VOORDRACHT IN DE RUBRIEK SYMBOLIEK OVER ARTIKEL 31 VAN DE NEDERLANDSE GELOOFSBELIJDENIS ---------------------------------------------------------------------------------------------VAN DE DIENAREN, AMBTSDRAGEREN EN DIAKENEN Wij geloven, dat de dienaars des Woords Gods, ambtsdragers en diakenen tot hun ambten behoren verkoren te worden door wettige verkiezing der Kerk, met aanroeping van den naam Gods en goede orde, gelijk het Woord Gods leert. Zo moet zich dan een ieder wel wachten door onbehoorlijke middelen zich in te dringen, maar is schuldig de tijd te verwachten dat hij van God beroepen wordt, opdat hij getuigenis heeft van zijn beroeping, om van haar verzekerd en gewis te zijn, dat zij van de Heere is. En aangaande de dienaars des Woords, in wat plaats dat zij zijn, zo hebben zij een zelfde macht en autoriteit, zijnde altemaal dienaars van Jezus Christus, de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der Kerk. Daarenboven, opdat de heilige ordinantie Gods niet geschonden worde of in verachting kome, zo zeggen wij, dat een ieder de dienaars des Woords en de Ambtsdrageren der Kerk in bijzondere achting behoort te hebben, om des werks wille dat zij doen, en in vrede met hen te zijn, zonder murmurering, twist of tweedracht, zo veel mogelijk is. 1 Verwijsteksten: Hand. 6 : 3, 4; 1 Tim. 4 : 13. Hand.1 : 23 en 13 : 2; 1 Tim. 5 : 22; 1 Kor. 12 : 28; Rom. 12 : 8; 1 Tim. 4 : 14; Matth. 18 : 26;. I Kor. 3 : 8; Rom. 12 : 7, 8; 2 Kor. 5 : 19; Hand. 26 : 18; Jes. 61 : 1; Ef. 1 : 22; Kol. 1 : 28; 1 Thess. 5 : 12, 13. Hebr. 13 : 17. UITLEG De verkiezing tot het ambt 2 In de Joodse synagoge alsook bij het Joodse Sanhedrin werden de oudsten niet democratisch gekozen. Het volk had om zo te zeggen geen stem in deze zaak. In de christelijke ambtsdrager wordt dat wil zeggen dat gemeente heen is gemeente echter ligt dat direct heel anders. Een gekozen ‘met opsteken der handen’ (zie Hand.14 : 23), de gemeente verkiest. En door die verkiezing van de het de Heere zelf Die roept tot het ambt. In het De afbeelding is van Jonathan Edwards (5 oktober 1703 – 22 maart 1758). Hij was een Amerikaanse opwekkingsprediker, theoloog, en zendeling bij de Indianen. Hij heeft een brede invloed gehad. Hij wordt vaak geassocieerd met zijn opkomen voor de Calvinistische theologie en zijn Puriteinse nalaatschap. Zo Wikipedia. 2 Het navolgende is voor een deel een toespitsing op de herder en leraar van een bijdrage in mijn publicatie ‘Onbegonnen werk’ in de serie Pastorale Handreiking ten dienste van de ouderling onder de titel ‘wettig van Gods gemeente en mitsdien van God tot deze heilige dienst beroepen.’ 1 1 bevestigingsformulier van ouderlingen en diakenen wordt daarom aan hen gevraagd, ‘of zij niet gevoelen in hun harten, dat zij wettig door Gods gemeente en mitsdien door God zelf tot hun heilige diensten (elk in het zijne) beroepen zijn’. Dat lijkt iets vanzelfsprekends. En toch is het dat niet. We kunnen zelfs beter zeggen, dat dit iets heel wonderlijks is. Er is hier geen sprake van democratie zondermeer, waarbij een volk zichzelf regeert, door aanstelling van de hoger opgeleiden onder hen tot leidinggevenden. Het gaat er hier veeleer om, dat de gemeente, met de gave van het onderscheid der geesten (gave van de heilige Geest) die gemeenteleden verkiest tot deelname aan de regering der gemeente, die geacht kunnen worden door diezelfde heilige Geest daartoe toegerust en bekwaamd te zijn. Soms lezen we in het boek van de Handelingen: ‘Het heeft de heilige Geest en ons goed gedacht.. ..’. Vgl. Hand. 15 : 28a. Iets dergelijks zouden we ook kunnen zeggen van de verkiezing van ambtsdragers door de gemeente. Zo behoort het namelijk te zijn. Een verkiezing van ambtsdragers kan niet geschieden dan onder ootmoedige aanroeping van Gods Naam. En dan in het bijzonder mag er wel gevraagd worden om de verlichting van de Geest, om de gave van het onderscheiden der geesten, zodat de rechte man op de rechte plaats komt. Door deze wijze van verkiezing van haar ambtsdragers krijgt de gemeente een grote verantwoordelijkheid toebedeeld. De verkiezing van een ambtsdrager geschiedt in biddend overleg. En de gemeente wake daarbij vooral tegen onheilige verkiezingsstrijd en tegen partijzucht. Gekozen ambtsdragers mogen geen partijmannen zijn. Dit geldt in principe ook van de verkiezing/ beroeping van een herder en leraar. Wat niet betekent, dat in alle gevallen de gemeente daarin een stem heeft. Soms is dat wel zo. Ik denk aan wat gebruikelijk was volgens de Kerkorde 1951 in kleinere hervormde gemeenten die een herder en leraar kozen in een lidmatenvergadering. Maar vaak verkiest/ beroept een kerkenraad een predikant en draagt de gemeente ter aanbeveling namen aan. Welke methode van verkiezing van ambtsdragers (ouderlingen en diakenen) verkieslijk is, wordt in artikel 31 NGB niet gezegd. Persoonlijk meen ik, dat in de Kerkorde 1951 van de NH Kerk een heel begaanbare weg wordt gewezen door drie mogelijkheden te bieden. a. Verkiezing door de gemeente in een lidmatenvergadering door de stemgerechtigde lidmaten van de gemeente (uit door de kerkenraad opgestelde lijst van alle door de gemeente aanbevolen namen); b. Verkiezing door de kerkenraad alleen; de kerkenraad vult in dit geval zichzelf aan; de gemeente heeft aanbevelingen ingediend; 2 c. Verkiezing door de lidmaten der gemeente uit door de kerkenraad op een lijst gezette dubbeltallen (uit aanbevelingen vanuit de gemeente). Bij alle drie mag de gemeente namen ter aanbeveling noemen. Het ambt is geen erebaantje, dat wij in handen spelen van onze favorieten. De gemeente moet erop toezien, dat die mannen gekozen worden, die in leer en leven overeenstemmen met Gods Woord en begaafd zijn met de heilige Geest om anderen daarin voor te gaan. Als de gemeente dan ook met de gave van het onderscheid een man tot het ambt van ouderling of diaken verkiest, zal zij er bijzonder op letten, dat dit iemand is, van wie geacht kan worden, dat hij zelf een man is van onbesproken gedrag en vol van de heilige Geest. Overal immers waar de Heere de krachtige werking van Zijn Geest paart aan de bediening des Woords, worden ook de vruchten, zegeningen en gaven des Geestes gevonden. En de Geest komt nooit met lege handen. Dat wil zeggen, dat de Geest in de gemeente mensen bezielt, toerust, vormt en bekwaamt tot actieve deelname aan het gemeenteleven. Door deze toerustende en bekwaam makende werkzaamheid van de Geest wordt als het ware het draagvlak voor het ambt van bovenaf, van onderop en van binnenuit in de gemeente zelf gelegd. Het is dus nooit zo’n goed teken, als er in een gemeente geen ambtsdragers te vinden zijn. Werkt de Geest dan niet meer? Is er wat mis in de bediening des Woords, waardoor de Geest geremd wordt in Zijn werkingen? Als de man op de kansel zelf een man is, die vol is van de heilige Geest, moet dan ook niet in de gemeente een vuur gaan branden? De gemeente kiest met de gave van het onderscheid mannen die door Gods Geest geleid, bezield en begiftigd worden met vruchten, gaven en zegeningen van de Geest. Dat is een grote verantwoordelijkheid voor de gemeente. Maar daarin ligt tegelijk voor hen die op deze wijze door de gemeente gekozen worden, iets bemoedigends. Er staat een gemeente om hen heen, die hen in Gods Naam roept en hen in een gedurig smeken om de Geest bekwaam maakt tot het werk. Iemand die aldus tot ambtsdrager gekozen is, mag niet zonder meer de roeping die via de gemeente tot hem komt, naast zich neerleggen, als zou het slechts een puur menselijke aangelegenheid zijn. De gemeente ziet wellicht meer in hem dan hij in zichzelf ziet. Trouwens God kan hem des te beter gebruiken, wanneer hij van zijn eigen bekwaamheden niet te veel ziet. Zijn bekwaamheid is uit die God zelf. En niemand kan recht in Gods gemeente dienen, die meent dat hij daar als eerste voor in aanmerking komt. Wie zo gekozen is in een wettige gemeentesamenkomst tot dienaar des Woords, tot ouderling of diaken heeft maar een ding te doen: Gedurig 3 wegkruipen achter zijn grote Opdrachtgever zelf. Ik las eens van een vissersman die goed forellen kon vangen. Hij sleepte de ene vis na de andere uit het water. ‘Hoe doe jij dat toch’, vroeg iemand hem. ‘Wel’, antwoordde de man, ‘om forellen te vangen, moet je drie regels goed in acht nemen. De eerste regel is: Laat jezelf niet zien. De tweede: Laat jezelf niet zien. En de derde: Laat jezelf niet zien’. Een ambtsdrager vraagt, als het goed is, geen aandacht voor zichzelf. Hij vraagt alle aandacht voor zijn Zender en voor zijn boodschap. Een geweldige verantwoordelijkheid. Want het bloed van de mensen wordt van zijn hand geëist. Zijn bazuin mag waarlijk wel een zeker geluid laten horen. Deze leider moet er vooral tegen waken een verleider te worden. Gelukkig, dat hij het mag weten: ‘Mijn bekwaamheid is uit God’ (2 Kor. 3 : 5). De roeping tot het ambt Als ik nu met het zojuist genoemde enige vulling heb mogen geven aan de inhoud van het ambt, dan is het wellicht hier de plaats om antwoord te geven op de vraag, wat in feite de zg. inwendige roeping tot het ambt inhoudt. We zagen boven al, dat deze in de weg van een roepende gemeente tot ons komt. Artikel 31 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt: ‘Zo moet zich dan een iegelijk wel wachten, door onbehoorlijke middelen zich in te dringen, 3 maar is schuldig de tijd te verwachten, dat hij van God beroepen wordt, opdat hij getuigenis heeft van zijn beroeping, om van haar verzekerd en gewis te zijn, dat zij van de Heere is’. De roeping door de gemeente is bevestiging van de roeping Gods. Maar dat betekent dan tegelijk ook, dat ieder, die op een ordelijke wijze tot het ambt geroepen wordt, zich voor God en zijn geweten mag afvragen, of hij in die roep der gemeente ook de roepstem van God hóort. Dat wil zeggen, dat hij onder de ogen van God komt om zichzelf te onderzoeken, zijn eigen onwaardigheid te kennen, maar ook het machtige geheim van een levend geloof en de krachtige werkingen van de Geest, zodat hij het, zij het misschien in vreze en beven, kan zeggen: ‘Wiens ik ben, Welken ook ik dien’ (Hand.27 : 23). Calvijn heeft in zijn Institutie van de verborgen roeping tot het ambt gezegd (hij zei het van de dienaar des Woords, maar het is ook van toepassing op het ambt van elke ambtsdrager): ‘Zij is het goede getuigenis van ons hart, (de kerk kan dat niet beoordelen) dat wij het aangeboden ambt aannemen, niet uit eerzucht, noch uit hebzucht, noch uit enige andere begeerte, maar uit een oprechte vreze Gods en uit lust om de kerk op te bouwen. Dit getuigenis is. ..voor een ieder van ons noodzakelijk, wanneer wij onze dienst bij God aangenaam willen maken’ (Institutie, IV, 3, 11). De Dopersen t.t.v. de Reformatie redeneerden de ambtelijke ordeningen van het kerkelijk leven omver en meenden, dat het genoeg was, wanner iemand in een kring van gelovigen, innerlijk aangedreven om te leren, zich meteen als een ‘vermaner’ of leraar ging gedragen. 3 4 U ziet, dat Calvijn ons op het punt van het roepingsbesef niet terugwijst naar iets heel bijzonders, naar speciale openbaringen in stemmen of visioenen. Er zijn mensen die vinden, dat men pas echt tot het ambt van ambtsdrager geroepen kan zijn als men eerst op allerlei manieren geprobeerd heeft om het te ontlopen. Zij maken dat tegenstribbelen dan tot een soort kenmerk van de roeping. Een mens moet gewillig worden gemáakt. Nu is dat laatste vast en zeker waar. Wij moeten gewillig worden gemaakt. Toen Mozes (in Egypte) wilde, mocht hij van God niet. En toen God hem riep bij het brandende braambos, wilde Mozes liever bij zijn schapen blijven. Maar God maakte hem gewillig. Zo gaat het evenwel niet altijd. Toen Jesaja als profeet geroepen werd, riep hij uit: ‘Wee mij, want ik verga…’. Toen echter de Heere daarna vroeg: ‘Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons heengaan?', toen zei Jesaja: ‘Zie, hier ben ik, zend mij henen’ (Jes. 6 : 5-8). Hier een gewillig gemaakte, die zich aanbood aan God. Is het zo verkeerd, als een mens door de vrijmachtige werking van de heilige Geest oog en hart gekregen heeft voor Gods schone en liefelijke dienst, dat hij dan ook begeerte krijgt om zijn leven in de dienst van die Heere te besteden? Dat is juist helemaal niet erg. Maar dat moest onder ons veel meer gevonden worden. Als er hierin maar geen sprake is van een zich met onbehoorlijke middelen proberen in te dringen (zie art. 31 NGB).4 Het is waar, wij behoeven niet allemaal in het ambt te staan om de Heere te kunnen dienen. Het kan daarnaast op duizend en één andere wijzen. Maar wat mij betreft mag u gerust verlangen om de Heere te dienen in het ambt, als u er tenminste naar verlangen mag op de wijze zoals Calvijn het onder woorden bracht. En wacht dan maar uw tijd af, dat u van God daartoe ook daadwerkelijk geroepen wordt. En als u eenmaal geroepen bent om de Heere in het ambt te dienen, wilt u er dan op letten, dat u uw gezin (vrouw en kinderen) niet tekort doet. U hebt immers eerder met uw echtgenote voor Gods aangezicht geknield in Gods huis en haar trouw beloofd, toen uw huwelijksverbintenis werd ingezegend. Dienaren van het Woord = dienaars van Jezus Christus, de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der kerk met eenzelfde macht en autoriteit. Wellicht zal men hierbij vooral moeten denken aan de zgn. simonie; = het verhandelen door middel van koop, verkoop of ruilhandel van geestelijke zaken. In engere zin gaat het dan voornamelijk over geestelijke ambten. Simonie ging vaak gepaard met omkoperij en kan als zodanig gezien worden als een vorm van corruptie, die in de geschiedenis van de kerk voornamelijk in de Middeleeuwen is voorgekomen. Zo Wikipedia, sub simonie. Voor de achtergrond van de term zie Hand. 8: 9, 18vv. 4 5 In het tweede deel van artikel 31 gaat het vooral over de dienaren van het Woord en wat hun gezag (macht en autoriteit) is. Ik geef nu, om het wat modern te zeggen, hun profielschets. Dat is wellicht niet overbodig. Een ambtsdrager en in het bijzonder een dienaar van het Woord is uitdeler van het heil. Drie dingen kunnen we daarover zeggen. De dienaar des Woords is rentmeester, econoom van de verborgenheden Gods (1 Kor. 4 : 1, 2). Hij beheert de schatten des heils, in Gods Woord neergelegd en mag er als een ware huisverzorger Gods mee omgaan, tot heil der mensen. Hét geheim van Christus’ gemeente ligt in de wondere vrijspraak van de rechtvaardiging van de goddeloze. Dat maakt die gemeente tot een ware bruid van Christus. Om het met een paar moeilijke woorden te zeggen: ecclesiologie is christologie (de leer omtrent de kerk is ten diepste de leer omtrent Christus). Maar als dat zo is, dan is ook de predikant als een leider van de gemeente de man, die vooral zorg draagt voor de bewaring en verkondiging van dat geheim. Zelf een man die van het wonder leeft, zal hij met een heilige hartstocht bezield zijn om voor Christus Zijn bruid te werven, Gode tot eer. Hierin ligt de Achilleshiel van het wondere ambt van dienaar des Woords: zijn trinitarische prediking (gericht op God, gefundeerd in de Zoon en beproefd in het hart). Daarin mag hij navolger van profeten en apostelen zijn. Johannes de Doper bijvoorbeeld zag zijn bediening ook als die van een bruidwerver voor Christus (Joh. 3 : 28-30). En Paulus spreekt in 2 Korinthe 11 : 2 over zijn werk als ‘een ijveren Gods om de gemeente als een reine maagd aan een man voor te stellen, namelijk aan Christus’. Zielen winnen voor het Lam. Vissers van mensen zijn. Is dat niet de hoge opdracht die op de schouders van de dienaar des Woords ligt? Hij mag dan een man zijn met kleine kracht. Hij mag tegelijk een man zijn met een groot geheim (Openb. 3 : 8). De ‘lerende ouderling’ is de ‘tranendroger’. Hoor maar, wat één van zijn ambtsbroeders in het rijk der heerlijkheid, tegen de wenende Johannes op Patmos zegt: ‘Ween niet; zie, de Leeuw, Die uit de stam van Juda is, heeft overwonnen’ (Openb. 5 : 5). Van zichzelf afwijzen, heen wijzen naar Hem, die Leeuw en Lam in één Persoon is, Die zondelasten droeg en levenswonden heelt. Hem zij de glorie toegebracht. In Zijn handen ligt het wereldbestuur, ook al lijkt alles de verkeerde kant op te gaan. Hij kent 6 de raadselen van het leven, ook als mensen erin verstrikt dreigen te raken. Juist in onze tijd is het nodig, dat ambtsdragers de enorme vragen en problemen kennen, waarmee mensen worstelen. Er zijn ontstellend veel stukgeslagen huwelijken en ontwrichte gezinnen. Het aantal zelfmoorden neemt hand over hand toe. Er zijn grote spanningen in het leven, maatschappelijk en politiek. Denk bijvoorbeeld aan het aangrijpende probleem van de werkeloosheid, van de vluchtelingen. Geen rechte uitoefening van het ambtsdragerschap, zonder dat men zich ingeleefd heeft in al deze noden van de moderne mens. Nog een tweede facet van het ambtsdragerschap zou ik willen belichten. De ambtsdrager is volgens wat de heilige Schrift van hem zegt, ook de man die heeft te waken over leer en leven van de leden der gemeente. Hij is een wachter op Sions muren.5 Dat wil zeggen, dat hij op zijn tijd ook moet waarschuwen, als er gevaar dreigt. Hoe vaak worden in Paulus’ brieven bijvoorbeeld de gemeenten niet gewaarschuwd tegen dwaalleer? En hoe ernstig roept dezelfde apostel niet telkens op om zich te wapenen tegen de listige omleidingen des duivels, tegen wereldgelijkvormigheid, tegen geestelijke en morele vrijbuiterij? Samen met de gehele kerkenraad zal een dienaar des Woords voor iedere avondmaalsviering uit in het bijzonder zich hebben af te vragen, of er ook in zijn midden en in het midden van de gemeente wellicht een ‘ban’ is, waardoor de zegen van God wordt belet. De kerkenraad zal een ‘ergerlijke’ zondaar, zolang deze in zijn zonden blijft, na veelvuldig vermaan zelfs de toegang tot het Koninkrijk Gods ontzeggen. Dat geeft aan de boodschap van de kerk ook de scherpte van de kerkelijke tucht, waardoor iemand van de tafel des Heeren kan worden geweerd en zelfs als lidmaat van Christus’ gemeente niet meer worden erkend. En vergeten we daarbij dan nooit, dat tucht een woord is, dat samenhangt met tijgen/ trekken. Het gaat er ten diepste om, dat mensen getrokken worden uit de duisternis van het zondeleven tot Gods wonderbaarlijk licht (vgl. 1 Kor. 5 : 1-13). In de derde en laatste plaats zou ik om het voorgaande nog wat te verdiepen, de predikant vooral ook willen noemen: de vertrouwensman in de gemeente. Hij neemt in elk geval een vertrouwenspositie in. Mag hij immers niet de man zijn, tegenover wie gemeenteleden helemaal mogen uitpraten en bij wie hun (harts)geheimen veilig zijn? Daarom moet hij ook de kans krijgen om de mensen meer dan oppervlakkig te leren kennen. Dan kan hij ook wat voor hen betekenen. En dan zal hij voor hen op zijn tijd ook een vraagbaak kunnen zijn. De afbeelding (vorige blz.) toont een van Sions muren. Aan de wachter wordt gevraagd, of de morgen al komt: ‘Wachter, wat is er van de nacht?’(Jes. 21 : 11). 5 7 De herder van de schapen kent zijn schapen. Dat zal ook tot uitdrukking komen in wat de gemeente ’s zondags van de kansel hoort. De vragen die bij de gemeenteleden leven, mogen in de prediking ‘coram Dei’ uitgesproken worden. Dat geeft herkenning en maakt de Woordbediening concreet. Mits het ook maar zo is, dat wat de dienaren des Woords in vertrouwen (onder geheimhouding) is meegedeeld, ook vertrouwelijk wordt behandeld. Tenslotte: Laat geen enkele ambtsdrager/ predikant andere ambtsdragers overheersen. Zeker niet in het preken. Ieder moet met zijn door God gegeven talenten woekeren. Maar laat men ook de ander uitnemender achter dan zichzelf. Het past een herder der kudde niet om te denken, dat hij onaantastbaar is. Daarom mag hij altijd open staan voor terechte kritiek. Geen twist en tweedracht. Geen overheersing van de een over de ander. Gezag en ontzag Het slot van art.31 NGB zegt: ‘Zo zeggen wij, dat een ieder de dienaren des Woords en de ouderlingen der kerk, in bijzondere achting behoort te hebben, om des werks wil dat zij doen en in vrede met hen te zijn, zonder murmureren, twist of tweedracht, zo veel mogelijk is.’ Eerst zo kunnen wij werkelijk met gezag ons ambtelijk werk uitoefenen. Met gezag, ja zeker. Want wij hebben immers het ambt ‘met oplegging der handen’ ontvangen? En in die oplegging der handen kwam ook het van Christus afgeleide hoge gezag door de heilige Geest op ons te liggen? Wanneer een ambtsdrager dat waar mag maken en zonder zwaarwichtigheid achter ‘de enige algemene Bisschop 6 en het enige Hoofd der Kerk’ (art. 31 N.G.B.) mag wandelen, dan gaat er werkelijk wat van hem uit. Zo mag hij in onze tijd met zoveel ééndagsmeningen de man van het Woord zijn, van het eeuwig Woord dat het uithoudt in ieder tijdsgewricht, ook het onze. Zo mag hij ook ontzag/ eerbied (bijzondere achting) voor zijn ambt van de gemeente verwachten. Laat ieder vooral ook waken tegen een onheilige persoonsverheerlijking. En als een ambtsdrager voor u iets mocht betekenen, laat het dan zijn: Indien iemand iets was in het leven voor u, O zeg het hem nu, ja nu, ja juist nu. Dr. D.Martin Lloyd Jones vertelt ergens van Jonathan Edwards, een bekend puriteins prediker in Engeland, dat hij eens bij George Whitefield onder het gehoor kwam. En al luisterend naar deze opwekkingsprediker, raakte hij zo vol, dat de tranen hem over de wangen stroomden en een hemelse glimlach Hierin kunt u tevens een kritiek uit lezen op een bisschoppelijke ordening van het kerkelijk leven. 6 8 hem op het gelaat lag. Dat is dus wat anders dan wat we noemen: ‘rabiës theologorum’ (het altijd beter kunnen dan een collega theoloog). Kohlbrugge schrijft ergens: ‘Wat met name ambtsdragers...ongelukkig maakt en wat ook de gemeente verwoest, is: eerzucht’. Een ambtsdrager is God slechts aangenaam in ootmoed, ootmoed, ootmoed (Augustinus). Ik sluit af met te verwijzen naar wat David deed, toen hij in een spelonk zijn vervolger koning Saul zo dichtbij zich zag, dat hij een slip van diens mantel kon afsnijden. Zie 1 Sam. 24. Hij had hem kunnen doden. Maar hij deed het niet. Want Saul was ondanks alles ‘Gezalfde des Heeren’. Laten we zo respectvol omgaan met ambtsdragers in onze tijd, ook al zijn zij zondaren als wij zelf. Amen 9