Economie - Schoolbestanden

advertisement
H5 - HOE WERKT DE ARBEIDSMARKT?
§1 WIE HEEFT ER WERK?
Mensen die werken/werk zoeken, vormen samen het aanbod van arbeid. Dat is de
beroepsbevolking. Die bestaat uit alle mensen tussen 15 en 65 jaar die:
- minimaal 12 uur betaald werk per week verrichten
- minimaal 12 uur per week willen werken en zich daarvoor hebben laten inschrijven
bij het CWI (centrum voor werk en inkomen)
Er is ongeveer 67,6% van de 11 miljoen mensen dat tot de beroepsbevolking
behoort.
De arbeidsparticipatiegraad of arbeidsdeelnamepercentage: het deel dat
deelneemt of beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Dat is nooit 100%
Alle banen samen vormen de werkgelegenheid: aantal arbeidsplaatsen dat
beschikbaar is bij bedrijven en de overheid.
Werkgelegenheid:
stijgt: Als er nieuwe bedrijven starten, of als bedrijven uitbreiden
daalt: Als bedrijven failliet gaan of krimpen.
De werkgelegenheid wordt vastgesteld in arbeidsjaren: een volledige baan
gedurende een vol jaar.
Vraag naar werk(werkgelegenheid) en het aanbod(beroepsbevolking) vormen samen
de arbeidsmarkt. Het is een abstracte markt. Als het aanbod groter is dan de vraag
is er werkloosheid.
Er is sprake van een krappe arbeidsmarkt als het moeilijk is om aan personeel te
komen. Bij een ruime arbeidsmarkt is het aanbod van arbeid groter dan de vraag.
De vraag naar arbeid zijn de bedrijven.
Het aanbod zijn de werknemers.
§2 IS ER WERK VOOR IEDEREEN?
Het CWI(Centrum voor werk en inkomen) houdt bij hoeveel mensen opzoek zijn naar
werk. Geregistreerde werkloosheid omvat alle mensen tussen 15 en 65 jaar die:
- Als werkzoekende staan ingeschreven bij het CWI
- Op zoek zijn naar werk voor minimaal 12 uur per week
Het CWI is een overheidsinstelling voor arbeidsbemiddeling: het CWI helpt mensen
bij het vinden van werk. Als je geen baan gevonden krijgt, kun je bij het CWI een
uitkering aanvragen. Maar ze controleren wel goed of je die uitkering wel verdiend.
Je verdient een uitkering als je :
- Afspraken nakomt
- Regelmatig solliciteert
Het CWI ondersteunt mensen die zich hebben ingeschreven een half jaar bij vinden
van werk, als het na een half jaar niet is gelukt adviseren ze een vervolgtraject. Dat
kan een opleiding zijn om de kansen op werk te vergroten of een sollicitatiecursus.
Verborgen werkloosheid: alle mensen die wel werk zoeken, maar niet als
werkzoekende zijn geregistreerd. Die hebben dus geen uitkering.
Tijdelijke werkloosheid: term voor mensen die maar kort naar werk zoeken.
Daarvan heb je twee vormen:
- Frictie werkloosheid: ontstaat doordat mensen na een opleiding of tussen 2 banen
tijdelijk geen werk hebben.
- Seizoenswerkloosheid: ontstaat doordat je bepaald werk alleen in een deel van
het jaar kunt doen.
Langdurige werkloosheid: als mensen langer dan een jaar naar werk zoeken.
Gemeentes hebben werkgelegenheidsplannen om de werkloosheid te bestrijden:
- Subsidie aan bedrijven gegeven voor het in dienst nemen van een werkzoekende
- Gemeente neemt zelf een werkzoekende in dienst
- Gemeente betaald een deel van een opleiding zodat de werkzoekende meer kans
heeft op een baan.
§3 WAAR KOMT WERK VANDAAN?
Werkloosheid is een fout in de arbeidsmarkt, de vraag en het aanbod sluiten niet
goed op elkaar aan. De laatste jaren is het aanbod gegroeid: er bieden zich meer
mensen aan op de arbeidsmarkt. Dat komt onder andere doordat meer vrouwen
gaan werken/werk zoeken.
Door groei van de beroepsbevolking stijgt de werkloosheid. Ze verwachten dat de
beroepsbevolking steeds meer gaat krimpen, dat komt doordat er minder kinderen
worden geboren.
Zelfs als het aantal mensen dat zich beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt
overeenkomt met het aantal beschikbare banen, kan er werkloosheid zijn. Dat kan
komen doordat sommige banen minder populair zijn, of dat sommigen niet de juiste
opleidingen hebben. Zulke werkloosheid : werkloosheid die is ontstaat door
kwaliteitsverschil tussen aanbod en vraag van arbeid heet: kwalitatieve structurele
werkloosheid.
Belangrijke oorzaken van werkloosheid:
- Mechanisatie
- Automatisering
- Het verplaatsen van de productie naar het buitenland
Deze vormen van werkloosheid heten: kwantitatieve structurele werkloosheid.
Als het slecht gaat met de economie, stijgt de werkloosheid ook. Dat komt omdat de
vraag dan niet groot genoeg is, want mensen hebben minder geld te besteden. De
werkloosheid die hierdoor ontstaat is: conjuncturele werkloosheid.
Als de economische groei in een korte tijd sterk toeneemt noem je dat een
hoogconjunctuur. Als de groei afneemt noem je dat een laagconjunctuur.
niet-werkende mensen worden ook wel inactieven genoemd.
wel werkende mensen worden actieven genoemd.
§4 HOE KOM JE AAN WERK?
Werk waarvoor je geen opleiding nodig hebt, heet ongeschoold werk. Bijvoorbeeld:
- Fabrieksarbeid
- Schoonmaakwerk
Werk waarvoor je wel een opleiding nodig hebt, heet geschoold werk.
Het werk wat je later wilt doen, moet ook bij je passen.
Vacature: is een baan waar iemand voor wordt gezocht. Die kan ontstaan doordat er
iemand vertrekt. De werkgever zoekt dan een vervanger.
Het kan ook ontstaan omdat het bedrijf erg veel werk heeft, of het gaat uitbreiden.
In de vacatureomschrijving staan de functie-eisen waar de geschikte kandidaat
aan moet voldoen.
Solliciteren: jezelf presenteren aan een werkgever. Meestal zul je een
sollicitatiebrief moeten schrijven. Daarnaast stuur je een lijst mee waarop staat wat
je allemaal gedaan hebt. (opleiding en werkervaring) : cv
Je kunt ook een open sollicitatie schrijven naar bedrijven. Dan is er geen vacature .
Bij een open sollicitatie stuur je ook je cv mee.
Scheppen van werk: een eigen bedrijf starten
Als je werk zoekt kun je je ook inschrijven bij een uitzendbureau. Het uitzendbureau
zoekt (tijdelijke) werknemers voor bedrijven. Je bent bij het uitzendbureau in dienst,
niet bij de werkgever!
Soms krijgt iemand die via een uitzendbureau is begonnen, een arbeidscontract bij
het bedrijf.
H6 - WAT DOET DE OVERHEID?
§1 WAT IS DE OVERHEID?
De overheid zorgt voor veel voorzieningen. Bijvoorbeeld: aanleg en onderhoud van
wegen en sportvelden, onderwijs, brandweer, en politie.
De overheid is werkzaam op 3 niveaus:
- De gemeente: zorgt voor onderhoud van straten en parken, ophalen van het
huisvuil en het bijhouden van het bevolkingsregister.
- De provincie: zorgt voor rampenplannen, provinciale wegen en deel van het
milieubeheer.
- Het rijk: ookwel de rijksoverheid: zorgt voor het leger, gevangenissen.
Het rijksoverheid is de centrale overheid.
Provincie en gemeente heten de lagere overheden.
Op al deze 3 dingen voert de overheid beleid, stelt wetten of regels vast en ziet erop
toe dat die ook worden nageleefd.
Elke gemeente heeft een gemeentehuis/stadhuis. Daar kun je terecht voor
paspoorten, identiteitskaarten en rijbewijzen. De gemeente houdt ook het
bevolkingsregister bij, als je verhuist, gaat trouwen of een kind krijgt moet je dat bij
de gemeente aangeven.
In alle provinciehoofdsteden van NL staat een provinciehuis, vanuit daar wordt de
provincie geleid. De plannen die hier worden gemaakt, gaan meestal over de
gemeentegrenzen heen, bijvoorbeeld over de indeling van de regio: waar gewoond
en gewerkt kan worden, en waar natuur moet zijn. Dit heet ruimtelijke ordening.
De rijksoverheid bestaat uit de regering, eerste- en tweede kamer en een aantal
ministeries. Hier worden plannen gemaakt voor alle onderdelen van de maatschappij,
van onderwijs tot gezondheidszorg en van natuurbeheer tot veiligheid.
In Nederland heeft het bestuur van de overheid de vorm van een parlementaire
democratie. Elk niveau van de overheid heeft een eigen parlement
(volksvertegenwoordiging): in de gemeente de gemeenteraad, in de provincie de
provinciale staten en bij het rijk de eerste- en tweede kamer. Verder bestaat de
overheid uit een regering(de ministers) met een staatshoofd.
Iedereen die belasting betaalt, betaalt mee aan voorzieningen zoals onderwijs,
ouderenzorg etc. Ook al wordt niet elke voorziening door iedereen gebruikt.
De overheid zorgt voor een aantal collectieve voorzieningen waar iedereen gebruik
van kan maken. (wegen, afval- en sport voorzieningen etc. maar ook brandweer,
politie etc.) De collectieve voorzieningen worden betaald uit de inkomsten van de
belastingen. Het deel van de economie en de maatschappij dat wordt betaald en
georganiseerd door de overheid, heet de collectieve sector, ook wel publieke
sector. Het wordt naast de primaire, secundaire en tertiaire sector, ook wel de
quartaire sector genoemd. In de quartaire sector gaat het om banen in de publieke
dienstverlening, waarbij er geen winstoogmerk is.
Er zijn veel mensen in de collectieve sector werkzaam: bij gemeenten, provincies en
de rijksoverheid werken 10duizenden mensen. Ongeveer een derde van alle banen
bevindt zich in deze collectieve sector. Bedrijven en organisaties die niet bij de
overheid horen, vormen samen de particuliere sector, ook wel marktsector. Zij
moeten zich aan de wetten en regels van de overheid en ook moeten ze belasting
betalen.
Privatiseren: dat een staatsbedrijf wordt afgestoten door de overheid en in de
particuliere sector komt.
Bedrijven die gedeeltelijk bij de overheid horen heten semioverheidsbedrijven.
De collectieve voorzieningen zijn er voor iedereen. toch maakt niet iedereen daar
gebruik van. Een voorbeeld daarvan is de infrastructuur. Dat zijn alle
basisvoorzieningen waardoor mensen kunnen wonen en werken, zoals wegen,
bruggen, rioleringen, industrieterreinen en vliegvelden. Zelfs al vlieg je nooit, of rijd je
geen auto, de infrastructuur is wel aanwezig!
§2 WAT DOET DE OVERHEID VOOR MIJ?
Het is een taak van de overheid om de openbare orde te handhaven, de criminaliteit
te bestrijden en de veiligheid van de burgers te bewaken. De politie en justitie voeren
deze taken uit. Ze bestrijden criminaliteit niet alleen door het oppakken en bestraffen
van misdadigers, maar ook door preventie: het voorkomen van misdrijven. De
overheid informeert mensen over preventie van inbraken, diefstal en brand.
De brandweer en het leger zijn ook voorzieningen die door de overheid geregeld en
betaald worden.
Ook aan de gezondheidszorg betaald de overheid veel mee. Verpleeghuizen, zorg
voor lichamelijk en verstandelijk gehandicapten en jeugdzorg worden door de
overheid betaald. Maar veel medische hulp moet je zelf betalen. Om die kosten te
kunnen betalen, ben je verplicht om je te verzekeren met een zorgverzekering.
Een van de belangrijkste taken is het zorgen voor onderwijs. Tot je 16e geldt er in NL
volledige leerplicht, vanaf je 17e moet je tenminste één dag per week naar
school.(partiële leerplicht) Dit betekent dat de overheid verplicht is om onderwijs
aan te bieden aan iedereen tot die leeftijd. Daarom betaald de overheid (bijna) alle
kosten. Als je je inschrijft voor een opleiding, moet je die wel zelf betalen.
Een andere taak van de overheid is het beschermen van het milieu. Er zijn al veel
wetten en regels. Het principe daarbij is: de vervuiler betaalt.
Het opruimen en schoonmaken kost veel geld, als de overheid dit betaalt, betaalt
iedereen daar feitelijk aan mee. Daarom worden dit soort kosten ook wel
maatschappelijke kosten genoemd. Daarbij hoort ook andere schade die wordt
toegebracht aan de leefomgeving. (vandalisme etc)
De overheid wil de welvaart in NL spreiden, ze willen bereiken dat de inkomens van
mensen niet te veel uit elkaar gaan lopen. Zo betalen mensen met hoge inkomens
meer belasting.
Inkomensverdeling: de manier waarop de inkomens zijn verdeeld over de personen
in een land. Bij een onevenwichtige inkomensverdeling zijn er veel mensen die in
armoede leven en slechts enkelen met een heel hoog inkomen. In NL is de
inkomensverdeling gematigd: er zijn veel middeninkomens.
§3 WAT WIL DE OVERHEID VAN MIJ?
De overheid heeft een aparte afdeling die de belastingsopbrengsten verzamelt: de
belastingdienst.
Belasting is een verplichte bijdrage aan de overheid. Bij iedereen met een salaris
worden bedragen ingehouden op het loon (loonheffingen) Deze bestaan uit:
- loonbelasting
- premies voor werknemersverzekeringen
- premies voor volksverzekeringen
- inkomensafhankelijke bijdrage voor de verplichte zorgverzekering
Inkomen kan ook uit andere bronnen komen dan alleen je loon. Daarom is de
inkomstenbelasting verdeeld in drie soorten inkomen.
box 1: inkomen uit werk en wonen
box 2: inkomen uit aandelen
box 3: inkomen uit vermogen, zoals spaargeld en beleggingen.
Bij het bepalen van belasting, bestaan er allerlei kortingen. De algemene
heffingskorting is een bedrag waarover je geen belasting hoeft te betalen. Heb je een
uitkering of een inkomen uit arbeid, dan wordt de algemene heffingskorting
verrekend met de te betalen inkomstenbelasting. Mensen die geen inkomsten
hebben, krijgen de algemene heffingskorting op hun rekening gestort. Daarnaast zijn
er nog meer kortingen te krijgen, die hangen af van je persoonlijke situatie.
§3 WAT WIL DE OVERHEID VAN MIJ? (AANTEKENINGEN)
Alle taken van de overheid moeten natuurlijk ergens van betaald worden.
Daarom moet iedereen belasting betalen.
Er zijn veel verschillende belastingen, die op verschillende manieren betaald worden.
Je krijgt een overzicht van de belangrijkste belastingen:
Inkomstenbelasting
Eén keer per jaar moet iedereen belastingaangifte doen. Dan bereken je hoeveel
inkomstenbelasting je moet betalen.
Elke maand wordt er op je brutoloon alvast een bedrag ingehouden. Dit is de
loonheffing: een voorheffing op de inkomstenbelasting.
De belangrijkste inkomstenbron is voor veel Nederlanders loon. De te betalen
loonbelasting bereken je met het schijventarief. In elke schijf wordt het tarief hoger.
Hoe meer je verdient hoe meer belasting je in procenten moet betalen.
In schijf 1 en 2 bereken je wat je moet betalen aan belasting én premies voor sociale
verzekeringen. Als je méér verdient dan €30.631 betaal je over dát deel van je
inkomen alleen belasting, en geen premies.
Als je de bedragen van alle schijven bij elkaar optelt weet je hoeveel belasting (en
premies) je moet betalen. Van dit bedrag mag je altijd nog één of meer
heffingskortingen afhalen.
Algemene heffingskorting, arbeidskorting, kinderkorting, enz.
Vermogensrendementsheffing
Ook als je geld verdient door beleggingen of spaartegoeden moet je hierover
belasting betalen. De Belastingdienst gaat niet controleren hoeveel rendement je
precies haalt en hoeveel rente je precies ontvangt. Zij gaan uit van 4% rendement op
je gemiddeld vermogen. Over deze 4% betaal je 30% belasting. Dat noem je de
vermogensrendementsheffing. Je betaalt deze belasting trouwens alleen als je
vermogen gemiddeld hoger was dan €17.600.
Belasting voor bedrijven
Ook over winst moet belasting worden betaald. Kleine bedrijven betalen
inkomstenbelasting, grotere bedrijven (BV’s en NV’s) betalen
vennootschapsbelasting.
BV = besloten vennootschap
NV = naamloze vennootschap
Bedrijven moeten ook BTW afdragen aan de belastingdienst. Een groot deel van
deze BTW hebben ze ontvangen van hun klanten. Er zit immers bijna altijd 6% of
19% BTW in de prijs van de producten die wij kopen. Via winkels komt deze
belasting bij de belastingdienst terecht. Daarom noemen we BTW een indirecte
belasting. Een ander voorbeeld van een indirecte belasting is accijns op alcohol,
brandstof en tabak. Accijns: gebruiksbelasting.
Verder moeten sommige bedrijven milieubelasting, grondwaterbelasting en
wegenbelasting betalen.
Gemeentelijke belastingen
De gemeente waar je woont heeft het recht om de inwoners te laten meebetalen aan
allerlei zaken.
Zo kan hondenbelasting gebruikt worden voor nieuwe uitlaatplaatsen en rioolheffing
voor onderhoud van de riolering. Dit zijn voorbeelden van directe belastingen omdat
je het direct aan de overheid (gemeente) betaalt.
De belangrijkste gemeentelijke belasting is de OZB; Dit betekent onroerende
zaakbelasting (onroerende zaak = huis)
Tj-biljet: een formulier voor jongeren om teveel betaalde belasting terug te vragen
aan de Belastingdienst
UWV: Overheidsinstelling die de werkgeversverzekeringen betaalt van de ontvangen
premies.
Kansspelbelasting: 25% belasting op grote geldprijzen (behalve de Staatsloterij,
belastingvrij!)
Successierechten: Belasting over een erfenis
BPM: Belasting op de aankoop van nieuwe auto’s
Gemeente- en Provinciefonds: Geld dat de lagere overheden krijgen van de
Rijksoverheid
§4 WAAR GEEFT DE OVERHEID HET AAN UIT?
Om de taken van de overheid goed uit te voeren, hebben ze veel uitgaven. Al die
uitgaven moeten voor alle burgers openbaar zijn, want zij betalen er aan mee.
Daarom worden er jaarlijks begrotingen gemaakt door alle overheidslagen, de
volksvertegenwoordigers moeten deze goedkeuren.
De rijksoverheid maakt elk jaar een overzicht van de inkomsten en uitgaven die
verwacht worden voor het komende jaar. De rijksbegroting is het overzicht van alle
te verwachten inkomsten en uitgaven van de rijksoverheid. De rijksbegroting wordt
opgesteld door het ministerie van Financiën. In de miljoenennota wordt de
rijksbegroting verder toegelicht. Deze worden elk jaar op de 3e dinsdag in september
gepresenteerd.
Net als in een huishouden moet de overheid ervoor zorgen dat de uitgaven niet
hoger zijn dan de inkomsten. Een begrotingstekort houdt in dat er meer geld wordt
uitgegeven dan er inkomsten zijn. Om dat te verminderen kan het rijk drie
maatregelen nemen:
- uitgaven verlagen
- inkomsten laten stijgen door hogere belastingen
- meer geld lenen
Het kan ook zijn dat er meer geld binnenkomt dan dat er wordt uitgegeven:
overschot op de begroting.
Een grote uitgavenpost is de aflossing op de staatsschuld.
Financieringstekort = begrotingstekort - aflossing op de staatsschuld
Dat geeft aan hoeveel geld de overheid moet lenen om de begroting te kunnen
betalen, en dus hoeveel de staatsschuld zal toenemen.
Het is ook mogelijk om geen financieringstekort te hebben maar een overschot, dit
wordt dan het financieringssaldo genoemd.
Download