarin de spelers afhankelijk zijn van elkaar. Spelvormen: - Nul-som-spelen: als de winst van de een het verlies van de anders is, bijv.: dammen of schaken - Coöperatieve spelen: beide maken verlies of winst, bijv.: Monopoly of Risk. Als iemand van te voren aangeeft hoe hij zich gaat gedragen in het spel heet dat Zelfbinding, bijv.: Laagste-Prijs-Garantie. Redenen: - Als een speler dominant is nemen ander haar voorbeeld over. - Andere bepalen een bepaald gedrag op basis van sociale normen §5.1C Het gevangenisdilemma Verdachte 2 Praat Verdachte 2 Zwijgt Verdachte 1 Praat V1: 10 jaar Cel V1: Vrijuit V2: 10 jaar Cel V2: 20 jaar Cel Verdachte 1 Zwijgt V1: 20 jaar Cel V1: 1 jaar Cel V2: Vrijuit V2: 1 jaar Cel Dilemma dat laat zien dat het vooropstellen van het eigen belang tot een slechter resultaat kan leiden dan wanneer gezamenlijk belang in het oog was gehouden. §5.1D Prijzenslag tussen supermarkten Prijzenslag tussen supermarkten: Concurrerende supermarktbedrijven spelen een spel met steeds lagere prijzen meteen reactie van de concurrent steeds minder verdienen door minder winst iedereen verlies. Toetreders: Nieuwe kleine bedrijven die klanten weglokken bij bestaande spelers. §5.2A Risico Een verzekering omdat ze een risico willen vermijden. Risico: kans op schade en hoe groot die schade is. Materiële schade: schade in geld uit te drukken Immateriële schade: schade in gevoelens Risicoaversie: vermijden van grote risico’s door het kiezen voor zekerheid. Risico bestaat uit 2 factoren: - Hoe groot de kans is dat het mis gaat - Hoe groot de schade is als het mis gaat §5.2B Verzekeren Polis: schriftelijk bewijs van de verzekering (contract tussen verzekeraar en verzekerde) Bestaat uit: - Premie: Prijs van de verzekering - In welke gevallen de verzekeraar moet betalen Onderverzekerd: verzekerd bedrag is lager dan de werkelijke waarde. Over verzekerd: verzekerd bedrag is hoger dan de werkelijke waarde. Eigen Risico: de verzekerde moet een deel van het verzekerde bedrag zelf betalen: - Zo verkleint de verzekeraar zijn uitgaven - Doen verzekerden extra hun best geen schade te maken. §5.2C Kosten van de verzekering Factoren die invloed hebben op de prijs van de verzekering: - Welke verzekering - Woonplaats - Leeftijd Hoe hoger het risico, hoe hoger de premie. Bruto premie: - Basispremie - Is voor iedereen gelijk Netto premie: - Wat je uiteindelijk moet betalen voor je verzekering - Afhankelijk van kortingen en toeslagen Netto premie = Bruto Premie – Korting + Toeslagen No-Claim-Korting: Korting op je premie die je krijgt omdat je al lang geen schade hebt gemaakt. §5.2D Risico’s bij investeren en beleggen Risico’s bij ondernemen: Financieel risico door investeren in tijd en geld Risico’s bij aankoop van een huis: financieel risico doordat je niet weet of de waarde van je huis daalt of stijgt. Risico’s bij aandelen: financieel door schommeling van koers. Als je zeker wilt beleggen kun je het best beleggen in bijv.: Kunst, antiek of goud. §5.3A Particuliere en Collectieve verzekeringen Particuliere verzekering: houdt in dat je zelf bepaald of je een verzekering afsluit en voor welk bedrag: je betaalt zelf je premie. Collectieve verzekering(sociale verzekering): deze is verplicht voor iedereen tegen: risico van inkomensverlies, extra kosten tegen ouderdom, invaliditeit, overlijden en medicijngebruik. (De Minister van Sociale Zaken bepaalt de hoogte van de Premie en voor wie deze bedoelt is.) Deze premies worden betaalt door iedere werknemer, deze draagt maandelijks af aan zijn werkgever. Uitkeringen worden gedaan door UWV & Belastingdienst. §5.3B Bestaansredenen van collectieve verzekeringen - Solidariteit: iedereen moet helpen als iemand het moeilijk heeft: iedereen betaalt dus mee. - Armoedebestrijding, volksgezondheid & veiligheid: bieden van minimum bestaanszekerheid - Lagere premies door grotere deelname: omdat het een grotere groep is zijn de kosten meer verspreid. §5.3C Werknemersverzekeringen en volksverzekeringen Alle werknemers hebben verzekering (collectief) tegen werkeloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid. Ze betalen ook premies, dit bedrag wordt afgehouden van hun loon en met een kleine bijdrage van de werkgever gaat dit bedrag naar de belasting. Werknemersverzekeringen: - WW: Werkeloosheidswet: onvrijwillige werkeloosheid - ZW: Ziektewet: Ziekte (+2 jaar doorbetaling 70% van het laatst verdiende salaris) - WIA: Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen: Langdurige arbeidsongeschiktheid - WIO: Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering: vroegere WIA Volksverzekeringen: Alle inwoners van Nederland krijgen dit tegen inkomensverlies en kosten bij ouderdom, ziekte en overlijden. - AOW: Algemene Ouderdomswet - AWBZ: Algemene Wet bij Bijzondere Ziektekosten: tegemoetkoming bij hoge ziektekosten - Anw: Algemene nabestaandenwet: inkomen bij overleden partner of ouder - AKW: Algemene Kinderwet: tegemoetkoming van kosten bij kinderen. §5.3D Omslagstelsel en vergijzing Omslagstelsel: de kosten van alle uitkeringen die worden verdeel onder alle mensen Kapitaaldekkingsstelsel: uitkeringen die worden betaald uit de rente van het gespaarde kapitaal. 3 manieren om de vergrijzing tegen te gaan: - Pensioenleeftijd omhoog - Nieuwe generaties moeten meer premie betalen - Uitkeringen omlaag Hoofdstuk 7 Welvaart §7.1 A Doelstellingen van de overheid De overheid is er om verschillende doeleinden voor alle mensen in hun land te verwezenlijken zoals bijv.: - Ontplooiingskansen voor jongeren - Goede gezondheid - Veiligheid & Gelijkheid - Stabiliteit - Mooie natuur - Economische groet stimuleren - Goede inkomensverdeling - Bijdragen aan arme landen Instrumenten van de overheid zijn de verschillende mogelijkheden die de overheid heeft om haar doeleinden te verwezenlijken zoals bijv.: politiemacht en een leger voor de handhaving van de openbare orde en de veiligheid. §7.1B Organisatie van de overheid Collectieve sector: - Sociale Fondsen - Overheid: - Rijksoverheid: Regering, Ministeries, Parlement - Lagere overheden: Provincies, Gemeenten, Waterschappen Sociale Fondsen zorgen dat de Nederlanders gebruik kunnen maken van sociale verzekeringen Sociale/collectieve verzekeringen: Verplichte verzekering voor invaliditeit, werkeloosheid en uitzonderlijke ziektekosten. Gemeenten hebben leiding over hun gemeente. De burgemeester en wethouders doen voorstellen aan de gemeenteraad en voeren beslissingen uit. Het bestuur van een provincie controleert de gemeentes en zorgt voor de overkoepelende infrastructuur. De waterschappen zorgen ervoor dat het water in Nederland in toom wordt gehouden en dat de waterkwaliteit goed is. De rijksoverheid bestaat uit de regering, het parlement en de ministeries (departementen). Regeringen bestaat uit Ministers: zij maken wetgevingsvoorstellen voor regels, investeringen en bestedingsuitgaven. De ministers zijn voor de uitvoering van de activiteiten door de ministeries. Het parlement keurt de wetten goed, of verandert ze. Ook controleert zij de regering en kan ministers naar huis sturen of opdrachten geven. Ambtenaren zijn mensen die bij de rijksoverheid, de provincies en de gemeenten werken. Semi-ambtenaren zijn mensen die in het onderwijs of de zorg werken. §7.1C Collectieve goederen De overheid zorgt voor bepaalde voorzieningen in het land, iedere Nederland betaalt hieraan mee door belasting te betalen. Dit betekent dus dat ze voor iedereen bestemd zijn. Deze voorzieningen noemen we collectieve goederen: - Niemand van het gebruik kan worden uitgesloten. - Gebruik door de een niet ten koste gaat van gebruik door de ander. - Ze niet gemakkelijk gesplitst in individueel leverbare goederen. Quasi-collectieve goederen zijn goederen die individueel ook aangeboden zouden kunnen worden maar waarbij de overheid besloten heeft ze toch als algemene voorziening te leveren. In de Particuliere Sector zitten bedrijven, die streven naar winst en organisaties, die geen winst maken, die niet bij de overheid horen. §7.1D Privatisering en collectivisatie Geprivatiseerd: als de overheid besluit om een product of dienst over te dragen naar de particuliere sector. Liberalisering: Als de markten worden opengesteld voor nieuwe aanbieders uit het binnen- en buitenland. Als de overheid bepaalde particuliere taken op zicht neemt, noemen we dit collectivisatie. Hier zijn bepaalde redenen voor: - Sommige taken zijn zo belangrijk voor een land dat de overheid die niet wil overlaten aan particuliere bedrijven. - De overheid wilt bepaalde groepen beschermen door middel van het sociale zekerheidstelsel. - Bepaalde diensten of goederen te duur of niet rendabel om te laten maken door de particuliere sector. - De overheid wil voorkomen dat het faillissement van een bedrijf tot grote economische rampspoed leidt. §7.2A De Inkomsten van de overheid Bronnen van inkomsten voor de overheid: - Belastingen; collectieve voorzieningen - Werknemers premies volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen; door belastingen geïnd. - Verkoop van aardgas, staatsloterij, casino’s & verkeersboetes Het belangrijkste doel van belastingen: verschillende overheidsactiviteiten te bekostigen. Iedereen betaalt mee & is verplicht. De overheid herverdeelt en neemt maatregelen om bepaalde activiteiten te stimuleren of te remmen: - Reparatie van scheve inkomensverdeling: iemand die meer verdiend betaalt meer belasting dan iemand die minder verdient. - Stimuleren van beleidsdoelen: gebruik van belastingen om specifieke beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. §7.2B Alle belastingen op een rij Belastingen: - Directe ~: worden geheven over het inkomen en het vermogen van burgers en bedrijven. - Indirecte ~: worden geheven als iemand goederen of diensten consumeert. Alle verschillende belastingen plus de bijbehorende regels vormen samen het belastingstelsel. Voor particulieren zijn er vier soorten directe belastingen: - Loonbelasting: betaalt iedereen die inkomsten uit werk ontvangt. - Inkomsten uit bedrijf: eigenaar van een onderneming betaalt belasting over de inkomsten die je uit dit bedrijf ontvangt. - Inkomsten uit sparen en beleggen: mensen die vermogen hebben in vorm van spaargeld of beleggingen (aandelen) moeten over een bedrag hoger dan €20,785 belasting betalen. - Schenk- en erf belasting: bij een schenking of ergernis moet de verkrijger of erfgenaam ook belasting betalen. - Vennootbelasting: bedrijven die belasting moeten betalen over de winst. Indirecte belastingen worden geheven bij de verkoop van specifieke producten en diensten. Omdat ze prijzen verhogen worden indirecte belastingen ook wel kostprijsverhogende belastingen genoemd: - Omzetbelasting: of Belasting Toevoegende Waarde (BTW). Over bijna alle producten betaalt de consument btw. - Accijnzen: deze belasting wordt geheven over alcoholbehoudende producten, tabak en benzine. - Verbruiksbelasting: over alcoholvrije producten zoals mineraalwater en limonade. - Milieubelasting: met name de energiebelasting op de levering van elektriciteit en gas en op verpakkingen. Overdrachts- en assurantiebelasting: bij de aankoop van een woning betaalt de koper overdrachtsbelasting, dit is een percentage van de koopsom. Verzekeraars zijn verplicht om assurantiebelasting te innen bij een verkeringspremie. Motorrijtuigenbelasting: of terwijl: wegenbelasting. Iedere eigenaar van een auto, bus of motor moet deze belasting betalen. (wordt betaalt aan de provinicie) §7.2C uitgaven van de overheid (Rijks)Begroting: alle uitgaven: - verschillende ministeries – bijdrage aan provinicies en gemeenten en inkomsten. (door Minister van Financiën: Jeroen Dijsselbloem) Miljoenennota: de toelichting op de begrotingsplannen. Troonrede: belangrijkste plannen uit de miljoenennota. Deze worden gepresenteerd op Prinsjesdag tijdens een gezamenlijke vergadering van de leden van de Eerste en Tweede kamer, ‘Verenigde Vergadering’. Geeft de start aan van het nieuwe vergaderjaar van de Eerste en Tweede Kamer. §7.2D Begrotingstekort en staatsschuld Een begrotingstekort is als, in de rijksbegroting de verwachte uitgaven groter zijn dan de verwachte inkomsten. Om dit op te lossen: lenen extra lening bovenop bestaande lening die is ontstaan door voorgaande tekorten: De Staatschuld. Aflossing: gedeelte van de lening die wordt terugbetaald. Financieringstekort: begrotingstekort – aflossing van de staatschuld = hoeveel de staatsschuld in een jaar toeneemt. EMU-saldo: het totale tekort van de collectieve sector (rijk, sociale fondsen en lokale overheden) mag niet hoger zijn dan 3% van het BBP(Bruto Binnenlands Product) De EMU zijn alle landen die de euro gebruiken, Europese Monetaire Unie. De schuldquote, totale schuld van de collectieve sector als percentage van het BBP. §7.3 Welvaart en inkomensverdeling Toegevoegde waarde: Een bedrijf voegt waarde toe: de verkoopprijs hoger is dan de kosten van materiaal en arbeid BBP: Bruto Binnenlands Product (Voor een land kun je alle bruto toegevoegde waardes optellen) Oorzaken van inkomensverschillen: Vraag naar en aanbod van bepaalde beroepen Geschoold werk betaalt beter dan ongeschoold werk Hoe meer verantwoordelijkheid, hoe hoger het salaris Zittend werk betaalt vaak beter dan staand werk, weekenden en nachten betalen beter dan kantooruren Primair inkomen: Is wat je bruto verdient Secundair inkomen: Is je netto inkomen + toeslagen (de)Nivelleren en een progressief stelsel: De inkomstenbelasting heeft een oplopend tarief: naarmate het inkomen hoger wordt, betaal je een hoger belastingpercentage Mensen met een hoger inkomen betalen daarom naar verhouding meer belasting over hun inkomen dan mensen met een lager inkomen §7.4A Bestedingen Consumentenvertrouwen is hoeveel vertrouwen een consument heeft in de economie. De uitgaven verschillen per consument, per periode. Alle uitgaven bij elkaar heten dus ‘de consumptie.’ Soorten bestedingen: - Consumenten kopen goederen en diensten > consumeren. - Bedrijven > investeren - De overheid > Overheidsbestedingen - Buitenlandse bedrijven kopen producten in Nederland of buitenlandse toeristen die geld uitgeven in Nederland > Export Als alle bestedingen hoger worden zal het BBP ook stijgen. De conjunctuur verandert constant, die ontwikkeling heet conjunctuurgolf. §7.4B Hoogconjunctuur Er is sprake van hoogconjunctuur als de groei van de bestedingen hoger is dan gemiddeld: - Bedrijven en wikkels hebben het druk - Totale productie in een land stijgt - Werkeloosheid zal dalen - Inkomens zullen stijgen Er is een grens aan de hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken: Productiecapaciteit: - Arbeid - Kapitaalgoederen Hoe meer werknemers en machines je hebt, hoe meer je kan produceren, hoe groter je productiecapaciteit. Meestal wordt de productiecapaciteit niet 100% benut, het deel dat wel benut wordt heet de Bezettingsgraad. Als de bestedingen toenamen, neemt de productie toe en daarmee de bezettingsgraad van arbeid en kapitaalgoederen. Overheid tevreden in tijd van hoogconjunctuur: - Veel producten worden verkocht - Veel BTW ontvangen - Meer loonbelasting door meer werkende - Minder geld kwijt aan werkeloosheidsuitkering Inflatie: de producten worden duurder door de enorme vraag naar producten. §7.4C Laagconjunctuur Er is sprake van laagconjunctuur als de groei van de bestedingen lager is dan gemiddeld: - Bestedingen vallen tegen - Bedrijven hebben minder werk - Productie stijgt met een laag percentage of zelf 0% - Bezettingsgraad is laag - Minder groeikansen en bezuinigen op personeel Conjunctuurgevoeligheid: hoe gevoelig een sector is voor de schommelingen in de conjunctuur. Overheid ontevreden: - Mist belastinginkomsten - Door minder productie ook minder BTW & accijnzen - Inkomsten uit de loonbelasting dalen - Uitkeringen voor werkelozen stijgen Recessie: als de groei van het BBP twee kwartalen achter elkaar negatief is. Door de overcapaciteit dalen de prijzen: Deflatie. §7.4D Conjunctuurbeleid De overheid stimuleert bestedingen in de periode van laagconjunctuur of door zelf ook meer uit te geven. Koopkracht: de hoeveelheid goederen en diensten die consumenten van hun inkomen kunnen kopen. De overheid probeert de verloop van een conjunctuurgolf te voorspellen door behulp van cijfers over conjunctuur, omdat deze aanwijzingen geven over de economie worden ze Indicatoren genoemd: - Vertrouwensindicatoren: via enquêtes wordt het consumentenvertrouwen gemeten. Hierdoor wordt het productenvertrouwen duidelijk - Financiële indicatoren: investeringen, productie, consumptie, uitvoer en rente. - Economische indicatoren: werkloosheid en de vraag naar uitzendkrachten. Hoofdstuk 8 Groei §8.1 Handel tussen landen Importeren : het kopen van buitenlandse goederen Exporteren: het verkopen van goederen aan het buitenland of aan een buitenlander - Doorvoer: de geïmporteerde goederen worden meteen weer uitgevoerd - Wederuitvoer: na een kleine bewerking weer verkocht aan buitenland Internationale handel : de invoer en uitvoer van producten en diensten tussen landen Vrijhandel: als landen geen invoerrechten of subsidies hebben Globalisering: de toename van handel tussen landen in de wereld Land dat veel handelt: open economie Land dat weinig handelt: gesloten economie Voordelen internationale handel: - Meer keus voor consumenten, omdat er meer producten zijn - Meer productie, dus meer werkgelegenheid - Er is sprake van specialisatie, wat leidt tot welvaart in de wereld Exportquote (de waarde van de export als percentage van het BBP) = waarde export/BBP x 100% Importquote (de waarde van de import als percentage van het BBP) = waarde import/BBP x 100% Invoerrecht: importbelasting die aan de grens moet worden betaald door degene die importeert maakt het product duurder, maakt het verschil tussen lokale producten en buitenlandse producten minder Exportsubsidie: verlaagt de prijs van een product bij verkoop aan het buitenland product kan goedkoper aangeboden worden op buitenlandse markten Protectionisme: het nemen van maatregelen om binnenlandse bedrijven te beschermen door invoerrechten, exportsubsidies, belastingvoordelen aan exporterende bedrijven, beperking stellen aan de hoeveelheden die worden ingevoerd, strenge kwaliteitseisen nadeel: benadeelt de productie en de werkgelegenheid in het buitenland Belangrijkste doelstelling EU: het creëren van een interne markt voor vrijhandel in Europa door een vrij verkeer tussen landen van: goederen, mensen, diensten, kapitaal eenvoudig toegang tot veel grotere markt 17 van de 27 landen hebben afgesproken een monetaire unie (dezelfde munteenheid) te vormen Europese Centrale Bank (ECB): bepaalt hoogte rente en hoeveelheid munten en biljetten doel: stabiele wisselkoersen en lage inflatie Valuta: ander woord voor munteenheid Het verschil tussen de berekende koers en de dagwaarde is de winst voor het wisselkantoor §8.3A Verschillen in welvaart tussen landen Nederland is erg welvarend (we behoren tot de top). We hebben goed voedsel, kleding en woonruimte (alles hier is goed). In vele landen is dit niet zo: de meeste inwoners leven onder de armoedegrens. Daar kunnen ze niet (of enkele jaren) naar school. Er is ook geen/weinig mogelijkheden om naar artsen te gaan. Dit geldt vooral voor landen in Afrika, Midden-Amerika en Azië. In bron 1 zie je een tabel met het gemiddelde inkomen per hoofd (in een jaar). Er is geen standaarddefinitie voor een ontwikkelingsland. De Wereldbank (internationale organisatie voor armoedebestrijding) verdeelt landen in vier groepen (gebaseerd op gem, inkomen per hoofd). §8.3B De kenmerken van ontwikkelingslanden (Grote) inkomensongelijkheid: Kleine groep mensen heeft veel geld, de rest heeft weinig. Zij hebben dus nog minder dan het gemiddelde van dat land. Snelle bevolkingsgroei: Vrouwen moeten op jonge leeftijd moeder worden (en krijgen veel kinderen). Weinig opleiding en lage arbeidsproductiviteit: In de zuidelijke Afrikaanse landen kan bijna de helft van de bevolking niet lezen of schrijven. (Bij vrouwen is dit % nog hoger). Hierdoor is de arbeidsproductiviteit erg laag. Monocultuur: Ze richten zich vaak op één of enkele producten. (Meestal landbouw producten) Urbanisatie: Veel arme mensen gaan naar de (grote) steden. Vicieuze armoedecirkel: (Individueel niveau) weinig opleiding → geen fatsoenlijk inkomen → geen geld voor een opleiding voor je kinderen. (Nationaal niveau) lage inkomens → weinig bestedingen → weinig investeringen in uitbreiding van productie. Lage productie zorgt ook voor weinig inkomen. §8.3C Schuldenproblematiek Veel ontwikkelingslanden hebben hoge schulden. De inkomsten moeten ze afstaan aan rentebetalingen en aflossingen. Andere regeringen waren corrupt of hebben het geld niet goed geïnvesteerd Door de rente kunnen ze nog minder aan onderwijs en gezondheidszorg uitgeven. Vaak sluiten ze leningen af om oude af te lossen. De Wereldbank: helpt arme landen om investeringen te maken die nodig zijn voor groei. De Wereldbank krijgt zijn geld weer van rijke(re) landen.