Zijn de verkiezingsprogramma’s geloofwaardig? Paul De Grauwe 1. De economie (BBP) zal volgens Planbureau dit jaar met 3% nominaal achteruitgaan (-3,8% reële groei en 0,6% inflatie). In 2010 zal er waarschijnlijk nulgroei zijn. Dit betekent dat gedurende de volgende twee jaar de inkomsten van de Gemeenschappen en de gewesten zullen dalen. Mijn schatting: een daling van 3% gespreid over 2 jaar. Wat nadien zal gebeuren weet geen mens. Wat we wel weten is dat een recessie samen met bankencrisis in het verleden meestal lang heeft geduurd (ongeveer 4 jaar). Het zit er dus dik in dat over de hele legislatuur beschouwd de inkomsten van de Gemeenschappen en de Gewesten (in het beste geval) zullen stagneren. In de programma’s wordt hierover nauwelijks gerept. Integendeel deze programma’s zijn een aaneenschakeling van beloftes om duizend en één extra uitgaven te doen. We kunnen nu met zekerheid zeggen dat het grootste deel van deze beloftes niet zal kunnen ingelost worden. De verkiezingsprogramma’s creëren een virtuele wereld die totaal losstaat van de werkelijkheid. Ze zijn dus misleidend. De oefening die zou moeten gebeuren is de volgende. Volgens mijn schattingen zullen de inkomsten van de gemeenschappen en de gewesten met 3% dalen over de volgende twee jaar (1,5% op jaarbasis). Dit vertegenwoordigt een vermindering van de inkomsten van ongeveer 350 miljoen (totale inkomsten zijn 23 miljard) gedurende de volgende twee jaar. Na twee jaar wordt dit dus een vermindering van de inkomsten van 700 miljoen. Vermits haast alle partijen ook beloven de begroting in evenwicht te houden betekent dat de uitgaven in 2011 700 miljoen lager zullen moeten zijn. De partijen zouden nu in hun programma’s moeten aanduiden waar ze zullen snijden in de uitgaven. Deze oefening laat ook toe te ontdekken wat hun echte prioriteiten zijn. Want dat weten we ook niet (zie volgend punt). 2. De programma’s zijn een lange lijst van beloftes om meer uit te geven. Bijna nergens wordt cijfermatig aangeduid hoeveel meer men wil uitgeven voor elk van die beloofde programma’s. Het wordt meestal geformuleerd met uitdrukkingen als: “er moet meer geïnvesteerd worden in…”, “prioriteit moet uitgaan naar.. “, “we pleiten voor intensiever investeren in …”, “het budget voor…moet verhoogd worden” , “we voorzien een verhoogde tussenkomst”, “een toereikende subsidiëring is noodzakelijk”, “de Vlaamse overheid moet structureel middelen vrijmaken” , “ we gaan voluit voor uitbreiding van het aanbod via een nieuw meerjarenplan”, “de infrastructuursubsidies moeten aanzienlijk verhoogd worden”, “ er moeten absoluut extra middelen komen voor…”, “fiscale maatregelen tot stimulering van…”, “verlagen van de parafiscale druk”, “de nodige financiële ondersteuning voorzien”, “een inhaalbeweging in de bouw van scholen”, “we willen nog honderden kilometers fietspaden”, “er is nood aan meer en betere infrastructuur”, “correct durven investeren in infrastructuur”, “daarom streven we naar een optimale mix tussen fiscale stimuli en subsidiëring”. Soms worden wel cijfers gegeven maar wordt niet aangeduid over welke periode de stijging betrekking heeft: “we willen de gemeenschapsmiddelen voor … met 10% boven de index verhogen”. Een minderheid van voorstellen zijn concreet genoeg dat ze kunnen becijferd worden, maar dit wordt dan niet gedaan: voorbeeld: “we willen 500 km fietspaden aanleggen” of “we willen 45.000 sociale woningen bouwen” Het fundamenteel probleem van deze beloften die niet concreet worden gemaakt is dat ze toelaten aan de partijen om geen keuzes te moeten maken en om hun prioriteiten niet te moeten vastleggen, om niemand tegen de borst te stoten. Een wonderland wordt gecreëerd waarin alles mogelijk is, en geen harde keuzes moeten gemaakt worden.