Academiejaar 2015 – 2016 Tweedesemesterexamenperiode Kiezen voor abortus: de rol van motieven en agency Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinisch Psychologie Promotor: Prof. Dr. Ann Buysse Begeleider: Joke Vandamme Ise Delahoutre 01103323 Dankwoord Om te beginnen wil ik mijn ouders bedanken. Dankzij hun financiële en emotionele steun kreeg ik de kans de 5-jarige masteropleiding psychologie in Gent te volgen. Doorheen deze jaren heb ik steeds met veel interesse de grote hoeveelheden leerstof verwerkt. Het laatste jaar was voor mij persoonlijk echter het meest uitdagende. Door enkele tegenslagen ben ik even de moed verloren om vol te houden. Het vooruitzicht van het afwerken van mijn masterproef maakte het daar niet beter op. Dankzij de steun van mijn ouders en andere belangrijke mensen rondom mij die aangaven dat ze bleven geloven in mij, heb ik toch opnieuw de kracht gevonden om de spurt naar de eindmeet verder te zetten. Gelukkig kreeg ik voor het schrijven van mijn masterproef de nodige hulp en steun van enkele mensen. Allereerst gaat mijn dank uit naar mijn begeleidster Joke Vandamme. Ik wil haar heel erg bedanken voor de kans die ik kreeg mee te werken aan een boeiende studie rond het onderwerp abortus. Haar uitgebreide feedback en vele nuttige tips waren een boeiende bron van inspiratie voor het uitschrijven van mijn masterproef. Daarnaast ben ik veel dank verschuldigd aan de vrouwen en mannen die hebben deelgenomen aan dit onderzoek. Ondanks het voor velen van hen een emotioneel stresserende periode was, hebben ze toch de moed gevonden om deel te nemen, waarvoor mijn diepe respect. Daarnaast wil ik ook de hulpverleners uit de abortuscentra bedanken voor hun medewerking aan de studie. Zonder hen was het niet gelukt om zo’n groot aantal mensen te rekruteren. Ook een welverdiende dank aan mijn vrienden. Ondanks mijn sociale isolement van de laatste maanden zijn ze mij blijven ondersteunen en zijn ze blijven geloven in mij. In het bijzonder wil ik mijn medestudent Philippe bedanken. Bedankt dat ik af en toe eens mijn emotionele frustraties mocht uiten tijdens onze telefoontjes en dat ik met mijn vragen steeds bij jou terecht kon. En last but not least wil ik mijn vriend Ruben bedanken voor zijn onvoorwaardelijke steun en liefde gedurende deze stresserende periode. Ondanks we elkaar de afgelopen weken niet veel gezien hebben, stond hij toch steeds klaar met lieve, aanmoedigende woorden die veel voor mij betekenden. De weinige momenten die we samen spendeerden zorgden telkens opnieuw voor een energieboost waardoor ik steeds ben blijven doorzetten. De komende periode maak ik dit zeker goed! Abstract In deze studie werd er bij zowel vrouwen als de betrokken partners die kozen voor een zwangerschapsafbreking onderzocht wat hun motieven waren, in welke mate ze het gevoel hadden invloed te hebben uitgeoefend in het beslissingsproces en in welke mate ze emotionele distress ervaarden. Dit werd gecapteerd vanuit twee theoretische kaders: de Zelf-Determinatie Theorie en de agency theorie. Het onderzoek bestond uit vragenlijsten met verschillende onderdelen: een eerste pre-vragenlijst, een tweede pre-vragenlijst en een post-vragenlijst. 443 vrouwen en 124 mannen namen deel aan de studie. Ten eerste werd er onderzocht of er een link was tussen de soort motivatie van zowel vrouwen als de betrokken partners en de emotionele distress die ze ervaarden zowel voor als na de abortus. Beide groepen ervaarden meer emotionele distress voor de afbreking wanneer ze gecontroleerde motieven hadden. Dit effect bleef echter niet bestaan na de afbreking. Ten tweede werd er onderzocht in welke mate het subjectieve gevoel invloed te hebben uitgeoefend in het beslissingsproces (sense of agency) samenhangt met de mate van emotionele distress bij zowel vrouwen als mannen. Vrouwen met een hoge sense of agency ervaarden minder emotionele distress voor de abortus. Mannen met een hoge sense of agency ervaarden daarentegen meer emotionele distress. De positieve samenhang tussen gecontroleerde motivatie bij mannen en emotionele distress verminderde indien ze tegelijk een hoge sense of agency hadden ervaren. Bij vrouwen was dit niet het geval. Dit effect bleef niet bestaan na de afbreking. Inhoudsopgave Wat is abortus? 1 Huidige abortuswetgeving in België 1 Prevalentie en incidentie Wereldwijd België en Europa 2 2 2 Redenen voor abortus 3 Het beslissingsproces Ervaringen bij vrouwen Ervaringen bij de betrokken partners 6 6 7 Invloed van partner en belangrijke anderen in het beslissingsproces 8 Verband tussen abortus en het emotioneel welzijn Het verband bij vrouwen Het verband bij de betrokken partners 9 10 11 Moderatoren Steungerelateerde moderatoren Persoonlijke moderatoren Beslissingsgerelateerde moderatoren 11 12 12 13 Theoretische kaders: Zelf-Determinatie Theorie en agency De Zelf-Determinatie Theorie Agency perspectief als theoretisch kader 15 15 18 Huidige studie Situering in de bestaande literatuur Onderzoeksvragen Hypothesen 20 20 20 21 Methode Procedure Materiaal Statistische analyses 25 25 29 32 Resultaten Participatie Descriptieve analyse Toetsen van de hypothesen 34 34 37 41 Discussie Belangrijkste bevindingen Implicaties voor de praktijk 53 53 55 Sterktes en limitaties Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek Referenties 55 57 58 Wat is abortus? De term ‘abortus provocatus’ verwijst naar het doelbewust afbreken van een zwangerschap aan de hand van medicamenteuze of chirurgische methoden voordat de foetus levensvatbaar is (Cunningham et al., 2010). Dit kan gebeuren op medische of sociale indicatie (Jochems & Joosten, 2014). Enerzijds is er zuigcurettage, een chirurgische ingreep waarbij de baarmoedermond m.b.v. een speculum stapsgewijs verbreed en verdoofd wordt om daarna met een smal buisje, verbonden met een vacuümpomp, de bevruchte eicel uit de baarmoeder te zuigen (LUNA vzw, 2014). Daarnaast is er de medicamenteuze methode waarbij er twee soorten medicatie dienen ingenomen te worden: Mifepristone en Misoprostol (Ngo, Park, Shakur & Free, 2011). Mifepristone is een synthetisch stereoïd die, door zijn antagonistische eigenschappen t.o.v. het vrouwelijke geslachtshormoon progesteron, de werking van dit hormoon remt. Progesteron heeft als functie het bevorderen van de ontwikkeling en innesteling van de bevruchte eicel. 36 tot 48 uren na inname van Mifepriston moet Misoprostol worden ingenomen dat ervoor zorgt dat de baarmoeder samentrekt waardoor de vrucht wordt afgestoten. Op deze manier wordt er op kunstmatige wijze een miskraam opgewekt (Haspels, 1989). Huidige abortuswetgeving in België Sinds de abortuswet (Wet betreffende de zwangerschapsafbreking, Belgisch staatsblad, 1990), ingevoerd op 3 april 1990, is het vroegtijdig afbreken van een zwangerschap geen strafbaar feit meer. Er moet echter voldaan zijn aan een aantal voorwaarden die betrekking hebben op de vragen wie, wanneer en waar. Een eerste voorwaarde houdt in dat de zwangere vrouw zich moet bevinden in een noodstituatie. De term ‘noodsituatie’ wordt echter niet verder geëxpliciteerd in de wet, wat betekent dat enkel de vrouw oordeelt over haar noodsituatie en de beslissing volledig onder haar verantwoordelijkheid valt. Er hoeft dus geen toestemming te zijn van ouders, partner of anderen, conform het recht op fysieke integriteit (Wet betreffende de zwangerschapsafbreking, Belgisch staatsblad, 1990). Ten tweede moet de zwangerschapsafbreking plaatsvinden binnen de wettelijke termijn van 12 weken na de bevruchting. Na de termijn van 12 weken is het onderbreken van de zwangerschap enkel nog legaal in België indien het voltooien van de zwangerschap een ernstig gevaar inhoudt voor 1 de gezondheid van de vrouw of vastgesteld werd dat het kind zal lijden aan een uiterst zware en ongeneeslijke kwaal (Wet betreffende de zwangerschapsafbreking, Belgisch staatsblad, 1990). Een derde voorwaarde is dat dit dient te gebeuren onder degelijke medische omstandigheden door een geneesheer in een instelling voor gezondheidszorg (een abortuscentrum of bepaalde ziekenhuizen die abortushulpverlening aanbieden) (Wet betreffende de zwangerschapsafbreking, Belgisch staatsblad, 1990). In Vlaanderen zijn er vijf abortuscentra waar je terecht kan voor het laten uitvoeren van een zwangerschapsonderbreking: Kollektief Antikonceptie in Gent, Dr. Willy Peers Centrum in Anwerpen, Sjerp-Dilemma in Brussel, Bourgognecentrum in Hasselt en Centrum voor Verantwoord Ouderschap in Oostende. Deze maken deel uit van de overkoepelende vereniging LUNA (Unie van Nederlandstalige Abortuscentra) (LUNA vzw, 2014). Er moet ook een voorlichtingsdienst en een multidisciplinair team beschikbaar zijn die de vrouw kan begeleiden en inlichten over de wetten en decreten om de noodsituatie op te lossen. Ook dienen zij raad te geven en hulp te bieden bij psychosociale problemen (Wet betreffende de zwangerschapsafbreking, Belgisch staatsblad, 1990). Prevalentie en incidentie Wereldwijd Hoewel er nog steeds een bepaalde mate van taboe heerst rond het onderwerp, is abortus historisch bekeken de oudste en meest gebruikte werkwijze om controle te verwerven over de vruchtbaarheid (Aléx & Hammarström, 2004). Deze interventie wordt wereldwijd zeer vaak uitgevoerd (Say, Kulier, Gülmezoglu & Campana, 2002). Er wordt geschat door de Wereldgezondheidsorganisatie dat er jaarlijks rond de 44 miljoen zwangere vrouwen kiezen voor een zwangerschapsafbreking wereldwijd (Motaghi et al., 2013). België en Europa Registratie van het aantal abortussen is in België verplicht en wordt nauw opgevolgd door de ‘Evaluatiecommissie betreffende zwangerschapsafbreking’ die instaat voor de controle op de toepassing van de wetten omtrent zwangerschapsafbreking. Om de twee jaar wordt door hen een rapport gepubliceerd betreffende de recentste cijfers van abortus (SENSOA, 2012). In hun recentste rapport van 2012, waarin de cijfers worden weergegeven voor 2010 en 2 2011, staat dat in België 19578 zwangerschapsafbrekingen werden uitgevoerd in het jaar 2011. Aangezien absolute cijfers echter moeilijk te interpreteren zijn, bestaat er ook het abortuscijfer, een relatieve maat die het aantal abortussen afweegt ten opzichte van 1000 vrouwen met een reproductieve leeftijd (15- 44 jaar). Wanneer enkel het absolute cijfer in acht zou worden genomen, zou er een stijging te zien zijn ten opzichte van de cijfers uit 1993. Indien de cijfers echter zouden worden afgewogen ten opzichte van het aantal reproductieve vrouwen in de populatie wordt die stijging veel kleiner (van 7,5 in 2000 naar 9,3 in 2011). Experts beweren dat deze stijging vooral het gevolg is van een betere registratie in ziekenhuizen en abortuscentra (SENSOA, 2012). Nog een andere maat om de frequentie van abortus na te gaan is de abortusratio: het aantal zwangerschapsafbrekingen op een totaal van 100 zwangerschappen (Pinter et. al, 2005). Een studie van Pinter et al. uit 2005 omtrent de toegankelijkheid en beschikbaarheid van abortus in zes Europese landen (Nederland, Frankrijk, Verenigd-Koninkrijk, Slovenië, Hongarije en Turkije) toont grote verschillen in abortusratio’s tussen deze verschillende landen. In Oost-Europese landen (Slovenië, Hongarije en Turkije) zijn de cijfers het hoogst, met abortusratio’s van respectievelijk 41, 38 en 15. In West-Europese landen (Nederland, Frankrijk en Verenigd-Koninkrijk) zijn de cijfers laagst, met abortusratio’s van respectievelijk 14, 18 en 21. De abortusratio in Nederland is zelfs één van de laagste in Europa (Goenee, Donker, Picavet & Wijsen, 2014.) Deze verschillen hebben vooral te maken met verschillen in toegankelijkheid tot abortus, afhankelijk van politieke, culturele, sociale en religieuze achtergronden (Pinter et al., 2005). Redenen voor abortus De grote meerderheid van abortussen wordt uitgevoerd omwille van een ongewenste zwangerschap, wat betekent dat de zwangerschap slecht getimed is en ofwel beter ging uitkomen op ander tijdstip ofwel helemaal niet op gelijk welk ander tijdstip (Henshaw, 1998; Torres & Forrest, 1988). Vrouwen kiezen voor abortus omwille van verscheidene redenen. De vaakst opgesomde redenen die in de literatuur naar voor komen zijn: nog niet klaar zijn voor een kind (of nog een ander kind), financiële problemen, zorg en verantwoordelijkheid voor anderen, alleenstaand ouderschap vermijden, relationele problemen en zich te jong of te onvolwassen voelen om een kind op te voeden. Een kleine minderheid van de vrouwen rapporteert dat hun zwangerschap het gevolg was van verkrachting of incest. Een zeer kleine minderheid (<1%) geeft aan dat hun keuze voor abortus onder dwang gebeurde. Abortus gebeurt echter niet enkel bij 3 ongewenste zwangerschappen maar ook bij geplande of gewenste zwangerschappen, al gaat dit om een klein percentage. Vaak zijn de redenen hier ook van een andere aard zoals foetale afwijkingen of risico’s voor de eigen gezondheid (Finer, Frohwirth, Dauphinee, Singh, & Moore, 2005). In 2009 publiceerde Kirkman een review van 19 studies over acht landen over de redenen waarom vrouwen kiezen voor een abortus. Ondanks methodologische verschillen die er waren tussen de verschillende studies die werden herbekeken in deze review was er een zekere consistentie in de redenen overheen de studies. De opgesomde redenen konden worden ingedeeld in 3 overheersende categorieën: redenen met betrekking tot de vrouw (‘women focused reasons’), redenen met betrekking tot anderen (‘other-focused reasons’) en materiële redenen (‘material reasons’). Deze categorieën zijn niet mutueel exclusief, wat betekent dat sommige redenen kunnen behoren tot meerdere van deze drie categorieën. De redenen die vrouwen geven zijn volgens Kirkman et al. (2009) complex. Bij het al dan niet kiezen voor een zwangerschapsafbreking wordt er rekening gehouden met verschillende factoren: de eigen behoeften, een gevoel van verantwoordelijkheid over de reeds bestaande kinderen en het toekomstige kind en de invloed van belangrijke anderen. In tabel 1 staan de redenen die in de review van Kirkman et al. werden onderverdeeld in de bovenvernoemde drie categorieën. Verder werd gevonden in verschillende studies dat vrouwen vaak niet één enkele reden geven voor hun abortusbeslissing maar meerdere redenen geven (Biggs, Gould & Foster, 2013; Finer et al., 2005; Kirkman et al., 2009). De redenen die worden gegeven zijn vaak een mix van emoties, morele kwesties, socio-economische en psychosociale factoren en logische argumenten (Broen, Moum, Bödtker & Ekeberg, 2005). 4 Tabel 1. Redenen die vrouwen geven bij de keuze voor abortus, onderverdeeld in drie overheersende categorieën (Kirkman et al., 2009) Redenen met betrekking tot de vrouw Redenen met betrekking tot anderen Materiële redenen (‘women focused reasons’) (‘other-focused reasons’) (‘material reasons’) Slechte timing - Niet klaar zijn om moeder te worden - Het kind zou een negatieve invloed hebben op studies, werk of levensplannen - Te jong Socio-economische redenen - Slechte economie - Financiële problemen - Huiselijke beperkingen Fysieke of mentale gezondheid van de moeder - Angst voor de bevalling - Vermoeidheid - Te oud Partner - Alleenstaand moederschap vermijden - Relatieproblemen - Een te prille relatie - Partner niet rijp genoeg voor kinderen - Onbetrouwbare partner - Vrouw wil de partner niet als vader van haar kinderen - Drankprobleem partner - Fysiek misbruik - Problemen rond het vaderschap (bv. de vader van het kind is niet de partner) Tevreden met het huidige aantal kinderen/ het gezin is compleet - Reeds genoeg kinderen hebben - Niet helemaal opnieuw willen starten - Reeds van beide geslachten een kind hebben De toekomstige baby - Een kind verdient het om gewenst te zijn - Een kind heeft twee ouderfiguren nodig en het kind zou geen vader hebben - Omgeving is niet ideaal voor het kind Geen kinderwens hebben Geen invalide kinderen willen - Down syndroom - Hartafwijkingen Invloed van anderen - Etnische of religieuze redenen - Sociale redenen (bv. afkeuring door anderen) - Externe druk door partner Reeds bestaande kinderen - Geen dingen willen ontnemen zoals tijd, financiële en emotionele aspecten Geweld en seksueel misbruik 5 Het beslissingsproces Ervaringen bij vrouwen Uit meerdere studies uit de reeds bestaande literatuur blijkt dat zwangere vrouwen vaak te kampen krijgen met tal van ambivalente gevoelens tijdens het beslissingsproces (Aléx & Hammarström, 2004; Andersson, Christensson & Gemzell-Danielsson, 2014; Kero & Lalos, 2000; Kirkman et al., 2009; Kjelsvik & Gjengedal, 2011). Het ervaren van ambivalente gevoelens tijdens het beslissingsproces betekent echter niet noodzakelijk dat de vrouw spijt zal hebben van haar beslissing of andere negatieve gevoelens zal ervaren na de zwangerschapafbreking (Andersson et al., 2014; Kero, Högberg & Lalos, 2004). Ambivalente gevoelens zijn er vooral doordat vrouwen op een rationele manier nadenken over de zwangerschap (Andersson et al., 2014). Bijna alle vrouwen die kiezen voor abortus, ervaren pijnlijke gevoelens tijdens de zwangerschap, maar beschouwen hun beslissing achteraf als de juiste oplossing. Ze beschouwen hun keuze voor abortus als een vorm van verantwoordelijkheid opnemen (Kero et al., 2004). In een kwalitatief onderzoek van Kjelsvik en Gjengedal (2011) werden zwangere vrouwen die twijfelden om hun zwangerschap al dan niet te beëindigen bevraagd via diepte-interviews over hoe ze het beslissingsproces ervaarden. Twee tijdsfactoren werden door hen ervaren als zeer stressvol: de wettelijke termijn van twaalf weken waarin abortus mag worden uitgevoerd en de gedachte dat de foetus zich continue ontwikkelt doorheen de tijd. De vrouwen gaven ook aan last te hebben van concentratie- en slaapproblemen en moeite om gedachten omtrent de beslissing los te laten. Een andere studie (Coleman, Reardon, Strahan & Cougle, 2005) toonde eveneens enkele stressgerelateerde symptomen gerelateerd aan het beslissingsproces zoals angst, depressie, slaapproblemen, middelenmisbruik en een verhoogd risico op suïcide. Vrouwen ervaren echter ook positieve gevoelens bij het kiezen voor een zwangerschapsafbreking. Opluchting is de meest genoemde positieve emotie in de literatuur (Coleman et al., 2005). Deze gevoelens van opluchting zouden echter afnemen met de tijd, terwijl gevoelens van ontevredenheid toenemen (Major et al., 2000). Kero et al. (2004) stelden in hun onderzoek vast dat de meerderheid van de vrouwen het ondergaan van een zwangerschapsafbreking beschouwden als een proces van persoonlijke groei en rijping. Het beslissingsproces wordt vaak gekenmerkt door een hoge mate van introspectie waarbij de vrouw stil staat bij de behoeften, waarden, relaties met anderen en levensdoelen die deel uitmaken van het beslissingsproces. Dit zorgt 6 ervoor dat de vrouw meer zelfinzicht verwerft (Coleman et al., 2005). Ervaringen bij de betrokken partners Hoewel reeds in veel voorgaande studies onderzoek werd gevoerd naar de gevoelens van vrouwen tijdens en na het beslissingsproces van abortus, zijn studies omtrent mannen in dit zelfde beslissingsproces relatief zeldzaam (Reich, 2008). Toch komen er overheen de weinig bestaande studies consistente resultaten naar voor. Niet alleen voor de vrouwen maar ook voor mannen is het beslissingsproces een moeilijke periode die gepaard gaat met emotionele distress. Verschillende studies tonen aan dat mannen net als vrouwen ambivalente gevoelens hebben in de context van een zwangerschapsafbreking (Coyle, 2006; Flugstad, 2001; Kero & Lalos, 2004). Enerzijds ervaren ze de beslissing als een emotioneel conflict en hebben ze moeite met de beperkte mate van power die ze ervaren in deze beslissing (Flugstad, 2001). Volgens Nixon (2005) komt dit emotioneel lijden echter meer vertraagd tot uiting in vergelijking met de vrouwen. Vaak denken mannen dat er van hen wordt verondersteld dat ze een ondersteunende rol moeten invullen en hun eigen gevoelens moeten onderdrukken. Hierdoor worden de gevoelens niet verwerkt en komen ze op een later tijdstip tot uiting. Vooral gevoelens van verdriet en verlies zijn typische emoties die voorkomen bij mannen van wie de partner kiest voor abortus. Abortus kan zelfs voor verwarring zorgen omtrent de rol van de man aangezien zijn mannelijkheid wordt aangetast. Andere vaak voorkomende gevoelens zijn schuld, woede, angst en hulpeloosheid. Ondanks deze gevoelens zijn ze wel bereid om hun partner te steunen los van of ze wel of niet akkoord gaan met haar beslissing (Coyle & Rue, 2015). Naast negatieve gevoelens worden echter ook positieve gevoelens ervaren. In een follow-up studie van Kero en Laos (2007) waren bijna alle mannen uit de steekproef tevreden met de abortuskeuze van hun vrouw. Na de abortus hadden de meeste mannen een gevoel van opluchting en beschouwden ze de keuze als een verantwoordelijke beslissing. Ten slotte is het belangrijk in acht te houden dat culturele aspecten van belang zijn. Een onderzoek van Reich (2008), waarbij 20 mannen werden ondervraagd via diepte-interviews over hun ervaringen omtrent het beslissingsproces, toonde aan dat culturele aspecten een belangrijke rol spelen. De ervaringen van de man zijn afhankelijk van hun overtuigingen van competent vaderschap en van dominante betekenissen van mannelijkheid, beide onderhevig aan culturele invloeden. Volgende factoren worden in acht genomen tijdens het beslissingsproces: verlangen om zich voort te planten, evaluatie van zichzelf in relatie tot geïdealiseerd vaderschap en de mate waarin ze zichzelf 7 klaar voelen om ouder te zijn. Invloed van partner en belangrijke anderen in het beslissingsproces Hoewel de meeste vrouwen willen dat hun abortuskeuze een onafhankelijke keuze is, tonen tal van studies aan dat ze toch onrechtstreeks beïnvloed zijn door significante anderen zoals familie, de partner of andere belangrijke mensen in hun leven (Ekstrand, Tyden, Darj & Larsson, 2009; Evans, 2001; Kumi-Kyereme, Gbagbo & Amo-Adjei, 2014; Kjelsvik & Gjengedal, 2011). Vooral de betrokken partner lijkt een grote invloed uit te oefenen. Ondanks het feit dat mannen geen wettelijke rechten hebben om te beslissen over het al dan niet laten uitvoeren van abortus, zijn de meeste koppels het er wel over eens dat beide partners inspraak moeten hebben in deze beslissing (Coleman & Nelson, 1999; Nelson, Coleman & Swager, 1997; Sharp, Richter & Rutherford, 2015). Rue en Tellefsen (1996) omschreven zes typische mogelijke scenario’s betreffende de betrokkenheid van de man in het beslissingsproces Een eerste scenario is dat de partner niet op de hoogte is van de zwangerschap en de vrouw dus een afbreking laat uitvoeren zonder zijn medeweten. Een tweede scenario is dat de partner zijn eigen gevoelens onderdrukt of verbergt omdat hij vindt dat zijn partner het recht heeft om te kiezen aangezien het over haar lichaam gaat. In deze eerste twee scenario’s heeft de man geen tot weinig invloed in het beslissingproces. Een derde scenario is dat de partner zijn vrouw onder druk zet om de zwangerschap te laten afbreken. Een vierde scenario is dat de partner zijn vrouw ondersteunt en haar beslissing aanmoedigt. Een vijfde scenario is dat de partner niet akkoord gaat met de beslissing van de vrouw om de zwangerschap te laten afbreken en hier ook openlijk voor uitkomt. Een laatste scenario is dat de partner zijn vrouw verlaat aangezien hij weigert zijn verantwoordelijkheid op te nemen voor de zwangerschap. In deze laatste vier scenario’s oefent de partner veel invloed uit in het beslissingproces. De mate waarin de man betrokken wenst te zijn is echter afhankelijk van de duur van de relatie. Dit werd gevonden in een zeer recente studie (Sharp et al., 2015) waarin via een semi-gestructureerd diepte-interview bij jonge mannen (20 tot 23 jaar) werd gepeild naar hun attitudes omtrent hun rol in het beslissingsproces. Hoe langer de relatie al stand hield, en dus hoe meer emotionele gehechtheid en commitment er was tussen het koppel, hoe meer de jonge mannen wensten om betrokken te zijn in het beslissingsproces. Indien ze niet betrokken werden, voelden ze zich ondergewaardeerd, machteloos en boos. De ideale rol die ze voor zichzelf beschouwden in dit proces was de rol van iemand die verscheidene opties aanreikt en hun vriendin ondersteunt. De uiteindelijke beslissing laten ze echter over aan de vrouw. 8 Verschillende studies tonen aan dat de betrokken partner wel degelijk een prominente rol speelt in het beslissingsproces. In een review van Coleman et al. (2005) werd gevonden dat de keuze voor abortus vaak het initiatief is van de partner. Volgens Chibber, Biggs, Roberts, & Foster (2014) nemen vrouwen de kwaliteit van hun relatie en de mate van steun van de betrokken partner die ze ervaren in rekening bij de beslissing om hun zwangerschap al dan niet te beëindigen. In deze studie waren de volgende drie redenen de vaakst benoemde: een zwakke relatie of het willen vermijden van alleenstaand moederschap, het hebben van een partner die niet wil of niet in staat is de vrouw te steunen bij het opvoeden van de baby en partnereigenschappen die niet passen bij de rol van een vader. Het betrekken van de partner in het beslissingsproces wordt bij de vrouw echter niet altijd als ondersteunend ervaren (Nelson, Coleman, & Swager, M.J., 1997). Zo kunnen mannen hun beslissing proberen op te dringen of kunnen ze ervoor zorgen dat hun beslissing zeker wordt in acht genomen (Lolock & Alexander, 2006). Sommige vrouwen hebben het gevoel hierdoor meer onder druk te staan in het beslissingsproces (Nelson et al., 1997). Wanneer de betrokken partner niet akkoord gaat met de wens van de vrouw om de baby te houden, voelen ze zich verscheurd tussen het verlangen van de partner en van zichzelf. Zonder steun en overeenstemming over hoe om te gaan met eventueel ouderschap zien vrouwen abortus echter vaak als de enige redelijke oplossing (Ekstrand et al., 2009). Nochtans vinden vrouwen het belangrijk het gevoel te hebben dat de keuze voor een zwangerschapsafbreking hun eigen beslissing is, ongeacht de mening van de partner. Een gevoel van power helpt hen doorheen het beslissingsproces (Andersson et al., 2014). Ook voor de mannen is de mate waarin ze betrokken worden in het beslissingsproces bepalend voor hoe ze zich voelen. Mannen die hun partner onder druk zetten om te kiezen voor een zwangerschapsafbreking ervaren achteraf vaak schuldgevoelens en verdriet. Mannen die geen inspraak hadden in het beslissingsproces of die niet akkoord gaan met de beslissing van de partner om over te gaan tot een zwangerschapsafbreking ervaren angstgevoelens en frustraties. Vaak leidt dit tot het beëindigen van de relatie. (Ring-Cassidy & Gentles, 2003) V Verband tussen abortus en het emotioneel welzijn De hypothese die stelt dat het ondergaan van abortus een laag post-abortus emotioneel welzijn veroorzaakt, heeft een causale structuur. Vanuit een strikt wetenschappelijk perspectief kunnen causale vraagstellingen enkel onderzocht worden m.b.v. een experimenteel 9 onderzoeksdesign. Aangezien er in dit soort design sprake moet zijn van random toewijzing van participanten aan de onderzoeksgroepen (experimentele groep of controlegroep), is dit design ethisch niet verantwoord bij een procedure zoals abortus (Major et al., 2009). Het is dus niet evident om deze onderzoeksvraag te beantwoorden. Een andere moeilijkheid omtrent onderzoek naar psychologische gevolgen na abortus is dat er nog vaak een onderzoeksbias is, gevoed door politieke motieven (Charles, Polis, Sridhara & Blum, 2008). Tegenstanders halen nog vaak als argument aan dat abortus een negatieve impact heeft op het emotioneel welzijn van de vrouw. Echter, in de literatuur is er een overvloed aan bewijs waarin deze hypothese wordt verworpen. Mannen daarentegen zouden in het algemeen meer kans hebben op emotionele problemen na abortus in vergelijking met vrouwen (Nixon, 2005). Hierna volgt een overzicht van de bestaande literatuur bij respectievelijk vrouwen en mannen. Het verband bij vrouwen In een review (Charles et al., 2008) werden 21 studies herbekeken die variëerden qua methodologische kwaliteit. In de hoogste kwalitatieve studies van deze 21 zijn geen significante verschillen gevonden in mentale gezondheid tussen vrouwen die abortus lieten uitvoeren en vrouwen die ongewild toch de zwangerschap verder zetten. Aanslepende gevoelens zoals verdriet, schuld, spijt en depressie komen slechts voor bij een kleine minderheid. Uit een ander onderzoek (Adler et. al, 1990) kwam eveneens naar voor dat ernstige negatieve reacties zeldzaam zijn in de korte termijn nasleep na abortus. In ditzelfde onderzoek werd ook gevonden dat het moment waarop vrouwen de grootste distress ervaren de periode juist voor de abortus is. Negatieve reacties na de abortus zijn zeldzaam en indien ze toch optreden kunnen ze best begrepen worden in het kader van coping van normale stress. In een andere review (Major et al., 2009) werd de literatuur omtrent de invloed van abortus op de mentale gezondheid die werd gepubliceerd tussen 1989 en 2008 herbekeken. Op basis van enkele strenge inclusiecriteria werden uiteindelijk 58 artikels bestudeerd. Uit deze review kwamen verscheidene factoren naar voor die het risico op negatieve psychologische ervaringen verhogen: gepercipieerd stigma, nood aan geheimhouding, lage sociale steun voor de abortusbeslissing, een voorgeschiedenis van mentale gezondheidsproblemen, persoonlijkheidskenmerken zoals lage zelfwaarde en gebruik van vermijdende, ontkennende coping-strategieën en karakteristieken van de zwangerschap zelf zoals de mate waarin de vrouw het wilde. Een voorgeschiedenis van mentale 10 gezondheidsproblemen kwam naar voor als de sterkste predictor voor het post-abortus emotioneel welzijn. Het verband bij de betrokken partners Onderzoek bij mannen omtrent het emotioneel welzijn in de context van een zwangerschapsafbreking is eerder zeldzaam. Zowel maatschappelijke, politieke en juridische factoren spelen hierbij een rol. Zo wordt abortus tot op heden nog steeds beschouwd als een voornamelijk vrouwelijk issue (Coyle, 2006). Uit één van de enige prospectieve studies bij de betrokken partners bleek dat mannen net zoals vrouwen significant meer psychologische distress ervaarden zowel voor als na de abortus in vergelijking met de controlegroep (Lauzon, Roger-Achim, Achim & Boyer, 2000). Echter, mannen gaan op een andere manier om met deze gevoelens dan vrouwen. Ze gaan hun negatieve gevoelens eerder extern uiten (‘externalizing reactions’), terwijl de vrouwen dit eerder intern ervaren (Holmes, 2004). Enkele studies tonen zelfs aan dat het mee maken van een abortus traumatisch kan zijn voor mannen (Holmes, 2004; Lauzon et al., 2000; Robson, 2002). Naast negatieve gevolgen zijn er echter ook positieve gevolgen. Vaak beschouwen mannen de beslissing als een vorm van verantwoordelijkheid opnemen. Daarnaast treden er vaak gevoelens van opluchting op (Kero & Lalos, 2007). Uit voorgaande studies bij mannen en vrouwen kan worden geconcludeerd dat de invloed van het ondergaan van abortus op het emotioneel welzijn niet veralgemeend kan worden maar een afhangt van persoon tot persoon aangezien bepaalde factoren, verschillend van persoon tot persoon, een modererende rol kunnen spelen in dit verband. Bij onderzoek hierover is het dus belangrijk om rekening te houden met al deze factoren die mogelijks een interagerende rol spelen in dit verband. Moderatoren In een review (Coleman et al., 2005) werden de voornaamste voorgaande onderzoeken omtrent post-abortus emotioneel welzijn samengevat. Deze review werd opgesteld omwille van verscheidene kritieken die er waren op voorgaande onderzoeken, waaronder het feit dat abortus vaak wordt bestudeerd geïsoleerd van andere factoren die een modererende rol kunnen spelen. Het is belangrijk om rekening te houden met mogelijke moderatoren bij het bestuderen van de invloed van abortus op het emotioneel welzijn. Een moderator is een variabele die een invloed heeft op de 11 grootte of richting van een associatie tussen een onafhankelijke variabele (predictor) en een afhankelijke variabele (Baron & Kenny, 1986). Hierna volgt een overzicht van de voornaamste moderatoren, onderverdeeld in drie subcategorieën: beslissingsgerelateerde moderatoren, steungerelateerde moderatoren en persoonlijke moderatoren (Coleman et al., 2005). Steungerelateerde moderatoren Het ervaren van lage sociale steun voor en na de beslissing is een modererende factor die het verband tussen abortus en het emotioneel welzijn vergroot bij zowel vrouwen als mannen. Indien vrouwen de perceptie hebben van de partner, familie of vrienden als niet-ondersteunend, ervaren ze meer negatieve gevoelens (Major et al., 2009; Coleman et al., 2005). Ook bij mannen bepaalt de gepercipieerde steun in welke mate ze negatieve gevolgen ervaren maar in tegenstelling tot vrouwen die over het algemeen veel steun ervaren worden mannen nog dikwijls over het hoofd gezien. Dit komt doordat abortus nog vaak wordt beschouwd als een uitsluitend vrouwen issue (Coyle, 2006; Lolock & Alexander, 2006). Een tweede moderator is de begeleiding voor de abortus. Het gevoel hebben dat deze begeleiding onvoldoende was zorgt voor een lager emotioneel welzijn bij zowel mannen als vrouwen (Coyle, Coleman & Rue, 2010). Persoonlijke moderatoren Een eerste persoonlijke factor die een modererende invloed uitoefent in het verband tussen abortus en het emotioneel welzijn is leeftijd. Jongere vrouwen ervaren vaker moeilijkheden na een abortus aangezien ze op zowel emotioneel als financieel vlak minder klaar zijn voor een baby en meer sociale druk voelen om abortus te laten uitvoeren (Coleman et al., 2005). Voorgaande mentale gezondheid is een tweede persoonlijke moderator die een belangrijke rol speelt. Uit een review (Major et al., 2009) kwam de voorgeschiedenis van mentale gezondheidsproblemen naar voor als de sterkste predictor voor het post-abortus emotioneel welzijn. Bij mannen is het hebben van suïcidegedachten in het verleden een risicofactor (Coyle, 2006). Een derde persoonlijke moderator is de overtuiging die de moeder heeft over de foetus. In een studie (Conklin & O’Connor, 1995) werd gevonden dat vrouwen die ervan overtuigd waren dat de foetus al een volwaardige menselijke verschijning was meer problemen ervaarden na de abortus 12 in vergelijking met vrouwen die deze overtuiging minder hadden. Ook bij mannen is de emotionele band met de foetus een moderator. Hoe meer ze gehecht zijn aan de foetus, hoe meer kans ze hebben op negatieve gevolgen (Coyle, 2006). Andere moderatoren bij vrouwen zijn persoonlijkheidskenmerken zoals lage zelfwaarde, gebruik van vermijdende en ontkennende copingstrategieën en een conservatieve houding ten aanzien van sekserollen en abortus, die alsook het verband vergroten. (Major et al., 2009; Coleman et al., 2005) Andere moderatoren die werden gevonden bij mannen zijn angst over de impact van de zwangerschapsafbreking op de relatie, ontevredenheid met de relatie en een negatief zelfbeeld (Coyle, 2006). Beslissingsgerelateerde moderatoren Kenmerken van het beslissingsproces zijn de belangrijkste variabelen om een onderscheid te kunnen maken tussen vrouwen die psychologische problemen ervaren door de abortus en diegene die geen problemen ervaren (Coleman et al., 2010). Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste variabelen die hierin een rol spelen. Het ervaren van veel ambivalente gevoelens en onzekerheid over de abortusbeslissing zijn factoren die geassocieerd zijn met een hoger risico op negatieve gevolgen na de abortus bij vrouwen zoals gevoelens van schuld, angst, spijt, depressie en woede (Coleman et al., 2005; Coleman & Nelson, 1998). Ook bij mannen is een moeilijker verloop van het beslissingsproces een belangrijke moderator (Coyle, 2006). Daarnaast is het al dan niet eens zijn met de beslissing van de partner een belangrijke beslissingsgerelateerde moderator. Wanneer vrouwen niet akkoord gaan met de voorkeur van hun partner hebben ze meer kans op intrusies en andere symptomen kenmerkend voor een posttraumatische stress stoornis (Coyle et al., 2010). Wanneer ze een externe druk ervaren in het beslissingsproces door de betrokken partner zijn ze geneigd vaker spijt te hebben van hun keuze en ervaren ze vaak emotionele problemen na de abortus (Coleman et al., 2005; Kimport, Foster & Weitz, 2011; Shuping, 2011). In een twee jaar durende follow-up studie bij zwangere vrouwen die kozen voor abortus werd gevonden dat vrouwen die aangaven dat hun keuze gemaakt werd onder druk van de partner de meest negatieve psychologische responsen ervaarden na de abortus (Broen, et al., 2005). Met ‘druk van de partner’ werd in deze studie verwezen naar volgende factoren: een gebrek aan belangrijke sociale steun, sympathiseren met de partner en angst om verlaten te worden 13 en er dus alleen voor te staan. In de studie werden ook enkele voorbeelden gegeven. Zo beweerde een man dat, als de vrouw niet zou kiezen voor abortus, ze zijn hele leven en toekomst zou verknoeien. Een andere man dreigde om de relatie te beëindigen indien de vrouw er niet voor zou kiezen de zwangerschap te beëindigen. Indien een vrouw in dergelijke gevallen toegeeft aan de druk van de man is haar beslissing niet meer autonoom aangezien ze accepteert dat anderen beslissen over belangrijke aspecten in haar leven. Echter, vrouwen vinden het juist belangrijk het gevoel te hebben dat de keuze voor een zwangerschapsafbreking hun eigen autonome beslissing is, ongeacht de mening van de partner (Andersson et al., 2014). Vrouwen vertonen echter ook een bepaalde mate van ambivalentie ten aanzien van autonomie. Enerzijds vinden ze het belangrijk een zekere mate van autonomie te ervaren bij de abortusbeslissing en zo weinig mogelijk beïnvloed te worden door anderen. Wanneer anderen echter aangeven dat ze de keuze van de vrouw zullen respecteren, ongeacht wat deze is, ervaart de vrouw negatieve gevoelens zoals eenzaamheid (Kjelsvik & Gjengedal, 2011). Ook bij mannen is het al dan niet akkoord gaan met de beslissing bepalend voor hoe ze zich voelen. Een recente studie van Coyle & Rue (2015) toonde aan dat het niet akkoord gaan met de beslissing van de partner negatieve symptomen voorspelt zoals intrusie, hyperarousal en andere kenmerken typisch voor een PTSS. Daarnaast treden er ook vaak gevoelens van boosheid en hulpeloosheid op. Verder kunnen er na de abortus gevoelens van verdriet, depressie, angst, schuld, mislukking, opluchting, isolatie en teruggetrokkenheid optreden. Ook kunnen er somatische klachten optreden zoals huilen, prikkelbaarheid en concentratieverlies (White-van Mourik, Connor & Ferguson-Smith, 1992). Mannen die wel akkoord gaan met de beslissing van de partner om de zwangerschap te beëindigen of haar toch ten minste steunen in haar beslissing, zouden tot jaren na de afbreking geen negatieve gevolgen ervaren. Echter, confrontatie met bepaalde gebeurtenissen (bv. een huwelijk, een zwangerschap, een bevalling) kan de emoties mogelijk naar boven brengen (Nixon, 2005). Uit de bovenstaande paragraaf blijkt zowel bij vrouwen als mannen het al dan niet akkoord gaan met de uiteindelijke beslissing dus een belangrijke rol te spelen in hoe ze zich voelen. Indien zowel vrouwen als de betrokken partners externe druk ervaren in het beslisingsproces, hebben ze meer kans om negatieve gevoelens te ervaren dan wanneer de beslissing autonoom is. Hier kan het theoretisch kader van de Zelf-Determinatie Theorie aan gekoppeld worden gezien deze theorie de behoefte aan autonomie beschouwt als essentieel voor het emotioneel welzijn. Dit wordt in het volgende onderdeel behandeld. 14 Theoretische kaders: Zelf-Determinatie Theorie en agency Voor de huidige studie werd gebruik gemaakt van 2 theoretische kaders: de ZelfDeterminatie Theorie en de agency-theorie. Zoals voorheen vermeld is er tot op heden weinig onderzoek naar de ervaringen van partners, noch over hun redenen om voor een zwangerschapsafbreking te kiezen noch over hun gevoel van betrokkenheid bij de beslissing. Het doel van deze studie was om de ervaringen van beide partners bij de beslissing te capteren vanuit twee theoretische kaders rond beslissingsprocessen in individuen en koppels: de Zelf-Determinatie Theorie en de agency-theorie. In de Zelf-Determinatie Theorie wordt gefocust op de kwaliteit van de motivatie, terwijl er in de agency-theorie wordt gefocust op het subjectieve gevoel invloed te hebben. Beide processen (kwaliteit van de motivatie en het gevoel invloed te hebben) hebben een positieve invloed op het emotioneel welzijn of de mentale gezondheid van mensen na een beslissing. In elke beslissing rond zwangerschapsafbreking spelen anderen een rol dus volledige onafhankelijkheid is nooit een mogelijkheid, maar wel het subjectieve gevoel van autonoom beslist te hebben of het subjectieve gevoel invloed gehad te hebben. Beide theoretische kaders worden in de volgende onderdelen behandeld. De Zelf-Determinatie Theorie ZDT en redenen voor abortus. De Zelf-Determinatie Theorie (ZDT, Deci & Ryan, 2000) is een relatief recente theorie over menselijke motivatie. De theorie probeert een verklaring te geven over de redenen waarom mensen een bepaald gedrag stellen (bv. kiezen voor abortus) en wat het effect is van dit gedrag op het emotioneel welzijn. Er kan volgens de theorie een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende soorten types motivatie. Deze types kunnen onderverdeeld worden op een continuüm, gaande van amotivatie op het ene uiterste (onder) tot instrinsieke motivatie op het andere uiterste (boven), waarbij gedrag steeds meer als autonoom of zelfgedetermineerd wordt beschouwd naarmate meer naar boven (zie figuur 1) (Brenning, Soenens & Vansteenkiste, 2015). Uit voorgaand onderzoek is al gebleken dat het al dan niet akkoord gaan met de abortusbeslissing van de partner een belangrijke moderator is in het verband tussen abortus en het emotioneel welzijn bij zowel mannen als vrouwen (zie onderdeel ‘beslissingsgerelateerde moderatoren’). Ze hebben meer kans om zich slechter de voelen indien de uiteindelijke beslissing niet conform hun eigen normen en 15 waarden is. De motieven van de vrouwen en de betrokken partners zouden volgens de ZelfDeterminatie Theorie kunnen gestitueerd worden op dit continuüm afhankelijk van de factoren waardoor ze gedreven worden in hun keuze. Hierna volgt een opsomming van de verschillende soorten motivaties, gaande van minder tot meer autonoom of zelfgedetermineerd, telkens met een fictief voorbeeld van motieven in de context van een abortusbeslissing. Amotivatie, helemaal onderaan gesitueerd op het continuüm, is de staat waarbij de intentie om zich op een bepaald gedrag te stellen helemaal ontbreekt. Amotivatie is het resultaat van het niet waarderen van een activiteit, zich niet competent voelen om de activiteit uit te voeren of niet geloven dat het uitvoeren van de activiteit een gewenst resultaat zou opleveren (Ryan & Deci, 2000). Dit is het geval wanneer een man of vrouw bijvoorbeeld niet goed weten waarom ze gekozen hebben voor abortus. Amotivatie gaat over de kwantiteit van motivatie, terwijl de volgende soorten motivatie gaan over de kwaliteit van motivatie (Brenning, Soenens & Vansteenkiste, 2015). Gecontroleerde motivatie is het reguleren van gedrag door het ervaren van druk en dwang om zich op een bepaalde manier te gedragen, te denken en te voelen (Vansteenkiste, Niemiec, & Soenens, 2010). De ervaren druk kan extern (externe regulatie) of intern (geïntrojecteerde regulatie) zijn. In het geval van externe regulatie wordt gedrag uitgevoerd in functie van externe beloningen, straffen of verwachtingen. (Ryan & Deci, 2000) Een voorbeeld in de context van het beslissingsproces is dat de vrouw kiest voor een zwangerschapsafbreking omdat haar man haar anders dreigt te verlaten. Ze stelt gedrag om een straf (nl. haar man die haar zou verlaten) te vermijden zonder rekening te houden met haar eigen normen en waarden. De beslissing strookt niet met haar wil. In het geval van geïntrojecteerde regulatie is de druk eerder intern en komt het uit het individu zelf. Gedrag wordt uitgevoerd met als doel ofwel het vermijden van negatieve gevoelens (schuld, schaamte, angst) ofwel het actief nastreven van positieve gevoelens (bv. zelfwaardegevoel, trots) (Assor, Vansteenskiste & Kaplan, 2009). Een vrouw of man kan bijvoorbeeld kiezen voor abortus omdat het krijgen van een kind niet past in hun huidige levensfase. Autonome motivatie is het reguleren van gedrag met een psychologische vrijheid, op een manier waar je zelf achter staat. Autonome motivatie kan worden opgedeeld in geïdentificeerde regulatie, geïntegreerde regulatie en intrinsieke motivatie. Bij geïdentificeerde regulatie wordt gedrag gesteld omdat de persoon zich identificeert met de waarde van het gedrag. Het individu begrijpt het belang van het gedrag aangezien het strookt met doelen die hij of zij persoonlijk belangrijk vindt (Vansteenkiste et al. 2010). Zo kan een vrouw of man kiezen om de zwangerschap te laten beëindigen omdat ze zich niet klaar voelen om moeder of vader te worden. Geïntegreerde regulatie betekent dat het belang van het gedrag past bij de eigen waarden en normen (Vansteenkiste 16 et al., 2010). Zo kan een man of vrouw abortus verkiezen omdat hij of zij eerst nog enkele andere levensdoelen wil behalen zoals bv. carrière maken. Intrinsieke motivatie, helemaal rechts gelokaliseerd op het continuüm, betekent dat een individu gedrag stelt omdat hij het gedrag op zich leuk of interessant vindt (Vansteenkiste et al., 2010). Intrinsieke motivatie is in de context van abortus natuurlijk afwezig aangezien niemand een zwangerschapsafbreking op zich plezierig vindt. Figuur 1 Self-determination continuüm. (Brenning, Soenens & Vansteenkiste, 2015) High self-determination Instrinsic motivation Integrated regulation Autonomous Identified regulation Quality of motivation Introjection Controlled External regulation Amotivation Quantity of motivation Low self-determination ZDT en emotioneel welzijn. De Zelf-Determinatie Theorie stelt daarnaast dat we drie aangeboren psychologische basisbehoeften hebben: autonomie (‘autonomy’), verbondenheid (‘belongingness’) en competentie (‘competence’). De behoefte aan autonomie verwijst naar het vrijwillig reguleren van het gedrag met de ervaring van psychologische vrijheid en vanuit eigen interesses en waarden (Vansteenkiste et al., 2010) De behoefte aan relationele verbondenheid houdt in dat mensen een sterke wens hebben om blijvende sterke, stabiele interpersoonlijke relaties te creëren en onderhouden waarin positieve interacties plaatsvinden (Baumeister & Leary, 1995). De behoefte aan competentie, tenslotte, verwijst naar het verlangen om op een doeltreffende manier gedrag te stellen (White, 1959). De bevrediging van deze drie behoeften is nodig voor psychologische groei en een emotioneel welzijn. De mate waarin deze behoeften bevredigd zijn, is bepalend voor het type motivatie dat iemand zal vertonen. Indien geen enkele behoefte is bevredigd 17 treedt er een toestand van amotivatie op. Wanneer enkel de behoefte aan competentie is bevredigd bij iemand, vertoont deze persoon externe regulatie. Bij geïntrojecteerde regulatie dient zowel de behoefte aan competentie als de behoefte aan verbondenheid bevredigd te zijn. Voor de drie vormen van autonome motivatie (geïdentificeerde regulatie, geïntegreerde regulatie en intrinsieke regulatie) moet er naast de behoeftebevrediging aan competentie en verbondenheid ook een behoeftebevrediging zijn van autonomie (Deci & Ryan, 2000). Agency perspectief als theoretisch kader De term agency, beschouwd als de essentie van de menselijkheid, is een multifactorieel construct dat al op veel verschillende manieren werd geïnterpreteerd in de wetenschappelijke literatuur (Lee, 2009). Een universeel aspect aan agency is dat het verwijst naar het feit dat mensen intentionele, zelforganiserende, proactieve, zelfregulerende en zelfreflecterende organismen zijn die op een actieve manier een bijdrage leveren in hun leven (Kuczynski & De Mol, 2015). Volgens Kuczynski (2003) kan agency onderverdeeld worden in drie aspecten: autonomie, constructie en actie. Het eerste begrip autonomie is het motivationele aspect van agency. Het verwijst naar de motivatie tot zelfdeterminatie en zelfbescherming. Zelfdeterminatie verwijst naar de drie basisbehoeftes competentie, verbondenheid en autonomie. De bevrediging van deze behoeftes is essentieel voor een hoog psychologisch welzijn (Kuczynski & De Mol, 2015). Zelfbescherming is het vermijden van externe determinatie door anderen die de vrijheid van het individu kan belemmeren (Brehm, 1981). Agency is geworteld in het motivationele stysteem aangezien een groter gevoel van agency leidt tot een hoger emotioneel welzijn (Welzel & Inglehart, 2010). Het tweede begrip constructie wordt beschouwd als het cognitieve aspect van agency en verwijst naar de capaciteit om ervaringen te interpreteren en nieuwe betekenissen te creëren vanuit interacties met de omgeving (Kuczynski & De Mol, 2015). De laatste component actie is het gedragsmatige aspect van agency. “To act means being able to intervene in the world or to refrain from such intervention, with the effect of influencing a specific proces or state of affairs” (Giddens, 1984, pp. 14-16). Verder maakt Kuczynski in de literatuur een onderscheid tussen ‘sense of agency’ en ‘exercise of agency’. ‘Sense of agency’ verwijst naar het gevoel dat menselijke individuen ervaren dat ze controle hebben over het eigen gedrag en gebeurtenissen in het leven (Haggard & Chambon, 2012). ‘Exercise of agency’, ook wel agentic gedrag genoemd, verwijst naar de capaciteit om keuzes te maken en doelgerichte acties uit te voeren, ondanks bepaalde hindernissen of uitdagingen. (Kuczynski, 2003). In het huidige onderzoek zal worden gefocust op de visie van Kuczynski, meer 18 bepaald de ‘sense of agency’. Sense of agency wordt in de wetenschappelijke literatuur vaak benoemd als ‘power’ en ‘empowerment’ (Pratto, 2016). De rol van sense of agency in het beslissingsproces bij abortus. Sense of agency in het beslissingsproces van abortus gaat over het subjectieve gevoel invloed te hebben uitgeoefend in het beslissingsproces. Voor zowel vrouwen als mannen lijkt dit gevoel belangrijk te zijn. Hieronder volgen de belangrijkste bevindingen uit de literatuur voor vrouwen en mannen respectievelijk. Vrouwen. In voorgaand onderzoek werd gevonden dat vrouwen negatieve emoties ervaren wanneer ze het gevoel hebben dat de beslissing niet hoofdzakelijk die van zichzelf was, zelfs als ze beseffen dat ze dezelfde keuze zouden maken indien ze niet beïnvloed zouden zijn door anderen (Kimport et al., 2011). Vrouwen vinden het dus vooral belangrijk dat ze het gevoel hebben dat ze invloed gehad hebben in het beslissingsproces, los van wat de uiteindelijke beslissing ook is. In een andere studie (Surman, 2001) rond het begeleiden van jonge zwangere vrouwen die een abortus lieten uitvoeren werd gevonden dat vrouwen willen beschouwd worden als experts die zelf een grote invloed wensen te hebben in het beslissingsproces. In deze zelfde studie werd ook aangetoond dat vrouwen niet wensen overstelpt te worden met een overvloed aan advies van anderen. Mannen. De man neemt in de context van het al dan niet kiezen voor een zwagnerschapsafbreking een eerder uitgesloten positie in. Ze hebben geen formele rechten om te beslissen of een zwangerschap al dan niet wordt afgebroken. Toch kan een man zijn zwangere vrouw op verschillende manieren beïnvloeden. Zo kunnen mannen power uitoefenen, een standpunt innemen, hun partner ondersteunen of bedreigen in het beslissingsproces. Daarnaast kan de man alle vormen van participatie vermijden of zelfs de partner verlaten (Kero & Lalos, 2004). De meeste mannen krijgen de toelating van hun partner om invloed uit te oefenen in het beslissingproces. Toch ervaren sommige mannen gevoelens van powerlessness, het gevoel uitgesloten te worden of zijn ze het niet eens met de beslissing (Holmberg & Wahlberg, 1999, 2000). Deze gevoelens van powerlessness hebben te maken met de beperkte mate van controle die ze hebben over de beëindiging van de zwangerschap, hun eigen noden, keuzes en gevoelens (Myburgh, Gmeiner & Wyk, 2001). Hierdoor voelen mannen zich teleurgesteld en verdrietig. Mannen hebben liever een actieve deelname in het beslissingsproces (Holmberg & Wahlberg, 2000). Uit een studie van Naziri (2007) bleek zelfs dat het voor sommige mannen niet de zwangerschapsafbreking op zich is die pijnlijk is maar eerder het ontbreken van enige controle over de beslissing. 19 Huidige studie Situering in de bestaande literatuur In de voorgaande wetenschappelijke literatuur over abortus provocatus binnen de sociale wetenschappen zijn er al heel wat studies uitgevoerd naar de beslissingsprocessen en het verband tussen abortus en emotionele problemen bij vrouwen. Er zijn hierbij echter enkele bemerkingen. Ten eerste is veel van dit onderzoek a-theoretisch. Ten tweede ervaart slechts een kleine groep vrouwen echt problemen na de uitvoering van abortus. En ten derde is er tot op heden weinig onderzoek uitgevoerd naar de ervaringen van de betrokken partners in het beslissingsproces, noch over hun redenen om voor een zwangerschapsafbreking te kiezen, noch over hun gevoel van betrokkenheid bij de beslissing. Met behulp van de huidige studie werd hier gepoogd verandering in te brengen. Het doel van deze studie was om de ervaringen van zowel vrouwen als de betrokken partners bij de beslissing te capteren vanuit twee theoretische kaders rond beslissingsprocessen in individuen en koppels: de Zelf-Determinatie Theorie en de agency-theorie. In de Zelf-Determinatie Theorie wordt gefocust op de kwaliteit van de motivatie, terwijl er in de agency-theorie wordt gefocust op het subjectieve gevoel invloed te hebben. Het doel was om na te gaan hoe de motieven en de gevoelens van ‘een betekenis en invloed hebben’ mee spelen in hoe zowel vrouwen en partners zich voelen voor en na de zwangerschapsafbreking. Beide processen (kwaliteit van de motivatie en het gevoel invloed te hebben) hebben volgens de Zelf-Determinatie Theorie en de agency theorie een positieve invloed op het emotioneel welzijn of de mentale gezondheid van mensen na een beslissing. Hierbij werd er niet gekeken naar emotionele problemen als uitkomstvariabele, aangezien er uit voorgaand onderzoek al duidelijk is gebleken dat dit slechts zelden voorkomt, maar naar de tijdelijke emotionele distress die een dergelijke ervaring met zich mee brengt. Onderzoeksvragen Motivatie. Ten eerste wordt de vraag gesteld naar de motivatie van zowel vrouwen als mannen voor de keuze voor abortus. Welke soort motieven komen het meest aan bod in termen van de ZDT? Hoe autonoom gemotiveerd zijn beide partners tot de zwangerschapsafbreking? Zijn er verschillen tussen hen? 20 Sense of agency. Ten tweede wordt de vraag gesteld rond het gevoel van invloed die zowel vrouwen als mannen hadden. In welke mate hebben beide partners het gevoel invloed uitgeoefend te hebben in het beslissingsproces? Heeft de mate van invloed een effect op het emotioneel welzijn bij beide? Voelen vrouwen en mannen zich beter voor en na de abortus indien ze het gevoel gehad hebben invloed te hebben uitgeoefend in de beslissing, los van hun motivatie? Emotionele distress. Ten derde wordt de vraag gesteld naar de emotionele toestand van zowel de man als de vrouw voor de uitvoering van de zwangerschapsafbreking. In welke mate ervaren ze negatieve gevoelens zoals depressie, kwaadheid, stress en vermoeidheid? Hoe emotioneel gestresseerd zijn beide partners voor de abortus? Ervaren ze daarnaast ook positieve gevoelens zoals levenslust, opgewektheid en energie? Daarnaast wordt dezelfde vraag gesteld naar de emotionele toestand van zowel de man als de vrouw na de uitvoering van de zwangerschapsafbreking. In welke mate voelen ze achteraf negatieve en postitieve gevoelens? Is er een verschil in hoe ze zich voelen voor en na de abortus? Daalt de emotionele distress na uitvoering van de afbreking bij beide partners? Hypothesen De hypotheses zijn opgesteld op grond van het de agency theorie en de Zelf-Determinatie Theorie. Verband tussen autonomie en sense of agency. Hypothese 1: Een groter gevoel van autonomie hangt samen met een groter gevoel van invloed in het beslissingsproces (meer sense of agency) bij zowel vrouwen als mannen. Deze hypothese vloeit voort uit het feit dat agency volgens Kuczynski (2003) kan onderverdeeld worden in drie aspecten, waaronder het motivationele aspect autonomie. Autonomie zou volgens Kuczynski dus eigenlijk beschouwd kunnen worden als een onderdeel van agency, wat logischerwijs zou moeten positief geassocieerd zijn met agency. Figuur 5. Schematische voorstelling van hypothese 1 Autonome motivatie Sense of agency 21 Verband tussen de soort motivatie en het emotioneel welzijn. Hypothese 2A: Meer gecontroleerde motivatie hangt samen met een lager emotioneel welzijn voor de abortus, zowel bij vrouwen zelf als bij de betrokken partners. Autonome motivatie daarentegen hangt samen met een hoger emotioneel welzijn voor de abortus bij zowel vrouwen als de mannen. Deze hypothese vloeit voort uit de ZDT (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste, Ryan & Deci, 2008) waarin wordt gesteld dat een gecontroleerde motivatie een slechter psychologisch welzijn voorspelt in vergelijking met een autonome motivatie. Concreet toegepast op de onderzoeksgroep kan hierbij de volgende verwachting worden gesteld. Vrouwen en mannen die beslissen om de zwangerschap te laten afbreken omwille van externe redenen (gecontroleerde motivatie) zullen minder emotioneel welzijn ervaren voor de abortus dan vrouwen en mannen bij wie de beslissing onderbouwd is met redenen die conform zijn met de eigen normen en waarden (autonome motivatie). Hypothese 2B: Het effect van soort motivatie op emotioneel welzijn blijft ook bestaan na de uitvoering van de abortus zowel bij vrouwen als mannen. Er wordt hierbij verwacht dat meer gecontroleerde motivatie geassocieerd is met een lager emotioneel welzijn na de abortus na controle voor het emotioneel welzijn voor de uitvoering van de afbreking. Deze hypothese werd opgesteld aangezien er in voorgaand onderzoek (Brenning et al., 2015) al precies dezelfde hypothese werd getoetst maar dan bij een andere onderzoeksgroep (zwangere vrouwen die ervoor kiezen de zwangerschap niet af te breken). Daaruit is gebleken dat vrouwen die autonome motieven hadden om zwanger te worden een beter emotioneel welzijn hadden na de bevalling dan vrouwen die gecontroleerde motieven hadden. Eenzelfde verwachting zou dus kunnen worden gesteld bij vrouwen die kiezen voor een zwangerschapsafbreking. Figuur 2. Schematische voorstelling van hypothesen 2A en 2B. Gecontroleerde motivatie Emotioneel welzijn voor de abortus Emotioneel welzijn na de abortus Autonome motivatie Emotioneel welzijn voor de abortus Emotioneel welzijn na de abortus 22 Verband tussen sense of agency en emotioneel welzijn. Hypothese 3A: Een groter gevoel van invloed in het beslissingsproces (meer sense of agency) hangt samen met een hoger emotioneel welzijn voor de abortus bij zowel vrouwen als mannen. Deze hypothese werd opgesteld aangezien er vanuit vorig onderzoek is gebleken dat zowel vrouwen als mannen het belangrijk vinden om zelf een grote invloed uit te oefenen in het beslissingsproces en zich hier beter bij voelen dan wanneer ze geen invloed hebben in het beslissingsproces (Holmberg & Wahlberg, 1999; Naziri, 2007; Surman, 2001). Daarnaast is er al gevonden dat er een positief verband is tussen sense of agency en emotioneel welzijn (Welzel & Inglehart, 2010). Hypothese 3B: Het effect van sense of agency op het emotioneel welzijn blijft ook bestaan na uitvoering van de abortus zowel bij vrouwen als mannen. Er wordt verwacht dat een groter gevoel van invloed (meer sense of agency) samenhangt met een hoger emotioneel welzijn na de abortus na controle voor het emotioneel welzijn voor de uitvoering van de afbreking. Figuur 3. Schematische voorstelling van hypothesen 3A en 3B Sense of agency Emotioneel welzijn voor de abortus Emotioneel welzijn na de abortus Verband tussen gecontroleerde motivatie en emotioneel welzijn in interactie met sense of agency. Hypothese 4A. Bij de aanwezigheid van een hoge mate van sense of agency, hangt een hoge gecontroleerde motivatie voor de beslissing minder sterk samen met emotioneel welzijn voor de abortus, zowel bij mannen als vrouwen. Deze interactie-hypothese werd opgesteld op grond van het feit dat de sense of agency en het gevoel van autonomie in theorie in tegenstrijd kunnen zijn met elkaar. Iemand kan bijvoorbeeld het gevoel hebben dat de uiteindelijke beslissing tot de abortus een voornamelijk externe motivatie heeft (bv. ‘Mijn partner zou een kind nu niet zien zitten’), maar wel het gevoel hebben dat ze voldoende invloed heeft gehad tijdens het beslissen aangezien rekening werd gehouden met haar normen en waarden (bv. ‘Mijn partner heeft geluisterd naar mijn verlangens om later ooit een kind te hebben’). In hypothese 1A werd gesteld vanuit de ZDT (Deci & Ryan, 2000) dat externe redenen, wat gecontroleerde motivatie is, een negatieve invloed zou hebben op het emotioneel welzijn. Wanneer iemand echter tegelijk het gevoel heeft dat hij of zij een bepaalde 23 invloed heeft gehad in de beslissing, en dus een bepaalde sense of agency, zou dit weleens minder slecht kunnen zijn dan wat vanuit de ZDT zou worden verwacht. Hypothese 4B: Het interactie-effect van sense of agency blijft ook bestaan na de uitvoering van de abortus zowel bij vrouwen als mannen. Er wordt hierbij verwacht bij de aanwezigheid van een hoge mate van sense of agency, een hoge gecontroleerde motivatie voor de beslissing minder sterk samen hangt met emotioneel welzijn na de abortus, zowel bij mannen als vrouwen, na controle voor het emotioneel welzijn voor de abortus. Figuur 4. Schematische voorstelling van hypothesen 4A en 4B Gecontroleerde motivatie Emotioneel welzijn voor de abortus Sense of Agency Emotioneel welzijn na de abortus Gecontroleerde motivatie Sense of Agency 24 Methode Huidig onderzoek is een onderdeel van een grotere studie over de dyadisch-relationele aspecten van een abortusbeslissing, bestaande uit vier onderdelen: een eerste pre-vragenlijst, een tweede pre-vragenlijst, dagboekvragenlijstjes en een post-meting. Voor huidig onderzoek werd de goedkeuring van het Ethisch Comité van het UZ verkregen. Procedure Rekrutering. De rekrutering vond gedurende zes maanden plaats in de vijf Vlaamse abortuscentra die allen deel uitmaken van de overkoepelende vereniging LUNA. Concreet ging het over volgende Vlaamse abortuscentra: dr.Willy Peerscentrum (Antwerpen), Sjerp-Dilemma (Brussel), Kollektief anticonceptie (Gent), Bourgogne centrum (Hasselt) en Centrum Voor Verantwoord Ouderschap (Oostende). Op het moment dat de vrouwen (al dan niet samen met de partner) voor de eerste keer kwamen naar het abortuscentrum voor het psychosociaal gesprek en medisch vooronderzoek, kregen ze uitleg van de onthaalmedewerker omtrent de mogelijkheid om deel te nemen aan deze studie, alsook een informatiebrief waarin alle onderdelen van de studie nog eens werden verduidelijkt. Indien de betrokken partner niet aanwezig was op dit eerste bezoek aan het abortuscentrum, werd een informatiebrief mee gegeven aan de vrouw zodat de partner via deze weg ook op de hoogte gebracht kon worden van de studie. Deelname was echter onafhankelijk van de betrokken partner bij de zwangerschap, wat betekent dat een vrouw of man ook kon deelnemen zonder dat de partner deelnam. Op deze manier werd het bereik van de studie vergroot en kon iemand ook deelnemen indien de betrokken partner niet wenste deel te nemen aan de studie of niet op de hoogte was van de zwangerschap. De initieële steekproef gebaseerd op pre-meting 1 bestond uit 547 participanten (443 vrouwen en 124 mannen). In tabel 2 staat een overzicht van enkele beschrijvende kenmerken van de steekproef. De inclusiecriteria die werden gehanteerd voor deelname aan de studie waren voor zowel de vrouwen als de betrokken partners: meerderjarig zijn, voldoende Nederlands spreken en de wens om een ongewenste zwangerschap van minder dan 12 weken te laten afbreken. De betrokken partners moesten uiteraard ook op de hoogte zijn van de zwangerschap om te kunnen deelnemen. Indien men wenste deel te nemen, werd een informed consent overhandigd. Deze moest worden ingevuld om te verzekeren dat de deelname aan de studie een vrijwillige keuze was. In deze informed consent stond ook dat de participanten het recht hadden om hun deelname op elk gewenst 25 moment stop te zetten zonder verplichting om hiervoor een reden op te geven en dat deze beslissing geen invloed zou hebben op de verdere relatie met de onderzoeker of medewerkers van het abortuscentrum. Ook werd aan de participanten anonimiteit gegarandeerd wat betreft hun gegevens door unieke codes toe te kennen per participant in plaats van namen en door te verzekeren dat enkel onderzoekers van deze studie inzage zouden hebben in de gegevens. Indien men niet wenste deel te nemen, werd gevraagd om een antwoordkaart in te vullen. De antwoordkaart bevatte twee opties die konden aangekruist worden: ‘Neen, ik wil niet deelnemen aan de studie en ik wil hiervoor geen reden opgeven noch een aantal standaardgegevens over mij weergeven’ en ‘Neen, ik wil niet deelnemen aan de studie maar ik wil hiervoor wel een reden opgeven en een aantal standaardgegevens over mij weergeven.’. Bij de tweede optie werd gepeild naar de redenen en enkele demografische gegevens (leeftijd, nationaliteit, burgerlijke status en relatie tot de betrokken persoon). De leeftijd, nationaliteit en redenen werden bevraagd aan de hand van een open vraag, terwijl de burgerlijke status en de relatie tot de betrokken persoon werden bevraagd via een meerkeuzevraag. Op deze manier kon zicht verworven worden op de non-respons en kon worden nagegaan of er een significant verschil was tussen de deelnemende en nietdeelnemende mannen en vrouwen om op deze manier de passende conclusies te kunnen trekken. Ook deze antwoordkaarten konden na het invullen ervan gedeponeerd worden in een gesloten envelop in een brievenbus aan het onthaal. De informatiebrief kon dan worden teruggegeven aan de onthaalmedewerker. 26 Tabel 2 Verdeling van de steekproef naargelang centrum, leeftijd en nationaliteit en burgerlijke status zowel bij mannen (N=121) als vrouwen (N=426) Aantal participanten (%) ________________________________________________________________________________ Centrum 1. Antwerpen ♀ ♂ 21,6 % 21.0 % 2. Brussel 2,9 % 2.5 % 3. Gent 27,2 % 31.1 % 4. Hasselt 30,3 % 31.9 % 9,3 % 13.4 % 5. Oostende Leeftijd ♀ ♂ 1. 17 – 25 jaar 27,5 % 17,5 % 2. 25 – 35 jaar 51, 1 % 43,9 % 3. > 35 jaar 21,4 % 38,6 % Nationaliteit 1. Belgisch 2. Niet-Belgisch Burgerlijke status ♀ ♂ 93,3 % 97,5 % 6,7 % 2,5 % ♀ ♂ 1. Ongehuwd 54,1 % 47,1 % 2. Samenwonend 21,4 % 21,0 % 3. Gehuwd 18,4 % 22,7 % 6,0 % 9,2 % 4. Gescheiden Relatie tot betrokken partner ♀ ♂ 1. Huidige partner 84,2 % 96.2 % 2. Ander soort relatie 14,2 % 1.9 % 1,6 % 1.9 % 3. Geen idee of onzekerheid over betrokkene 27 Eerste pre-vragenlijst. Vrouwen en mannen die instemden om deel te nemen konden tijdens het wachten op het gesprek met de psychosociaal medewerker een vragenlijst invullen op papier die peilde naar hun redenen voor de zwangerschapsafbreking. De ingevulde vragenlijsten konden worden gedeponeerd in een gesloten envelop in een brievenbus aan het onthaal. De betrokken partners die niet aanwezig waren op dit eerste gesprek maar wel wensten deel te nemen, konden deze eerste vragenlijst online invullen, alsook de informed consent. Hierna volgde dan het gesprek met de psychosociaal medewerker die de nodige informatie gaf omtrent het verdere verloop van de studie. Aan de participanten werd ook een persoonlijke studiecode toegekend en een dossiernummer. Deze gegevens werden in een Excel-file ingeput en verzonden naar de onderzoekers, zodat ze op de hoogte waren van wie wenste deel te nemen aan de studie. Daarna stuurde de psychosociaal medewerker een e-mail naar de deelnemer waarin alle weblinks stonden om de daaropvolgende vragenlijsten online te kunnen invullen. Ook werd in deze e-mail een herinnering gestuurd opdat de participanten de tweede pre-vragenlijst niet zouden vergeten in te vullen. Tweede pre-vragenlijst. Vervolgens diende een tweede pre-vragenlijst thuis online ingevuld te worden via Limesurvey dezelfde avond nog of ten laatste de avond erna. Via deze vragenlijst werd gepeild naar het emotioneel welzijn bij zowel de mannen als de vrouwen en de mate van sense of agency. Daarnaast kon in dit tweede onderdeel een keuze worden gemaakt tussen deelname aan de volledige versie of light-versie van de studie. Afhankelijk van de gekozen versie werd al dan niet een onkostenvergoeding voorzien, gezien de emotionele beladenheid van de studie. Bij keuze voor de volledige versie was er de mogelijkheid om te kiezen uit drie cadeaubonnen ter waarde van 25 euro. Deze mogelijkheden waren: twee cinematickets met daarbij een drank- of eetvoucher, een Bongo belevenisbon of een boekenbon van de Standaard Boekhandel. In deze tweede online vragenlijst kon de gewenste optie aangeduid worden. Bij keuze voor de light-versie was er geen onkostenvergoeding voorzien, maar kregen participanten wel een bedankings- en motiveringskaartje met een zoetigheidje van de onthaalmedewerker op de dag dat ze opnieuw naar het centrum kwamen voor de geplande zwangerschapsafbreking. Hierop stond ook nog wat meer informatie omtrent het verder verloop van de studie en wat de mogelijkheden waren bij eventuele problemen of vragen. Post-vragenlijst. Exact 14 dagen na de zwangerschapsonderbreking werd een sms’je gestuurd naar de deelnemers met de vraag of ze het nog zagen zitten om een laatste evaluatievragenlijstje in te vullen. Deze vragenlijst kon opnieuw via Limesurvey worden ingevuld 28 door eerst in te loggen met de persoonlijke code. Deze vragenlijst peilde naar het emotioneel functioneren, hoe de participant zich voelde op dat moment. Materiaal Er werd gebruik gemaakt van gevalideerde vragenlijsten, in alle onderdelen van het onderzoek, aangepast aan de abortuscontext. Soort motivatie. Dit werd zowel bij de mannen als de vrouwen gemeten aan de hand van een aangepaste versie van de vragenlijst ‘motieven voor ouderschap’ (Katrijn Brennings; niet gevalideerd), gebaseerd op de Self Regulation Questionnaire (Ryan & Conell, 1998). De vragenlijst bestond uit 16 mogelijke redenen bij de keuze voor een zwangerschapsafbreking. De proefpersonen dienden bij elke uitspraak aan te duiden in welke mate ze bij hen van toepassing waren op een 5puntenschaal (gaande van 1=helemaal niet akkoord tot 5=helemaal akkoord). Deze 16 redenen konden volgens de ZDT herleid worden tot 4 subschalen: ‘externe regulatie’, ‘geïntrojecteerde regulatie’, ‘geïntegreerde regulatie’ en ‘amotivatie’. De subschaal ‘intrinsieke motivatie’ was in huidig onderzoek niet bruikbaar aangezien niemand kiest voor een abortus omdat hij of zij dit leuk vindt. In huidig onderzoek werden voor de subschalen ‘externe regulatie’ en ‘geïntegreerde regulatie’ goede Cronbach’s alpha coëfficiënten gevonden zowel voor vrouwen als mannen (vrouwen: α1= .77 en α2= .81 en mannen: α1= .73 en α2= .88 respectievelijk). Dit betekent dat beide schalen items bevatten die goed correleren met elkaar en dat de schalen dus betrouwbaar waren. De Cronbach’s alpha coëfficiënten voor de subschaal ‘geïntrojecteerde regulatie’ waren echter lager voor zowel vrouwen als mannen (α= .71 en α= .68 respectievelijk). Dit betekent dat deze subschaal niet als betrouwbaar konden worden beschouwd en bijgevolg niet in het onderzoek werd gebruikt. Daarnaast zegt deze schaal theoretisch ook minder. Er werd bijgevolg enkel gebruik gemaakt van de twee subschalen ‘geïntegreerde regulatie’ en ‘externe regulatie’. De mate van autonome motivatie werd gemeten via de subschaal ‘geïntegreerde regulatie’, terwijl de mate van gecontroleerde motivatie werd gemeten via de subschaal ‘externe regulatie’. De beide subschalen die werden gebruikt (‘externe regulatie’ en ‘geïntegreerde regulatie’) hadden elk vier items, telkens met een scoremogelijkheid van 1 tot 5. De theoretische maximumscore voor beide subschalen was dus 20. De theoretische minimumscore voor beide subschalen was 4. Enkele voorbeelditems van de subschaal ‘externe regulatie’ waren ‘Ik zou mijn 29 omgeving (partner, ouders, vrienden…) tevreden stellen met het laten afbreken van deze zwangerschap.’ en ‘Er wordt van mij verwacht dat ik deze zwangerschap laat afbreken in deze fase van mijn leven.’. Enkele voorbeelditems bij de subschaal ‘geïntegreerde regulatie’ waren ‘Deze zwangerschap laten afbreken is een manier om belangrijke andere doelen in mijn leven (bv. reizen, een huis verbouwen, afstuderen…) te kunnen bereiken of voortzetten.’ en ‘Deze zwangerschap laten afbreken lijkt me de enige manier om me als persoon volledig te kunnen ontwikkelen.’. Er was echter nog een andere manier waarop de soort motivatie werd gemeten. Vanuit voorgaand onderzoek werd gevonden dat aangrenzende soorten motieven op het continuüm (bv. ‘geïntrojecteerde regulatie’ en ‘externe regulatie’ hoger gecorreleerd zijn dan motieven die verder van elkaar gelegen zijn (bv. ‘intrinsieke motivatie’ en ‘externe regulatie’) (Assor, Vansteenkiste & Kaplan, 2009). Hierdoor kon een samengestelde score worden ontworpen voor de kwaliteit van motivatie, nl. de relatieve autonomie index (RAI; Ryan & Connell, 1989). Deze index wordt berekend door de volgende formule: (intrinsieke motivatie x 3) + (geïntegreerde regulatie x 2) + (geïdentificeerde motivatie x 1) – (geïntrojecteerde regulatie x 1) – (externe regulatie x 2). Aangezien in huidig onderzoek echter enkel gebruik werd gemaakt van de subschalen ‘externe regulatie’ en ‘geïntegreerde regulatie’ werd de volgende formule gebruikt: (geïntegreerde regulatie) – (externe regulatie). De relatieve autonomie index kan worden beschouwd als een indicator van de totale kwaliteit van iemands motivatie (Brenning, Soenens & Vansteenkiste, 2015). De theoretische minimumscore voor RAI was in dit onderzoek -16 en werd berekend door de theoretische maximumscore op ‘externe regulatie’ af te trekken van de theoretische minimumscore op ‘geïntegreerde regulatie’ (4-20). De theoretische maximumscore voor RAI was 16 en werd berekend door de theoretische minimumscore op ‘externe regulatie’ af te trekken van de theoretische maximumscore op ‘geïntegreerde regulatie’ (20-4). Indien de relatieve autonomie index een negatieve score was, betekende dit dat de man of vrouw een eerder gecontroleerde motivatie had. Indien de ‘relatieve autonomie index’ een positieve score was, betekende dit dat de man of vrouw een eerder autonome motivatie had. Hoe groter de absolute waarde van dit cijfer, hoe meer autonoom of gecontroleerd de motivatie was, naargelang het teken. De soort motivatie kon dus enerzijds gemeten worden via deze relatieve autonomie index en anderzijds via de subschalen ‘externe regulatie’ en ‘geïntegreerde regulatie’. Emotionele distress voor en na de abortus. Dit werd bij zowel de mannen als de vrouwen gemeten via een ingekorte versie van de Profile of Mood States (POMS; P.M., McNair, M. Lorr & L.F. Droppleman, 1981). De oorspronkelijke vragenlijst bestaat uit 65 items op een 5-puntenschaal 30 (gaande van 1=helemaal niet van toepassing naar 5=heel erg van toepassing) die peilen naar de psychologische gemoedstoestand van de afgelopen week. De 65 items bestaan uit 65 bijvoeglijke naamwoorden. De 65 items kunnen herleid worden tot 6 stemmingsgebieden: ‘kwaadheid’ (‘angerhostility’), ‘verwardheid’ (‘confusion-bewilderment’), ‘depressie’ (‘depression-dejection’), ‘vermoeidheid’ (‘fatigue-inertia’), ‘spanning’ (‘tension-anxiety’) en ‘kracht’ (‘vigor-activity’). Stemmingsverstoring (‘total mood disturbance’) is de totale somscore van deze 6 stemmingsgebieden. Gezien het groot aantal items bestaan er echter verschillende ingekorte versies (Profile of Mood States-short versions) van de oorspronkelijke 65-item vragenlijst. In deze ingekorte versies wordt enkel gebruik gemaakt van de items van de 6 subschalen die een goede item-totaalcorrelatie vertonen en de score op de bijhorende stemmingsgebied het best kunnen voorspellen (P.M., McNair, M. Lorr & L.F. Droppleman, 1981). Éen van deze ingekorte versies is de Nederlandse 32-item versie van Van der Ark et al. (1995). In huidig onderzoek werden 16 items gebruikt van deze ingekorte Nederlandstalige 32-item versie van Van der Ark, Marburger, Mellenbergh, Vorst & Wald (2003). In deze versie werd gebruik gemaakt van slechts 5 stemmingsgebieden van de oorspronkelijke 6: ‘depressie’ (4 items), ‘kwaadheid’ (3 items), ‘vermoeidheid’ (3 items), ‘kracht’ (3 items) en ‘spanning’ (3 items). Bij de subschaal ‘depressie’ behoorden items zoals ‘neerslachtig’ en ‘ontmoedigd’, bij de subschaal ‘kwaadheid’ items zoals ‘wrokkig’ en ‘geërgerd’, bij de subschaal ‘vermoeidheid’ items zoals ‘vermoeid’ en ‘uitgeput’, bij de subschaal ‘kracht’ items zoals ‘levenslustig’ en ‘vol energie’ en bij de subschaal ‘gespannen’ items zoals ‘bezorgd’ en ‘angstig’. Per item kon iemand een score van minimum 0 (‘helemaal niet’) en maximum 4 (‘heel erg’) behalen. De theoretische minimumscore van alle subschalen was bijgevolg 0. De theoretische maximumscores waren 12 (subschalen ‘kwaadheid’, ‘vermoeidheid’, ‘spanning’ en ‘kracht’) en 16 (subschaal ‘depressie’). De totaalscore (‘total mood disturbance’) werd berekend door de gemiddelde score op de schaal ‘kracht’ af te trekken van de somscore van de gemiddelde scores op de schalen ‘depressie’, ‘spanning’, ‘kwaadheid’ en ‘vermoeidheid’. De theoretische minimumscore was -4 en de theoretische maximumscore was 16. Hoe hoger iemand scoorde, hoe meer emotionele distress en omgekeerd. Vanuit onderzoek bij psychologiestudenten aan de Universiteit van Amsterdam blijkt dat deze verkorte Nederlandstalige versie van de POMS een betrouwbare meting is van de 5 stemmingsgebieden uit de originele POMS-versie (van Rossum, 2008). Cronbach’s alpha varieerde van 0.81 tot 0.90 voor de verschillende schalen (Van der Ark et al., 1995). In huidig onderzoek werden voor vrouwen in zowel de pre- (α1) als postmeting (α2) hoge Cronbach’s alpha coëfficiënten gevonden (α1=.83 en α2= .84 voor ‘depressie’, α1= .78 en α2= .83 voor ‘spanning’, 31 α1= .82 en α2 = .86 voor ‘kwaadheid’, α1= .90 en α2= .94 voor ‘vermoeidheid’ en α1= .65 en α2=.86 voor ‘kracht’). Ook voor mannen werden zowel in de pre- (α1) als postmeting (α2) hoge Cronbach’s alpha coëfficiënten gevonden (α1= .83 en α2= .87 voor ‘depressie’, α1= .79 en α2= .62 voor ‘spanning’, α1= .71en α2= .92 voor ‘kwaadheid’, α1= .89 en α2= .91 voor ‘vermoeidheid’ en α1= .73 en α2= .80 voor ‘kracht’). Dit betekent dat er een hoge interne consistentie was en de schalen in het onderzoek dus betrouwbaar waren. Sense of agency. Dit werd gemeten via 1 vraag gebaseerd op de Self-Assessment Manikin (SAM; Bradley & Lang, 1985). SAM is gebaseerd op het PAD-model dat aantoont dat alle emoties onderverdeeld kunnen worden op een driedimensionaal continuüm: valentie, arousal en dominantie In de SAM worden deze drie dimensies weergegeven via afbeeldingen van mannetjes op een 9puntenschaal (Morris, 1995). In huidig onderzoek werd enkel gebruik gemaakt van de afbeeldingen die behoren bij de dimensie dominantie. Participanten moesten aanduiden in welke mate ze het gevoel gehad hebben zelf invloed te kunnen uitoefenen tijdens het beslissen over de zwangerschap. Bij de vraag stond de instructie ‘Met invloed bedoelen we: de mate waarin je het gevoel had de uitkomst van deze zwangerschap te kunnen beïnvloeden’. In figuur 5 staat een voorbeeld van deze visuele weergave. De mogelijke antwoorden varieerden van 1 (‘heel weinig invloed’) tot 9 (‘veel invloed’). Hoe meer iemand het gevoel had dat hij of zij invloed had uitgeoefend in het beslissingsproces, hoe hoger hij of zij scoorde op deze schaal. De theoretische minimumscore was 1 en de theoretische maximumscore 9. Figuur 5. Visuele weergave van de vraag uit het onderzoek die via een 9-puntenschaal peilde naar de mate van sense of agency . Statistische analyses Aangezien de steekproef bestond uit koppels, werden er gepaarde data verkregen. Om de data van beide partners aan elkaar te linken werd gekeken naar de persoonlijke studiecodes die 32 werden toegewezen aan de participanten. De code van de man en de vrouw die bij elkaar hoorden, was gedeeltelijk gelijk waardoor de data van beide partners aan elkaar gelinkt konden worden. In elke code stond ook telkens ‘V’ (vrouw) of ‘M’ (man) waardoor het zo duidelijk was welke data er bij de vrouwelijke en mannelijke participanten behoorden. Per deelnemer waren er twee premetingen en één post-meting (14 dagen na de behandeling). Om verschillen tussen tussen partners te analyseren werd gebruik gemaakt van gepaarde t-tests voor afhankelijke steekproeven. Om na te gaan of de uitval op verschillende metingen al dan niet selectief was werden er t-toetsen voor onafhankelijke steekproeven en chi-kwadraat toetsen uitgevoerd. De hypothesen hadden allen betrekking op het verband tussen twee variabelen, meer bepaald de mate waarin de onafhankelijke variabele fungeerde als predictor voor de afhankelijke variabele. Ze werden getoetst via enkelvoudige en meervoudige lineaire regressie analyses. 33 Resultaten Participatie Response rate. In de huidige studie werd niet exact bijgehouden hoeveel participanten zich gedurende de 6 maanden van het onderzoek hebben aangemeld in de 5 abortuscentra. Er kon hier echter wel een schatting van worden gemaakt, aangezien de personen die niet wensten deel te nemen aan de studie een antwoordkaart konden invullen. De schatting van de non-response is 926 personen (718 vrouwen en 208 mannen) aangezien dit het aantal personen was dat een dergelijke antwoordkaart had ingevuld. Er namen uiteindelijk 567 participanten (443 vrouwen en 124 mannen) deel aan pre-meting 1. De geschatte response rate voor vrouwen was bijgevolg 62 % en voor mannen 60 %. Dit was echter een benadering aangezien niet alle personen die niet wensten deel te nemen het zagen zitten om een antwoordkaart in te vullen en er daarnaast antwoordkaartjes verloren zijn. De response rate lag dus in werkelijkheid waarschijnlijk ietsje lager. De voornaamste redenen om niet deel te nemen hadden betrekking op tijdsgebrek (bv. ‘Neemt te veel tijd in beslag’) en emotionele belasting (bv. ‘Het is zo al moeilijk en lastig genoeg‘). Om na te gaan of de non-respons al dan niet selectief was, werden enkele toetsen uitgevoerd. Met behulp van een t-toets voor onafhankelijke steekproeven werd er geen significant verschil gevonden in leeftijd tussen responders en non-responders, t(815)= -1.306, p= .192. Ook op vlak van nationaliteit is er met behulp van een chi-kwadraat toets geen significant verschil gevonden tussen responders en non-responders, χ²(1)= .020, p= .888. Ten slotte werd er ook op vlak van burgerlijke status geen significant verschil gevonden tussen responders en non-responders, χ²(4)= 8.166, p= .086. Dit betekent dat de non-respons niet selectief was in termen van leeftijd, nationaliteit of burgerlijke status. Dit diende echter met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden aangezien er bij de non-responders enkel info beschikbaar was van de personen die de optie kozen om verdere uitleg te geven. Indien er een significant verschil zou zijn in termen van leeftijd, nationaliteit en burgerlijke status tussen de non-responders die geen verdere info wensten te geven en de nonresponders die wel verdere info wensten te geven, kan het zijn dat er wel significante verschillen waren tussen responders en niet-responders. Dit kon echter niet worden nagegaan, aangezien er van de non-responders die geen info wensten te geven geen info beschikbaar was. Uitval. In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van het aantal mannelijke en vrouwelijke participanten die deelgenomen hebben aan de verschillende onderdelen van de studie: pre-meting 1 34 (soort motivatie en emotioneel welzijn), pre-meting 2 (de mate van sense of agency) en de postmeting (emotioneel welzijn). Bij zowel de vrouwen als de mannen is er een grote drop-out merkbaar. Het was dus belangrijk om na te gaan of deze uitval al dan niet selectief was op vlak van demografische kenmerken (leeftijd, nationaliteit, burgerlijke status, relatie tot betrokken persoon). Tabel 2 Aantal participanten in de verschillende onderdelen van het onderzoek. _______________________________________________________________________________ Aantal participanten (N) ♀ ♂ Pre-meting 1 443 124 (RAI) 426 121 (TMD) 431 123 Pre-meting 2 182 53 104 26 (sense of agency) Post-meting (TMD) Eerst werd er nagegaan of de participanten die enkel deelnamen aan pre-meting 1 selectief verschilden van de participanten die pre-meting 2 invulden. Met behulp van een t-toets voor onafhankelijke groepen werden er geen significante verschillen gevonden in termen van leeftijd, t(537)= -1.816, p= .070. Aan de hand van een chi-kwadraat toets werd nagegaan of er significante verschillen waren in termen van nationaliteit, burgerlijke status en relatie tot de betrokken persoon. Er werden geen significante verschillen gevonden in termen van nationaliteit (χ²(1)= .011, p= .917), burgerlijke status (χ²(4)= 7.491, p= .112) en relatie tot de betrokken persoon (χ²(2)= .292, p= 864). Dit betekent dat er geen selectieve uitval was in pre-meting 2. Ten tweede werd er nagegaan of de participanten die uitvielen na pre-meting 2 selectief verschilden van de participanten die de post-meting invulden. De resultaten worden weergegeven in tabel 3. Met behulp van een t-toets voor onafhankelijke steekproeven werd er een significant verschil gevonden in leeftijd, t(200)= -2.634, p= .009. Participanten die deelnamen aan de post35 meting waren gemiddeld significant ouder dan de participanten die na pre-meting 2 uitvielen. Daarnaast werden er met behulp van een chi-kwadraat toets significante verschillen gevonden in termen van nationaliteit, χ²(1)= 5.486, p= .019. Er waren significant minder participanten met een niet-Belgische nationaliteit die de post-meting invulden dan pre-meting 2. Ook op vlak van burgerlijke status werden er significante verschillen gevonden, χ²(3)= 18.544, p< .001. Aan de postmeting namen significant meer particpanten deel die samen woonden, gehuwd of gescheiden waren en significant minder participanten die ongehuwd waren. Op vlak van relatie ten opzichte van de betrokkene waren er geen significante verschillen, χ²(2)= .272, p= .873. Dit betekent dat er een selectieve uitval was in de post-meting in termen van leeftijd, nationaliteit, en burgerlijke status. Dit zal moeten in acht worden genomen bij de interpretatie van de resultaten. Tabel 3 Verschillen in percentages (%), gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD), tussen participanten die uitvielen na pre-meting 2 en participanten die deelnamen aan de post-meting Uitval na pre-meting 2 (N=108) Post-meting (N=129) _________________________________________ Categorische variabelen % % _________________________________________ 1. Nationaliteit Belgisch 90.6 % 98.1 % 9.4 % 1.9 % Ongehuwd 66.7 % 37.4 % Samenwonend 14.6 % 20.6 % Gehuwd 15.6 % 32.7 % 3.1 % 9.4 % Huidige partner 86.0 % 86.7 % Ander soort relatie 13.1 % 11.7 % 0.9 % 1.6 % Niet-Belgisch 2. Burgerlijke status Gescheiden 3. Relatie ten opzichte van betrokkene Geen zekerheid _________________________________________ Continue variabelen M(SD) M(SD) _________________________________________ 1. Leeftijd 29.78 (6.54) 32.21 (6.54) 36 Descriptieve analyse In onderstaande twee tabellen worden enkele beschrijvende resultaten weergegeven betreffende de variabelen uit de hypothesen. In tabel 4 worden de gegevens weergegeven van autonome motivatie (RAI) en sense of agency bij zowel de vrouwen als de mannen. In tabel 5 worden de gegevens weergegeven van de uitkomstvariabelen emotionele distress voor en na de zwangerschapsafbreking bij zowel de vrouwen als de mannen. De gemiddelde relatieve autonomie index was positief bij zowel de vrouwen (M= 5.76, SD= 5.90) als de mannen (M= 5.22, SD= 4.82). Dit betekent dat beide groepen vooral autonome motivaties hadden voor de keuze om de zwangerschap te laten afbreken. Met behulp van een t-test voor afhankelijke steekproeven werd gevonden dat het gemiddelde verschil niet significant was, t(98)=1.390, p=.168. Zowel bij de vrouwen als de mannen was de keuze voor een zwangerschapsafbreking gemiddeld meer geïntegreerd dan extern gereguleerd (M= 13.92, SD = 4.46 versus M= 8.17, SD= 4.17 en M= 12.65, SD= 4.60 versus M= 7.40, SD= 3.64, respectievelijk). Met behulp van een t-test voor afhankelijke steekproeven werd gevonden dat vrouwen significant hoger scoorden op geïntegreerde regulatie, t(99)= 3,144, p= .002. Vrouwen hadden dus significant meer autonome motivaties dan mannen. Op vlak van sense of agency vertoonden zowel de vrouwen als de mannen gemiddelde scores die boven het midden van de schaal lagen (M= 7.10, SD= 2.40 en M= 5.96, SD= 2.02, respectievelijk). Met behulp van een t-toets voor afhankelijke steekproeven werd gevonden dat deze gemiddelden niet significant verschilden, t(38)= 1.264, p= .214. Voor de uitvoering van de behandeling vertoonden zowel de vrouwen als de mannen scores op emotionele distress die lager lagen dan het midden van de schaal (M= 5.01, SD= 3.56 en M= 2.62, SD= 4.82, respectievelijk). Met behulp van een t-toets voor afhankelijke steekproeven werd gevonden dat vrouwen significant meer emotionele distress hadden dan de mannen, t(103)= 7.750, p< 001. Dit betekent dat vrouwen voor de uitvoering van de zwangerschapsafbreking significant meer emotionele distress ervaren en dus een lager emotioneel welzijn hadden dan de betrokken partners. Ook na de behandeling vertoonden de zowel vrouwen als mannen gemiddelde scores die lager lagen dan de het midden van de schaal (M= .50, SD= 3.27 en M= -.66, SD= 2.36, respectievelijk). Met behulp van een t-toets voor afhankelijke steekproeven werd gevonden dat vrouwen significant meer emotionele distress hadden dan de mannen, t(21)= 2.737, p= .012. Net zoals voor de abortus vertonen vrouwen dus na de abortus significant meer emotionele distress en dus een lager emotioneel welzijn dan de betrokken partners. Daarnaast scoorden vrouwen 37 significant hoger op de subschaal ‘depressie’ (t(21)= 3.373, p= .003) en significant lager op de subschaal ‘vigor’ (t(21)= -2.438, p= .024). Dit betekent dat vrouwen significant meer depressieve gevoelens ervaren (zoals neerslachtig en wanhopig) en minder positieve gevoelens (zoals levenslust, energie, opgewerkt) dan mannen na de abortus. Ten slotte werd er met behup van een t-toets voor afhankelijke steekproeven gevonden dat vrouwen significant meer emotionele distress ervaarden voor de abortus dan na de abortus, t(86)= 9.527, p= <.001. Ook mannen ervaarden significant meer emotionele distress voor de abortus dan erna, t(19)= 2.492, p= .022. Tabel 4 Minimum- en maximumscores, gemiddelden, standaarddeviaties, gepaarde T-toets en p-waarde van de determinanten RAI en sense of agency bij zowel vrouwen als mannen Minimum Maximum M SD T p ________________________________________________________________________________________ Variabelen ___________________ ♀ ♂ ♀ ♂ ♀ ♂ ♀ ♂ RAI -14 -12 16 14 5.76 5.22 Subschaal ‘geïntegreerde regulatie’ 4 4 20 20 13.92 12.65 Subschaal ‘externe regulatie’ 4 4 20 18 Sense of agency 1 2 9 9 5.90 4.82 1.390 .168 4.46 4.60 3.144 .002 8.17 7.40 4.17 3.64 1.675 .097 7.10 5.96 2.40 2.02 1.264 .214 38 Tabel 5 Minimum- en maximumscores, gemideelden, standaarddeviaties, gepaarde T-toets en p-waarde van de uitkomstvariabelen Minimum Maximum M SD T p ________________________________________________________________________________________ Variabelen ___________________ ♀ TMD -2.67 ♂ ♀ ♂ ♀ ♂ ♀ ♂ -2.33 15.25 14.67 5.01 2.62 3.56 3.12 7.750 .000 Subschaal ‘depressie’ 0 0 16 16 4.71 3.26 3.61 3.10 1.647 .103 Subschaal ‘kwaadheid’ 0 0 12 9 2.57 1.39 2.77 1.96 1.914 .058 Subschaal ‘vermoeidheid’ 0 0 12 12 5.20 2.53 3.70 2.87 .003 .998 Subschaal ‘spanning’ 0 0 12 12 5.58 4.73 2.98 2.73 -.574 .567 Subschaal ‘kracht’ 0 0 9 10 1.97 3.33 2.09 2.60 -1.000 .319 -4 -3.33 12.50 9.08 .50 -.66 3.27 2.36 2.737 .012 Subschaal ‘depressie’ 0 0 13 7 1.90 .50 2.62 1.48 3.373 .003 Subschaal ‘kwaadheid’ 0 0 9 7 1 .38 2.03 1.39 1.966 .063 Subschaal ‘vermoeidheid’ 0 0 12 9 2.29 1.31 2.90 2.31 1.407 .174 Subschaal ‘spanning’ 0 0 11 8 1.83 1.58 2.26 1.84 1.469 .157 Subschaal ‘kracht’ 0 1 12 10 5.05 5.62 3.17 2.56 -2.438 .024 TMD_post Aangezien er in de hypothesen een bepaalde statistische samenhang wordt verondersteld, werd er eerst en vooral gekeken naar de correlaties tussen de verschillende gemeten variabelen. Deze verbanden worden voor zowel de vrouwen als de mannen gepresenteerd in tabel 6. 39 Tabel 6 Bivariate Pearson correlatie coëfficiënten tussen de variabelen bij de vrouwen en mannen 1 2 3 4 5 6 ________________________________________________________________________________ 1. RAI -.44** -- 2. Externe regulatie -.65 3. Geïntegreerde regulatie 4. Sense of agency 5. TMD 6. TMD_Post ** .70** -- .34 .71** .07 -- .20* -.23** -.27 ** -.25 * .24 ** .26 * ** .03 -.14 -.07 .01 -.06 -.09 .08 .27 .07 .15 .22 .07 .12 -- -.02 -** ** -.25 ** -.27 .38 ** .37 -- Noot: **p< .01, *p< .05. De correlatie coëfficiënten voor vrouwen worden gepresenteerd onder de diagnonaal, terwijl de correlatie coëfficiënten voor mannen gepresenteerd worden boven de diagonaal. Vrouwen. Bij de vrouwen was er een significant positief verband tussen RAI en sense of agency (r= .20, p= .014). Dit betekent dat hoe autonomer de motieven van de vrouwen waren, hoe meer ze het gevoel hadden dat ze invloed hadden uitgeoefend in het belissingsproces. Daarentegen werd er een significant negatief verband gevonden tussen externe regulatie en sense of agency (r= .23, p <.001). Hoe gecontroleerder de motieven van de vrouwen waren, hoe minder ze het gevoel hadden dat ze invloed hadden uitgeoefend in het beslissingsproces. Daarnaast werd er een significant negatief verband gevonden tussen sense of agency en zowel TMD (r= -.25, p= .001) als TMD_Post (r= -.27, p= .007). Hoe meer vrouwen het gevoel hadden dat ze invloed hadden uitgeoefend in het beslissingsproces, hoe minder emotionele distress ze ervaarden voor en na de zwangerschapsafbreking en hoe hoger hun emotioneel welzijn dus was. Verder vertoonde RAI een significant negatieve correlatie met zowel TMD (r= -.27, p<.001) als TMD_Post (r= -.25, p= .023). Hoe autonomer de motieven van de vrouwen waren, hoe minder emotionele distress ze ervaarden zowel voor als na de zwangerschapsafbreking. Ook de subschalen van RAI bevestigden dit. Externe regulatie vertoonde een significant positief verband met TMD (r= .24, p< .001) en met TMD_Post (r= .26, p= .014). Hoe gecontroleerde de motieven van de vrouwen waren, hoe meer emotionele distress ze ervaarden zowel voor als na de zwangerschapsafbreking. Geïntegreerde regulatie vertoonde een significant negatief verband met TMD (r= -.14, p= .003). Hoe autonomer de motieven van de vrouwen waren, hoe minder emotionele distress ze ervaarden voor de abortus. 40 Ten slotte werd er ook een significant postief verband gevonden tussen TMD en TMD_Post (r= .38, p< .001). Hoe meer emotionele distress vrouwen hadden voor de abortus, hoe meer emotionele distress ze ook ervaarden na de abortus. Mannen. Bij mannen was het opvallend dat er een significant positief verband (r= .34, p <.01) werd gevonden tussen externe regulatie en geïntegreerde regulatie. Daarnaast werd er een significant positief verband gevonden tussen externe regulatie en TMD (r= .27, p= .003). Hoe gecontroleerder de motieven van mannen waren, hoe meer emotionele distress ze ervaarden voor de zwangerschapsafbreking en hoe lager hun emotioneel welzijn dus was. Toetsen van de hypothesen Verband tussen autonomie en sense of agency. Hypothese 1: Een groter gevoel van autonomie hangst samen met een groter gevoel van invloed in het beslissingsproces (meer sense of agency) bij zowel vrouwen als mannen. Om deze hypothese te toetsen werd er gebruik gemaakt van een enkelvoudige lineaire regressie met relatieve autonomie index (RAI) als predictor en sense of agency als uitkomstvariabele. De resultaten van de zowel de vrouwen als de mannen worden gepresenteerd in tabel 12. Vrouwen. Het regressiemodel was significant, F(1,150)= 6.118, p= .014. Dit betekent dat sense of agency bij vrouwen voorspeld kon worden op basis van de relatieve autonomie index. Er werd een significant positief verband gevonden tussen de twee variabelen (β= .20, p= .014). Dit betekent dat de regressierechte een positieve trend had. Meer autonome motivatie hangde samen met meer sense of agency. Hoe autonomer de motieven van de vrouwen waren, hoe meer ze het gevoel hadden dat ze invloed hadden uitgeoefend in het beslissingsproces. Mannen. Het regressiemodel was niet-significant, F(1,42)= .004, p= .947. Sense of agency bij de mannen kon dus niet voorspeld worden aan de hand van hun relatieve autonomie index. 41 Tabel 12 Resultaten van de lineaire regressie analyse met autonome motivatie (RAI) als predictor en sense of agency als uitkomstvariabel als uitkomstvariabele zowel bij vrouwen (N=152) als mannen (N=44) Sense of agency ____________________________________________________ ♀ ♂ ____________________________________________________ Variabele B SE(B) β B SE(B) β _______________________________________________________________________________ RAI .09 R² .039 F 6.118 .04 .20* .01 .07 .01 .00 * .004 Noot: *p≤ .05, **p≤ .01, *** p≤ .001 Verband tussen de soort motivatie en het emotioneel welzijn. Hypothese 2A: Meer gecontroleerde motivatie hangt samen met een lager emotioneel welzijn voor de abortus, zowel bij vrouwen zelf als bij de betrokken partners. Autonome motivatie daarentegen hangt samen met een hoger emotioneel welzijn voor de abortus bij zowel de vrouwen als de mannen. Deze hypothese werd getoetst aan de hand van twee regressiemodellen aangezien er voor de soort motivatie verschillende maten waren in het onderzoek (relatieve autonomie index (RAI) versus geïntegreerde regulatie en externe regulatie). Bij regressiemodel 1 werd een enkelvoudige lineaire regressie uitgevoerd met relatieve autonomie index (RAI) als predictor en het emotionele distress voor de abortus (TMD) als uitkomstvariabele. Bij regressiemodel 2 werd een meervoudige lineaire regressie uitgevoerd met externe regulatie en geïntegreerde regulatie als predictoren en emotionele distress voor de abortus (TMD) als uitkomstvariabele. In tabel 7 en 8 worden de belangrijkste gegevens gepresenteerd bij deze regressiemodellen van vrouwen en mannen respectievelijk. Vrouwen. Regressiemodel 1 was significant, F(1,415)= 33.801, p<.001. Emotionele distress kon dus voorspeld worden op basis van de relatieve autonomie index. Het verband was significant negatief (β= -.274, p< .001), wat betekent dat de regressierechte een dalende trend had. Hoe autonomer de motivatie van de vrouwen was, hoe minder emotionele distress ze ervaarden en dus hoe hoger hun emotioneel welzijn was voor de abortus. 7.5 % van de variantie in emotionele 42 distress kon voorspeld worden op basis van de relatieve autonomie index (R² = .075). Regressiemodel 2 was ook significant, F(2,414)= 18.133, p<.001. Dit betekent dat de emotionele distress bij vrouwen voorspeld kon worden op basis van externe en geïntegreerde regulatie. Het verband tussen externe regulatie en emotionele distress was significant positief (β= .247, p< .001), terwijl het verband tussen geïntegreerde regulatie en emotionele distress significant negatief was (β= -.161, p= 001). Hoe gecontroleerder de motieven van de vrouwen waren, hoe meer emotionele distress ze ervaarden en dus hoe lager hun emotioneel welzijn was voor de abortus. Hoe autonomer de motieven van de vrouwen waren, hoe minder emotionele distres ze ervaarden en dus hoe hoger hun emotioneel welzijn was voor de abortus. 8,1% van de variantie in emotioneel welzijn kon worden verklaard op basis van externe en geïntegreerde regulatie (R²= .081). Tabel 7 Predictoren van emotionele distress voor de abortus (TMD) bij de vrouwen (N=417) Emotionele distress (TMD) ____________________________________________________ Model 1 Model 2 ____________________________________________________ Variabele B SE(B) β B SE(B) β _______________________________________________________________________________ Relatieve autonomie index (RAI) -.168 .029 -.274*** Externe regulatie .212 .041 .247*** Geïntegreerde regulatie -.130 .038 -.161*** R² .075 .081 F 33.801*** 18.133*** Noot: *p≤ .05, **p≤ .01, *** p≤ .001 Mannen. Regressiemodel 1 was niet-significant, F(1,118)= .368, p= .545. Dit betekent dat emotionele distress voor de abortus niet kon worden voorspeld op basis van de relatieve autonomie index bij mannen. Regressiemodel 2 was wel significant, F(2,117)= 4.961, p= .009. Er werd een significant positief verband gevonden tussen externe regulatie en emotionele distress (β= .246, p= .010) en een niet-significant negatief verband tussen geïntegreerde regulatie en emotionele distress (β= .073, p= .439) Dit betekent dat emotionele distress enkel kon voorspeld worden op basis van externe 43 regulatie. Hoe gecontroleerder de motieven van de mannen waren, hoe meer emotionele distress ze ervaarden en dus hoe lager hun emotioneel welzijn was voor de abortus. Tabel 8 Predictoren van emotionele distress voor de abortus (TMD) bij de mannen (N=120) Emotionele distress (TMD) ____________________________________________________ Model 1 Model 2 ____________________________________________________ Variabele B SE(B) β B SE(B) β _______________________________________________________________________________ Relatieve autonomie index (RAI) -.036 .060 -.056 Externe regulatie .213 .081 .246** Geïntegreerde regulatie .050 .064 .073 R² .003 .078 F .368 4.961** Noot: *p≤ .05, **p≤ .01, *** p≤ .001 Hypothese 2B: Het effect van soort motivatie op emotioneel welzijn blijft ook bestaan na de uitvoering van de abortus zowel bij vrouwen als mannen. De hypothese werd getoetst aan de hand van een enkelvoudige lineaire regressie met relatieve autonomie index (RAI) als predictor en emotionele distress na de abortus (TMD_Post) als uitkomstvariabele. Er werd hierbij gecontroleerd voor emotionele distress voor de abortus (TMD) aangezien dit een confounding variabele was. De resultaten voor zowel vrouwen als mannen worden gepresenteerd in tabel 9. Vrouwen. In stap één werd de controlevariabele emotionele distress voor de abortus opgenomen. Daaruit kan worden afgeleid dat 16 % van de variantie in emotionele distress na de abortus kan worden verklaard door deze controlevariabele, F(1,81)= 15.426, p< .001. Er was een significant positief verband tussen emotionele distress voor de abortus (TMD) en emotionele distress na de abortus (TMD_Post) (β= 1.55, p< .001). Hoe meer emotionele distress vrouwen ervaren voor de abortus, hoe meer emotionele distress ze ook ervaren na de abortus. In stap twee werd de variabele relatieve autonomie index (RAI) toegevoegd. Bovenop de controlevariabele zorgt het toevoegen van RAI voor een significante stijging van 4 % in de 44 verklaarde variantie in emotionele distress na de abortus, F(2,80)= 9.782, p< .001. Het effect van RAI op emotionele distress na de abortus was echter niet significant (β= -.75, p= .060). Meer autonome motivatie bij vrouwen hangde dus niet samen met minder emotionele distress na de abortus, wanneer er werd gecontroleerd voor emotionele distress voor de abortus. Mannen. In stap één werd de controlevariabele emotionele distress voor de abortus opgenomen (TMD). Hieruit blijkt dat emotionele distress voor de abortus geen verklaring geeft voor de variantie in emotionele distress na de abortus, F(1,18)= .005, p= .946. Dit betekent dat bij mannen de emotionele distress voor de abortus niet samenhangde met emotionele distress na de abortus. In stap twee werd de variabele RAI toegevoegd. Ook de RAI geeft geen verklaring voor de variantie in emotionele distress na de abortus, F(2,17)= .066, p= .937. Dit betekent dat de emotionele distress na de abortus niet kon worden voorspeld op basis van de relatieve autonomie index of de motivatie. Tabel 9 Resultaten van de lineaire regressie analyse met RAI als predictor en emotionele distress na de abortus (TMD_Post) als uitkomstvariabele bij vrouwen (N=83) en mannen (N=20) TMD_Post ___________________________________________________ ♀ ♂ _______________ Stappen en variabelen 1 2 1.55*** 1. TMD 2. RAI 1.39*** ______________ 1 2 -.02 -.01 -.75 -.06 ΔR² .16 *** .04 .00 .01 Adjusted R² .15*** .18 -.06 -.11 Noot: *p≤ .05, **p≤ .01, *** p≤ .001. De ongestandaardiseerde regressie coëfficiënten worden gerapporteerd voor de respectievelijke stappen. Verband tussen sense of agency en emotioneel welzijn. Hypothese 3A: Een groter gevoel van invloed in het beslissingsproces (meer sense of agency) hangt samen met een hoger emotioneel 45 welzijn voor de abortus bij zowel vrouwen als mannen. Om deze hypothese te toetsen werd gebruik gemaakt van een enkelvoudige lineaire regressie met sense of agency als predictor en emotionele distress (TMD) als uitkomstvariabele. De resultaten van zowel de vrouwen als de mannen worden gepresenteerd in tabel 10. Vrouwen. Het regressiemodel bij vrouwen was significant, F(1,154)= 10.533, p= .001. Dit betekent dat het emotionele welzijn kon voorspeld worden op basis van sense of agency. Er werd een significant negatief verband gevonden tussen de twee variabelen (β= -.25, p= .001). Dit betekent dat de regressierechte een dalende trend had. Hoe meer vrouwen het gevoel hadden dat ze invloed hadden uitgeoefend in het beslissingsproces, hoe minder emotionele distress ze ervaarden en dus hoe hoger hun emotioneel welzijn voor de abortus. Mannen. Het regressiemodel was niet-significant, F(1,42)= .196, p= .660. Dit betekent dat het emotioneel welzijn bij de mannen voor de abortus niet kon worden voorspeld op basis van hun sense of agency. Voor mannen hangt de mate waarin ze het gevoel hadden invloed uitgeoefend te hebben in het beslissingsproces dus niet samen met de emotionele distress die ze ervaarden voor de abortus. Tabel 10 Resultaten van de lineaire regressie analyse met sense of agency als predictor en emotionele distress voor de abortus (TMD) als uitkomstvariabele zowel bij vrouwen (N=156) als mannen (N=44). Emotionele distress (TMD) ____________________________________________________ ♀ ♂ ____________________________________________________ Variabele B SE(B) β B SE(B) β _______________________________________________________________________________ .11 -.25*** Sense of agency -.37 .09 R² .064 .005 F 10.533*** .196 .20 .07 Noot: *p≤ .05, **p≤ .01, *** p≤ .001 46 Hypothese 3B: Het effect van sense of agency op het emotioneel welzijn blijft ook bestaan na uitvoering van de abortus zowel bij vrouwen als mannen. Deze hypothese werd getoetst aan de hand van een enkelvoudige lineaire regressie met als predictor sense of agency en emotionele distress na de abortus (TMD_Post) als uitkomstvariabele. Er werd hierbij gecontroleerd voor emotionele distress voor de abortus (TMD) aangezien dit een confounding variabele was. Vrouwen. In stap één werd de controlevariabele emotionele distress voor de abortus opgenomen. Daaruit kon worden afgeleid dat 11,3 % van de variantie in emotionele distress na de abortus kon worden verklaard door deze controlevariabele, F(1,83)= 10.603, p= .002. Er was een significant positief verband tussen emotionele distress voor de abortus en motionele distress na de abortus (β= .35, p= .002). Hoe meer emotionele distress vrouwen hadden voor de abortus, hoe meer emotionele distress ze ook ervaarden na de abortus. In stap twee werd de variabele sense of agency toegevoegd. Bovenop de controlevariabele zorgt het toevoegen van sense of agency voor een significante stijging van 2,2 % in de verklaarde variantie in emotionele distress na abortus, F(2,82)= 6.390, p= .003. Het negatieve verband tussen sense of agency en emotionele distress na de abortus was echter niet significant (β= -.21, p= .157). Meer sense of agency bij vrouwen hangde dus niet samen met minder emotionele distress na de abortus, wanneer er werd gecontroleerd voor emotionele distress voor de abortus. Mannen. In stap één werd de controlevariabele emotionele distress voor de abortus opgenomen. Daaruit kon worden afgeleid dat emotionele distress voor de abortus geen verklaring kon bieden voor de variantie in de emotionele distress na de abortus, F(1,18)= .005, p= 946. In stap twee werd de variabele sense of agency toegevoegd. Ook sense of agency kon geen verklaring bieden voor de variantie in emotionele distress na de abortus, F(1,17)= .127, p= .624. Dit betekent dat de emotionele distress na de abortus bij mannen niet kon voorspeld worden op basis van hun emotionele distress voor de abortus, noch op basis van de mate waarin ze het gevoel hadden invloed te hebben uitgeoefend in het beslissingsproces. 47 Tabel 11 Resultaten van de lineaire regressie analyse met sense of agency als predictor en emotionele distress na de abortus (TMD_Post) als uitkomstvariabele bij vrouwen (N=85) en mannen (N=20) TMD_Post ___________________________________________________ ♀ ♂ _______________ Stappen en variabelen 1. TMD 1 .35 2 ** 2. Sense of agency .29 * ______________ 1 2 -.02 -.06 -.21 .18 ΔR² .11** .02 .00 .01 Adjusted R² .10** .11 -.06 -.10 Noot: *p≤ .05, **p≤ .01, *** p≤ .001. De ongestandaardiseerde regressie coëfficiënten worden gerapporteerd voor de respectievelijke stappen. Verband tussen gecontroleerde motivatie en emotioneel welzijn in interactie met sense of agency. Hypothese 4A: Bij de aanwezigheid van een hoge mate van sense of agency, hangt een hoge gecontroleerde motivatie voor de beslissing minder sterk samen met emotioneel welzijn voor de abortus, zowel bij mannen als vrouwen. Om deze hypothese te toetsen werd gebruik gemaakt van een enkelvoudige lineaire regressie met gecontroleerde motivatie (externe regulatie) en sense of agency als predictoren en emotionele distress voor de abortus (TMD) als uitkomstvariabele. Vrouwen. Uit de analyse bij vrouwen is er geen significant hoofdeffect gevonden van externe regulatie op emotionele distress voor de abortus, F(1,149)= .053, p= .818. Dit betekent dat emotionionele distress niet voorspeld kon worden op basis van de mate van gecontroleerde motivatie. Daarnaast is er wel een significant hoofdeffect gevonden van sense of agency op emotionele distress, F(1,149)= 4.862, p= .029. Dit betekent dat de emotionele distress wel voorspeld kon worden op basis van sense of agency. Er werd een significant negatief verband gevonden tussen sense of agency en emotionele distress (β= -.55, p= .029). Dit betekent dat de regressierechte een dalende trend had. Hoe meer vrouwen het gevoel hadden dat ze invloed hadden uitgeoefend in het beslissingsproces, hoe minder emotionele distress ze ervaarden en dus hoe hoger 48 hun emotioneel welzijn was voor de abortus. Het interactie-effect was niet significant, F(1,149)= 1.436, p= .233. Bij vrouwen hangde gecontroleerde motivatie dus niet minder sterk samen met emotioneel welzijn indien ze een hoge sense of agency hadden ervaren. Dit betekent dat vrouwen met een gecontroleerde motivatie zich niet beter voelden indien ze invloed hadden uitgeoefend in het beslissingsproces. Mannen. Uit de analyse bij mannen is er een significant hoofdeffect gevonden van externe regulatie op emotionele distress voor de abortus, F(1,39)= 12.178, p= .001. Dit betekent dat het emotioneel welzijn bij mannen voorspeld kon worden op basis van hun gecontroleerde motivatie. Het was een significant positief verband (β= 1.038, p= .001). Dit betekent dat de regressierechte een positieve trend had. Hoe gecontroleerder de motieven van de man waren, hoe meer emotionele distress ze ervaarden en dus hoe lager hun emotioneel welzijn was voor de zwangerschapsafbreking. Het hoofdeffect van sense of agency op het emotionele distress was ook significant, F(1,39)= 8.121, p= .007. Het verband was significant positief (β= 1.258, p= .007). Dit betekent dat de regressierechte een stijgende trend had. Hoe meer mannen het gevoel hadden dat ze invloed hadden uitgeoefend in het beslissingsproces, hoe meer emotionele distress en dus hoe lager hun emotioneel welzijn was voor de abortus. Het interactie-effect was ook significant, F(1,39)= 8.770, p= .005. Figuur 6 biedt een visuele weergave van deze hypothese bij mannen. Mannen met een hoge gecontroleerde motivatie in combinatie met een lage sense of agency vertoonden meer emotionele distress en dus een lager emotioneel welzijn na de abortus. Mannen met een hoge gecontroleerde motivatie in combinatie met een hoge sense of agency vertoonden minder emotionele distress en dus een hoger emotioneel welzijn voor de abortus. 49 Figuur 6 Interactie tussen externe regulatie (in z-waarden) en sense of agency (in z-waarden) in relatie tot emotionele distress voor de abortus bij mannen (N= 43) 1 Emotional distress 0,5 0 Low external regulation High external regulation Low sense of agency -0,5 -1 Hypothese 4B: Het interactie-effect van sense of agency blijft ook bestaan na de uitvoering van de abortus zowel bij vrouwen als mannen. Om deze hypothese te toetsen werd gebruik gemaakt van een lineaire regressie met gecontroleerde motivatie (externe regulatie) en sense of agency als predictoren en emotionele distress na de abortus (TMD_Post) als uitkomstvariabele. Er werd gecontroleerd voor emotionele distress voor de abortus (TMD). De resultaten voor zowel mannen als vrouwen worden gepresenteerd in tabel 13. Vrouwen. In stap één werd de controlevariabele emotionele distress voor de abortus opgenomen. Daaruit kon worden afgeleid dat 11,3 % van de variantie in emotionele distress na de abortus kon worden verklaard door deze controlevariabele, F(1,82)= 10.452, p= .002. Er was een significant positief effect van emotionele distress voor de abortus om emotionele distress na de abortus (β= 1.24, p= .002). Hoe meer emotionele distress vrouwen hadden voor de abortus, hoe meer emotionele distress ze ook ervaarden na de abortus. In stap twee werden de variabelen externe regulatie en sense of agency toegevoegd. Bovenop de controlevariabele zorgde het toevoegen van externe regulatie en sense of agency voor een significante stijging van 6 % in de verklaarde variantie in emotionele distress na de abortus, F(2,80)= 3.135, p= .049. Er was een significant positief verband tussen externe regulatie en emotionele distress na de abortus (β= .70, p= .044). Hoe gecontroleerder de motieven van de vrouwen waren, hun meer emotionele distress ze hadden en dus hoe lager hun emotioneel welzijn 50 was na de abortus. Daarnaast was er een niet-significant negatief verband tussen sense of agency en emotionele distress na de abortus (β= -.43, p= .231). In stap drie werd de interactieterm tussen externe regulatie en sense of agency toegevoegd als moderator. Het toevoegen van deze interactieterm zorgde voor een niet-significante stijging van 0,2 % in de variantie van emotionele distress na de abortus, F(1,79)= .225, p= .637. Het effect van de moderatie was niet significant (β= -.15, p= .637). Het positief verband tussen externe regulatie en emotionele distress na de abortus werd niet gemodereerd door de mate van sense of agency. Mannen. In stap één werd de controlevariabele emotionele distress voor de abortus opgenomen. Daaruit kon worden afgeleid dat deze variabele geen verklaring biedt voor de variantie in emotionele distress na de abortus, F(1,18)= .005, p= .946. In stap twee werden de variabelen externe regulatie en sense of agency toegevoegd. Bovenop de controlevariabelen zorgde het toevoegen van deze variabelen voor een niet-significante stijging van 13,8 % van de variantie in emotionele distress na de abortus, F(2,16)= 1.284. Het effect van sense of agency en externe regulatie was niet-significant (β= .025, p= .974. en β= .959, p= .149 respectievelijk). In stap drie werd de interactieterm tussen externe regulatie en sens of agency toegevoegd als moderator. Het toevoegen van deze interactieterm zorgde voor een niet-significante stijging van 6,7 % in de variantie van emotionele distress na de abortus, F(1,15)= 1.264, p= .279. Het effect van de moderatie was niet significant (β= 1.149, p= .279). 51 Tabel 13 Resultaten van de lineaire regressie analyse met gecontroleerde motivatie (externe regulatie) als predictor, sense of agency als modererende variabele en emotionele distress na de abortus (TMD_Post) als uitkomstvariabele bij vrouwen (N=84) en mannen (N=20) TMD_Post ________________________________________________ ♀ ♂ ________________ Stappen en variabelen 1. TMD 1 1.24 2 ** 2. Externe regulatie Sense of agency _______________ 3 1 2 3 -.05 .01 .40 .67 .96 .10 -.41 -.03 .10 * .88 .70* -.43 .86 3. Externe regulatie X sense of agency * -.15 ** ΔR² .11 Adjusted R² .10** 1.15 * .00 .00 .14 .07 .15* .14 -.06 -.02 -.01 .06 Noot: *p≤ .05, **p≤ .01, *** p≤ .001. De ongestandaardiseerde regressie coëfficiënten worden gerapporteerd voor de respectievelijke stappen. 52 Discussie Aangezien veel voorgaand onderzoek in de wetenschappelijke literatuur over de beslissingsprocessen bij abortus a-theoretisch is en er daarnaast tot op heden weinig onderzoek werd uitgevoerd naar de ervaringen van de betrokken partners in het beslissingsproces, werd er in de huidige studie onderzoek gevoerd naar de motieven, de sense of agency en het emotioneel welzijn van zowel vrouwen als de betrokken partners die kozen voor een zwangerschapsafbreking. Er werden hiervoor twee theoretische kaders gebruikt: de Zelf-Determinatie Theorie en de agency theorie. Om dit te onderzoeken werd gebruik gemaakt van vragenlijsten met drie onderdelen: een eerste pre-vragenlijst, een tweede pre-vragenlijst en een post-vragenlijst. Hierna worden de belangrijkste resultaten gepresenteerd. Belangrijkste bevindingen Zowel mannen als vrouwen hadden meer autonome motieven dan gecontroleerde motieven voor de zwangerschapsafbreking. Dit betekent dat de keuze voor abortus in beide groepen meestal aansloot bij persoonlijke levensdoelen en minder vaak gebeurde onder invloed van externe druk van anderen. Vrouwen hadden echter meer autonome motieven dan mannen. Er waren dus meer vrouwen van wie de keuze aansloot bij persoonlijke levensdoelen dan mannen. Daarnaast lag bij zowel vrouwen als mannen het gevoel dat ze invloed hadden uitgeoefend in het beslissingsproces aan de hoge kant. Dit betekent dat de meeste mannen en vrouwen het gevoel hadden dat ze ertoe gedaan hebben in het beslissingsproces en dat ze mee de uitkomst van de beslissing hebben bepaald. Zowel vrouwen als mannen ervaarden emotionele distress zowel voor als na de abortus. Voor de afbreking was deze emotionele distress in beide groepen echter groter dan na de afbreking. Dit betekent dat ze voor de afbreking meer negatieve gevoelens ervaarden (zoals depressie, kwaadheid, stress en vermoeidheid) dan positieve gevoelens (zoals opgewektheid, levenslust en energie) in vergelijking met na de afbreking. Dit is consistent met voorgaand onderzoek waarin werd gevonden dat zowel mannen als vrouwen voor de abortus een verhoogde emotionele distress ervaren. (Adler et al., 1990; Lauzon et al., 2000) Na de afbreking hadden vrouwen echter meer last van deze negatieve gevoelens en ervaarden ze minder positieve gevoelens in vergelijking met mannen. Verband tussen autonomie en sense of agency. Hoe autonomer de motieven van de vrouwen waren, hoe meer ze het gevoel hadden dat ze invloed hadden uitgeoefend in het 53 beslissingsproces. Dit betekent dat als ze kozen voor een abortus omdat dit aansloot bij persoonlijke doelen in hun leven, ze ook het gevoel hadden dat ze ertoe gedaan hadden in het beslissingsproces en ze invloed hebben uitgeoefend op de uikomst. Bij mannen was dit niet het geval. Zij hadden in tegenstelling tot vrouwen dus niet het gevoel dat ze invloed hadden uitgeoefend op de uitkomst indien de keuze voor abortus aansloot bij persoonlijke doelen in hun leven. Evengoed konden ze, ondanks dat de beslissing eerder gebeurd was door externe druk van vanderen, toch het gevoel hebben dat ze invloed hadden uitgeoefend op de uitkomst. Verband tussen de determinanten (motivatie en sense of agency) en het emotioneel welzijn. Bij zowel vrouwen als betrokken partners bleek dat wanneer ze gecontroleerde motieven hadden, ze meer emotionele distress ervaarden voor de zwangerschapsafbreking. Dit betekent dat indien hun keuze eerder onder invloed van externe druk was gebeurd, ze meer negatieve gevoelens ervaarden zoals depressie, kwaadheid, stress en vermoeidheid. Indien hun keuze daarentegen strookte met persoonlijke doelen in hun leven, hadden ze minder last van deze negatieve gevoelens. Dit is consistent met voorgaand onderzoek (Ekstrand et al., 2009; Nelson et al., 1997). Dit effect bleef echter niet bestaan na uitvoering van de abortus. Of de keuze nu strookte met persoonlijke doelen of eerder onder invloed van externe druk door anderen was gemaakt, bepaalde dus enkel hoe ze zich voelden voor de afbreking maar niet erna. Dit is niet consistent met voorgaand onderzoek waarin werd gevonden dat externe druk een belangrijke moderator is in het verband tussen abortus en het post-abortus emotioneel welzijn (Broen et al., 2005; Coleman et al., 2005; Coyle et al., 2010; Kimport et al., 2011; Shuping, 2011). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de externe druk na de zwangerschapsafbreking een stuk is weggehaald. Daarnaast werd er gevonden dat het gevoel invloed te hebben uitgeoefend in het beslissingsproces voor zowel mannen en vrouwen van belang is. Indien vrouwen het gevoel hebben dat ze een grote invloed hebben uitgeoefend in het beslissingsproces, voelen ze zich beter dan wanneer ze het gevoel hadden weinig invloed te hebben uitgeoefend. Bij mannen was dit het omgekeerde. Indien ze het gevoel hadden een grote invloed te hebben uitgeoefend in het beslissingsproces, voelden ze zich slechter dan wanneer ze het gevoel hadden weinig invloed te hebben uitgeoefend. Toch lijkt dit gevoel voor mannen belangrijk te zijn. Indien ze het gevoel hebben een grote invloed te hebben gehad op de uiteindelijk beslissing tot abortus, maakt het minder uit hoe sterk de beslissing bepaald werd door externe druk van anderen. Bij de mannen bij wie dit gevoel van invloed kleiner was, was er minder effect van het soort motivatie voor de beslissing en is externe druk door anderen dan ook nefaster. Dit is consistent met voorgaande 54 studies waarin werd gevonden dat zowel vrouwen als mannen het belangrijk vinden om zelf voldoende invloed uit te oefenen in het beslissingproces (Holmberg & Wahlberg, 2000; Naziri, 2007; Kimport et al., 2011; Surman, 2001). Bij vrouwen was dit echter niet het geval. Bij vrouwen verminderde het gevoel een grote invloed te hebben uitgeoefend in het beslissingsproces niet de negatieve gevoelens die gepaard gaan met een beslissing die werd gemaakt onder externe druk. Het effect bij mannen bleef niet bestaan na de abortus. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat dit komt door de selectieve drop-out in de post-meting. Hierdoor dienen de resultaten genuanceerd te worden. Implicaties voor de praktijk Uit de studie blijkt dat het voor zowel vrouwen als mannen belangrijk is welk soort motieven ten grondslag liggen aan hun keuze voor een zwangerschapsafbreking. Zowel vrouwen als de betrokken partners kunnen last hebben van tijdelijke emotionele distress en dit vooral wanneer de keuze gemaakt werd onder externe druk. Daarnaast blijkt dat het voor zowel vrouwen als mannen belangrijk is dat ze het gevoel hebben dat ze invloed hebben uitgeoefend in het beslissingsproces, vooral wanneer de beslissing er is gekomen vanuit externe druk. Voor de praktijk is het dus belangrijk dat er extra aandacht wordt besteed aan de vrouwen of mannen bij wie er externe druk aanwezig is. Zo zou het een meerwaarde zijn om die externe invloeden vanuit een neutrale houding bespreekbaar te maken tijdens de begeleidingsgesprekken in abortuscentra. Daarnaast kan er ook worden stilgestaan bij de eigen ervaren invloed in het beslissingsproces. In welke mate hebben ze het gevoel dat ze betekenis hadden in deze beslissing en dat ze invloed hebben uitgeoefend op de uikomst? Op die manier worden zowel de vrouwen als de mannen zich meer bewust van alle invloeden die inwerken op hun beslissing, zowel intern als extern. Zo krijgen ze de kans om op een rationele manier na te denken over al deze invloeden. Op die manier kan er worden geprobeerd deze emotionele distress naar beneden te halen. Sterktes en limitaties Een eerste belangrijke kritiek betreft de representativiteit van het huidige onderzoek. Ten eerste was er een grote drop-out in de studie. Bovendien was deze drop-out selectief in de postmeting in termen van leeftijd, nationaliteit en burgerlijke status. Ten eerste waren de participanten die deelnamen aan de post-meting significant ouder dan participanten die na premeting 2 uitvielen. Ten tweede waren er significant minder participanten met een niet-Belgische nationaliteit die de 55 post-meting invulden dan premeting 2. En ten derde waren er in de post-meting significant meer participanten die samen woonden, gehuwd of gescheiden waren en significant minder participanten die ongehuwd waren. Dit betekent dat de steekproef die de post-meting invulde niet representatief was voor de volledige populatie. Hierdoor dienden de resultaten omtrent deze post-meting genuanceerd te worden en konden ze niet zomaar veralgemeend worden. Daarnaast waren er door deze grote drop-out voor de meeste analyses een laag aantal proefpersonen waardoor de power om bepaalde effecten te zien mogelijk te laag was. Een tweede kritiek die zou kunnen gegeven worden is dat er geen conclusies kunnen worden getrokken over de richting van de gevonden associaties aangezien er voor de analyses op het pre-abortus emotioneel welzijn een gelijktijdige meting was van de motieven en de sense of agency. Er kon enkel worden nagegaan in welke mate bepaalde variabelen samenhangen en of deze samenhang positief of negatief was. Naast kritieken heeft de huidige studie ook een aantal positieve kenmerken. Ten eerste is er tot op heden weinig onderzoek naar de ervaringen bij de partners in de context van een zwangerschapsafbreking, noch naar hun redenen noch naar de mate waarin ze invloed uitoefenen in het beslisisngsproces. In de huidige studie werd er gefocust op zowel vrouwen als de betrokken partners. Bovendien konden zij onafhankelijk van elkaar deelnemen waardoor het bereik werd vergroot. Een tweede belangrijke sterkte is dat in de huidige studie emotionele distress als uitkomstvariabele werd gebruikt in plaats van emotionele problemen, aangezien er al uit voorgaand onderzoek is gebleken dat slechts een beperkt aantal vrouwen echte emotioneel problemen ervaren na de uitvoering van abortus. Het doel was dus niet om na te gaan welke risicofactoren er een rol spelen in het ontwikkelen van emotionele problemen maar nagaan hoe de motieven en gevoelens van invloed hebben in de beslissing meespelen in de mate waarin iemand emotionele distress ervaart voor en da de beslissing. Een andere sterkte is dat de huidige studie een sterke theoretische omkadering heeft, terwijl voorgaand onderzoek vooral a-theoretisch van aard was. De kwaliteit van de motieven van beide partners werden gecapteerd vanuit de Zelf-Determinatie Theorie en de mate waarin ze het gevoel hadden invloed uit te oefenen in het beslissingsproces werd gecapteerd vanuit de agency theorie. Deze twee processen (kwaliteit van motivatie en het gevoel invloed te hebben) hebben volgens beide theorieën een positieve invloed op het emotioneel welzijn na een beslissing. Een laatste sterkte is dat er in de studie gepoogd werd de drop-out zoveel mogelijk te beperken door het nauwe sms-contact met de deelnemers. 56 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek Gezien de gelimiteerde representativiteit van het huidige onderzoek zou toekomstig onderzoek zich moeten focussen op steekproeven die wel representatief zijn voor de volledige populatie. Op die manier kunnen de resultaten wel veralgemeend worden. Daarnaast zou er in toekomstig onderzoek extra aandacht moeten worden besteed aan het zo goed mogelijk tegengaan van drop-out aangezien dit in de huidige studie een probleem was. De steekproeven moeten een groot aantal proefpersonen bevatten opdat de power om bepaalde effecten te zien hoog genoeg zou zijn. Verder zou toekomstig onderzoek zich nog meer moeten toespitsen op de ervaringen van mannen in het beslissingsproces, aangezien studies omtrent mannen relatief zeldzaam zijn (Reich, 2008). De betrokken partners blijven een verwaarloosde en slecht begrepen populatie. Echter, veel mannen verlangen naar een vorm van begeleiding gericht op de betrokken partners in de context van een zwangerschapsafbreking (Coyle & Rue, 2015). Het meeste onderzoek dat er nu reeds is, focust op de ervaringen van de man op het moment van de ingreep. Het zou interessant zijn om ook longitudinaal onderzoek te voeren waarbij er wordt gekeken naar de belevingen op lange termijn aangezien de emotionele reacties bij mannen eerder vertraagd tot uiting komen (Nixon, 2005). Ten slotte zou het interessant zijn, in kader van de gevonden resultaten van deze studie, om nog meer onderzoek te voeren naar de invloed van de begeleidingsgesprekken in abortuscentra op het emotioneel welzijn. Zo zou er kunnen onderzocht worden of mannen en vrouwen bij wie er in de begeleidingsgesprekken extra aandacht werd besteed aan de externe invloeden en het subjectieve gevoel van de eigen invloed minder emotionele distress ervaren in vergelijking met mannen en vrouwen bij wie er daar geen extra aandacht aan werd besteed. 57 Referenties Adler, N.E., David, H.P., Major, B.N., Roth, S.H., Russo, N.F., & Wyatt, G.E. (1990) Psychological responses after abortion. Science, New Series, 248(4951), 41-44. doi: 10.1126/science.2181664 Andersson, I.M., Christensson, K. & Gemzell-Danielsson, K. (2014). Experiences, feelings and thoughts of women undergoing second trimester medical termination of pregnancy. PLoS One, 9(12), doi: 10.1371/journal.pone.0115957 Aléx, L. & Hammarström, A. (2004). Women’s experiences in connection with induced abortion – a feminist perspective. Scandinavian Journal of Caring Sciences, 18(2), 160-168. doi: 10.1111/j.1471-6712.2004.00257.x Assor, A., Vansteenkiste, M. & Kaplan, A. (2009). Identified versus introjected approach and introjected avoidance motivations in school and in sports: the limited benefits of self-worth strivings. Journal of Educational Psychology, 101(2), 482-497. doi: 10.1037/a0014236 Baumeister, R. & Leary, M. (1995). The need to belong. Desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117(3), 497-529. doi: 10.1037/0033-2909.117.3.497 Baron, R.M. & Kenny, D.A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research – Conceptual, strategic and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51(6), 1173-1182. doi: 10.1037/0022-3514.51.6.1173 Biggs, M.A., Gould, H., & Foster, D.G. (2013). Understanding why women seek abortions in the US. BMC Women’s Health , 13(29). doi: 10.1186/1472-6874-13- 29 Brehm, S.M. Kassin, & F.X. Gibbons (Eds.). (1981). Developmental social psychology: Theory and research (pp. 96-121). New York: Oxford University Press. Brenning, K., Soenens, B. & Vansteenkiste, M. (2015). What’s your motivation to be pregnant? Relations between motives for parenthood and women’s prenatal functioning. Journal of Family Psychology, 29(5), 755-765. doi: 10.1037/fam0000110 Broen, A.N., Moum, T., Bödtker, A.S. & Ekeberg, O. (2005). Reasons for induced abortion and their relation to women’s emotional distress: a prospective, two-year follow-up study. General Hospital Psychiatry, 27(1), 36-43. doi: 10.1016/j.genhosppsych.2004.09.009 Cameron, S. & Dean (2010). Induced abortion and psychological sequelae. Best Practice & Research Clinical Obstetrics and Gynaecology, 24(2), 657-665. doi: 10.1016/j.bpobgyn.2010.02.001 58 Charles, V.E., Polis, C.B, Sridhara, S.K. & Robert, W.B. (2008). Abortion and long-term mental health outcomes: a systematic review of the evidence. Contraception, 78(6) 436- 450. doi: 10.1016/j.contraception.2008.07.005 Chibber, K.S., Biggs, M.A., Roberts, S.C.M., & Foster, D.G. (2014) The role of intimate partners in women’s reasons for seeking abortion. Women’s Health Issues, 24(1), 131-138. doi: 10.1016/j.whi.2013.10.007 Coleman, P.K. & Nelson, E.S. (1998). The quality of abortion decisions and college students’ reports of post-abortion emotional sequelae and abortion attitudes. Journal of Social and Clinical Psychology, 17(4), 425-442. doi: 10.1521/jscp.1998.17.4.425 Coleman, P.K & Nelson, E.S. (1999). Abortion attitudes as determinants of perceptions regarding male involvement in abortion decisions. Journal of American College Health, 47(4), 164171. doi: 10.1080/07448489909595642 Coleman, P.K., Reardon, D.C., Strahan, T. & Cougle, J.R. (2005). The psychology of abortion: a review and suggestions for future research. Psychology & Health, 20(2), 237-271. doi: 10.1080/0887044042000272921 Conklin, M.P. & O’Connor, B.P. (1995). Beliefs about the fetus as moderator of post-abortion psychological well-being. Journal of Social and Clinical Psychology, 14(1), 76-95. doi: 10.1521/jscp.1995.14.1.76 Coyle, C. T. (2006). Men and abortion: a review of empirical reports concerning the impact of abortion on men. The Internet Journal of Mental Health, 3(2). Verkregen van http://print.ispub.com/api/0/ispub-article/3683 Coyle, C.T., Coleman, P.K. & Rue, V.M. (2010). Inadequate preabortion counseling and decision conflict as predictors of subsequent relationship difficulties and psychological stress in men and women. Traumatology, XX(X), 1-15. doi: 10.1177/1534765609347550 Coyle, C.T. & Rue, V.M. (2015). Men’s perceptions concerning disclosure of a partner’s abortion: implications for counseling. The European Journal of Counselling Psychology, 3(2), doi:10.5964/ejcop.v3i2.54 Cunningham, F.G., Leveno, K.L., Bloom, S.L, Hauth, J.C., Rouse, D. & Spong, C.Y. (2010). Williams Obstetrics (23th ed.). New York: McGraw-Hill Education Deci, E.L. & Ryan, R.M. (2000a). Intrinsic and extrinsic motivations: classic definitions and new directions. Contemporary Educational Psychology, 25(1), 54–67. doi: 10.1006/ceps.1999.1020 Deci, E.L. & Ryan, R.M. (2000b). The “What” and “Why” of goal pursuits: human needs and the self-determination of behavior. Psychological Inquiry, 11(4), 227-268. doi: 10.1207/S15327965PLI1104_01 59 Evans, A. (2001). The influence of significant others on Australian teenagers’ decisions about pregnancy resolution. Family Planning Perspectives, 33(5), 224-230. doi: 10.2307/2673786 Ekstrand, M., Tyden, T., Darj, E., & Larsson, M. (2009). An illusion of power: Qualitative perspectives on abortion decision-making among teenage women in Sweden. Perspectives on Sexual and Reproductive Health, 41(3), 173-180. doi: 10.1363/4117309 Fegan, E.V. (1999). ‘Subjects’ of regulation/resistance? Postmodern feminism and agency in abortion-decision-making. Feminist Legal Studies, 7(3), 241-273. doi: 10.1023/A:1009258022095 Finer, L.B., Dauphinee, L.A., Singh, S. & Moore, A.M. (2005) Reasons U.S. women have abortions: quantitative and qualitative perspectives. Perspectives on Sexual and Reproductive Health, 2005, 37(3), 110-118. doi: 10.1363/3711005 Flugstad, K. (2001). Decision-making in abortion: men’s experiences (Doctoral dissertation, Pacific University). Verkregen van: http://commons.pacificu.edu/spp/662 Kumi-Kyereme, A., Gbagbo, F.Y. & Amo-Adjei, J. (2014). Role-players in abortion decisionmaking in the Accra Metropolis, Ghana. Reproductive Health, 11(70). doi: 10.1186/17424755-11-70 Giddens, A. (1984). The constitution of society: Outline of the theory of structuration. Cambridge, England: Polity Goenee, M.S., Donker, G.A., Picavet, C. & Wijsen, C. (2014). Decision-making concerning unwanted pregnancy in general practice. Family Practice, 00(00), 1-7. doi: 10.1093/fampra/cmu033 Haggard, P. & Chambon, V. (2012). Sense of agency. Current biology, 22(10), R390-R392. doi: 10.1016/j.cub.2012.02.040 Haspels, A.A. (1989). De antiprogesteronwerking van mifepriston, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 133(15), 756-758 Holmberg, L.I. & Wahlberg, V. (1999). The staffs’ views regarding young men involved in decisions on abortion: preliminary information from a study of outpatient clinics for adolescents in Sweden. Gynecologic and Obstetric Investigation, 47(3), 177-181. doi: 10.1159/000010089 Holmberg, L.I. & Wahlberg, V. (2000). The process of decision-making on abortion: a grounded theory study of young men in Sweden. Journal of Adolescent Health, 26(3), 230-234. doi: 10.1016/S1054-139X(99)00011-7 Holmes, M.C. (2004). Reconsidering a “woman’s issue”: psychotherapy and one man’s post abortion experiences. American Journal of Psychotherapy, 58(1), 103-115 Jochems, A.A.F. & Joosten, F.W.M.G. (2014) Coëlho Zakwoordenboek der Geneeskunde (31th ed.) 60 Amsterdam: Reed Business Education Kero, A., Högberg, U., Jacobsson, L. & Lalos, A. (2001). Legal abortion: a painful necessity. Soc Sci Med, 53(11), 1481-1490. doi: 10.1016/S0277-9536(00)00436-6 Kero, A., Högberg, U. & Lalos A. (2004). Wellbeing and mental growth – long-term effects of legal abortion. Social Science & Medicine, 58(12), 2559-2569. doi: 10.1016/j.socscimed.2003.09.004 Kero, A. & Lalos, A. (2000). Ambivalence – a logical response to legal abortion: a prospective study among women and men. Journal of Psychosomatic Obstetrics and Gynecology, 21(2), 81-91. doi: 10.3109/01674820009075613 Kero, A. & Lalos, A. (2004). Reactions and reflections in men, 4 and 12 months post-abortion. Journal of Psychosomatic Obstetics and Gynecology, 25(2), 135-143. doi: 10.1080/01674820400000463 Kero, A., Lalos, A., Högberg, U. & Jacobsson, L. (1999). The male partner involved in legal abortion. Human Reproduction, 14(10), 2669-2675. doi: 10.1093/humrep:14.10.2669 Kimport, K., Foster, K. & Weitz, T.A. (2011). Social sources of women’s emotional difficulty after abortion: lesson’s from women’s abortion narratives. Perspectives on Sexual and Reproductive Health, 43(2), 103-109, doi: 10.1363/4310311 Kirkman, M., Rowe, H., Hardiman, A., Mallett, S. & Rosenthal, D. (2009). Reasons women give for abortion: a review of the literature. Arch Womens Ment Health 2009, 12(6), 365-378. doi: 10.1007/s00737-009-0084-3 Kjelsvik, M. & Gjengedal, E. (2011). First-time pregnant women’s experience of the decisionmaking process related to completing or termination pregnancy – a phenomenological study. Scandinavian Journal of Caring Sciences, 25(1), 169-175. doi: 10.1111/j.14716712.2010.00807.x Kuczynski, L. (2003). Beyond bidirectionality; bilateral conceptual frameworks for understanding dynamics in parent-child relations. In L. Kuczynski (ed). Handbook of Dynamics in ParentChild Relations. Thousand Oaks, CA: Sage. Kuczynski, L., & De Mol, J. (in press, 2015). Dialectical Models of Socialization. In W. F. Overton & P. C. M. Molenaar (Eds.).Theory and Method. Volume 1 of the Handbook of Child Psychology and Developmental Science (7th ed.), Editor-in-Chief: Richard M. Lerner. Hoboken, NJ: Wiley. Kumi-Kyereme, A., Gbagbo, F.Y., & Amo-Adjei, J. (2014). Role-players in abortion decisionmaking in the Accra Metropolis, Ghana. Reproductive Health, 11(70). doi: 10.1186/17424755-11-70 61 Lauzon, P., Roger-Achim, D., Achim, A. & Boyer, R. (2000). Emotional distress among couples involved in first-trimester induced abortions. Canadian Family Physician, 46, 2033-2040 Lee, L.L. (2009). Inventing Familial Agency from Powerlessness: Ban Zhao’s Lessons for Women. Western journal of Communication, 73(1), 47-66. doi: 10.1080/10570310802636318 Locock, L. & Alexander, J. (2006). Just a bystander? Men's place in the process of fetal screening and diagnosis. Social Science & Medicine, 62(6), 1349-1359. doi: 10.1016/j.socscimed.2005.08.011 LUNA vzw. (2015). Over abortus. Geraadpleegd op 2 maart, 2015, van http://www.abortus.be/_nl/overabortus/hoe_methodes_curettage.php Major, B., Appelbaum, M., Beckman, L., Dutton, M., Russo, N., & West, C. (2009). Abortion and mental health: evaluating the evidence. American psychologist, 64(9), 863-890. doi: 10.1037/a0017497 Major, B., Cozzarelli, C., Cooper, M.L., Zubek, J., Richards, C., Wilhite, M., & Gramzow, R.H. (2000). Psychological responses of women after first-trimester abortion. Archives of General Psychiatry, 57(8), 777–784. doi: 10.1001/archpsyc.57.8.777 McNair, P.M.,Lorr, M.& Droppleman, L. F. (1981). POMS manual (2nd ed.). San Diego: Educational and Industrial Testing Service Morris, J.D. (1995). Observations: SAM: The self-assessment manikin – An efficient cross-cultural measurement of emotional response. Journal of Advertising Research, 35(6), 63-68 Motaghi, Z., Poorolajal, J., Keramat, A., Shariati, M., Yunesian, M., Masoumi, S.Z. (2013). Induced abortion rate in Iran: a meta-analysis. Arch Iran Med. 2013, 16(10), 594-598. doi: 0131610/AIM.009 Myburgh, M., Gmeiner, A. & van Wyk, S. (2001). The experience of biological fathers of their partners’ termination of pregnancy. Health SA Gesondheid 2001, 6(1), 28-37. doi: 10.4102/hsag.v6i1.56 Naziri, D. (2007). Man’s involvement in the experience of abortion and the dynamics of couple’s relationship: a clinical study. The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 12(2), 168-174. doi: 10.1080/13625180701201178 Nelson, E.S., Coleman, P.K. & Swager, M.J. (1997). Attitudes toward the level of men’s involvement in abortion decisions. Journal of Humanistic Education and Development, 35(4), 217-224. doi: 10.1002/j.2164-4683.1997.tb00372.x Ngo, T.D., Park, M.H. Shakur, H. Free, C. (2011). Comparative effectiveness, safety and acceptability of medical abortion at home and in a clinic: a systematic review. Bulletin of the World Health Organization, 89(5), 360-370. doi: 10.2471/BLT.10.084046 62 Nixon, J. P. (2005). The other half of the story: Men and abortion. US Catholic, 70(2), 12-17. Pinter, B., Aubeny, E., Bartfai, G., Loeber, O., Ozalp, S. & Webb, A. (2005). Accessibility and availability of abortion in six European countries. The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 10(1), 51-58. doi: 1080/13625180500035231 Pratto, F. (2016). On power and empowerment. British Journal of Social Psychology, 55(1), 1-20. doi: 10.1111/bjso.12135 Reich, J.A. (2008). Not ready to fill his father’s shoes. A masculinist discourse of abortion. Men and Masculinities, 11(1), 3-21. doi: 10.1177/1097184X06291914 Ring-Cassidy, E. & Gentles, I. (2003). Abortion: its effect on men, Women’s health after abortion: the medical and psychological evidence (pp. 237-255) Verkregen van http://www.deveber.org/text/chapters/Chap16.pdf Robson, F.M. (2002). ‘Yes! – A chance to tell my side of the story’: A case study of a male partner undergoing termination of pregnancy for foetal abnormality. Journal of Health Psychology, 7(2), 2183-2193. doi: 10.1177/1359105302007002457 Rossum, J.H.A. van (2008). De Nederlandstalige POMS in de sport, Sportgericht, 62(5), 45-48. Rue, V.M. & Tellefsen C. (1996). The effects of abortion on men: its emotional, psychological and relational impact, Ethics & Medics. Verkregen van http://www.catholicculture.org/culture/library/view.cfm?id=8089 Ryan, R.M. & Deci, E.L. (2000). Intrinsic and extrinsic motivations: classic definitions and new directions. Contemporary Educational Psychology, 25(1), 54-67. doi: 10.1006/ceps.1999.1020 Say, L., Kulier, R., Gülmezoglu, M. & Campana, A. (2002). Medical versus surgical methods for first trimester termination of pregnancy. Cochrane Database of Systematic Reviews 2002, Issue 4. Art. No.: CD003037. doi: 10.1002/14651858.CD003037.pub2. SENSOA. (2012). Feiten en cijfers: abortus in België. Gent: Nationale Evaluatiecommissie Sharp, E., Richter, J. & Rutherford, A. (2015). “Um… I’m pregnant.” Young men’s attitudes towards their role in abortion decision-making. Sexuality Research and Social Policy, 12(2), 155-162. doi: 10.1007/s13178-014-0166-5 Shuping, M. (2011). Wantedness and coercion: Key factors in understanding women’s mental health after abortion. Research Bulletin, 23(2), 1-8 Surman, E. (2001). Challenges and dilemmas in counseling young women on pregnancy options. Reproductive Health Matters, 9(7), 153-159. doi: 10.1016/S0968-8080(01)90019-9 Vansteenkiste, M., Niemic C.P. & Soenens B. (2010). The development of the five mini-theories of self-determination theory: An historical overview, emerging trends and future directions. In T. Urdan & S. Karabenick (Eds.). Advancesin Motivation and Achievement, vol. 16: The 63 decade ahead (pp. 105-166). UK: Emerald Publishing. Welzel, C. & Inglehart, R. (2010). Agency, values and well-being: a human development model. Social Indicators Research, Vol. 97, Issue 1, 43-63. doi: 10.1007/s11205-009-9557-z Wet betreffende de zwangerschapsafbreking (1990). Belgisch staatsblad, Brussel. White-van Mourik, M.C.A., Conner, J.M. & Ferguson-Smith, M.A. (1992). The psychosocial sequelae of a second-trimester termination of pregnancy for fetal abnormality. Prenatal Diagnosis, 12(3), 189-204. doi: 10.1002/pd.1970120308 White, R. (1959). Motivation reconsidered: the concept of competence. Psychological Review, 66(5), 276-333. doi: 10.1037/h0040934 64