Dossier MeCP2 Inhoud Genetisch onderzoek bij het Rett syndroom (1992) p. 2 X-gebonden dominante overerving (1998) p. 5 Ontdekking genetische basis MeCP2 (1999) p. 9 De ontdekking van het Rett gen (2000) p. 15 Lezing Dr. Igna Van de Veyver, Japan (2000) p. 21 Ontwikkeling muismodel (2002) p. 23 Een nieuw inzicht (2003) p. 25 Rett syndroom, de Rosetta steen (2004) p. 27 De molen van de Rett research (2004) p. 31 Basisbeginselen genetica (2005) p. 33 Rett research, stand van zaken (2006) p. 37 De oorzaak van angst bij Rett syndroom (2006) p. 43 Rett muizen “genezen”, en nu? (2007) p. 44 Verrassende ontdekkingen door het NIH (2008) p. 46 Rett syndroom, autisme en schizofrenie (2010) p. 48 Nieuwsflash, Rett bij volwassen muizen (2011) p. 50 Resultaten van genetische research (2010) p. 51 © BRSV vzw – Lil 26, 2450 Meerhout – 050 55 02 68 – [email protected] – RPR Turnhout 0 435 817 931 Rett Syndroom: bevestiging van X-gebonden dominante overerving, en lokalisatie van het gen op Xq28. (Dit artikel is van de hand van N. Sirianni, S. Naidu, J. Pereira, R. Pillotto en E. Hoffman. Oorspronkelijke titel: “Rett syndrome : confirmation of X-linked dominant inheritance, and localization of gene to Xq28”. Verschenen in American Journal of Human Genetics, 1998, Vol. 63, nr. 5, pp. 1552-1558.) H et Rett syndroom is een ontwikkelingsstoornis van het zenuwstelsel, die enkel meisjes aantast. De oorzaak is onbekend. Het klinisch beeld is raadselachtig doordat er een normale periode is juist na de geboor te, en nadien een vlugge afname van de groeisnelheid van de hoofdomtrek tijdens de vroegste kleuter tijd, met verlies van gerichte handbewegingen en apraxie (afwezigheid van doelbewuste bewegingen). Ongeveer 99,5% van de gevallen zijn geïsoleerd, d.w.z. zonder ander aangetast familielid. Er wordt een verhitte discussie gevoerd over de manier van overerving: om het overwicht van geïsoleerde gevallen bij meisjes te verklaren worden zowel schema’s van X-gebonden als geslachtsbeïnvloede, autosomale overerving naar voor gebracht. In dit artikel beschrijven wij een familie met het grootste aantal aangetaste vrouwelijke leden tot hiertoe. Met de gegevens van deze familie en van vroeger beschreven families tonen wij aan dat het om een X-gebonden overerving gaat. Tevens konden wij de plaats van het verantwoordelijke gen bepalen, met name locus Xq28. In een Braziliaanse familie waren er drie dochters met typisch Rett syndroom. Alle drie kenden een vlugge afname van de groeisnelheid van de hoofdomtrek, en daarop een progressieve mentale achteruitgang. Twee ervan werden onderzocht in het Kennedy Krieger Instituut. De twee dochters, die nu nog in leven zijn, werden onderzocht toen ze 9 en 5 1/2 jaar oud waren. Ze ver- 2 toonden geen gerichte handbewegingen, wel de continue, stereotiepe handbewegingen en het wrijven over de romp. Naast spontane hyperventilatieperiodes in waaktoestand, was er een ernstig aandachtsdeficit en geen spraakontwikkeling. De meisjes vertoonden belangrijke spieratrofie en konden niet gaan. Bij beiden stond de intellectuele en gedragsontwikkeling op een niveau van 1 à 6 maand. De jongste dochter kon wel reiken naar voedsel, maar vertoonde verder geen gericht gebruik van de handen. Ze slikte veel lucht en had een opgezette buik. Voor genetisch onderzoek namen we DNA van de twee aangetaste meisjes, hun ouders, de andere aangetaste zus (overleden op 12-jarige leeftijd), en van twee normale zussen. Om na te gaan of er bij deze familie X-gebonden dominante overerving langs de moeder kon zijn, bepaalden we het genotype van de vijf zussen en hun ouders voor 47 polymorfe merkers verspreid over het X-chromosoom. De merkers werden uit de Genome database genomen, en wel zo dat de afstand tussen twee merkers maximaal 10 cm bedroeg. Uit de concordantieanalyse bleek dat alleen Xq28 gemeenschappelijk was voor de drie aangetaste meisjes. De gezonde zussen hadden deze regio niet. Vervolgens gebruikten we de data van de genotypering om een multipoint linkage analyse van deze Braziliaanse familie uit te voeren. De rela- tieve verdeling van de microsatellietmerkers over het X-chromosoom en hun genetische onderlinge afstand (in centimorgans) haalden we uit reeds gepubliceerde kaarten door een patroon van X-gebonden dominante overerving langs moederszijde (als “niet-penetrante draagster”). We gebruikten het Genehunter pakket voor de multipoint linkage analyse. Enkel de Xq28-regio van het X-chromosoom vertoonde een positieve LOD-score. Het is wel zo dat de Xq28-regio niet de statistische significantiedrempel van Z>2.0 haalde, maar voor het grootste deel van de rest van het X-chromosoom was Z kleiner dan –1.0. Zo is het statistisch verschil tussen Xq28 en de rest van het chromosoom meer dan 2.0, wat de concordantieanalyse van deze familie enige statistische steun geeft. Vermits 99,5% van de gevallen van Rett syndroom geïsoleerd zijn, is het meestal onmogelijk te bepalen of een nieuwe mutatie bij de vader of de moeder verantwoordelijk is, dan wel of de moeder draagster is. In de Braziliaanse familie suggereert het feit dat er drie meisjes de ziekte hebben dat de moeder draagster is, eerder dan dat één van beide ouders een mozaïek van de geslachtscellen vertoont. Van vier andere families die X-gebonden overerving vertonen met niet-penetrante moeder is het genotype reeds gepubliceerd. Deze gegevens gebruikten we samen met de onze om een gecumuleerde multipoint score op te stellen voor Xq28. Bij deze analyse kwamen alle 3 RETT GAZET • N R 14 • J A A R G A N G 8 • 19 9 9 8 2 q X families overeen met een lokalisatie van het Rett syndroom-gen op Xq28, met een gecumuleerde LOD van Z = 2.9. Die data vullen de gegevens aan van de exclusie-mapping door Xiang (1998), en suggereren sterk dat het Rett syndroom genetisch één homogene aandoening is, en dat het verantwoordelijk gen ligt op Xq28. Voor de hier beschreven Braziliaanse familie klopt de stamboom met een moeder als niet-penetrante draagster van het Rett syndroom. In dat geval moet men een scheefgetrokken inactivatie vinden van het X-chromosoom (richting normaal X-chromosoom) zoals men die vindt bij andere obligate dragers. Bij de Braziliaanse moeder vonden we een zeer scheefgetrokken inactivatie (> 95% : < 5%). In 65 normale vrijwilligers vonden we bij geen enkele een verschuiving groter dan 95/5. Deze zeer scheefgetrokken inactivatie bij de moeder met preferentieel gebruik van het niet aangetast Xchromosoom suggereert sterk dat zij een niet-penetrante draagster van het Rett syndroom is. Onderzoek bij één gezonde dochter en één Rett dochter toonde geen zeer scheefgetrokken inactivatie. 8 2 q X Er zijn al veel modellen gebruikt om het raadsel uit te leggen waarom het Rett syndroom geïsoleerd voorkomt bij meisjes. Het bekendste model is dat met een X-gebonden dominant kenmerk, dat dodelijk is in het mannelijk geslacht, en Rett syndroom veroorzaakt bij meisjes. Gezien Rett 4 meisjes zich niet voortplanten, vereist deze hypothese een hoge graad van nieuwe mutaties in de zaadcelof de eicellijn om de relatief hoge frequentie van de ziekte uit te leggen. Dit zou het overwicht kunnen verklaren van geïsoleerde gevallen en het feit dat men niet bijzonder veel herhaalde abortussen ziet (aangetaste jongens), gezien dan relatief weinig moeders ziektedraagster zijn. We hebben de gegevens gebruikt van Rett syndroom-stambomen waarin men X-gebonden overerving ziet. Onze gegevens stemmen overeen met eerder gepubliceerde resultaten die erop wijzen dat niet-penetrante, obligate draagsters in deze stambomen scheefgetrokken X-inactivatie vertonen, terwijl Rett patiënten random inactivatie vertonen. Onze gegevens vullen de vorige aan in zover dat de extreme X-inactivatie in de obligate draagster-moeder in onze Braziliaanse stamboom gebeurt in de richting van het normale X-chromosoom. Ook het feit dat deze familie vooral meisjes telt, stemt overeen met de hypothese dat het Rett syndroom-kenmerk voor jongens dodelijk is. En tenslotte levert onze bevinding van een significante LOD-score voor binding van het Rett syndroom aan Xq28 overtuigende, statistische argumenten voor een X-gebonden dominant model, en suggereert ze dat het genetisch om één ziekte gaat. Doorgaans is de X-inactivatie bij Rett meisjes willekeurig, wat erop wijst dat er geen selectief nadeel is • N R 14 • J A A R G A N G 8 • 19 9 9 mechanismen van het samengaan van herhaalde abortus met scheefgetrokken X-inactivatie. Met onze bewijzen voor de aanwezigheid van een Rett syndroom-gen op Xq28 kan de identificatie van het gen beginnen. Kandidaat-genen voor het Rett syndroom zullen waarschijnlijk betrokken zijn in de postnatale ontwikkeling van het centraal zenuwstelsel, vermits zich daar de belangrijkste afwijkingen bevinden. Vermeldenswaard is het feit dat de Xq28 een regio is met veel genen en veel ziekten. Nadere plaatsbepaling binnen Xq28 kan moeilijk worden doordat er weinig families zijn. Maar door de methode van kandidaat-genen, hetzij door genen met betrekking tot het centraal zenuwstelsel, hetzij door anonieme sequentielabels voor Xq28, zal men uiteindelijk wel slagen. 5 RETT GAZET voor cellen met het Rett syndroomkenmerk op hun actief X-chromosoom. Anderzijds is er bij asymptomatische, obligate draagsters een scheefgetrokken X-inactivatie, en wel naar het gezonde X-chromosoom. Gezien er bij de Rett meisjes geen selectief voordeel is voor het normale X-chromosoom, is het een belangrijke vraag waarom er bij asymptomatische draagsters blijkbaar wel selectief voordeel lijkt te zijn voor het normale X-chromosoom. Recent werden overerfbare kenmerken beschreven die zeer scheefgetrokken X-inactivatie veroorzaken bij vrouwen, maar er werd geen duidelijk fenotype gevonden dat Mendeliaans overerft. Het is inderdaad mogelijk dat het toevallig samengaan van het scheefgetrokken Xinactivatiekenmerk met een X-gebonden recessieve ziekte bij draagsters de verklaring is waarom zovele draagsters een X-gebonden recessieve ziekte vertonen. Onze hypothese voor de zeldzame familiale gevallen van Rett syndroom is dat hiervoor twee kenmerken tegelijk aanwezig moeten zijn in een draagster: één voor het Rett syndroom, en één voor de scheefgetrokken X-inactivatie (op het X-chromosoom of niet). Dit laatste kenmerk leidt tot preferentiële activatie van de gezonde X, en daardoor is voortplanting van de obligate draagster mogelijk. We hebben al aangetoond dat zulk kenmerk voor scheefgetrokken X-inactivatie kan leiden tot abortus van jongens. Er wordt onderzoek gedaan over de • N R 1 5 • J A A R G A N G 8 • 19 9 9 RETT GAZET Omtrent de ontdekking van de genetische basis van het Rett-syndroom Huda Y. Zoghbi, M.D. Baylor College of Medicine H et Rett syndroom is een neurologische ontwikkelingsstoornis die bij benadering 1 op 15.000 geboren meisjes treft. Ondanks zijn relatieve prevalentie onder de oorzaken van cognitieve beschadiging, werd het syndroom pas in 1966 door de Oostenrijkse arts Andreas Rett herkend als een afgelijnde, klinische entiteit. In een Duitstalig medisch tijdschrift beschreef hij een ongewone constellatie van symptomen, die herhaaldelijk voorkwam bij vrouwelijke patiënten. Deze meisjes bleken zich tot Huda Zoghbi 2 hun 6de-18de maand normaal te ontwikkelen, misschien op enige vertraging van de hoofdgroei en een lichte hypotonie (“slapheid”) na. Daarna verloren ze stapsgewijze het vermogen tot spreken, begonnen ze aanvallen te vertonen en een onregelmatige ademhaling, en kwamen ze in een periode van zichtbare emotionele of lichamelijke nood met ontroostbare huibuien, opgewondenheid, tandenknarsen en weigeren te eten. Het meest eigenaardige was het verlies van de bewuste controle over hun handen: in plaats van naar begeerde dingen te reiken, leken ze enkel in staat om met hun handen te wringen, zonder ophouden en als gedwongen. De late verschijning en de bijzonderheid van de symptomen, hun exclusieve voorkomen bij meisjes, en de bereikte stilstand na een periode van intense regressie, dat alles was buitengewoon raadselachtig. Dr. Rett publiceerde in 1977 een Engelstalige beschrijving van dit syndroom, maar het was pas in 1983 dat een artikel van Hagberg en zijn collega’s in Annals of Neurology de Amerikaanse neurologen eindelijk attent maakte op het Rett syndroom, en de aandoening zijn officiële naam gaf, bij wijze van eerbewijs aan het pionierswerk van Andreas Rett. De meeste gevallen van Rett syndroom zijn sporadisch en niet overgeërfd van vroegere generaties. Een handvol zeldzame families met meer dan één aangetast lid hielp de wetenschappers het gen in kaart te brengen als gelegen in een regio op het X-chromosoom, één van de geslachtsbepalende chromosomen (vrouwelijke personen hebben twee X-chromosomen, mannelijke hebben een XY paar). Na het inperken van de kandidaat regio op Xq28 tot enkele honderden genen, begonnen onderzoekers aan het nauwkeurig proces van de analyse van het ene gen na het andere, teneinde de Rett syndroom mutatie te vinden. Daartoe dienden we DNA stalen van aangetaste meisjes en hun families te vergelijken: een ziekteverwekkende mutatie moest voorkomen in de dochter, maar in geen van haar ouders. Nu hebben we ontdekt dat mutaties in een gen, MECP2 genaamd (uitgesproken als “mek-pie-toe”, voor methyl-CpG-bindend proteïne 2), zowat 50% van de Rett syn- • N R 1 5 • J A A R G A N G 8 • 19 9 9 RETT GAZET Mijn eigen kennismaking met het Rett syndroom dateert eveneens van 1983. Een zeer opmerkzame pediater, dr. Merlene McAlevy, verwees één van haar jonge patiëntes door naar het Baylor College of Medicine, en stuurde tegelijk een kopie van Hagbergs paper. Dr. Vincent Riccardi (een geneticus), dr. Alan Percy (een neuroloog), en ikzelf (nog maar een stagiaire) waren met z’n allen ge-fascineerd door dit kleine meisje dat inderdaad het Rett syndroom had. Bij puur toeval zag ik de week daarop mijn tweede Rett patiënte, en bedacht ik dat er meer moesten zijn. Ik was zo gegrepen door dit uniek neurologisch beeld en door de benarde toestand van deze meisjes, dat ik als een bezetene de oorzaak van de ziekte wilde begrijpen. X 8 2 q droom gevallen veroorzaakt. We zijn nog andere regio’s van dit vrij grote gen aan het onderzoeken, en zouden best tot de vaststelling kunnen komen dat de andere 50% veroorzaakt worden door mutaties elders in MECP2. Intussen brengt onze ontdekking opheldering over de vraag waarom het Rett syndroom zich enkel in meisjes ontwikkelt. Mannelijke muizen, aangetast in de muisversie van MECP2, sterven in utero; waarschijnlijk worden menselijke, mannelijke foetussen met MECP2 mutaties nooit geboren, of sterven ze kort na de geboorte. Vrouwen in twee families met terugkerend Rett syndroom bevielen inderdaad van zonen met een zware neonatale encephalopathie. Deze jongens stierven na amper enkele maanden; wij geloven dat zij leden aan de dodelijke, mannelijke versie van het Rett syndroom. Maar waarom ontwikkelen meisjes, die nog steeds een normale kopie van MECP2 hebben, de ziekte? Het antwoord ligt in een fenomeen dat bekend staat als de X-inactivering. Aangezien vrouwelijke individuen twee X-chromosomen hebben in elke cel, wordt één kopie willekeurig geïnactiveerd, teneinde de genexpressie stop te zetten en de gendosering op gelijke hoogte te houden als die van een mannelijk individu, dat slechts één X heeft. Omdat de inactivering willekeurig gebeurt, zal het X-chromosoom met een functionele kopie van MECP2 geïnactiveerd worden in sommige cellen van Rett syndroom meisjes. Dit veroorzaakt een partiële deficiëntie die niet enkel overleving toelaat, maar in de meeste gevallen ook een normale ontwikkeling van de pasgeborene, vóór de ziekte in volle hevigheid verschijnt. We geloven dat de ernst van de aandoening een functie is van het percentage van cellen met actieve, gemuteerde MECP2 genen. 3 • N R 1 5 • J A A R G A N G 8 • 19 9 9 RETT GAZET MeCP 2 Bij een normale ontwikkeling worden genen ingeschakeld op verschillende, maar precies geregelde momenten en plaatsen in het lichaam. Het heeft iets weg van een muziekpartituur: niet alle instrumenten spelen de hele tijd, zelfs niet op hetzelfde moment, en ze spelen ook niet dezelfde noten of met dezelfde dynamische sterkte. Het MECP2 gen codeert een proteïne (eveneens MeCP2 genaamd, maar dan niet cursief geschreven en met een kleine “e”) dat de “rustpauzes”, die bepaalde genen tijdens de ontwikkelingssymfonie moeten nemen, helpt orchestreren. Eerst hecht een methylgroep, bestaande uit koolstof- en waterstofatomen, zich aan een DNA sequentie in het controlecentrum van het geviseerde gen. De kop van het MeCP2 proteïne ankert zich vervolgens vast aan het gemethyleerde DNA, terwijl de staart andere moleculen tot het doel-gen aantrekt, die de elektrische lading ervan veranderen en het samenpersen. In zijn nieuwe, dichte geometrie wordt het gen ontoegankelijk voor transcriptiefactoren en blijft het aldus stil. Wanneer een aangetast MeCP2 niet in staat is om op deze wijze de genexpressie te “leiden”, zullen een aantal genen hun melodieën op het verkeerde moment laten schallen en een neurale kakofonie veroorzaken. MeCP2 is eigenlijk slechts één lid van een familie methylbindende proteïnen, die mogelijkerwijze allemaal helpen bij het regelen van de genexpressie. Mutaties in één van deze proteïnen of in hun interactieve partners kunnen verantwoordelijk zijn voor atypisch Rett syndroom of voor andere stoornissen zoals autisme, zware neonatale encephalopathie, idiopathische hersenverlamming en niet-syndroommatige mentale achterlijkheid. 4 Wat betekent dit voor u als ouders en artsen? Vooreerst zal het nu mogelijk zijn om Rett eerder te diagnosticeren, nog vóór de hele reeks van symptomen zich heeft gemanifesteerd. Differentiële diagnose zal niet langer uitsluitend moeten berusten op klinische criteria. Genetische adviseurs kunnen families helpen bij de beslissing of andere familieleden getest moeten worden. Aangezien de neurale ontwikkeling na de geboorte goed verloopt en het precies deze latere ontwikkelingsfasen lijken te zijn die het meest verstoord worden bij het Rett syndroom, zou een vroege diagnose ons kunnen toelaten om tussenbeide te komen met een soort van therapie vooraleer de zwaarste schade is toegebracht. Gelukkig is al heel wat bekend over de werking van MECP2, wat de hoop doet rijzen dat we een behandeling kunnen ontwikkelen die de voortgang van de ziekte stopt. De volgende stap voor de onderzoekers bestaat erin, de genen te identificeren waarvan de expressie gewijzigd is door verlies van normaal MECP2. We zijn gestart met het genereren van een muismodel van het Rett syndroom, zodat we de voortgang van de ziekte kunnen bestuderen vanaf de allereerste stadia. Het dierlijk model zal van cruciaal belang zijn als hulpmiddel bij het precies lokaliseren van de genen die aangetast zijn door MeCP2. Uiteraard zal het ook van onschatbare waarde zijn voor het uittesten van diverse therapieën. De aankondiging van deze ontdekking zou onvolledig zijn zonder de erkenning van al het voorafgaande werk dat ons zover heeft gebracht. Zestien jaar is een hele tijd, en vele vorsers leverden belangrijke bijdragen tot het Rett onderzoek. Ik kan er evenwel • N R 1 5 • J A A R G A N G 8 • 19 9 9 RETT GAZET slechts enkelen vermelden, van wie het werk mijn eigen onderzoek heeft geïnspireerd. Alan Percy, Dan Glaze, Rebecca Schultz, Dawna Armstrong en Kay Motil hebben jarenlang vanuit hun interacties met RS patiënten en families een waardevolle inbreng geleverd. Maria Anvrett en Sakku Naidu hebben zonder enige terughoudendheid hun patiëntenmateriaal gedeeld; Carolyn Schanen’s zorgvuldige karakterisering van een verwantschap met familiale RS hielp de zoektocht naar het gen scherp stellen, net als het werk van Eric Hoffman met een Braziliaanse familie, dat de kandidaatregio inperkte tot Xq28. In mijn eigen labo was Kim Allison de eerste om het project op gang te brengen door het maken van uitgebreide “exclusion mapping” in de tijd toen ze nog een studente was; Jill Dahle zorgde voor een uitbreiding van haar werk en analyseerde gedurende 8 jaar vele genen met geduldige volharding. Ruthie Amir analyseerde ijverig talrijke genen op het X-chromosoom. Zij volgde het advies van Igna van den Veyver om naar mutaties te zoeken in MECP2, wat de juiste vindplaats is gebleken. Mimi Wan en Fan-Fan steunden het project in Uta Francke’s labo met ijver en toewijding; zij en Uta waren zo vriendelijk om opgewonden te zijn in onze plaats toen we de eerste mutaties vonden, erkennend dat het geluk een rol speelt in elke ontdekking. En uiteraard ben ik dankbaar voor mijn 5-jarig partnership met Uta: zij was één van de weinigen die bleef geloven dat het bewuste gen zich al die tijd net om de hoek bevond. Ze had gelijk! Tot besluit zou ik de Rett families die ik ontmoet heb, willen danken, niet alleen om hun bereidwilligheid om zich te onderwerpen aan de eindeloze evaluaties gedurende de voorbije 16 jaar, maar ook omdat ze ons zijn blijven motiveren. De International Rett Syndrome Association is op vele niveaus een ongelooflijke steun geweest. Het National Institute of Child Health and Human Development van het NIH leverde de fondsen, zonder dewelke wij deze ontdekking nooit hadden kunnen doen. De Blue Bird Circle Rett Center vergemakkelijkte het contact met vele Rett families en ondersteunde onze klinische connecties. Dr. Uta Francke en ik zijn ook dankbaar voor de directe steun vanwege het Howard Hughes Medical Institute. Ik hoop dat deze mini-historiek en deze spoedcursus in genetica niet enkel allen informeert die ze lezen, maar hen ook een gevoeligheid bijbrengt voor de complexiteit van het menselijk lichaam, een ontzag voor zijn mysteries, en een waardering voor de inzichten, die het enkel gunt aan mensen met een groot geduld. We hebben nog steeds geen antwoord op de vragen hoe het Rett syndroom kan behandeld, voorkomen of genezen worden. Laat ons niet wankelen in onze toewijding om dat antwoord te vinden. 8 2 q X 5 nuchtere verwachting (Vrij vertaald naar Genetic Research, in Rett News, het tijdschrift van de RSAUK, Herfst 1999) I RETT GAZET • N R 1 5 • J A A R G A N G 8 • 19 9 9 De ontdekking van het MeCP2 gen: reden tot hoopvolle, n de VS en ook elders sprak de pers al van de ontdekking van de oorzaak van het Rett syndroom. Toch is gebleken dat tot dusver slechts een gedeelte van het defecte gen geanalyseerd werd, en dat nog heel wat werk gedaan moet worden vooraleer we de complete oorzaak van de aandoening kennen. Onderstaande stand van zaken is van de hand van Prof. Maj Hulten, die het integrale wetenschappelijke rapport doornam. die -door een slecht bevel- niet accuraat werken op het juiste moment in de ontwikkeling. Het zijn deze slaven die nog niet geïdentificeerd zijn. Het duurt waarschijnlijk een hele tijd vooraleer men greep heeft op wat er gebeurt. Van groot belang is echter dat de nieuwe ontdekkingen de weg vrijmaken voor de zoektocht naar de langverwachte, volkomen betrouwbare genetische test die met zekerheid zal uitmaken of een meisje Rett syndroom heeft of niet. Genmutaties gevonden Toekomstig onderzoek De wetenschappers ontdekten dat een aantal meisjes met het Rett syndroom veranderingen (mutaties) vertonen in een specifiek gen. Ze testten 21 meisjes met typisch Rett syndroom. Bij 5 van deze 21 meisjes vonden ze een verandering in een gen dat zich bevindt in de top van het X chromosoom. In de nabije toekomst zal het onderzoek eerst en vooral het MecP2 gen meer in detail bekijken. Vanzelfsprekend zullen méér meisjes en hun families onderzocht worden. De mutaties binnen het MecP2 gen, tot dusver vastgesteld bij meisjes met sporadisch Rett syndroom, zijn niet identiek. Dit stelt de vorsers voor een probleem: sommige bouwstenen van het gen zijn bij een aantal meisjes gewijzigd, andere dan weer bij andere meisjes. De methode om de bouwstenen van het gen te checken (de zogenaamde “DNA sequencing”) is tijdrovend en technisch veeleisend. Dat maakt de zaken er niet eenvoudiger op. Een groot gen Het gen, MecP2 genoemd, is groot van oppervlakte. Tot dusver werd slechts de helft van de bouwstenen van het gen gecheckt. De 16 meisjes, bij wie het testresultaat negatief was, kunnen best een mutatie hebben in het gensegment dat nog onderzocht moet worden. Een ongewoon gen MecP2 is niet enkel een groot en daarom moeilijk te onderzoeken gen, het is ook een gen met erg bijzondere eigenschappen. MecP2 kan namelijk de activiteit regelen van andere genen: het kan die activiteit stilleggen of temperen, aanzetten of verhevigen. Mutaties van dergelijke, regelende genen werden tot hiertoe nooit gevonden bij andere, meer gewone genetische ziekten. Ook in dit opzicht is het Rett syndroom een ongewoon fenomeen. Wie meer wil lezen over het MecP2 gen, verwijzen we graag naar volgende Engelstalige webpaginaís: voor makkelijk leesbare info www.rettsyndrome.org/main/ announcement.htm Geen diagnosetest voor alle wetenschappelijke details: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/ htbin-post/Omim/dispmim?300005 De opwindende onderzoeksresultaten zijn inderdaad goed nieuws. Toch is het belangrijk te weten dat de MecP2 analyse niet gebruikt kan worden als een diagnosetest voor Rett syndroom. Het gemuteerde “meestergen” MecP2 moet één of meerdere “slaven” hebben 6 De genetische test Eens de genetische test beschikbaar is, zal deze op diverse wijzen diensten kunnen bewijzen: eerst en vooral zal hij bijdragen tot een betrouwbare diagnose, omdat deze informatie kan leveren omtrent de prognose van de ziekte, en aldus ook over wat de toekomst inhoudt. Bovendien ziet het ernaar uit dat er een test beschikbaar komt om na te gaan of familieleden drager zijn van de genetische aandoening. Deze dragers vertonen zelf dan wel niet de symptomen, maar kunnen het risico lopen op een kind met het Rett syndroom. Toch is dit risico klein. Ook een prenatale diagnose tijdens de zwangerschap behoort tot de toekomstmogelijkheden. Tenslotte werd al gesuggereerd dat men de problemen, veroorzaakt door het defecte gen, in de toekomst mogelijk zal kunnen voorkomen. Om doeltreffend te zijn, zou met dergelijke preventieve therapie uiteraard heel vroeg gestart dienen te worden. • N R 1 5 • J A A R G A N G 8 • 19 9 9 Antwerpse arts Igna Van den Vyver gaf de beslissende aanwijzing die leidde tot de ontdekking van MECP2 Een portret (Ingekorte biografische schets door Vicky Brandt, Editor, Zoghbi Pediatrics / Neurogenetics Laboratory.) I gna Van den Veyver werd in 1961 geboren te Antwerpen. Na haar studies aan de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA), bekwaamde ze zich in de verloskunde en gynaecologie. Ze raakte gefascineerd door de prenatale diagnose en -logischerwijze- door degenetica, de wetenschap omtrent de basis van erfelijke ziekten en aangeboren afwijkingen. Hierin wou ze zich verder specialiseren. Haar werk bracht haar naar de VS, waar ze zich een plaats veroverde in het Baylor College of Medicine te Houston, Texas. Na verloop van tijd ging ze er vanaf 1994 werken als wetenschappelijk vorser in het labo van Dr. Huda Zoghbi. Die had met een seminarie grote indruk op haar gemaakt. Haar eerste project bestond uit het testen van genen op het Rett syndroom. In die tijd was het project klein van omvang, en Igna richtte haar aandacht grotendeels op andere ziekten die de ontwikkeling van kind en foetus aantasten. Toch bleef ze intellectueel betrokken bij het Rett project. Zo kon ze de waarneming doen die de ontdekking van de ziekte veroorzakende mutaties verhaastte. Tijdens lopende tests voor een ander onderzoeksproject merkte ze een ongewoon methylatiepatroon op in de bloedstalen van een Rett meisje. Ze opperde de hypothese dat het Rett syndroom het resultaat kan zijn van een defect in het tot ! OPROEP zwijgen brengen van genen, en deelde haar idee prompt mee aan Dr. Zoghbi en Ruthie Amir. Deze laatste, een postdoctoraal medewerkster in het lab van Dr. Zoghbi, was toen al nauwgezet het ene kandidaatgen na het andere aan het testen in de hoop de oorzaak van de ziekte te vinden. Ze volgde Igna’s raad op en testte MECP2, het enige gen dat betrokken was bij de methylatie. Het bleek wel degelijk het gen te zijn waar ze de voorbije 14 jaar naar hadden Igna Van den Veyver gezocht: mutaties in dit gen veroorzaken zowat 70% van de bekende Rett gevallen. MECP2 speelt een belangrijke rol in de foetale en neonatale ontwikkeling: het helpt namelijk het lichaam om bepaalde genen op het juiste moment in en uit te schakelen. Deze ontdekking is belangrijk: ze geeft vorsers niet enkel een goed vertrekpunt voor het bedenken van therapieën voor het Rett syndroom, maar levert ook een nieuw middel om te onderzoeken hoe het zenuwstelsel zich ontwikkelt. Er moet beslist nog veel werk geleverd worden om te begrijpen hoe het gemuteerde gen de ontwikkeling van de hersenen op het verkeerde spoor zet. Maar intussen toont de ontdekking aan hoe fundamenteel onderzoek en klinische zorg succesvol verenigd kunnen worden. Iets wat Dr. Van den Veyver zo lang had verhoopt. Ignatia B. Van den Veyver, M.D., is Assistant Professor aan de Departementen Obstetrics and Gynecology en Molecular and Human Genetics van het Baylor College of Medicine, 6550 Fannin, Suite 901, te Houston, Texas 77030, USA. AAN HET GEKWALIFICEERD PERSONEEL VAN ALLE BELGISCHE MEDISCHE INSTELLINGEN: BEURZEN VOOR BIOMEDISCHE, KLINISCHE EN THERAPEUTISCHE RETT RESEARCH De International Rett Syndrome Association (IRSA) verwacht voorstellen voor biomedische, klinische en therapeutische research betreffende het Rett Syndroom. Teneinde deze te ondersteunen, voorziet het IRSA PERMANENT RESEARCH FUND in het toekennen van individuele beurzen ten belope van 40.000 US Dollar. De vervaldagen voor het indienen van een voorstel zijn vastgelegd op 1 juni en 1 december. Geïnteresseerden kunnen contact opnemen met het BRSV-bestuur via ons Tel. 050 / 55 02 68 Fax 014 / 36 99 69 @ e-mailadres [email protected] Wij bezorgen hen een kopie van de gedetailleerde voorwaarden voor het bekomen van een beurs. 7 RETT GAZET Hoe Belgisch is de ontdekking van MECP2? D De ontdekking van het Rett gen: historiek en toekomstperspectieven Igna Van de Veyver, Assistant Professor aan het Baylor College of Medicine, Houston, Texas Graag wil ik het verhaal doen van het werk dat de laatste (bijna) 20 jaar geleverd is en uiteindelijk heeft geleid tot onze ontdekking van MECP2, – het gen dat verantwoordelijk is voor het Rett syndroom. De geschiedenis van het onderzoek naar het Rett syndroom gen begon in 1966, toen Andreas Rett voor het eerst de aandoening beschreef bij 22 meisjes. Het kwam in 1980 opnieuw onder de aandacht toen Bengt Hagberg “infantiele autistische dementie met verlies van handgebruik” beschreef. Toen Hagberg in 1983 een artikel publiceerde in een internationaal medisch tijdschrift, trok dat de aandacht van kinderartsen en kinderneurologen uit de hele wereld. Eén van hen was Dr. Huda Zoghbi in Houston, die als eerste de diagnose stelde bij een meisje in de Verenigde Staten. Naar aanleiding daarvan raakte zij gefascineerd door het Rett syndroom en begon ze meer meisjes te onderzoeken. Dit was het begin van een lange wetenschappelijke speurtocht naar de oorzaak van het Rett syndroom. Aan het begin van zo’n onderzoek gaan wetenschappers gewoonlijk eerst na of er in het klinisch beeld een aanduiding voor een mogelijke oorzaak te vinden is. De zeer typische kenmerken van het Rett syndroom zoals de uiterlijk normale ontwikkeling in de eerste 6-18 maanden, gevolgd door een afname van de hoofdgroei, van het spraakvermogen en van het handgebruik, de stereotypische handbewegingen, de typische ademhalingsstoornissen, de epilepsie en de autistische aspecten wezen in de richting van een functionele en/of ontwikkelingsstoornis van de hersenen als basis van het Rett syndroom. Een interessante observatie van het eerste uur was dat het Rett syndroom in de klassieke vorm alleen bij meisjes voorkomt. Hoewel er maar heel weinig familiale gevallen waren beschreven, deed dit de onderzoekers vermoeden dat het Rett syndroom een aangeboren ziekte is, veroorzaakt door een niet-functionerend gen op het X-chromosoom (voor de verklaring, zie verder). Men ging dan voorts zoeken of er iets te leren viel van de atypische presentaties van het Rett syndroom, bijvoorbeeld bij meisjes met mildere of ernstigere vormen. Maar behalve het feit dat zulks wees op een variatie in het onderliggende ziekteproces, leidde ook dit niet veel verder. Er zijn overigens een paar gevallen bekend van jongetjes (waarvan drie beschreven zijn) met familiaal Rett syndroom, die vanaf de geboorte ernstige neurologische afwijkingen vertoonden met nauwelijks enige normale psychomotore ontwikkeling, een erge aangeboren vorm van hypotonie (algemene spierzwakte), dito ademhalingsstoornissen en epilepsieaanvallen. Dat versterkte het idee dat het Rett syndroom een X-chromosoom gebonden ziekte is, die bij jongens (die slechts één X-chromosoom hebben) wellicht in de meeste gevallen lethaal of zeer ernstig is, en bij meisjes (die twee X-chromosomen hebben) het klassieke Rett syndroom veroorzaakt (voor meer verklaring, zie verder). Jarenlang voerde men bij Rett meisjes verschillende laboratoriumtesten uit van bloed en cerebrospinaal vocht die regelmatig afwijkend zijn bij kinderen met een mentale handicap. Maar deze waren ofwel normaal, ofwel afwijkend, maar niet specifiek voor het Rett syndroom. Het EEG toont afwijkingen bij Rett meisjes, maar deze zijn niet specifiek en kunnen ook in andere aandoeningen vastgesteld worden. De hersenen zijn kleiner op CTscan of MRI onderzoek, en PETstudies (“positron emission tomography”) hebben aangetoond dat het patroon van de bloedtoevoer naar bepaalde hersengebieden (temporoparietaal en prefrontaal) bij Rett meisjes erg gelijkt op dat van een zuigeling. De onderzochte meisjes waren natuurlijk ouder, wat suggereerde dat de onderliggende oorzaak niet zozeer het afsterven van de zenuwcellen tot gevolg heeft, maar eerder een rem zet op de ontwikkeling ervan. Dr. Dawna Armstrong van het Baylor College of Medicine in Houston, maar ook onderzoekers in andere universiteiten hebben uitgebreid anatomopathologisch onderzoek gedaan op de hersenen van overleden Rett meisjes. Ze stelden een lager gewicht vast van de hersenen. Zij vonden ook dat er weinig of geen tekenen waren van verlies of afsterven van neuronen. Verder bleken de dendrieten minder vertakt. Deze vertakkingen, die uitgaan van zenuwcellen en contact maken met andere zenuwcellen, zijn heel belangrijk voor het normaal functioneren van de hersenen. Al deze bevindingen steunden het idee dat Rett syndroom niet veroorzaakt wordt door een afsterven van neuronen, maar eerder door een defect in hun ontwikkeling. Omtrent de oorzaak van het defect tastte men evenwel nog steeds in het duister. Omdat we zo weinig afweten van de onderliggende oorzaak van het Rett syndroom, kan de behandeling alleen maar ondersteunend zijn in de vorm van anticonvulsieve medicaties, chloralhydraat voor de agitatie, carbidopa/levodopa voor hulp met de rigiditeit, melatonine voor slaapstoornissen, voedingssupplementen en anti-reflux medicatie. 5 Wat kon onderzoekers verder helpen in het vinden van de oorzaak? Hoewel de meeste Rett meisjes zogenaamd “sporadische” patiëntjes zijn (één enkel voorkomen in een familie, zonder dat er andere meisjes zijn met hetzelfde probleem), waren toch een aantal familiale gevallen bekend. Nu zijn het vaak de unieke, ongewone situaties waar onderzoekers in de genetica het meeste van leren. Het bestuderen van die families liet overduidelijk zien dat het familiaal Rett syndroom altijd overgeërfd wordt langs een vrouw, en nooit langs een man. Dit is typisch voor een X-chromosoom gebonden genetische aandoening met dominante overerving. Om een en ander te verklaren, wil ik hier even pauseren en enkele basisbegrippen uit de genetica wat nader toelichten. Een overerfbare aandoening wordt veroorzaakt door een fout in de genetische informatie. De genetische informatie zit in het DNA dat aanwezig is in elke cel van ons lichaam. Ze bepaalt hoe het lichaam zich ontwikkelt, groeit en functioneert. Het DNA is samengepakt in 46 chromosomen, die elk in paren voorkomen. Als men het DNA op een chromosoom nader bekijkt, ziet men dat het gevormd wordt door een opeenvolging van 4 chemische basen (kortweg A, C, G, T). Een bepaalde volgorde in deze chemische basen of bouwstenen bepaalt een specifiek gen. Niet alle genen werken in alle cellen. Een gen kan aan- of uitgeschakeld worden. Wanneer een gen werkt, wordt het “vertaald” in een specifiek eiwit (of proteïne). Een eiwit is een opeenvolging van een andere reeks bouwstenen die aminozuren genoemd worden. De volgorde daarvan wordt bepaald door de volgorde van de chemische basen. De genetische informatie wordt nauwgezet gekopieerd in elke nieuwe cel van ons lichaam, en het is heel belangrijk dat dit correct gebeurt. De chromosomen die de genen bevatten, komen paarsgewijs voor. Een uitzondering vormen de ei- en zaadcellen, die 23 chromosomen hebben: één van ieder paar. Na de bevruchting komt het weer tot een totaal van 46. Eén van elk van de chromosoomparen wordt dus overgeërfd van de moeder, en één van de vader. De genetische informatie die we van onze ouders meekrijgen, bepaalt hoe we ons zullen ontwikkelen, en vormt bijvoorbeeld de reden dat kinderen op hun beide ouders lijken. Als er tijdens het kopiëren van de ouders naar het kind een “schrijffout” gemaakt wordt, leidt dit tot een mutatie van het gen in het kind. De 23 chromosoomparen worden genummerd van 1 tot 22. Het 23ste paar heeft geen nummer, maar krijgt de letters XX bij meisjes en XY bij jongens en bepaalt het geslacht. Een jongen kan het Y chromosoom alleen maar van zijn vader overerven. Gezien alle chromosomen (behalve X en Y bij jongens) altijd paarsgewijs voorkomen, vinden we ook alle genen (die op de chromosomen zitten) in paren terug. Meisjes hebben dus twee kopijen van een gen op het X chromosoom. Als ze een kopij hebben met een fout erin, dan bestaat nog altijd de mogelijkheid dat de goede kopij het defect kan compenseren. Bij jongens is dat niet zo. Steunend op het feit dat klassiek Rett syndroom alleen bij meisjes voorkomt, op de kennis dat jongens mogelijk een ergere vorm vertonen in de families waar Rett voorkomt bij meerdere personen, en op de observatie dat het Rett syndroom in deze families altijd langs vrouwelijke lijn wordt overgeërfd, werd dus gedacht dat Rett een X-gebonden overerfbare aandoening is. Het defect zou in een gen moeten liggen op het X-chromosoom dat X-inactivatie ondergaat (X-inactivatie wordt verderop nog verklaard). Begin de jaren ’90 is het laboratorium van dokter Zoghbi dan gaan zoeken naar het gen dat verantwoordelijk is voor het Rett syndroom. Daarbij werd gebruik gemaakt van het DNA van familiale gevallen van het Rett syndroom, teneinde een strategie te volgen die gebaseerd is op het zogenaamde “exclusie mapping”. Het principe daarvan is dat er tijdens de celverdeling die aanleiding geeft tot de vrouwelijke geslachtscellen (eicellen) een uitwisseling plaatsvindt van gebieden van elk lid van een chromosomenpaar. Dit geldt ook voor het X-chromosoom bij vrouwen. Het betreft een normaal proces dat men kan volgen door het vergelijken van bepaalde DNA-kenmerken (“markers”) die kunnen variëren tussen verschillende familieleden met en zonder het Rett syndroom. Enkel de gebieden van het X-chromosoom die identiek zijn bij Rett meisjes kunnen dan mogelijk het kandidaat gen bevatten. Andere gebieden worden uitgesloten. Het labo van Dr. Zoghbi voltooide in 1992 de eerste van een reeks studies. Nadien hebben onderzoekers in haar labo en andere groepen volgens deze strategie verdergewerkt, wat uiteindelijk in 1998 leidde tot het lokaliseren van het Rett gen in een gebied (Xq28) op het einde van de lange arm van het X-chromosoom. Omdat dit gebied meer dan honderd genen bevat, bleef het nog een hele opgave om te ontdekken wat het foute gen kon zijn. Dan zijn alle groepen die onderzoek deden op het Rett syndroom, gaan zoeken naar mutaties of fouten in de kandidaat genen. Eerst werden genen onderzocht die een gekende functie vervullen in de hersenen, of deze die leken op andere genen met zo’n rol Het was zoeken naar een speld in een hooiberg: jaren van hard werken dat uiteindelijk weinig resultaat opleverde. Hoewel ikzelf sinds 1994 met Dr. Zoghbi werkte en ik in 1994 en 1996 even op het Rett syndroom onderzoek had gedaan, was dit niet mijn hoofdactiviteit in het labo. Ik had me wel altijd geïnteresseerd voor dit probleem, en was steeds alert gebleven voor elk spoor dat het Rett onderzoek in een stroomversnelling kon brengen. Een belangrijke aanduiding die ons in de juiste richting leidde, kwam eigenlijk bijna bij toeval aan het licht. Ik was bezig met een onderzoek van het regulerend gebied van een bepaald gen, waarvan de functie (aan- en uitschakeling) wordt geregeld door DNA methylatie. DNA methylatie is een verandering van één van de basen van het DNA die kan leiden tot het tijdelijk of definitief uitschakelen van genen. Op een dag merkte ik dat dit gen, dat niet op het X-chromosoom zat, te veel methylatie vertoonde bij een Rett patiëntje. Dit werd verder nog bevestigd bij twee andere patiëntjes. Ik ging hierover praten met Dr. Zoghbi en met Dr. Ruthie Amir, die in haar labo op Rett syndroom aan het werken was. We kwamen tot het besluit dat het nu van het grootste belang was om voorrang te geven aan het onderzoek van het MECP2 gen in het Rett syndroom gebied in Xq28. Waarom MECP2 ? Dit gen maakt een proteïne aan dat “Methyl-CpG-binding protein” wordt genoemd. De functie daarvan was ontdekt bij een aantal labo’s die onderzoek deden op DNA methylatie en de invloed ervan op de regeling van genen. Men had ontdekt dat het MECP2 proteïne gaat vastzitten op gemethyleerd DNA, en dat het een rol speelt bij het uitschakelen of onderdrukken van de genen die gemethyleerd zijn. Het MECP2 werkt weliswaar in alle weefsels, maar het is extra actief in de hersenen, in het bijzonder tijdens hun ontwikkeling. MECP2 heeft twee belangrijke gebieden waarmee het dit doet: het MBD (“methyl-binding domain”) en het TRD (“transcription repression domain”). Het eerste is belangrijk voor het binden met het gemethyleerde DNA, terwijl het tweede de functie van het gen waaraan het zich bindt, helpt onderdrukken. Wanneer MECP2 zich bindt met het gemethyleerde DNA, recruteert het een repressiecomplex dat dan helpt om de transcriptie (functie) van het geassocieerde gen te onderdrukken. We zijn dan gaan zoeken naar mutaties in het MECP2 gen. Eerst vonden we een paar mutaties in sporadische Rett syndroom patiënten, vervolgens in een familie met twee half-zusters. Hoewel we er van uitgingen dat de moeder van deze meisjes een gezonde draagster moest zijn van die mutatie, konden we dit niet bevestigen. Zo kwamen we tot het vermoeden dat zij de mutatie alleen had in sommige cellen (de eicellen) van haar lichaam, en dat we deze daarom niet konden opsporen in een bloedstaal. 7 Omdat we eerst wilden zien hoeveel meisjes met het klassieke Rett syndroom mutaties in MECP2 vertoonden, zijn we een uitgebreide studie begonnen op meer dan 70 patiënten. We hebben de bewuste mutaties intussen kunnen aantonen bij 76% van de sporadische, en bij 75% van de familiale Rett gevallen (de familiale gevallen werden onderzocht in samenwerking met het labo van Dr. Uta Francke in Stanford University). Een gen kan verschillende soorten mutaties ondergaan: “missense” mutaties zijn deze die een aminozuur veranderen in het aangemaakte proteïne, terwijl “nonsense” en “frameshift” mutaties het proteïne korter maken. Alle soorten mutaties in het Rett syndroom werden geobserveerd. We ontdekten ook dat een aantal mutaties meer voorkwamen dan andere, met name in DNA-basen die extra gevoelig zijn voor mutaties (gewoonlijk de volgorde “CG”). En dat een mutatie die het proteïne korter maakt (“truncating mutation”), nooit helemaal in het begin van het gen te vinden is, terwijl mutaties die een aminozuur (bouwsteen) van het proteïne veranderen wel eerder in het begin van het gen voorkomen. Dit suggereerde dat een volledig verlies van MECP2 zelfs bij meisjes wellicht niet overleefbaar is, en dat er bij het Rett syndroom slechts een onvolledig funktieverlies is van MECP2. Wij vonden tenslotte ook een aantal onverwachte dingen: zo waren er bijvoorbeeld in een familie met twee achternichten met het Rett syndroom verschillende mutaties bij de twee meisjes. Het betreft hier dus een toevallig voorkomen van een sporadisch Rett syndroom bij twee meisjes in dezelfde familie. We wilden dan verder onderzoeken of er een verschil is in de klinische kenmerken van meisjes met “missense” mutaties in vergelijking met meisjes met “trunkerende” mutaties. Samen met Dr. Daniel Glaze, onze klinische medewerker van het Rett Center, werd een studie opgestart waarbij we 13 typische klinische variabelen (zoals ademhaling, convulsies, “autistisch gedrag”, handbewegingen, enz.) en het EKG en EEG vergeleken met het soort mutatie bij Rett meisjes. We vonden echter geen correlatie tussen een opgestelde ernst-score en het soort mutatie. Wel merkten we dat “missense” mutaties met iets meer scoliose gepaard zouden kunnen gaan, en “trunkerende” mutaties met iets meer ademhalingsproblemen en een lager gehalte aan homovanillinezuur in het cerebrospinaal vocht. Dit is interessant, maar moet zeker nog verder nagekeken worden. Een ander belangrijk fenomeen dat we wilden onderzoeken, was de invloed van X-chromosoom inactivatie op het fenotype van het Rett syndroom. X-chromosoom inactivatie is een mechanisme in het vrouwelijke lichaam (XX) dat compensatie biedt voor het feit dat zij twee kopijen hebben van genen op het X-chromosoom, terwijl mannen (XY) maar één kopij hebben. Al heel vroeg in de ontwikkeling worden de meeste genen van één van de twee X-chromosomen uitgeschakeld. Welk X-chromosoom in een bepaalde cel wordt uitgeschakeld, wordt volledig beslist door het toeval (“random inactivation”). Gewoonlijk is het voor 50% het ene, en voor 50% het andere. Dit zorgt dan voor een mozaïekpatroon van cellen met het één of ander X-chromosoom dat actief is. Maar wanneer het actieve X-chromosoom een gen met een mutatie bevat, bestaat de kans dat deze cellen niet overleven gedurende de ontwikkeling. De andere cellen nemen dan over, en men krijgt een “skewing” of “non-random” patroon in het voordeel van het X-chromosoom met het normale gen. Het is theoretisch te verwachten dat iets dergelijks gebeurt met MECP2 mutaties. Hoewel X-inactivatie al bestudeerd was vóór het ontdekken van MECP2 als het gen voor Rett syndroom, waren de resultaten hiervan niet altijd vergelijkbaar tussen de verschillende labo’s. We vonden het daarom belangrijk om dit te bestuderen bij meisjes waarvan we de mutatie kenden. Bij 34 meisjes waar het mogelijk was om dit te onderzoeken, vonden we dat het X-chromosoom inactivatie patroon in 91% van de gevallen “random” was. Het bleek “non-random” bij gezonde draagsters, milde gevallen of meisjes met een zeer ernstige (vroeg “trunkerende”) mutatie en klassiek Rett syndroom. De conclusie hiervan luidt dat een “non-random”patroon bescherming biedt tegen de ernst van de MECP2 mutatie. In het labo van Dr. Adrian Bird in Edinburgh was al eerder een proefdier (muis) met een ernstige mutatie in Mecp2 gemaakt. Om technische redenen komt in een bepaald stadium van het maken van zo’n model een fase voor met een mozaïekpatroon, waarbij sommige cellen de mutatie vertonen terwijl andere een functioneel gen hebben. De onderzoekers stelden vast dat de mutatie die het Mecp2 volledig uitschakelt, in dit stadium lethaal (= dodelijk) is. Aangezien meisjes met MECP2 mutaties ook een mozaïekpatroon van normale cellen en gemuteerde cellen vertonen, lijkt dit op het eerste gezicht vreemd. Het ondersteunt evenwel de hypothese dat MECP2 mutaties bij het Rett syndroom een partieel, en niet een volledig functieverlies veroorzaken. : T H C T A D AAN P2-TES NSEN, MEC MECP2-TETSETRWECEHT INGEN Bij wijze van conclusie denken we dat, -vermits MECP2 mutaties voorkomen in 76% van de Rett meisjes-, dit waarschijnlijk het enige gen is dat het Rett syndroom veroorzaakt. Bijna 80% van de mutaties komen voor in zogenaamde CpG “hotspots”, gebieden in een gen die extra gevoelig zijn voor veranderingen in het DNA. Het fenotypisch spectrum van het Rett syndroom lijkt breder dan oorspronkelijk gedacht: van milde mentale retardatie bij meisjes tot ernstige encephalopathie bij jongens. De meeste meisjes met het klassieke Rett syndroom vertonen “random” X-chromosoom inactivatie, en het Rett syndroom wordt veroorzaakt door partieel funktieverlies van MECP2. Wanneer MECP2 zich niet volledig bindt, of wanneer het complex dat het geassocieerde gen onderdrukt niet goed samengesteld wordt, leidt dit tot een partieel verlies van onderdrukking van genen. We gaan nu verder onderzoeken of het Rett syndroom veroorzaakt wordt door overactieve genen in het centraal zenuwstelsel en de rest van het lichaam, en – zo ja – welke genen dit zijn, en waar en hoe zij werken. In de nabije toekomst kan de ontdekking van het MECP2 gen hulp bieden aan mensen die graag willen weten welke mutatie hun dochter heeft. Voor de families waar een mutatie gevonden wordt, is het mogelijk om de draagsters op te sporen en eventueel een prenatale diagnose uit te voeren bij een volgende zwangerschap. Voor de meeste families is het risico op een tweede Rett kind bijzonder klein (ongeveer 1‰). LL R N E EE AARVOO E INSTE I D D T AIR ERS OUD KUNNEN IVERSIT LAND. OMTREN UN ET N HIER VEN. E H S N R VA AL HE GEN GE IVE D N I TS Z ICHTIN R A S L HUI E IN HUN NODIG DE Families waar het duidelijk is dat een moeder draagster is, lopen 50% risico om de mutatie door te geven aan de kinderen. Jongens met die mutatie overleven waarschijnlijk de geboorte niet. In zeldzame gevallen kunnen jongetjes echter wel overleven. Ze zullen dan waarschijnlijk heel erg aangetast zijn, en maken veel kans om jong te overlijden. In deze families kan men verwachten dat meisjes die de mutatie overerven, het Rett syndroom zullen hebben. Als zij zelf een gunstig X-chromosoom inaktivatiepatroon hebben (wat zeldzamer is), kan de ernst daarvan minder zijn Ze kunnen zelfs gezonde draagsters worden, maar dit is niet te voorspellen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat een gezonde broer of vader van een Rett meisje een mutatie heeft in MECP2. Een zuster van een meisje met Rett syndroom kan wel een gezonde draagster zijn. Het is altijd mogelijk dat de vader of de moeder van een Rett meisje dra(a)g(st)er is van een mutatie in enkel de zaad- of eicellen, wat waarschijnlijk het geval is bij de moeder van de halfzusters (zie hoger). Dit kan niet ontdekt worden door een bloedonderzoek van de ouders. Bij families die zich willen laten testen is het aangewezen om eerst het Rett meisje te testen, en pas dan de andere familieleden (moeder en zusters). Omdat in uitzonderlijke gevallen de ouders van een Rett meisje alleen drager kunnen zijn in hun ei- of zaadcellen, is het raadzaam om bij hen die nog een kindje willen, een prenatale diagnose uit te voeren via een vruchtwaterpunctie of een vlokkentest. Dit is enkel mogelijk wanneer de mutatie in het meisje met Rett syndroom gekend is. Het is erg onwaarschijnlijk dat een zuster, die geen draagster is in haar bloed, wel draagster zou zijn in haar eicellen. Voor haar is prenatale diagnose dus niet nodig. Wij doen nu verder onderzoek naar de functie van MECP2, en we gaan na of en hoe informatie hieromtrent in de toekomst kan leiden naar mogelijke, nieuwe en betere behandelingen. Verder willen we nakijken of vergelijkbare aandoeningen (bijvoorbeeld autisme) kunnen veroorzaakt worden door een vergelijkbaar mechanisme of gen. We gaan ook verder bestuderen waarom mutaties in een belangrijk en universeel gen zo’n typisch klinisch beeld kan veroorzaken. We hopen dat al dit werk uiteindelijk kan leiden tot een betere toekomst voor de Rett meisjes en hun families. 9 Samenvatting van de lezing van Dr. Igna Van den Veyver op het Wereld Rettcongres in Karuizawa, Japan (27 juli 2000) Sinds de ontdekking dat een reeks mutaties in het MECP2 gen Rett syndroom (en ook mildere of ernstigere symptomen dan het Rett syndroom) kunnen veroorzaken, kwamen meer vragen op. De onderzoekers zijn vooral bezig met volgende vragen: beïnvloedt de plaats van de MECP2 mutatie (in het methylbindend gebied, transcriptie gebied, c-einde van het eiwit) het uiteindelijke klinisch beeld (=fenotype)? Een keure van Rett researchers, uit de hele wereld samengekomen in Japan, met o.m. Dr. Bengt Hagberg (beneden, centraal) Dr. Igna Van den Veyver (boven, vierde van rechts) beïnvloedt de aard van de mutatie (“truncating”, ”missense”) het klinisch beeld? wat is de betekenis van de X-chromosoom inactivatie? welke andere factoren (genetische of omgevingsfactoren) beïnvloeden het fenotype? MET DANK AAN DR. IGNA VAN DEN VEYVER Op deze vragen een antwoord vinden zal niet eenvoudig zijn. Eén en dezelfde mutatie kan erg verschillende fenotypen of klinische beelden veroorzaken zoals klassiek Rett syndroom, variant Rett syndroom of Rett syndroom bij jongens. 4 kennen. Ook de andere factoren die het fenotype kunnen beïnvloeden, zoals beïnvloedende genen op andere loci (=plaatsen op het chromosoom), of verschillen in de MECP2 afhankelijkheid van verschillende weefsels (bvb. de hersenen), moeten we beter begrijpen. De effecten van de aard van de mutatie ( “missense” of “truncating”) of de plaats van de mutatie (bvb het methylbindend gebied of het transcriptierepressie gebied) zijn ook nog niet duidelijk. Onze eigen studie van de fenotype-genotype vergelijking (=klinisch beeld tegenover de vastgestelde gen afwijking) toonde geen verschil in ernst van aantasting tussen patiënten met een “truncating” mutatie en deze met een “missense” mutatie, hoewel de eerste groep meer ademhalingsafwijkingen telde. Andere studies van fenotype-genotype vergelijkingen komen echter tot andere besluiten: sommigen vinden geen verschil in de ernst van het klinisch beeld tussen “truncating” en “missense” mutaties. Nog andere vinden dan weer dat één van de twee groepen een erger klinisch beeld geeft, of omgekeerd. Een moeilijkheid bij de beoordeling van deze verschillende resultaten is dat de research groepen bij het opnemen van Rett patiënten in hun studies licht verschillende diagnostische criteria gebruikten. Dit roept de vraag op of er geen nood is aan een nauwkeurig onderzoek van de subgroepen van Rett meisjes (bvb. deze met behouden spraak) of naar bepaalde aspecten van het fenotype (zoals de gestoorde ademhalingsfunctie). Een uitgebreide groepsstudie van Rett meisjes met dezelfde mutatie kan inzicht brengen in deze problemen. Ik meen te kunnen stellen dat men nog niet in staat is accurate fenotype-genotype correlatie studies uit te voeren. We moeten eerst beter de werking van MECP2 leren Welke andere fenotypen worden door deze MECP2 mutaties veroorzaakt? Wat is het genetisch defect bij de 20% Rett meisjes die geen MECP2 mutaties hebben? (Grote gedeelten van MECP2 werden nog niet op mutaties “gescand” zodat het goed mogelijk is dat defecten in dit gen deze andere gevallen verklaren). Zijn de niet coderende gedeelten van het gen belangrijk of zijn er andere genen? Welke genen worden door MECP2 mutaties aangetast en wat is hun belang voor de hersenontwikkeling? Nieuwe technologieën (cDNA microarrays) zullen zowel stalen afkomstig van patiënten als van de verschillende mutante MECP2 muismodellen (die nu gevormd worden) helpen onderzoeken. Dit moet de onderzoekers toelaten de genen aan te duiden die door de MECP2 werking en afwezigheid van werking beïnvloed worden. Enkel met de antwoorden op deze en andere vragen zal het mogelijk zijn, klinisch belangrijke genotype-fenotype vergelijkingsstudies uit te voeren. 5 In bepaalde gevallen kan deze variatie uitgelegd worden door een verschillend X-chromosoom inactivatie patroon (XCI), d.w.z. in plaats van bijvoorbeeld “toevallig” te zijn kan het patroon gunstig beïnvloed zijn (waarbij het chromosoom met het mutante “zieke” gen uitgeschakeld is in de meeste cellen). Anderzijds kan in andere gevallen het chromosoom met het mutante MECP2 gen geactiveerd zijn in de meeste cellen, wat dan weer aanleiding geeft tot een veel erger ziektebeeld (fenotype). X-inactivatie patronen verklaren echter niet alles, want er zijn bepaalde situaties waarbij dezelfde mutatie zowel met “toevallige” X-chromosoom inactivatie als met “scheefgetrokken”(=gunstig beïnvloede) X-chromosoom inactivatie toch dezelfde ziektebeelden gaven. Researchprojecten die nu onze aandacht verdienen zijn de volgende: ( DE ONTWIKKELING VA N E E N R S M U I S M O D E L Door het bestuderen van de genmutaties bij patiënten met het complex geheel van gedrags- en neurologische symptomen die met het Rett syndroom gepaard gaan, heeft Howard Hughes Medical Institute onderzoekster Huda Zoghbi met haar collega’s van het Baylor College of Medicine een muismodel ontworpen dat getrouw de ziekte samenvat, inclusief het zo typerende handenwringende gedrag. De ontwikkeling van de muis, waarover bericht werd in het julinummer van het tijdschrift Neuron, zorgt voor een springplank in de studie van het Rett syndroom, de aandoening die geldt als de belangrijkste oorzaak van mentale achterstand bij meisjes. HUDA ZOGHBI 4 Deze aandoening, die in de jaren ‘80 voor het eerst als een syndroom werd herkend, treft één op de 10 à 15 duizend meisjes. Ze is bijzonder erg voor de gezinnen omdat de getroffen meisjes bij de geboorte volstrekt gezond lijken en tijdens de allereerste maanden van hun leven doorheen de normale ontwikkelingsmijlpalen komen. Wanneer ze daarna de leeftijd van de eerste stapjes bereiken, doet zich een plotse en dramatische achteruitgang van de fysieke en mentale vermogens voor, vergezeld door het begin van aanvallen, onregelmatige ademhaling, een onbeholpen gang en het handenwringen. “Ik ken geen andere neurologische aandoening die zo’n specifiek stereotiep gedrag geeft: dit handenwringen dat deze meisjes zo goed als de hele tijd dat ze wakker zijn, uitvoeren”, aldus Zoghbi. “Met dit muismodel kunnen we nu vragen ‘Waarom is dat zo?’”. Zoghbi bestudeert het Rett syndroom sinds het midden van de jaren ‘80, toen ze deze patiënten voor het eerst ontmoette als beursstudente neurologie. Ze besloot op zoek te gaan naar het gen dat verantwoordelijk is voor de aandoening. Ze ging ervan uit dat het zich op het X-chromosoom -het vrouwelijk geslachtshormoon- moest bevinden, en dat het van wezenlijk belang moest zijn omdat er geen jongens met het syndroom gerapporteerd waren. (Aangezien jongens slechts één X-chromosoom hebben, zouden de mutaties die het gen uitschakelen, in een embryonale fase dodelijk zijn.) Meisjes hebben twee kopieën van het X-chromosoom, maar in elke cel is slechts één van de twee D E O N T W I K K E L I N G VA N EEN RS MUISMODEL kopieën actief. De wetenschappers leidden daaruit af dat, indien er maar voldoende cellen “normaal” waren, deze het gemuteerde gen konden compenseren. Na 14 jaren van research ontdekte een onderzoeker uit Zoghbi’s labo dat bij de Rett meisjes die ze bestudeerde, een gen, MECP2 genaamd, gemuteerd was. Eerder onderzoek suggereerde dat het MeCP2 proteïne ervoor verantwoordelijk was te verzekeren dat de genen die de cel met een moleculair label gemerkt had, -men noemt dit een methylgroep-, tot zwijgen gebracht werden. De MeCP2 proteïne klampt zich vast op deze methylgroepen en voorkomt dat ze in proteïne vertaald worden. Hoe MeCP2’s moleculaire rol vertaalt in een neurologische aandoening is nog steeds niet duidelijk. Sinds een diagnostische test voor de genmutatie ontwikkeld werd, is er wel een stroom aan nieuwe informatie over de prevalentie van de ziekte op gang gekomen. Deze informatie laat zien dat mutaties in het MECP2 gen een brede variëteit aan vormen kan aannemen. “We hebben nu weet van gevallen van klassiek autisme en schizofrenie die veroorzaakt zijn door mutaties in dit gen”, zegt Zoghbi. “Het klinisch spectrum is zo breed dat we de ware prevalentie van deze mutatie niet kennen.” Ze schat dat de mutatie wel eens dubbel zoveel zou kunnen voorkomen als tegenwoordig wordt aangenomen, met misschien één getroffene op 10.000 kinderen. Tot dusver is duidelijk dat het MECP2 gen, dat zich bij mens en muis op het uiteinde van de lange arm van het X-chromosoom bevindt, een vitale rol speelt bij het afstemmen van het zich ontwikkelende zenuwstelsel tijdens een cruciale fase wanneer de kinderen leren recht zitten en lopen en een taal beginnen te verwerven, aldus Zoghbi. Om de moleculaire details van wat fout loopt te kunnen begrijpen, dienden wetenschappers eerst een muismodel van de aandoening te creëren. De eerste poging daartoe, waarbij het MECP2 gen compleet uitgewist was, resulteerde in ernstige ziekte en vroegtijdig afsterven. Zoghbi en haar collega’s probeerden dan een model te ontwikkelen dat de voortgang van de menselijke aandoening getrouwer nabootste. Daarom bestudeerden ze de verschillende mutaties die in patiënten aangetroffen waren om een mutant-muis te ontwerpen die een gedeeltelijk functioneel proteïne produceert. Het resultaat was een muis die vele aspecten nabootst van de bij de mens waargenomen aandoening. Aan de hand van het muismodel zullen de wetenschappers nagaan hoe het MeCP2 proteïne de hersenfunctie aantast in een cruciale ontwikkelingsfase. “Het tweede deel van het verhaal gaat er werkelijk om, te ontdekken wat dit proteïne in de hersenen uitricht,” zegt Zoghbi. “Het zou kunnen dat de hersenen in een bepaalde ontwikkelingsfase plots de functie van dit proteïne vereisen. Bij de mens is al van bij de geboorte heel wat van de grove bedrading klaar. De kindertijd is een kritieke periode waarbij levenservaringen de synaptische functie verfijnen en de synapsen versterken. Ervaringen stemmen de hersenen fijner af. Misschien vereisen complexere taken de input van dit proteïne, en wordt het verlies ervan dan cruciaal. Er gaan dingen kapot en mensen gaan erop achteruit. Misschien zijn sleutelgenen die op bepaalde momenten belangrijk zijn, niet op hun plaats gebracht. We kennen het mechanisme niet, maar het feit dat we dit muismodel hebben, zal ons toelaten deze vragen te stellen.” Zoghbi is hoopvol dat de studie van het muismodel ook gevolgen zal hebben voor de behandeling van patiënten met Rett syndroom. “In het voortschrijdende ontwikkelingsproces kan hetgeen we meemaken -onze ervaringen- ook de wijze waarop de hersenen reageren, veranderen. Dat kan een verklaring zijn voor de individuele verschillen in de ernst van de aandoening,” zegt ze. “Het is mogelijk dat de verrijking van de omgeving of het blootgesteld worden aan bepaalde prikkels de getroffen kinderen meer mijlpalen geeft. Ik kan me voorstellen dat we, via het bestuderen van de muizen, wegen vinden naar gedragsmatige of farmacologische benaderingen die op zijn minst symptomatische verlichting brengen.” Pam Francis (vertaling Johan Delaere) 5 Rett syndroom De Rosetta steen onder de Rett syndroom (RS) is een neurologische kinderaandoening die heel lang verbannen werd naar het rijk van obscure artikels en de bijzondere aandacht van betrokken ouders. De jongste tijd ziet het er echter naar uit dat deze ziekte in het neurologisch onderzoek meer en meer op de voorgrond treedt. Deze gedaanteverwisseling van medische rariteit naar het middelpunt van enthousiaste research weerspiegelt de opwindende ontdekking van genetische overeenkomsten tussen RS en uiteenlopende stoornissen zoals autisme en Alzheimer. Indien deze beloftevolle vooruitzichten standhouden, dan zal RS niet langer een onbeduidend medisch probleem zijn. Integendeel: RS zou wel eens een medische Rosetta steen kunnen worden door het vertalen van een kluwen van genetisch en biochemisch materiaal tot een waar inzicht in een aantal ernstige neurologische aandoeningen. De oude steen, in 1799 ontdekt in het gebied van de Nijldelta, vertoont inscripties in verschillende talen, waaronder Griekse lettertekens en Egyptische hiëroglyfen. Door te vergelijken hoe dezelfde boodschappen in verschillende talen geschreven werden, lukte het een Frans onderzoeker in 1822 de hiëroglyfen te ontcijferen. Deze monumentale doorbraak in het begrijpen van een belangrijke periode uit de oude geschiedenis was mogelijk doordat de Rosetta steen de overeenkomsten liet zien tussen gekende en ongekende talen. Op gelijkaardige wijze zijn medische vorsers nu de mysteries van bepaalde hersenstoornissen aan het ontcijferen door ze te vergelijken met RS. gebonden zit en maakt de gelijktijdige toegang tot vele genen mogelijk). Chromatine ziekten krijgen toenemende aandacht door van hun directe verband met een waaier van stoornissen, gaande van mentale ziekte tot kanker. En RS staat in het brandpunt van de groeiende belangstelling over chromatine ziekten. Door het wegpellen van de lagen van moleculaire mysteries rond RS, ontdekken de onderzoekers gegevens die hen kunnen helpen om andere neurologische aandoeningen te behandelen. Zo wordt nu een geneesmiddel gezocht voor bloedkanker (promyelocytische leukemie), gebaseerd op het inzicht in chromatine ziekten. RS lijkt een klassiek voorbeeld te zijn van een “chromatine aandoening”, dat is de algemene term voor een specifieke mutatie die in de cellen het vermogen om de activiteiten van verschillende genen te controleren, verlamt. In 1954 stelde Dr. Rett, een Weense arts, dit syndroom eerst vast bij twee meisjes die met hun moeder in zijn wachtkamer zaten. Hij merkte op dat deze kinderen dezelfde repetitieve handwasbewegingen maakten. Nieuwsgierig vergeleek hij hun klinische en ontwikkelingsgeschiedenis en ontdekte dat ze gelijkaardig waren. Dr. Rett besprak dit met zijn verpleegster en vernam dat hij nog zes andere meisjes in zijn praktijk had met een vergelijkbaar gedrag. Hij was ervan overtuigd dat al deze meisjes aan dezelfde ziekte leden. Nog niet tevreden met het bestuderen van zijn eigen patiënten, maakte Dr. Rett een film van deze meisjes en ging toen Europa doorkruisen op zoek naar andere kinderen met deze symptomen. Chromatine is de “stockage”-vorm van DNA in de kern van een cel. Deze sterk gecomprimeerde vorm van DNA houdt de enorme strengen van chromosomen dicht opeengepakt, zonder evenwel de toegankelijkheid en de activatie van specifieke genen te verhinderen zodra de cel ze nodig heeft om de hun toegewezen taken te verrichten. 4 In chromatine zitten de lange DNA-ketens waaruit de chromosomen gevormd zijn, gewikkeld rond proteïnen, histonen genaamd. Zulks beperkt de ruimte die DNA inneemt, terwijl de genen toch beschikbaar blijven voor hun werk in de cel. Men kan het vergelijken met een draad van zes meter, rond een spoel gewikkeld: daardoor wordt de ruimte die de draad inneemt sterk gereduceerd, maar deze laatste blijft toch beschikbaar voor het naaien of verstellen van kleren (in het geval van histonen echter zit het DNA rond een reeks van histonen in plaats van rond één enkele; dit verhindert dat het rond een enkele spoel DE LANGE, KRONKELENDE WEG VAN RS Het is duidelijk dat RS een lange weg heeft afgelegd sinds de dag dat Dr. Andreas Rett voor het eerst besefte dat hij een aantal heel speciale patiënten had. In Zweden hadden intussen een aantal jonge vrouwelijke patiënten met gelijkaardige symptomen in 1960 de aandacht getrokken van hun arts, Dr. Bengt Hagberg. Deze laatste verzamelde hun gegevens en legde ze opzij met de bedoeling erop terug te komen zodra hij meer tijd had om dit vreemde fenomeen te bestuderen. In 1966 publiceerde Dr. Rett zijn bevindingen in diverse Duitse medische tijdschriften. Maar moordnys tteR neurologische aandoeningen hoewel deze in dat deel van de wereld goed bekend waren, behoorden ze niet tot de klassieke medische literatuur in de rest van de wereld. Zelfs nadat Dr. Rett in 1977 een Engelstalige beschrijving van de ziekte publiceerde, bleef RS verstoken van medische belangstelling. Het ontbrak de pre-internetwereld toen nog aan de snelwegen van elektronische informatie die wij in de 21ste eeuw zo vanzelfsprekend zijn gaan vinden. In 1983 bereikte een artikel over RS dan toch de hele medische wereld. Het verscheen in het Engelstalige Annals of Neurology en was van de hand van niemand minder dan Dr. Hagberg en zijn collega’s. Eindelijk bracht hun rapport RS onder internationale aandacht en kregen vele andere onderzoekers er lucht van. Het artikel betekende een doorbraak in het doorspelen van details van de ziekte naar een wereldwijd publiek. De auteurs eerden de pionier-vorser door de ziekte de naam “Rett syndroom” te geven. Naarmate onderzoekers de mysteries rond RS verder ontsluierden, verzekerde een verhoogde researchfinanciering de continuïteit van het werk. Een team van wetenschappers van de Baylor University (Houston, Texas) en van de Stanford University (Palo Alto, Californië) sloofde zich in labo’s en ziekenhuizen uit om de oorzaak van RS te lokaliseren. Een belangrijke doorbraak kwam er in 1999, toen een onderzoeksassistente van Baylor, Ruthie Amir, MECP2 ontdekte: het gen dat, eenmaal gemuteerd, RS veroorzaakt. De ontdekking van het gen, gelokaliseerd op de Xq28 plaats van het X-chromosoom, was een triomf voor het Baylor team onder leiding van Dr. Huda Y. Zoghbi, professor in de departementen pediatrie, neurologie, neurologisch onderzoek en moleculaire menselijke genetica aan het Howard Hughes Medical Institute (Dr. Zoghbi’s betrokkenheid in verschillende departementen weerspiegelt de noodzaak tot kennis van diverse specialismen voor het ontsluieren van de mysteries van RS). De ontdekking dat MECP2 zich op het Xchromosoom bevindt, bewees dat RS een Xgelieerde ziekte is. En omdat slechts een van de twee X-chromosomen de mutatie moet hebben om de ziekte te veroorzaken, is er ook sprake van een dominante ziekte. Het feit dat RS een Xgelieerde dominante ziekte is, helpt ook verklaren waarom ze doorgaans enkel bij meisjes aangetroffen wordt. Normale mannen en vrouwen hebben 23 paren chromosomen. Eén lid van elk paar is afkomstig van de moeder, het andere van de vader. Zo kan een baby een gen voor blauwe ogen erven van de moeder en een gen voor bruine ogen van de vader. Of misschien erft het twee genen voor bruine ogen. De beide chromosomen die de zogenaamde geslachtschromosomen uitmaken, worden eveneens geërfd van individuele ouders. Het zijn de X- en de Y-chromosomen. Meisjes erven twee X-chromosomen, jongens één X- en één Y-chromosoom. Het X-chromosoom is groot en bevat veel genen. Het Y-chromosoom is kort en gedrongen en is drager van de genen die nodig zijn om een foetus in ontwikkeling af te leiden van het pad richting “meisje” naar het pad richting “jongen”. Beide X-chromosomen neigen ertoe actief te zijn. Dat zou dodelijk kunnen zijn voor meisjes, aangezien een verdubbeling van de genactiviteit zo goed als zeker het vermogen van de cel om een normaal leven te leiden, zou verstoren. Om dat te voorkomen, schakelt elk van de cellen van het lichaam een van de X-chromosomen uit. Welk X-chromosoom in elke cel geïnactiveerd wordt, is doorgaans een willekeurig proces. Volgens de wetten van de waarschijnlijkheid zal het Xchromosoom met de MECP2-mutatie in de helft van de cellen aangeschakeld worden. Maar er zullen voldoende X-chromosomen met de mutatie geactiveerd moeten worden om de symptomen van RS te veroorzaken. (Indien, bij toeval, een grote meerderheid van de cellen enkel het normale X-chromosoom tot expressie brengen, dan vertoont het meisje slechts milde symptomen of helemaal geen.) Mutaties in MECP2 zijn bijna altijd sporadisch, d.w.z. dat ze spontaan voorkomen eerder dan door overerving. Dit betekent dat ouders zelden de ziekte doorgeven aan hun kinderen. En wanneer een kind de mutatie erft, dan zal de jongen normaal geen RS krijgen. Dat komt omdat de vader het niet kan doorgeven. Opdat de foetus een jongen zou worden, moet de vader een Ychromosoom doorgeven, geen X-chromosoom. Aangezien het MECP2 gen enkel op het Xchromosoom gelokaliseerd is, ontwijkt de jongen RS omwille van zijn XY. Een andere reden waarom slechts weinig jongens gediagnosticeerd worden met RS, is dat de meeste pediaters er bij een mannelijke baby met ademhalingsproblemen en een ernstige encefalopathie (met abnormaal kleine hersenomvang) niet aan denken hem te testen op mutaties in MECP2. Een uitzondering op de XY-regel dat jongens geen RS krijgen, vindt plaats bij het Klinefelter syndroom. Bij deze ziekte zijn jongens XXY, d.w.z. dat ze een extra X-chromosoom hebben; indien 5 Rett syndroom De Rosetta steen onder de één van deze X-chromosomen de MECP2-mutatie vertoont, kan RS voorkomen. (Naast andere symptomen, is bij jongens met het Klinefelter syndroom de ontwikkeling van de geslachtsorganen verstoord.) RS is geclassificeerd als een ontwikkelingsstoornis: het veroorzaakt geen degeneratie van de hersenen. Wat het wel doet, is de rijping van specifieke gebieden van de hersenen aantasten. De rol van MECP2 bestaat erin, bepaalde genen stil te leggen. Bij RS is het MECP2-gen niet in staat zijn taak uit te voeren, waardoor die genen hun activiteit voortzetten als overijverige elektriciens die het bedradingsplan voor het nieuwe huis niet kennen. In plaats van een netwerk van zorgvuldig geplaatste draden en schakelaars te installeren, creëren deze neuronenelektriciens een warboel van draden met kortsluitingen en doorgebrande zekeringen tot gevolg. De gebieden in de hersenen die bij RS verstoord worden, zijn de frontale, motorische en temporale hersenschors, de hersenstam, de basale voorhersenen en de basale gangliën die vele basisfuncties – zoals de beweging – controleren. Ook in de late kindsheid zijn ze van cruciaal belang voor de normale ontwikkeling van de hersenschors of het hogere hersencentrum. In die fase verwoest RS centra die zowel beweging als emotie controleren. Met een frequentie van één op de 10.000 vrouwelijke geboorten, staat RS tegenwoordig bekend als een van de belangrijkste oorzaken van mentale retardatie bij vrouwen. Het wekt dan ook geen verwondering dat onderzoekers recent tot de vaststelling kwamen dat het actieve MECP2 – hoewel in heel het lichaam aanwezig – bijzonder overvloedig in de hersenen voorkomt. Studies met muizen geven bovendien sterke aanwijzingen dat de hersenen bij uitstek de plaats van actie zijn voor MECP2. De erg deficiënte neurologische ontwikkeling bij RS, komt voort uit de verstoring van het obscure en subtiele mechanisme waarmee het normale MECP2proteïne werkt. Deze verstoring is eveneens een klassiek voorbeeld van een chromatine ziekte. 6 CHROMATINE ZIEKTEN Bij chromatine ziekten faalt de cel in de controle over de timing van de activiteit van bepaalde chromatine-genen gedurende groei en ontwikkeling. Deze controle is een doorslaggevende opdracht: vele genen die nodig zijn voor de juiste groei, de ontwikkeling en het functioneren van het lichaam, mogen gewoonlijk slechts op gestelde tijden actief zijn, vaak in een welbepaalde volgorde. (Stel je voor dat je vingers zich ontwikkelen vooraleer de hand ontwikkeld is.) In hun dicht opeengepakte chromatineconfiguratie, beschikken cellen over een set van precieze gereedschappen voor het activeren en stilleggen van genen. In het verloop van een celdag landen diverse soorten moleculen op het DNA met de bedoeling specifieke genen te activeren of stil te leggen. Zo hechten zich, bijvoorbeeld, een aantal proteïnen aan het DNA in een reactie op prikkels aan de oppervlakte van de cel (zoals hormonen); andere proteïnen zijn enzymen die het DNA naar het RNA transcriberen (transcriberen is het herschrijven in een andere genetische “taal”; RNA is de gedecodeerde vorm van het gen die de cel gebruikt om proteïnen aan te maken. Het proces van RNA-vorming uit DNA heet transcriptie). Een andere wijze waarop de cel de gentranscriptie controleert, wordt “gene silencing” (het stilleggen van een gen) genoemd. Bepaalde genen worden stilgelegd door het dragen van een moleculaire hoed, een methylgroep genoemd (CH3). Dit zogenaamde gemethyleerde DNA trekt een proteïne aan dat methyl-CpG bindend proteïne genoemd wordt. Het proces gaat verder doordat het bindende proteïne weer een andere molecule aantrekt, bijvoorbeeld histone deacetylase (HDAC). En het is uiteindelijk dit HDAC dat het gen stillegt. Het kan een heleboel moleculair werk zijn om gewoon een gen het zwijgen op te leggen, maar het is noodzakelijk. De cel moet zeer behoedzaam zijn bij het aan- en uitschakelen van genen; de mechanismen, die lijken op zeer gevoelige schakelaars, zouden anders voor grote vernielingen kunnen zorgen, in het bijzonder bij het kind moordnys tteR neurologische aandoeningen in ontwikkeling, wiens organische systemen langzaam vorm beginnen aan te nemen. cellen waar een volledig functionerend DNMT3B proteïne ontbreekt. Het methyl-CpG bindend proteïne komt voor in drie variaties, waarvan één MECP2 genoemd wordt. Het gen dat met andere woorden de genetische code van een van de cruciale methylCpG bindende proteïnen bepaalt, is hetzelfde gen dat bij RS onklaar geraakt is. De RS gen-mutatie komt gewoonlijk voor in een van de twee secties van het MECP2-proteïne. Een mutatie in het methyl bindend domein (MBD) van het proteïne verhindert MeCP2 om zich te hechten aan het gemethyleerde DNA. Wanneer de mutatie voorkomt in het transcriptionele repressiedomein (TRD), dan zal het proteïne niet in staat zijn om de andere proteïnes aan te trekken die met MeCP2 samenwerken om het gen stil te leggen. De verreikende invloeden van een ontbrekende silencing van het chromatine-gen zou zelfs nog ruimere implicaties kunnen hebben dan deze ziekten laten blijken. Het verstoren van neuronenverbindingen in diverse gebieden van de zich ontwikkelende hersenen kunnen een waaier van vernietigende effecten hebben. Zo kan autisme bijvoorbeeld veroorzaakt worden door een verlies van proteïnen die het chromatine gen stilleggen. En het bewijsmateriaal strekt zich verder uit nu onderzoekers peilen naar de mogelijke neurologische voorbeelden van chromatine ziekten. Sinds de ontdekking in 1999 van het verband tussen de MeCP2-mutatie en RS, zijn mildere vormen gerapporteerd van X-gelieerde mentale retardatie (XMR) bij jongens, veroorzaakt door dezelfde mutatie. Hoewel de aangetroffen schade bij XMR relatief klein is, volstaat ze om de hersenfunctie aan te tasten. Dit wijst erop dat de reikwijdte van de MECP2-mutatie RS overstijgt. Nog intrigerender is het feit dat het bereik van chromatine ziekten als geheel RS en XMR overstijgt. Het belang van DNA methylatie en het verstoren van het stilleggingsmechanisme van het gen op basis van methylatie ligt aan de basis van een waaier van ziekten. Zo werd bijvoorbeeld de mutatie van het DNMT3B-gen, verantwoordelijk voor het gemethyleerd houden van bepaalde genen, initieel opgemerkt bij patiënten met het ICF syndroom. Deze zeldzame autosomale (niet geslachtschromosomale) aandoening is recessief. Dat wil zeggen dat de mutatie moet verschijnen op beide via de ouders overgeërfde kopieën van het genenpaar om de ziekte te kunnen veroorzaken. De ziekte zelf wordt gekarakteriseerd door immunodeficiëntie (I), een onstabiel functioneren van een deel van de chromosomen 1, 9 en 16 – de pericentromerische heterochromatine (C) genaamd – en faciale anomalieën (F). Bij patiënten met ICF is de DNA methylatie sterk gereduceerd en is de chromatine niet zo compact als bij mensen die deze mutatie niet hebben. Meer recente research toonde aan dat de mutatie bij patiënten met een gebrekkig functionerend DNMT3B-gen een overactiviteit van het SYBL1gen toeliet. Nu blijkt dat bepaalde autosomale genen kunnen ontsnappen aan de normale onderdrukking van hun transcriptie (silencing) in Onderzoekers blijven ten slotte belangrijke vooruitgang maken in de richting van het begrijpen van RS en van het bedenken van preventiestrategieën. Zo hebben researchers in Schotland, Boston en Houston een mannelijk muismodel voor RS ontwikkeld. Deze muizen, die ofwel een defect ofwel helemaal geen MECP2gen hebben op het X-chromosoom, ontwikkelen binnen de vier levensweken symptomen, vertonen tegen de zevende week een uitgesproken vorm en sterven tegen de tiende week. Het vrouwelijke muismodel ontwikkelt een RS-achtige ziekte in zes levensmaanden – de volwassen leeftijd bij dit dier. Het muismodel bewijst een waardevol instrument te zijn voor het bestuderen van hoe de ziekte zich ontwikkelt en – mogelijk – hoe ze genezen kan worden. Er zijn reeds klinische studies aan de gang waarin geneesmiddelen gebruikt worden om de onderdrukking van de transcriptie te helpen versterken, teneinde de problemen te voorkomen die veroorzaakt worden door op hol geslagen genen in hersenneuronen. Succes in deze studies kan een goed voorteken zijn voor andere chromatine ziekten wanneer de onderzoekers hun moeilijk verworven kennis vanuit RS studies toepassen op andere stoornissen van het mechanisme dat methylatie stillegt. Aldus kan de obscure RS ziekte van weleer niet enkel erkenning afdwingen, maar kan ze ook andere, meer bekende hersenstoornissen in de klare schijnwerpers brengen van ontdekking, van begrip en – misschien op een dag – van preventie. (Publicatie van IRSA. Verschenen op de website www.rettsyndrome.org onder de titel “Rett Syndrome: Rosetta Stone of Neurologic Diseases”, juli 2004. Vertaling Johan Delaere.) 7 De molen van de Rett research De molen van Elk van ons wil het Rett monster doodmaken vooraleer het weer een neuron aantast in het lichaam van nog eens iemand. Maar daarvoor moeten we de wapens hebben, en geld is slechts een deel van onze strijd. Het draait nog altijd om het vrijmaken van hoop, kennis en dollars samen. De meesten onder u zullen inmiddels wel weten dat ik absoluut geloof dat de biogeneeskunde en de technologie vele van de mysteries van het Rett syndroom zullen oplossen, en dat ze ons behandelingen zullen opleveren om de Rett effecten te milderen voor wie reeds leeft met de ziekte, en genezing voor wie nog geboren moet worden. Let wel: ik gebruik de term genezing heel specifiek in de zin van een volledige uitroeiing van de ziekte (zo dat ze zelfs niet doorgegeven kan worden mochten mensen met Rett syndroom zelf kinderen hebben). Ik geloof dat behandelingen zeer weldadig zullen zijn voor sommige mensen en voor sommige kwalen binnen het syndroom. Ik geloof ook dat de hoeveelheid voordeel zal afhangen van een aantal factoren, waaronder de specifieke mutatie (en eenmaal er voor één mutatie een behandeling op punt staat die een bepaald aspect van de ziekte verhelpt, zullen wetenschappers deze kennis gebruiken om mensen met andere mutaties te helpen), de leeftijd bij de aanvang van de ziekte en de hoeveelheid tijd waarbinnen de specifieke ziekte een probleem vormt voor de persoon in kwestie. Telkens we iets leren dat helpt bij een deel van de Rett patiënten, zal die kennis gebruikt worden om anderen te helpen. Ik besef maar al te goed de cruciale rol van fondsen bij dit alles. Toch zijn er ook andere elementen in het spel die niet te koop zijn, met name tijd en toeval. Dollars stimuleren de onderzoekers tot de overweging om te gaan werken op het Rett syndroom. Vandaar onze vreugde om een momenteel lopend onderzoeksprogramma bij het NIH (National Institutes of Health) dat rechtstreeks gericht is op het Rett syndroom, en het gevolg is van IRSA’s Dag van het Rett Syndroom en – in het bijzonder – van het getuigenis van filmdiva Julia Roberts. Er is nog meer van dit goede nieuws op komst 10 doordat IRSA (International Rett Syndrome Association) bijkomende fondsen voor het Rett onderzoek losweekte, fondsen die nog meer onderzoekers ertoe moeten brengen om onze kleine, zeldzame ziekte te gaan zien als een lekkere hap die goede perspectieven biedt voor hun carrière. Ik ben echt sterk onder de indruk van de tijd, de aandacht en de fondsen die we krijgen vanwege diverse NIH-instellingen. Hun ondersteuning is immers meer dan doorslaggevend in onze strijd. Naar mijn oordeel kunnen we deze oorlog gewoon niet winnen zonder overheidssteun. Hoeveel autowasbeurten, gala’s, veilingen en wafelbakpartijen we ook organiseren, we moeten de steun hebben van lange-termijn research in de belangrijkste labo’s. Tot we gewonnen hebben. Dan zullen we geen cent van ons belastingsgeld meer moeten spenderen aan het Rett syndroom. Wie naar de NIH CRISP website http://www.crisp.cit.nih.gov/ surft en er onder de rubriek “Rett” kijkt naar de periode tussen 1999 (het jaar waarin het gen werd gevonden) en vandaag, zal er meer dan 140 beurzen vinden, waarvan 28 toegekend voor 2004. (Dat zijn 28 beurzen voor onze kleine zeldzame ziekte waar niemand ooit over gehoord had – mensen, dat is ongelooflijk veel, ik heb tranen van dankbaarheid in de ogen; kijk naar het talent dat we nu aan onze zijde hebben, terwijl het grootste deel van de wereld nog altijd vraagt: “Wat zeg je? Syndroom van Tourette?”) Stel je voor dat elk van die beurzen goed is voor een bedrag tussen 250.000 en 1.000.000 dollar, afhankelijk van het soort van beurs. Voeg daar nog de 5.000.000 dollar bij van het NIH Netwerk voor Klinische Research van Zeldzame Ziekten (Rett/Angelman/Prader-Willi). Als je een beetje speelt met de gegevens op de CRISP website, zal je ontdekken dat er meer dan 900 beurzen toegekend werden voor cystische fibrose waarvan, tussen haakjes, meer dan twaalf miljoen Amerikanen drager zijn, met 30.000 Amerikanen en 20.000 Canadezen die de ziekte hebben. Het aantal dragers is van doorslaggevend belang waar het gaat om een genetisch recessieve de Rett research De molen van We kunnen aandacht kopen en getalenteerde wetenschappers ertoe verleiden om belangstelling te hebben voor ons. (Tussen haakjes: als ze zich eenmaal realiseren wat Rett syndroom is, beseffen de meeste wetenschappers dat het wel degelijk een “interessante” ziekte is.) Maar we moeten wetenschap en technologie de tijd geven om te rijpen. We kunnen niet overhaastig preklinische studies gaan houden. We kunnen niet voorbarig klinische studies uitvoeren. Hoezeer we onze kinderen ook gered willen zien zoals de mannetjesmuizen van Dr. Jaenisch, we moeten wachten: onze meisjes zijn geen muizen, en het is precies het menselijke leven waartoe ze geroepen waren dat onderbroken wordt door de MECP2 mutatie. Als baby’s leiden we allemaal een eerder “muisachtig” bestaan van eten, slapen, ontlasting en het verkennen van de omgeving. Het is pas als we de volgende stap willen nemen – die van probleem-oplossing, fijne motorische vaardigheden en complexe redenering – dat de impact van een defect MECP2 gevoeld wordt. En dus hebben onderzoekers tijd nodig om elke variabele en elke relatie tussen MeCP2 en de andere proteïnen die het beïnvloedt, te bekijken. Dat houdt in dat er verschillende muis- of andere labomodellen “gekweekt” moeten worden – ja, zelfs de fruitvlieg heeft een belangrijke rol te spelen – en dat MECP2 onderzocht moeten worden tegen verschillende achtergronden om te kijken hoe het eruit ziet. Dat moet enkele keren opnieuw gedaan en overgedaan worden om zeker te zijn dat je echt zag wat je dacht te zien. Hier komt de gelukstreffer om de hoek kijken. Tijdens de ontwikkeling speelt MECP2 met een stuk of vierhonderd andere proteïnen. Uiteraard zou het leuk zijn om enkele Grote Resultaten eerder vroeger dan later te krijgen. We zullen met z’n allen ons geloof en ons gebed nodig hebben voor dit deel van het verhaal – dat met name de wetenschappers er op zuiver geluk de “juiste” proteïnen uitpikken om ze als eerste te bekijken. We moeten op het meest geschikte tijdstip onze beste wapens gebruiken, met name strategisch geplaatste fondsen die overheidssteun losweken, om deze zoektocht verder te zetten tot we het beest verslagen hebben. Maar het is een kruistocht, en die zal al onze inspanningen vergen. Ik geloof dat we op een goed tijdsschema zitten van 3 à 5 jaar voor vele belangrijke doorbraken. Het beste wat we kunnen doen, is samenwerken om dit doel te bereiken en wakker gefocust blijven op de beloning. de Rett research aandoening, terwijl onze ziekte voor meer dan 99% sporadisch is. Maar geen zorg: dat alles is niet zo belangrijk, en het doet er niet toe hoeveel een andere ziekte “krijgt”. Het enige waar het om gaat is dat onze echt zeldzame, spontaan voorkomende ziekte definitief op het radarscherm geraakt is. Het is aan ons om ze te maken tot de Rosetta steen van de neurologische aandoeningen, waarvan het begrip kan leiden tot doorbraken in meer verspreide ziekten zoals autisme, schizofrenie, e.d. Vele ouders leven met de vrees dat een aantal kansen aan hun kind voorbij zullen gaan nu Rett syndroom bij jongere meisjes sneller gediagnosticeerd wordt. Ik denk dat een belangrijke taak voor ouders van alle kinderen met Rett syndroom er momenteel in bestaat, die neuronen zo gezond mogelijk te houden zodat ze optimaal ontvankelijk zijn voor de behandelingen die eraan komen. Ik wou dat het waar was dat dollars volstonden om de klus te klaren. Het zal echter een gezamenlijke en strategische inspanning vragen om ons op koers te houden op wat nu reeds een erg versneld pad is naar het hol van het monster. (Lisa Forman, Wetenschappelijk Directeur van IRSA, in antwoord op een vraag op het internetforum RettNet. Vertaling: Johan Delaere) 11 de basisbeginselen GENE De genetica is de studie van de genen. Genen vindt men alleen in levende cellen. Ze worden vaak de blauwdrukken van de cel genoemd omdat ze de instructies bevatten voor alle functies van de cel. Het domein van de genetica is complex, en elke dag wordt er nieuwe informatie ingewonnen. De hoeveelheid informatie die bestudeerd moet worden is enorm. Men schat dat de genencode in één menselijke cel meer dan een miljoen pagina s zou beslaan indien ze zou worden omgezet in letters van ons alfabet. Er mag dan al ontzettend veel informatie verzameld zijn, toch is de genetica relatief jong. Veel van wat we weten, dateert van de laatste 50 jaar. Genetische studies hebben onthuld welke ziekten overgeërfd worden. In sommige gevallen hebben ze de wetenschappers geholpen om het gen te lokaliseren dat verantwoordelijk is voor een specifieke aandoening zoals het Rett syndroom. De ontdekking van dat gen is de eerste belangrijke stap naar een dieper inzicht, en opent deuren naar verbeterde behandelingen en – hopelijk – naar preventie en genezing. Genen erven we van onze ouders, maar ieder persoon heeft zijn eigen, unieke genetische samenstelling die verschilt van alle anderen. De wijze waarop de genen combinaties vormen, bepaalt de kleur van ons haar, onze lichaamslengte, de trekken van ons gezicht en van onze persoonlijkheid, en nog een miljoen andere eigenschappen die elk van ons verschillend maakt. Wetenschappers die de genen en hun werking onderzoeken, noemen we genetici. Ze bestuderen: ! ! ! ! ! de algemene aard van genen; de rol van de genen in de ontwikkeling; hoe genen overgeërfd worden; invloeden van de omgeving op de genen; hoe genetische aandoeningen te diagnosticeren en te behandelen. CELLEN, CHROMOSOMEN EN GENEN Biljoenen levende cellen vormen samen het menselijk lichaam: cellen van vele, verschillende types waaronder hartcellen, zenuwcellen, beendercellen, huidcellen, eicellen en vele andere. Elke cel bestaat uit duizenden onderdelen die allen samenwerken als een ingewikkelde, microscopische fabriek. Ziehier enkele feiten: ! De componenten van de cel zijn omgeven door een celmembraan (te vergelijken met een vlies, nvdr). 4 ! Elke cel heeft een celkern, de nucleus, d.i. het controlecentrum van de cel. ! Een cel bevat 23 paren van structuren die we chromosomen noemen, en die opgebouwd zijn uit genen. ! Haast elke cel in het lichaam bevat een identieke set van chromosomen. ! Eén lid van elk van onze chromosomenparen zijn afkomstig van onze vader, de andere van onze moeder. ! Elk chromosomenpaar bevat 4.000 of nog meer genen. ! Elk individu heeft bij benadering 100.000 genen. Cellen, celkernen en chromosomen kunnen we bekijken met een microscoop. Genen zijn echter zo klein dat ze zelfs met de krachtigste microscopen niet gezien kunnen worden. Maar zo klein als ze zijn, zo groot is hun macht. Geen enkele cel kan zonder hen functioneren. Genen geven aanwijzingen voor de aanmaak van chemische stoffen en proteïnen (eiwitten) die noodzakelijk zijn voor het leven en voor een goede gezondheid. Ze vertellen de cel ook hoeveel van die proteïnen er aangemaakt moeten worden. Alle informatie die de cel nodig heeft, zit in haar genen. Maar elke cel gebruikt per keer slechts stukken van die informatie. Bepaalde genen werken de hele tijd omdat hun job erin bestaat de cel richtlijnen te geven voor dagelijkse opdrachten. Andere genen daarentegen worden enkel gebruikt in specifieke cellen, of worden alleen op bepaalde momenten gebruikt en dan weer uitgeschakeld. Zo worden bijvoorbeeld bepaalde genen ingeschakeld tijdens een vroeg ontwikkelingsstadium van een orgaanvorming, of gedurende een zekere ontwikkelingsperiode (zoals de puberteit), of wanneer een wonde hersteld moet worden. (Slechts ongeveer 10% van alle DNA wordt in feite gebruikt om het lichaam te laten werken zoals het moet. Bovendien verkeren de meeste genen het grootste deel van de tijd in een niet actieve toestand. Zo zijn in de cellen van de lever ook genen aanwezig die essentieel zijn voor de werking van spieren, maar ze zijn ETICA de basisbeginselen uitgeschakeld omdat ze daar niet nodig zijn. nvdr) DNA EN GENEN Hoe ziet de genetische blauwdruk eruit? Met behulp van scheikundige technieken wisten wetenschappers de chromosomen in stukken te breken. Dat stelde hen in staat de speciale stof te identificeren waaruit genen gemaakt zijn: het deoxyribonucleïnezuur, kortweg DNA genoemd. Alle chromosomen bevatten DNA. Hoewel niemand ooit DNA in het echt gezien heeft, konden wetenschappers er toch een model van maken door de scheikundige samenstelling ervan te analyseren. DNA lijkt op een spiraalvormige trap. De “treden” van het DNA zijn: A Adenine (A) C Cytosine (C) G Guanine (G) T Thymine (T) Deze chemische stoffen – voorgesteld door de letters A, C, G en T – kunnen op verschillende wijzen gecombineerd worden tot chemische “woorden” en “zinnen”. Die worden op hun beurt aaneengeschakeld tot genen. En duizenden genen worden dan weer aaneengeschakeld tot chromosomen. Bij het uitvoeren van haar functies ontleent de cel aan het DNA enkel de genetische informatie die ze op een gegeven moment nodig heeft. Wanneer er informatie nodig is, pakt de DNAspiraal zichzelf tijdelijk uit zodat de nodige informatie gekopieerd kan worden. Chemische boodschappers brengen die informatie dan over van de celkern naar dat gedeelte van de cel waar proteïnen opgebouwd worden uit de aminozuren die in de cel aanwezig zijn. Door onderlinge combinatie vormen de chemische DNA-letters A,C, G en T een aantal drieletterwoorden. Elk drieletterwoord bepaalt de genetische code voor een bijzonder aminozuur, en geeft de cel de opdracht om dat bijzonder aminozuur in te lassen binnen de proteïneketen. Een paar voorbeelden: ! CGA bepaalt de genetische code van enkele aminozuren. Andere zijn complexere structuren, gevormd door meerdere aminozuurketens. U EN UW GENEN Elke persoon heeft een unieke set van genen die hij overerfde van zijn ouders. Deze genen voeren vele taken uit, waarbij ze het lichaam vertellen wanneer en hoe te groeien, zich te ontwikkelen, te functioneren – en dat vanaf het moment van de bevruchting tot de stervenstijd. Genen bepalen fysieke eigenschappen zoals de kleur van haar en ogen, lichaamslengte, de vorm van de gezichtskenmerken. Ook vele andere trekken zoals de persoonlijkheid, het temperament, de talenten en hebbelijkheden kunnen door de genen beïnvloed worden. Sommige trekken kunnen lijken op die van één ouder, andere kunnen een mengsel zijn van beide. Genen voor bepaalde karakteristieken zijn sterker of maken meer kans dan andere om te verschijnen bij de nakomelingen. Deze “sterkere” genen worden dominante genen genoemd. “Zwakkere” genen zijn trekken die minder vaak voorkomen, en worden recessieve genen genoemd. Elk van de duizenden genenparen in het lichaam werkt als een team. Sommige genenparen hebben twee gelijkaardige genen, terwijl andere er twee verschillende hebben. Dit zijn de mogelijke combinaties van dominante en recessieve genen in een paar: Wanneer de beide genen van het genenpaar verschillend zijn terwijl geen ervan dominant is, zullen de trekken die ze bepalen hoogstwaarschijnlijk een mengeling zijn van beide. Een voorbeeld zijn zij die genen overerven voor zowel A- als B-bloedtypes. Aangezien geen van beide dominant is, zullen zij tot het type AB behoren. Genetici zien nu in dat er maar weinig trekken zijn die gecontroleerd worden door één enkel genenpaar. De meeste worden beïnvloed door vele genen. Zo hangt de lichaamslengte bijvoorbeeld af van een dozijn of meer samenwerkende genen. Ook normale variaties in de genen, bekend als polymorfismen, hebben een impact op de ontwikkeling. aminozuur alanine; ! CAG bepaalt de genetische code van aminozuur glutamine. In totaal zijn er 20 verschillende aminozuren. Sommige proteïnen zijn eenvoudige ketens van DE GENETICA VAN GROEI EN ONTWIKKELING Tijdens periodes van groei en ontwikkeling splitsen bestaande cellen zich vele keren om nieuwe cellen te creëren. Maar vooraleer een cel 5 de basisbeginselen zich in twee splitst, wordt al de genetische informatie in de oorspronkelijke cel verdubbeld, zodat ze doorgegeven kan worden aan de nieuwe cel. Dit type van celdeling, waarbij cellen exacte kopieën van zichzelf produceren, noemen we mitose. Wanneer een vrouwelijk eitje bevrucht is door een mannelijke zaadcel, wordt een nieuwe cel gevormd. Deze nieuwe cel begint zich onmiddellijk in snel tempo keer op keer op te splitsen. Elke opdeling brengt steeds maar kleinere kopieën van de originele eicel voort. Na een tijdje houdt de cel op met de deling, en nemen de nieuwe cellen voedsel op om te kunnen groeien. Daarna beginnen deze cellen zich opnieuw te splitsen. Groei is echter niet enkel een kwestie van groter worden. Wanneer een individueel organisme uitgroeit van een bevrucht eitje tot een volwassen exemplaar, doen zich veel andere wijzigingen voor. Wat begon als een enkele cel groeit uiteindelijk uit tot biljoenen cellen van vele verschillende types: huid-, spier, beender-, zenuw-, hartcellen en andere. Die zien er alle verschillend uit en functioneren ook verschillend. Hoe is het nu mogelijk dat deze cellen er zo verschillend uitzien en zo verschillend functioneren, terwijl ze toch allemaal dezelfde genetische informatie bevatten? Het antwoord luidt: omdat niet alle informatie ineens gebruikt wordt. Cellen maken een selectief gebruik van de informatie die in de genen opgeslagen is, op dezelfde wijze als computers informatie gebruiken. Maar het is een groot mysterie hoe cellen weten wanneer ze moeten ophouden met zich te vermenigvuldigen, hoe ze weten wanneer ze moeten beginnen met selecteren en specifieke stukjes informatie te gebruiken. Bekeken onder krachtige microscopen, zien de chromosomen – bepakt met duizenden genen – er doorgaans uit als een wirwar van draden. In dit stadium worden ze chromatine genoemd. Wanneer een cel klaar is om zich te delen, rollen deze chromatine-draden zich op en trekken ze zich strak tot compacte, donkere staafjes. Op dat moment spreken we van chromosomen. 6 HOE GENEN OVERGEËRFD WORDEN Tijdens de mitose ontvangt elke nieuwe cel een kopie van informatie uit de originele cel. Maar bij de vorming van ei- en zaadcellen is een ander type van celdeling betrokken. Deze GENE speciale vorm van deling wordt meiose genoemd, en resulteert in cellen die slechts de helft van de genen van de oorspronkelijke cel bevat. Ei- en zaadcellen staan ook bekend als geslachtscellen of gameten. Bij seksuele reproductie worden de gameten van de beide ouders bijeengebracht om een bevrucht eitje te produceren. In de nucleus van deze bevruchte eicel treden twee halve sets van chromosomen (één van elke ouder) in combinatie om een nieuwe complete set te maken. Op deze wijze wordt de genetische informatie van de ouders doorgegeven aan het nageslacht. De nieuwe bevruchte cel begint dan te delen en te groeien, en het proces van groei en ontwikkeling door mitose wordt voortgezet. WAT VEROORZAAKT GENETISCHE STOORNISSEN? In de celkern wordt de genetische informatie gekopieerd van het DNA, en daarna overgebracht naar dat deel van de cel waar proteïnen opgebouwd worden. Het proces van het kopiëren en lezen van het DNA herhaalt zich sneller dan men kan tellen. Als er zo vaak gekopieerd en geassembleerd wordt, doen zich af en toe vergissingen voor. Maar deze occasionele vergissingen tijdens het kopiëren van DNA of het aanmaken van proteïnen veroorzaken doorgaans geen schade aan de cel of een ziekte, aangezien er de hele tijd nieuwe kopieën van de DNA “master copy” gemaakt worden. Algemene schade aan het DNA van lichaamscellen, of veranderingen in specifieke cellen, kunnen veroorzaakt worden door ultraviolette stralen of door chemische giftige en kankerverwekkende stoffen. Deze wijzigingen of mutaties in het DNA van lichaamscellen veroorzaken geen genetische aandoening, maar kunnen het verouderingsproces versnellen of in sommige gevallen kanker veroorzaken. Terwijl veranderingen of mutaties in het DNA van lichaamscellen geen genetische aandoeningen veroorzaken, kunnen veranderingen in het DNA van geslachtscellen wel leiden tot ziekten die overgebracht worden van ouder op kind. Zo zal een genmutatie in een zaadcel bijvoorbeeld, gekopieerd worden en opnieuw gekopieerd in elke cel van het embryo dat gevormd wordt wanneer die zaadcel een eicel ETICA de basisbeginselen bevrucht. Wanneer het gen met een mutatie “dominant” is ten aanzien van het normale gen dat van de andere ouder kwam, zal het nageslacht de genetische aandoening ontwikkelen die veroorzaakt wordt door die genmutatie. Is de genmutatie recessief, en ontving het nageslacht van de andere ouder een normale kopie van het gen, dan zal de nakomeling geen ziekte ontwikkelen. Hij of zij kan de genmutatie echter wel doorgeven aan zijn of haar nakomelingen. Sommige DNA-wijzigingen leiden niet tot een verandering in het corresponderend proteïne, of veranderen het proteïne op een manier die de werking van het proteïne niet aantast. Dergelijke DNA-wijzigingen zijn normaal en worden polymorfismen genoemd in plaats van mutaties omdat ze geen genetische ziekte veroorzaken. Een voorbeeld van een polymorfisme zijn de ABO-bloedtypes: type A, type B en type O worden bepaald door drie verschillende variaties in de DNA-sequentie van het bloedtype-gen. Al deze bloedtypes zijn normaal. Genetici schatten dat in ieder individu vijf à zes van de 100.000 genen mutaties vertonen. Net zoals bepaalde genen voor normale kentrekken dominant of recessief kunnen zijn, is dat ook het geval bij genen die verantwoordelijk zijn voor een genetische aandoening. Zo zijn er bijvoorbeeld dominante en recessieve vormen van bepaalde ziekten. Sommige genetische aandoeningen veroorzaken enkel kleine problemen, terwijl andere zo ernstig zijn dat ze de dood tot gevolg hebben. Wanneer genen met een mankement zich bevinden op autosomen (dit zijn de 22 chromosomenparen die geen geslachtschromosomen zijn), worden de daaruit voortvloeiende aandoeningen autosomale ziekten genoemd. Is het gebrekkig gen op een autosoom recessief, dan spreekt men van een autosomale recessieve ziekte. Een dominante autosomale ziekte zal zich voordoen, zelfs al vertoont slechts één gen van het paar het mankement. Een recessieve autosomale ziekte zal zich enkel voordoen wanneer de beide genen van een paar het mankement vertonen. Zoals gezegd, worden er vier chemische stoffen gebruikt om de genetische “woorden” te vormen. Ze worden voorgesteld door de letters A, C, G, en T. Deze worden in diverse sequenties gecombineerd om drieletterwoorden te vormen. Er zijn verschillende types van mutaties: PUNTMUTATIE OF SUBSTITUTIE Een fout in het DNA-woord ten gevolge van een vervanging door een verkeerde chemische letter. Voorbeeld: een normale DNA-sequentie kan zijn ACT – TTA – GGA Maar tijdens het kopiëren kan een T in de plaats komen van de eerste C, met als gevolg een sequentie die gelezen wordt als ATT – TTA – GGA Het resultaat zal een verandering zijn in één aminozuur in het proteïne. INSERTIE Een vergissing door het inlassen van een extraletter. Voorbeeld: een normale DNA-sequentie kan beginnen als ACT – ATT – ACT – ATT Een toegevoegde extra-letter kan de hele sequentie verstoren, wat leidt tot een verschillende aminozuurketen ACT – TAT – TAC – TAT T. DELETIE Een letter wordt per ongeluk weggelaten tijdens het lezen van de DNA-boodschap. Voorbeeld: in plaats van ACT – ATT – ACT – ATT ... Wordt de eerste T niet gelezen, en wordt de boodschap ACA – TTA – CTA – TT ... Het resultaat is een verschillend aminozuur. EXPANSIE Een DNA-woord wordt steeds maar herhaald. Voorbeeld: een normale sequentie kan gelezen worden als ACC – CAG – CAG – TTA ... Bij expansie loopt de boodschap vast op CAG, waardoor gelezen wordt ACC – CAG – CAG – CAG – CAG voor veel meer sequenties dan aangewezen. Het resultaat is een proteïne dat langer is dan normaal. DUPLICATIE Een deel van de boodschap wordt verdubbeld. (Kathy Hunter, The basics of Genetics . Verschenen op de website van de International Rett Syndrome Association, 2000. Vertaling Johan Delaere) 7 Rett research 2006: een stan In juni van dit jaar hield de Rett Syndrome Research Foundation (RSRF) nabij Chicago haar jaarlijks Research Symposium. Meer dan honderd wetenschappers kwamen er bijeen om hun laatste ontdekkingen te bespreken en een brede kijk te krijgen op het veld van de MeCP2 research. De meeting werd geopend met een toespraak door Dr. Huda Zoghbi, die in 1999 de ontdekking van de genetische oorzaak van het Rett syndroom wereldwijd bekend maakte. Zo’n 50 ouders en familieleden woonden de debatten bij en mengden zich in de levendige discussies achteraf. In onderstaand artikel geeft wetenschappelijk redactrice Vicky Brandt een overzicht van de huidige consensus in de Rett research. Ze probeert dat te doen in termen die zowel begrijpelijk zijn voor de leek als voor de lezer met meer ervaring in alles wat MeCP2 aangaat. EEN BEKNOPTE INLEIDING IN DE GENETICA VAN HET RETT SYNDROOM: X, Y EN XCI De meeste gevallen van RS zijn sporadisch, wat betekent dat ze niet overgeërfd worden van vorige generaties. Dit maakte het – mede door de zeldzaamheid van klassiek Rett – moeilijk om de genetische basis van de stoornis op te sporen: er waren amper aanwijzingen omtrent de vraag waar er precies in het genoom gezocht moest worden naar een mutatie. Maar het feit dat er enkele families gevonden werden waarvan meer dan één lid de stoornis vertoonde, hielp de onderzoekers om het gen in kwestie te situeren in een regio op het X-chromosoom, een van de geslachtsbepalende chromosomen (vrouwelijke personen hebben twee Xchromosomen, terwijl mannelijke een XY paar hebben). 4 Na het inperken van de kandidaat-regio tot enkele honderden genen, begonnen de onderzoekers het ene gen na het andere nauwgezet te analyseren om zo de Rett syndroom mutatie te vinden. Om dat te doen, dienden ze DNA-stalen van de getroffen meisjes te vergelijken met die van hun ouders: de mutatie die de stoornis veroorzaakt, mocht enkel bij het meisje voorkomen, en bij geen van beide ouders. De intensieve zoektocht duurde meer dan tien jaar, tot uiteindelijk een gen gevonden werd, MECP2 genaamd, dat de oorzaak bleek van 95% van de Rett syndroom gevallen. Deze ontdekking bood een antwoord op de vraag waarom het klassieke Rett syndroom zich hoofdzakelijk ontwikkelt bij meisjes. Aangezien zij twee X-chromosomen hebben in iedere cel, wordt een van de twee willekeurig buiten werking gesteld om de genexpressie stop te zetten en de gendosering gelijk te maken als die bij de mannelijke personen die slechts één X hebben. Dit proces staat bekend als de X-chromosoom inactivatie (XCI). Omdat de inactivatie doorgaans willekeurig gebeurt, zal het X-chromosoom met een gemuteerde MECP2-kopie bij Rett meisjes in een aantal cellen buiten werking gesteld worden; daardoor wordt het effect van de mutatie in zekere mate gemilderd, kunnen de meisjes overleven en zich als baby grotendeels normaal ontwikkelen vooraleer de aandoening zich volop manifesteert. (Wanneer de Xchromosoom inactivatie afwijkt van de gebruikelijke verhouding van 50 aan/50 uit, is de aandoening ofwel veel ernstiger ofwel veel lichter al naargelang de meeste cellen de gezonde of de gemuteerde MECP2 tot expressie brengen.) Een mannelijk persoon beschikt niet over de optie om de expressie van zijn X-chromosoom stop te zetten, vandaar dat elke mutatie op zijn X zich volledig zal laten gelden. In sommige families met een terugkerend Rett syndroom werden zonen geboren met een ernstige neonatale encefalopathie (een voortschrijdende degeneratieve aandoening van de hersenen, nvdr) die fataal is binnen enkele maanden; de mutaties die deze zeer ernstige aandoening bij jongens veroorzaken, zijn dezelfde als deze die aan de basis liggen van het klassieke Rett syndroom bij meisjes. Nog meer ernstige mutaties in MECP2 zouden mannelijke foetussen voor of kort na de geboorte kunnen doen sterven (zonder ooit gediagnosticeerd te worden). Hebben jongens echter een milde mutatie in MECP2 die bij meisjes amper of geen effect zou hebben, dan neigen zij een mentale retardatie te ontwikkelen, met epileptische aanvallen en nd van zaken motorische stoornissen, of zelfs een vroegtijdig begin van schizofrenie of een manisch-depressieve ziekte. Zoals vaak het geval is in de biologie, zijn er uitzonderingen op deze algemene regels rond willekeurige Xinactivatie en jongens met mutaties op het Xchromosoom. Om een of andere reden vertonen een aantal meisjes met MECP2 mutaties een afwijkende inactivatie die voorrang geeft aan cellen die de gezonde versie van het MeCP2-proteïne tot expressie brengen. (Deze gunstige XCI komt ook bij vrouwelijke muizen voor.) Indien de afwijking bijzonder gunstig is – daar waar bijvoorbeeld 90% van de cellen het normale MECP2 tot expressie brengen en slechts 10% het gemuteerde – kan het zijn dat meisjes met lichte mutaties helemaal geen symptomen vertonen, terwijl meisjes met zeer ernstige mutaties een veel mindere aandoening vertonen dan men zou verwachten. Overigens kunnen jongens op twee manieren een syndroom ontwikkelen dat helemaal lijkt op het klassieke Rett syndroom: dat kan bij aneuploïdie (een abnormaal aantal chromosomen) en somatisch mosaïcisme. Zo heeft bijvoorbeeld een jongen met het Klinefelter syndroom een extra Xchromosoom, waardoor zijn karyotype XXY is in plaats van XY; indien hij een MECP2 mutatie heeft op een van de X-chromosomen, dan kan hij de klassieke vorm van Rett syndroom ontwikkelen. Dit soort abnormaliteiten vindt plaats bij de bevruchting, en alle cellen die voortkomen uit de vele daarop volgende fasen van celdeling zullen dezelfde mutatie dragen. Er is sprake van somatisch mosaïcisme wanneer de mutatie niet overgeërfd wordt van de ouderlijke zaad- of eicel, maar zich pas enige tijd na de bevruchting voordoet, zodat slechts een aantal cellen het gemuteerde gen dragen. In dit geval zou een mannelijke foetus met een MECP2 mutatie in één van zijn cellen het gemuteerde proteïne enkel tot expressie brengen in de cellen die voortkomen uit die “moedercel”. In deze zin heeft somatisch mosaïcisme veelal hetzelfde effect als de willekeurige X-inactivatie bij meisjes. Nu we het hebben over genetische abnormaliteiten, moeten we erop wijzen dat het verliezen van de MeCP2 functie ten gevolge van mutatie niet de enige manier is waardoor een ravage in de hersenen aangericht wordt. Vorig jaar identificeerde een Belgisch team vier mannelijke patiënten die leden aan een teveel aan MeCP2 ten gevolge van verdubbelingen van de MECP2 regio. Het gen was met andere woorden in perfecte staat, alleen was het tweemaal zoveel tot expressie gebracht als normaal. Verrassend genoeg vertoonden deze patiënten een aantal symptomen die sterk deden denken aan Rett: vertraging in de groei van het hoofd, hypoactiviteit, epileptische aanvallen, weinig tot geen spraak, klaarblijkelijk ernstige cognitieve handicap. (Bij één patiënt werd zelfs een driedubbele expressie vastgesteld, en zijn symptomen waren nog ernstiger.) MeCP2 niveaus zijn bij muizen net zo belangrijk: transgenische muizen (muizen waarbij bepaalde erfelijke eigenschappen naar hun genoom zijn overgebracht, nvdr) met een overexpressie van MeCP2 ontwikkelen eveneens een neurologisch syndroom dat sterk doet denken aan het syndroom dat men ziet bij Rett muismodellen. Het is een betekenisvolle aanwijzing dat de dosering van het MECP2 gen heel fijn gereguleerd wordt in de hersenen. Te veel en te weinig zijn even schadelijk. te veel of te weinig MECP2: even schadelijk MeCP2 EN DE ZICH ONTWIKKELENDE HERSENEN Bij een normale ontwikkeling worden genen ingeschakeld op diverse, maar precies gereguleerde tijden en plaatsen in het lichaam. Dit programma van gen-expressie komt grofweg overeen met een lange en complexe muziekpartituur die door een orkest tot leven gebracht wordt. Niet alle instrumenten spelen de hele tijd, zelfs niet tezelfdertijd; ze spelen ook niet dezelfde 5 Rett research 2006: een stan noten, noch spelen ze met dezelfde dynamische kracht. Het MECP2 gen codeert een proteïne (eveneens MeCP2 genaamd, maar geschreven zonder schuine letters en met een kleine “e”), dat helpt bij het orchestreren van de “rustpauzes” die bepaalde genen moeten houden gedurende deze ontwikkelingssymfonie. De expressie van MeCP2 in de zich ontwikkelende hersenen is zelf fijn afgesteld: ze verschijnt eerst gedurende de embryogenese in de hersenregio’s die essentiële functies zoals de ademhaling beheren, maar wordt langzaam sterker en uitgebreider naarmate onze neuronen in de vroege kindertijd rijpen. MeCP2 blijkt cruciaal te zijn voor het vermogen van de neuronen om op prikkels te reageren bij het leren en de geheugenvorming (technisch gesproken, staat dit bekend als de “activiteitsafhankelijke synaptische plasticiteit”). Dat zou verklaren waarom Rett kinderen het relatief goed doen tot meerdere maanden na de geboorte, wanneer het vermogen om spraak en andere fijne vaardigheden te verwerven lijkt te verdampen. Muizen waarbij MeCP2 pas in de rijpe neuronen in de hersenen geschrapt werd (nadat de jongen geboren en gespeend waren), ondersteunen deze theorie: ze ontwikkelen een MeCP2 neurologisch syndroom dat lijkt op Rett. MeCP2: cruciaal bij leren en geheugenvorming Wat raadselachtig is, is de vraag waarom te veel MeCP2 schadelijk is voor neuronen. De muizen met een overexpressie van MeCP2 vertonen zowaar een groter vermogen om te leren bij hun levensbegin, met name tot zowat 12 weken, wat voor een muis gelijkstaat met jongvolwassenheid. Maar dan gaan ze aanvallen ontwikkelen en andere kenmerken die doen denken aan Rett bij muizen, en sterven ze vroegtijdig. Ook hier is een teveel aan MeCP2 even slecht als een tekort. Dat kan een probleem vormen voor 6 gentherapeutische benaderingen: bij Rett meisjes brengt een aantal neuronen het normale proteïne tot expressie (herinner u de willekeurige X-inactivatie), en het tot expressie brengen van meer MeCP2 in deze neuronen zou de cellen beschadigen. MeCP2 LEGT DE GENEXPRESSIE STIL OP VERSCHILLENDE NIVEAUS Oorspronkelijk was MeCP2 ontdekt als een transcriptionele onderdrukker, een proteïne dat genen ervan weerhoudt tot expressie gebracht te worden. Genen die bedoeld zijn om “tot zwijgen gebracht te worden”, zullen zich binden aan een methylgroep (bestaande uit koolstof- en waterstofatomen) die zich vasthecht aan een DNA-sequentie in het controlecentrum van het gen (de promotorregio genaamd). De kop van het MeCP2 proteïne verankert zichzelf aan het gemethyleerde DNA, terwijl de staart andere moleculen naar het target-gen aantrekt, die zijn elektrische lading veranderen en het veranderen (collaberen) in een zeer compacte vorm. In zijn nieuwe, dichte geometrie wordt het gen ontoegankelijk voor transcriptiefactoren en kan het niet tot expressie gebracht worden (het gen is, met andere woorden, stilgelegd). Wanneer een defect MeCP2 zich niet goed kan binden aan het gemethyleerde DNA, of als het dat wel kan maar niet de andere moleculen kan aantrekken die helpen bij het stilleggen, dan zal het gen tot expressie gebracht worden, en zal het bij wijze van spreken zijn noten laten weergalmen op het verkeerde moment. Aangezien MeCP2 wellicht een aantal targetgenen heeft die het normaal stillegt, is het resultaat van een MeCP2 functiestoornis een neurale kakofonie. MeCP2 stoornis leidt tot neurale kakafonie Meer recent opzoekingswerk heeft aangetoond dat MeCP2 zowel genen stillegt op het chromatine- als op het DNA-niveau. DNA zou enorm veel ruimte beslaan indien nd van zaken het eenvoudig rond de celkern zou liggen als een dubbele spiraal van miljoenen base-paren lang. Het is voor de cel veel efficiënter om het DNA in te pakken door het dicht rond de nucleosomen te winden, die op hun beurt met elkaar verbonden zijn (denk aan een reeks spoelen, gewikkeld in en verbonden met dezelfde DNA-draad). De verzameling van spoelen wordt chromatine genoemd. (Draai de spoelen nog een paar keer meer op, en je krijgt complexe structuren: solenoïdes, minibands, en uiteindelijk chromosomen.) Vorig jaar ontdekten wetenschappers dat MeCP2 de chromatine kan helpen omvormen tot “stille lussen” die ontoegankelijk zijn voor transcriptiefactoren. Dergelijke lussen zijn afwezig in de hersenen van MeCP2 null muizen. Hierdoor blijven genen zoals Dlx5 en Dlx6 in actieve chromatineregio’s, waar ze (ongepast) tot expressie gebracht worden. ANDERE FACTOREN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ HET REGULEREN VAN DE GENEXPRESSIE KUNNEN GELIJKAARDIGE SYNDROMEN VOORTBRENGEN ALS RETT MeCP2 is niet het enige proteïne dat betrokken is bij het stilleggen van andere genen. Maar het was wel het eerste dergelijke proteïne waarvan ontdekt werd dat het een menselijke ziekte veroorzaakt. Er zijn andere methylbindende proteïnen, waarvan elk kan helpen bij het reguleren van de genexpressie. Mutaties in een van deze proteïnen (of in proteïnen die ermee in interactie zijn) zouden verantwoordelijk kunnen zijn voor het atypisch Rett syndroom of andere aandoeningen zoals autisme, ernstige neonatale encefalopathie en nietsyndromische mentale retardatie. Want hoewel mutaties ruim 95% van alle klassieke Rett syndroom gevallen verklaren, werden ze slechts aangetroffen bij zowat de helft van de gevallen die gediagnosticeerd werden als atypisch Rett. Zouden er onder de factoren, die helpen bij het reguleren van de MeCP2 activiteit, sommige kunnen zijn die een Rettachtig syndroom veroorzaken? Blijkbaar wel: in 2004 hebben twee verschillende teams ontdekt dat mutaties in een ander XC-gelinkt gen, CDKL5 (cyclin-dependent kinase-like 5), verantwoordelijk zijn voor een aantal gevallen van atypisch Rett. MeCP2 en CDKL5 worden tot expressie gebracht in een zeer gelijkaardig tijdruimtelijk patroon tijdens de ontwikkeling van de hersenen (tenminste bij muizen), en er zijn aanduidingen dat CDKL5 indirect de MeCP2 activiteit reguleert. Jammer genoeg begrijpt men nog niet de functie van CDKL5. Verder onderzoek om het pad van deze interactie te definiëren zou nieuwe proteïnes kunnen opleveren die andere Rett syndroomachtige condities veroorzaken bij kinderen zonder mutaties in MeCP2 of in CDKL5. DIEPGAANDER ONDERZOEK VAN MUISMODELLEN LEGT NIEUWE ABNORMALITEITEN BLOOT Het Rett onderzoeksveld heeft enorm veel voordeel gehad bij het feit dat het diverse muismodellen met verschillende soorten mutaties in MECP2 kon bestuderen en vergelijken. Het eerste dierlijk model is doorgaans een “knock-out”, dit wil zeggen één waarbij het gekozen gen geschrapt werd uit het genoom van het dier, in de hoop dat wat verkeerd gaat ons dan veel vertelt over de normale functie van dat gen. Twee verschillende MeCP2 null muis-lijnen werden bestudeerd, en ze ontwikkelen daadwerkelijk symptomen die doen denken aan het Rett syndroom bij kinderen: een periode van algemeen typische ontwikkeling, die na 4 à 6 weken onderbroken wordt door bevingen en spasticiteit, en zich doorzet in ademhalingsdysritmie en verdere achteruitgang. Dan ontwikkelde men een muismodel dat het menselijke Rett syndroom nog meer benaderde, door het inbrengen van een van de mildere mutaties in MeCP2 die Rett veroorzaakt bij meisjes. De mutatie zorgt ervoor dat MeCP2 afgeknot wordt ter hoogte van aminozuur 308, zodat het korter is dan normaal, en de muizen volgen verrassend getrouw het spoor van de menselijke ziekte. Elk model heeft zijn voordelen, en nader onderzoek van de muizen in de komende jaren zullen nieuwe inzichten blijven opleveren in zowel de normale als de abnormale ontwikkeling. Zo bekeek bijvoorbeeld een team van wetenschappers onlangs opnieuw de null muis in de eerste levensdagen, en ze ontdekten dat de muizen wel degelijk vroege tekenen van neurologische beschadiging vertonen – reeds vanaf de vijfde dag na de geboorte – en dat ze heel anders 7 Rett research 2006: een stan reageren op sociale isolatie dan normale muizen. Clinici gaan zich realiseren dat hetzelfde ook geldt voor sommige kinderen, in zoverre dat de “periode van normale vroege ontwikkeling” misschien toch niet zo normaal is. Naarmate de onderzoekers meer leren over het muisgedrag en de neurologische functie, zullen ouders en clinici beter uitgerust zijn bij het screenen op zeer vroege tekenen van een fout lopende ontwikkeling bij kinderen. periode van normale vroege onwikkeling is misschien toch niet zo normaal 8 VOORUITGANG IN HET IDENTIFICEREN VAN DE TARGETS VAN MeCP2 STILLEGGING Indien MeCP2 normaal genen stillegt, is de volgende vraag natuurlijk om welke genen het gaat. Een aantal labo’s zijn dit probleem aan het aanpakken. Ze maken gebruik van DNmicroarrays (speciale platen om de activiteit van genen te analyseren, nvdr) waarin een “gen-chip” zit die niet groter is dan een borrelzoutje, maar wel duizenden genen bevat. Eén groep vergeleek de genexpressie bij muizen van het wilde type en bij null muizen op twee verschillende leeftijden, teneinde hun profielen zowel voor als na het verschijnen van de symptomen te kunnen vastleggen. Bij de null muizen werden 11 genen ongepast tot expressie gebracht, waarvan 5 gereguleerd worden door hormonen die afgescheiden worden bij wijze van respons op stress (Nuber e.a., Human Molecular Genetics, 2005). Dit interessante resultaat moet nog verder opgevolgd worden om uit te maken of deze genen daadwerkelijk bijdragen tot de symptomen van het Rett syndroom, maar het is intuïtief aanlokkelijk te denken dat we misschien dichter bij het antwoord komen op de vraag waarom Rett meisjes zo gevoelig zijn voor angst. Andere groepen bestuderen veranderingen in de genexpressie die eigen kunnen zijn aan zeer bijzondere celtypes. Nog anderen gaan uit van een beredeneerde gok op een kandidaat-gen dat ze dan analyseren om uit te maken of het gen in kwestie aangetast is door het slecht functioneren van MeCP2. Het is niet altijd eenvoudig om te bepalen hoe dit effect tot stand komt, maar toch: neem het geval van BDNF (brain-derived neurotrophic factor). Dit proteïne ondersteunt de groei en de differentiatie van neuronen en synapsen. BDNF wordt gestimuleerd wanneer neuronen actief informatie gaan coderen. Een chronische blootstelling aan het stresshormoon corticosteron vermindert de expressie van BDNF in de hersenen van een rat, en leidt tot atrofie van gebieden die verantwoordelijk zijn voor het leren en voor het geheugen. Een gelijkaardige atrofie werd aangetroffen bij mensen die lijden aan depressie, en de BDNF-niveaus zijn ook gereduceerd bij mensen die lijden aan Alzheimer of aan de ziekte van Huntington. Het is duidelijk dat BDNF van groot belang is voor een gezond geestesvermogen, en de mogelijke rol die BDNF speelt bij Rett is een intrigerende zaak. Wat evenwel nog onduidelijk blijft, is de vraag of BDNF bij Rett op- of neer-gereguleerd wordt. Sommige aanwijzingen suggereren dat het méér tot expressie gebracht is in MeCP2 null muizen (wat te verwachten is indien MeCP2 dit gen normaal stillegt), terwijl andere gegevens wijzen op lagere niveaus. Vast staat dat de BDNF-niveaus het fenotype van MeCP2 null muizen kan verslechteren of verbeteren: verlies van BDNF maakt MeCP2 null muizen slechter, terwijl een toename van de BDNFniveaus zowel hun activiteitsgehalte als hun levensduur verbetert. Omdat BDNF tot expressie gebracht wordt als respons op neurale activiteit, zou de klaarblijkelijke reductie van BDNF bij MeCP2 null muizen van secundaire aard kunnen zijn: verlies van MeCP2 veroorzaakt een globale reductie van de neuronenactiviteit, en reduceert dus indirect ook de expressie van BDNF. Een belangrijke uitdaging bij het beoordelen van de genexpressie in de hersenen is de complexiteit van dit orgaan. Het bevat zoveel verschillende regio’s en zoveel gespecialiseerde celtypes: elk ervan heeft nd van zaken allicht een eigen, uniek genexpressie profiel dat na verloop van tijd op onvoorspelbare wijze kan veranderen. Het Rett syndroom en andere stoornissen die veroorzaakt zijn door diverse mutaties in MeCP2 zouden kunnen veroorzaakt zijn door veranderingen in een klein aantal genen, maar evengoed in honderden. EEN HEEL NIEUWE REEKS VRAGEN Alsof de job van het transcriptioneel stilleggen en de chromatine-lusvorming voor één proteïne nog niet volstond, lijkt er voor MeCP2 toch nog een andere manier te bestaan om de genexpressie te beïnvloeden, een die niets te maken heeft met het stilleggen ervan. Ze heeft veeleer te maken met het wijzigen van het soort proteïne dat aangemaakt wordt door een proces dat “alternatieve splitsing” genoemd wordt. Als u zich ooit afvroeg hoe miljarden unieke schepsels gecreëerd kunnen worden uit hooguit een 25.000 genen, dan ligt hierin een deel van het antwoord: door het uitknippen van diverse stukken van de DNAsequentie, of door het selecteren van verschillende promotors of splitslocaties, zou het boodschapper-RNA in staat zijn om uit één enkel gen duizenden verschillende proteïnen of “splitsvarianten” te produceren. Eén enkel gen van de fruitvlieg heeft meer dan 38.000 splitsvarianten. (Daar gaat het centrale dogma van de klassieke biologie: “één gen, één proteïne”). Deze variante proteïnen kunnen verschillende activiteiten en expressieniveaus hebben. Omdat alternatieve splitsing zich voordoet in reactie op veranderende condities of variërende ontwikkelingsfasen, is het niet verwonderlijk dat het in de hersenen bruist van proteïnen die splitsvarianten zijn van genen die elders in het lichaam tot expressie gebracht zijn. En toen dus wetenschappers ontdekten dat MeCP2 interageert met YB-1 – een proteïne dat welbekend staat om zijn rol in RNA splitsing – bestond de volgende logische stap erin de splitsingspatronen bij MeCP2 muizen na te gaan. Het blijkt dat MeCP2 muizen in een aantal genen een verschillend splitsingspatroon vertonen. Vreemd genoeg is een van die genen Dlx5, dat ook het voorwerp is van transcriptionele stillegging door chromatine-lusvorming via MeCP2. Zou dit er kunnen op wijzen dat de activiteiten van MeCP2 tijdens het stilleggen en splitsen op een of andere manier gecoördineerd worden? Men zou zich kunnen voorstellen dat wanneer het normale MeCP2 stilleggingsproces opgewekt wordt vanuit een target-gen dat op het punt staat tot expressie gebracht te worden, MeCP2 in de mogelijkheid gesteld wordt om in interactie te treden met het splitsingssysteem van de cel. Het feit dat Dlx5 het voorwerp uitmaakt van twee types van MeCP2 regulering, zou ook kunnen suggereren dat MeCP2 geen globale transcriptionele repressor is, maar in tegendeel inwerkt op een handvol genen. SAMENGEVAT Vooruitgang in het onderzoek brengt vaker meer vragen dan antwoorden. Het Rett onderzoek in het bijzonder lijkt ons gemakkelijk op het verkeerde been te zetten, te beginnen met de ontdekking dat het gemuteerde gen niet de onmiddellijke oorzaak is van de symptomen. De betrokkenheid van MeCP2 in chromatine-lusvorming, alternatieve splitsing en assisterende neuronen om nieuwe informatie te coderen als respons op prikkels, vormen de in het oog springende ontdekkingen van het afgelopen jaar. het rett onderzoeksveld wint aan momentum We hebben nog steeds geen antwoord op de vraag hoe het Rett syndroom te behandelen, hoe het te voorkomen of hoe het te genezen, maar het onderzoeksveld wint aan momentum. Het zal fascinerend zijn om te zien waar we in juni 2007 staan. (Vicky Brandt, Research Update July 2006: Where do we stand now. Gepubliceerd door RSRF, 2006. Vertaling Johan Delaere.) 9 Een nieuw inzicht omtrent de oorzaak van angst bij het Rett syndroom Een peptide, waarvan bekend is dat ze een rol speelt bij angst, is overdreven rijkelijk aanwezig in een muismodel van de overgeërfde neurologische stoornis Rett syndroom. Ze blijkt aan de basis te liggen van het angstgedrag bij deze muizen, aldus onderzoekers van het Baylor College of Medicine (Houston, Texas, VS) in een rapport dat gepubliceerd is in de Proceedings of the National Academy of Sciences. De ontdekking bevat mogelijk een spoor naar een behandeling voor dit symptoom. “Dit is een van de eerste symptomen die we in verband kunnen brengen met een moleculaire oorzaak”, zegt Dr. Huda Zoghbi, professor pediatrie, neurologie en moleculaire and Dr. Huda Zoghbi (rechts) menselijke genetica aan het Baylor College of Medicine, en onderzoekster aan het Howard Hughes Medical Institute. “Rett tast vele delen van het zenuwstelsel aan, en de patiënten vertonen vele symptomen, maar we weten niet of ze zich allemaal ineens voordoen dan wel in een cascade van gebeurtenissen”. Indien dit laatste waar is, dan zouden artsen mogelijk in staat zijn om te interveniëren door de eerste symptomen te doen stoppen of te beperken, en aldus secundaire effecten te voorkomen, zoals deze die zich voordoen ten gevolge van chronische angst. Het muismodel werd ontwikkeld in Zoghbi’s labo waar wetenschappers eveneens ontdekten dat een mutatie in het MeCP2 gen aan de basis ligt van het Rett syndroom. “MeCP2 is een hoofdregulator van andere genen, zoals een ploegbaas in een bedrijf”, zegt Bryan E. McGill, een doctoraalstudent die werkzaam is in het labo van Dr Zoghbi. “Op zichzelf beschouwd, kan het je niets vertellen over de moleculaire veranderingen die leiden tot het fenotype (de symptomen) die we zien bij de kinderen. Het was onze bedoeling om de tussenschakels in het proces te vinden. We willen weten welke andere genen MeCP2 controleert. Dan hebben we een beter inzicht in de moleculaire basis van het fenotype dat we zien bij de kinderen.” Tijdens hun onderzoek stelden ze vast dat CRH (CorticotropinReleasingHormone, het hormoon dat corticotropine vrijgeeft), dat de productie van stresshormonen gedeeltelijk beheerst, een cruciale rol speelt in de stressrespons die bij deze kinderen angst veroorzaakt. Bij mensen heet de belangrijkste van die stresshormonen cortisol. Bij muizen is dat corticosteron. De onderzoekers kozen voor angst, omdat deze reeds uitvoerig bestudeerd werd, en men een partieel inzicht heeft in de moleculaire basis ervan. Ze stelden vast dat de Rett muizen in ernstige mate aan angst leden, en dat ze in een stress-situatie anderhalve keer meer corticosteron produceerden dan bij normale muizen het geval is. Ze nemen aan dat MeCP2 in normale omstandigheden werkt als een reostaat (een toestel waarmee men de sterkte van een stroom kan regelen, nvdr) die het CRH controleert en daarmee ook de stress-respons, al naargelang de situatie dat vereist. CRH zorgt voor een opstoot in de respons. Wanneer MeCP2 gemuteerd is, staat dit proces minder onder controle. Momenteel worden een aantal anti-angst geneesmiddelen ontwikkeld, die de receptor voor CRH ter hoogte van de cel blokkeren. McGill, Zoghbi en hun collega’s bestuderen het effect van deze geneesmiddelen op de dieren met het gemuteerde MeCP2 gen. (Kathy Hunter, in IRSAlert, 13 nov, 2006. Vertaling: Johan Delaere) 11 04 Rett muizen “geneze Onder de titel “Omkering van de neurologische afwijkingen in een muismodel van het Rett syndroom” verscheen in het Amerikaanse tijdschrift Science van 8 februari 2007 een studie van het team van Adrian Bird uit het Schotse Edinburgh. Vanzelfsprekend ging dit artikel niet onopgemerkt voorbij. Over de hele wereld deden duizenden emails en commentaren de ronde bij ouders, professionals en journalisten. Ze formuleerden zowel een bevestiging als een vraag: “Men heeft ontdekt hoe het Rett syndroom te genezen is” enerzijds, en “Wanneer begint men de meisjes te behandelen?” anderzijds. Het artikel en de voorstelling ervan op bepaalde websites (waaronder die van de Rett Syndrome Research Foundation, die deze studies financiert), zorgden voor een begrijpelijke opschudding. Dit brengt me ertoe om voor de lezers enkele punten te preciseren. Adrian Bird is voorzitter van de wetenschappelijke raad van de RSRF. Hij is het die in 1992 het MECP2 gen bij muizen isoleerde, in een tijd toen men nog totaal geen weet had van de rol van dit gen in het Rett syndroom. Hij heeft ook een van de eerste muismodellen voor het Rett syndroom ontwikkeld door het MECP2 gen bij dit dier te inactiveren. Het artikel van 8 februari 2007 spreekt over het gebruik van nieuwe muizen, “gefabriceerd” door het Schotse team dat genetische manipulaties in het embryo uitvoerde. Bij deze nieuwe muismodellen werd het MECP2 gen onderbroken door een omkeerbaar systeem. In het bewuste gen werd een kunstmatig “stop”-signaal aangebracht dat het Mecp2 proteïne doet verdwijnen. Het is alsof het artikel dat u nu aan het lezen bent grotendeels bedekt werd door een stuk zwarte kleefband. Het zou nauwelijks nog betekenis hebben. Het belang van het nieuwe Schotse model ligt in het feit dat de toegepaste genetische manipulatie omkeerbaar is: de zwarte kleefband kan naar willekeur en in elk stadium van de ontwikkeling weggehaald worden. Door de muizen in te spuiten met een geneesmiddel (tamoxifène), kan men het kunstmatige “stop”-signaal onderdrukken en het functioneren van het MECP2 gen herstellen. Met hun belangrijke ontdekking hebben Bird en zijn team aangetoond dat de klinische ziekteverschijnselen die bij dieren al waren ontwikkeld, teniet gedaan werden door de re-expressie van het MECP2 gen. De muizen vertoonden bijna geen enkel uitwendig symptoom meer, en herwonnen een zo goed als normaal gedrag. Deze resultaten zijn fascinerend omdat ze ondubbelzinnig laten zien dat de neuronen, die zich bij afwezigheid van het Mecp2 proteïne hebben ontwikkeld, geen belangrijke schade hebben opgelopen en terug normaal kunnen functioneren. Het is geweldig bemoedigend voor de lopende onderzoeken die gericht zijn op de ontwikkeling van therapeutische tests voor het syndroom van Rett. Helaas moeten wij de families op het hart drukken dat deze ontdekking geen onmiddellijke therapeutische toepassing oplevert. Zeker is wel dat ze het reële belang van de lopende therapeutische onderzoeken versterkt door ze een solide, conceptuele basis te geven. We moeten evenwel voorzichtig blijven: de door het Schotse team voorgelegde resultaten zijn volledig afhankelijk van genetische manipulaties bij het embryo en de volwassen muis. Ze kunnen niet direct overgebracht worden op de mens. De tamoxifène kan uw kinderen niet genezen (wat sommige ouders reeds gedacht hebben). Vandaar het belang van deze toelichtingen. Zoveel is nu zeker: indien men de functie van het MECP2 gen in de cellen van de meisjes zou kunnen herstellen, dan zou men ze kunnen genezen, zelfs nadat de ziekte zich heeft ontwikkeld. Maar opgelet, zelfs met deze 05 en” ... en nu? op normale wijze gebeurt. De huidige technieken laten dit hoogstandje niet toe. Ze zijn ook nog niet in staat om op een efficiënte en trefzekere wijze een vreemd proteïne in te brengen in de zenuwcellen van een volwassen individu. De gentherapie voor het Rett syndroom is dus nog niet voor morgen. Ze is jammer genoeg nog niet mogelijk met de huidige stand van onze kennis, ook al evolueert deze zeer snel. Dr. Adrian Bird Misschien zullen Birds verbazingwekkende resultaten beperkt blijven tot het niveau van een onderzoekslabo, maar ze laten in ieder geval zien dat het niet te laat is om in te grijpen eens de ziekte zich ingenesteld heeft, en dat de neuronen van de zieken terug normaal kunnen functioneren als men ze daar de kans toe geeft. Persoonlijk ben ik er diep van overtuigd dat het – eerder dan de genetische manipulatie – de farmaceutische aanpak zal zijn die, gebaseerd op de identificatie van cellulaire afwijkingen aan de basis van de ziekte, de eerste belangrijke klinische verbeteringen voor het syndroom van Rett zal opleveren. (Dr Laurent Villard, “Guérison” des souris Rett … et maintenant?, AFSR, februari 2007. Vertaling J. Delaere) Dr. Laurent Villard wetenschap moet men niet te veel verwachtingen koesteren van de mogelijkheden van gentherapie op korte termijn. Het Rett syndroom heeft de bijzondere eigenschap alleen meisjes te treffen, en veroorzaakt te worden door een gen dat zich op het X-chromosoom bevindt. Men weet dat een te hoge dosis van het Mecp2 proteïne in de cellen erg schadelijk is voor hun goed functioneren. Om een efficiënte gentherapie te vinden, zou men het Mecp2 proteïne uitsluitend moeten inbrengen in die helft van de cellen waar het niet tot expressie gebracht wordt, en vooral niet in de andere helft waar dat wel Wie getuige wil zijn van de spectaculaire veranderingen die de proef van Adrian Bird teweegbrengt bij de muizen, kan op internet surfen naar http://www.rsrf.org/reversal_ experiment/bird_bio.html waar videofragmenten te zien zijn van de dieren voor en na de ingreep. 30 euro voor u fiscaal aftrekbaar voor ons van levensbelang 068-2060875-40 04 H et Rett syndroom g Verrassende ontdekkingen door onde Een studie met fondsen van het National Institute of Health (NIH) heeft onderzoekers anders doen nadenken over het Rett syndroom. Totnogtoe werd aangenomen dat het Rett syndroom gen een “uit”-schakelaar of repressor was voor andere genen. Maar het nieuwe onderzoek, beschreven op 30 mei 2008 in Science, toont dat het een “aan”schakelaar is voor een ontstellend groot aantal genen. Rett syndroom wordt veroorzaakt door een stoornis van het MECP2 gen. Het komt practisch uitsluitend voor bij meisjes, met verlies van spraak, verstandelijke en fijnmotorische vaardigheden rond de periode van het leren stappen. De aanwezigheid van extra kopijen van het Rett gen kan ook aanleiding geven tot op Rett gelijkende symptomen. Door het aantal kopijen van het MECP2 gen bij muizen te veranderen, werd door de auteurs van de nieuwe studie vastgesteld dat het duizenden andere genen beïnvloedt, waarbij er enkele onderdrukt, maar de meeste gestimuleerd worden. “Deze studie zet heersende ideeën over het ziekteproces bij MECP2-verwante aandoeningen ondersteboven, en laat tegelijk nieuwe therapeutische mogelijkheden vermoeden”, zegt Elias Zerhouni M.D, directeur van het NIH. Rett syndroom komt vooral voor bij meisjes omdat het MECP2 gen op het X-chromosoom ligt. Bij jongens, die slechts één Xchromosoom hebben (in plaats van de twee bij meisjes), zal een stoornis in MECP2 leiden tot vroege dood op kinderleeftijd. Rett syndroom meisjes lijken normaal te ontwikkelen tot de leeftijd van één jaar, en vertonen dan een terugval in taal, verstandelijke en motorische vaardigheden. Ze verliezen de woorden die ze geleerd hebben, alsook de doelbewuste handbewegingen die vervangen worden door een herhaald wringen of klappen. Andere frequente kenmerken zijn epilepsie, vertraagde groei en kleinere hersenomtrek, stemmingsstoornissen en slaapproblemen. Duplicaties (verdubbelingen) van MECP2 werden geassocieerd met een ander syndroom dat Rett-achtige symptomen geeft en soms erge mentale retardatie bij jongens. De dubbele rol van MECP2 in gen onderdrukking én activering was “een totale verrassing”, zegt de belangrijkste auteur van de nieuwe studie Huda Zoghbi M.D., Professor aan het Baylor College of Medicine in Houston en onderzoeker van het Howard Hughes Medical Institute. Dr. Zoghbi leidde het team van onderzoekers dat in 1999 als eerste de MECP2 deficiënties in verband bracht met het Rett syndroom (ook dat onderzoek was gesponsord door het NIH). Er waren veel aanwijzingen dat het MECP2-eiwit een genrepressor was, en zijn functie werd de laatste 10 jaar dan ook door vele experten (waaronder Dr Zoghbi) als dusdanig beschreven. Het was niet de bedoeling van Dr Zoghbi om dat standpunt in vraag stellen. Ze was wel geïnteresseerd in de vergelijking van het Rett syndroom met de MECP2-duplicatie, en in het bijkomend ontdekken van een aantal genen die door MECP2 beïnvloed worden. Daartoe onderzocht zij met haar team genactiviteitspatronen in de hersenen van muizen met een MECP2 tekort en van muizen met een MECP2 verdubbeling (MECP2+). Vroegere studies hadden slechts kleine verschillen aangetoond tussen de hersenen van normale en van MECP2mutante muizen. Die studies noteerden de genactiviteit in de volledige hersenen. Dr. Zoghbi’s team focuste echter op een welbepaalde hersenzone, “hypothalamus” genaamd. Deze is gekend voor de productie van hormonen die groei, gemoedstoestand en slaap-waakcyclus beïnvloeden – en precies dit wordt bij het Rett syndroom verstoord. Hun onderzoek bracht aan het licht dat ongeveer 2600 genen ontregeld waren in 05 gen erzoekers van het NIH beide muismodellen, met tegenovergestelde patronen. De activiteit van ongeveer 2200 genen daalde in de MECP2-deficiënte muizen, en steeg in de MECP2+ muizen, wat aantoont dat MECP2 voor deze genen een activator is. Ongeveer 400 genen toonden een omgekeerd patroon, wat aantoont dat MECP2 voor deze genen een repressor is. In andere experimenten toonden onderzoekers aan dat het MECP-eiwit zich rechtstreeks bindt aan verschillende van de doelgenen. Ze vonden ook aanwijzingen dat MECP2 samenwerkt met een ander eiwit dat gekend is als een genactivator. Bij de genen die door MECP2 geactiveerd worden, ontdekten de onderzoekers er vele die coderen voor neuropeptiden, eiwitten die door de zenuwcellen vrijgemaakt worden. Al deze resultaten bieden een aantal uitdagingen en kansen voor onderzoek in de toekomst, zegt Dr Zoghbi. Onderzoekers zouden doeltreffende behandelingen kunnen zoeken voor Rett syndroom en de MECP2 verdubbeling, door op de MECP doel-genen te werken. Maar eerst zou men moeten weten welke doel-genen het belangrijkst zijn voor de neurologische functies. Ook zouden de twee aandoeningen, vermits ze tegenovergestelde genactiviteitsprofielen hebben, niet reageren op dezelfde behandelingen. De ideale behandeling zou meer op het MECP2 zelf moeten gericht zijn, zegt Dr. Zoghbi. “We weten dat het MECP2 eiwit belangrijk is om de genexpressie in zenuwen te regelen. Om de ziekte te behandelen moeten we een mogelijkheid vinden om de genexpressie opnieuw correct te regelen. De uitdaging bestaat erin om de onmiddellijke “helpers” van MECP2 te identificeren, en om hen zo te wijzigen dat ze kunnen overnemen als MECP niet werkt”. (Vertaling: Luc De Muynck) Verhuisd? Plannen voor een nieuwe woning? Speel ons meteen uw nieuw adres door, zo blijft u op de hoogte van wat leeft in Rett land Het onderzoek werd gesponsord door het National Institute of Neurological Disorders and Stroke (NINDS), en het Eunice Kennedy Shriver National Institute of Child Health and Human Development (NICHD), allebei afdelingen van NIH. NINDS (http://www.ninds.nih.gov) is in de VS de belangrijkste sponsor van biomedische research omtrent de hersenen en het zenuwstelsel. NICHD (http://www.nichd.nih.gov/) sponsort research inzake pre- en postnatale ontwikkeling; de gezondheid van moeder, kind en gezin; reproductieve biologie en bevolkingskwesties; medische rehabilitatie. Meer info over het Rett syndroom op volgende adressen: http://www.ninds.nih.gov/disorders/rett/ rett.htm http://www.nichd.nih.gov/health/topics/ Rett_Syndrome.cfm Het National Institute of Health (NIH) omvat 27 instituten en centra, en maakt deel uit van het U.S. Department of Health and Human Services. Het is het belangrijkste federaal agentschap voor het begeleiden en ondersteunen van fundamentele, klinische en vertalende medische research. Het onderzoekt oorzaken, behandelingen en therapieën voor zowel vaak voorkomende als voor zeldzame ziekten. Meer info op www.nih.gov. Gelezen op http://www.ninds.nih.gov/news_and_events/p ress_releases/pressrelease_rett_mecp2_activa tor.htm. Oorspronkelijke titel: MeCP2, a key contributor to neurological disease, activates and represses transcription, Chahrour M. et al., in Science, 30 mei 2008. @ Een eerste of een nieuw e-mailadres? Laat ons niet in het ongewisse: stuur ons uw nieuwe gegevens per zevenmailslaarzen toe! NIEUWS UIT HET W LABORATORIUM VAN HUDA ZOGHBI Huda Zoghbi en Hsiao-Tuan Chao Nieuwe gegevens ontsluieren gemeenschappelijke moleculaire paden tussen Rett syndroom, autisme en schizofrenie MECP2 Het laboratorium van Huda Zoghbi, waar men ontdekte dat mutaties van het MECP2-gen de oorzaak zijn van het Rett syndroom, syndroom heeft een volgende stap gezet in de ontrafeling van de complexe epigenetische functies van dit gen, dat ook betrokken is bij autisme, bipolaire stoornissen en vroege vormen van schizofrenie. Het novembernummer van “Nature” bericht dat het verwijderen van MECP2 uit een kleine groep neuronen die de remmende neurotransmitter GABA aanmaken, leidt tot Rett symptomen en talrijke neuropsychiatrische stoornissen. De identificatie van de genetische basis van Rett liet toe om een aantal muismodellen van de stoornis te ontwikkelen, die accuraat de waaier van symptomen reproduceren zoals we ze bij mensen zien. Deze muismodellen behoren tot de beste modellen van neurologische aandoeningen. Het verwijderen van MECP2 uit elke cel resulteert in de ontwikkeling van volledig ontwikkelde Rett symptomen. Het Zoghbilab heeft de afgelopen jaren genetische instrumenten gebruikt om het gen te elimineren uit afzonderlijke deelgroepen van gespecialiseerde hersencellen, neuronen genoemd, in een poging om bepaalde neurologische populaties te correleren met specifieke symptomen. GABA (gamma amino butyric acid of gamma aminoboterzuur) is de belangrijkste remmende neurotransmitter in de etenschap 7. Deze studie suggereert dat het opdrijven van de activiteit van GABA-producerende neuronen zou kunnen helpen bij het verzachten van de ernst van sommige Rett symptomen hersenen. Neuronen die GABA vrijlaten, regelen het zenuwstelsel. Ze gedragen zich als verkeerslichten op de informatiesnelweg van de hersenen. Zoghbi en Hsiao-Tuan Chao, een postdoctoraal onderzoeksassistent in het labo en hoofdauteur van deze studie, gebruiken deze analogie om te beschrijven hoe GABA een uitgebalanceerde neuronale activiteit toelaat door het controleren van de sterkte en de timing van informatieoverdracht. Tot hun verrassing vonden Zoghbi, Chao en hun collega’s dat het verwijderen van MECP2 uit een klein gedeelte van de GABA-producerende neuronen de productie van de neurotransmitter verminderde met ongeveer 30%. Deze reductie veroorzaakte veel Rett symptomen, waaronder het “klauwgrijpen” (het muisequivalent van het klassieke stereotiepe handenwringen bij Rett meisjes). Na een korte periode van schijnbaar normale ontwikkeling, vertonen de muizen een verhoogde prikkelbaarheid van de hersenen, verzwakte ademhaling, verlies van spiercontrole en -kracht en vroegtijdig overlijden. Leren, geheugen en zintuiglijke reacties zijn ook gewijzigd. Opvallend is dat de muizen repetitieve bewegingen vertonen die gelijken op het compulsieve gedrag dat kenmerkend is voor een aantal neuropsychiatrische stoornissen. De studie brengt een aantal belangrijke punten naar voor. Ze impliceert dat GABA een sleutelelement is in het Rett syndroom en suggereert dat het opdrijven van de activiteit van GABA-producerende neuronen zou kunnen helpen bij het verzachten van de ernst van sommige symptomen. De vraag rijst ook: als een reductie van GABA van 30% Rett symptomen veroorzaakt, zou een meer sub- tiele reductie van 10% of 20% dan leiden tot neuropsychiatrische stoornissen? De studie suggereert een mogelijk verband. Verder onderzoek is nodig om de vraag ten gronde te beantwoorden. “Deze studie onthult de cruciale rol van MECP2 in het regelen van de niveaus van GABA bij remmende neuronen en wijst trefzeker naar alle neuropsychiatrische symptomen die zich ontwikkelen als de functie van de remmende neuronen gecompromitteerd wordt. Het identificeren van de cellulaire en chemische basis van deze symptomen is een eerste stap in het begrijpen en behandelen van dergelijke stoornissen,” zei Zoghbi. Dr. Zoghbi, die aanvankelijk in contact kwam met Rett onderzoek via haar klinische ervaring in het Baylor College of Medicine, is een Howard Hughes onderzoeker en een Rett Syndrome Trust Scientific Advisor. Monica Coenraads, hoofd van de Rett Syndrome Research Trust, die dit onderzoek mede financiert: “Het Rett onderzoek profiteert onnoemlijk van de toewijding en het doorzettingsvermogen van Huda Zoghbi. Deze laatste resultaten suggereren dat de paden van GABA rijp zijn voor onderzoek, niet alleen als een therapeutische interventie voor het Rett syndroom, maar ook voor een veel breder spectrum van neurologische ziekten.” Overgenomen uit de elektronische nieuwsbrief van de Rett Syndrome Research Trust van 10 november 2010. http://www.rsrt.org (Vertaling: Anna Vermeulen) RETT AGENDA In First Things First 17 september 2011 De ouders van het Nederlandse Rett meisje Celeste organiseren een gratis dagje Efteling voor Nederlandse en Belgische gezinnen met een Rett meisje. 18 september 2011 Isabeau Reynvoet, zus van Rett meisje Luna, organiseert met een aantal collega-dansers de dansvoorstelling PUUR ten voordele van onze vereniging. Foto’s van onze Rett meisjes worden in de voorstelling verweven. Alle info vind je op de pagina’s 28 en 29 van deze Rett Gazet. Allen daarheen! 6 oktober 2011 Voor de derde maal kunnen onze Rett meisjes genieten van een gratis Muzirkus voorstelling in Plopsaland. 4 februari 2012 De reacties op de “nieuwe formule” van ons traditionele nieuwjaarsetentje waren massaal en enthousiast (zie pagina 16-19). We gaan dus verder op de ingeslagen weg. Volgend jaar wordt Mechelen verkend. Een uitnodiging volgt. 28 april 2012 Onze jaarlijkse familiedag in het Gielsbos. Noteer deze datum alvast in uw agenda. Een uitgebreid verslag van de voorbije familiedag vind je op de pagina’s 20 tot 27 in deze Rett Gazet. 24 tot 28 juni 2012 Wereld Rett Congres in New Orleans, USA. Nieuwsflash Uit het laboratorium van DOKTER ZOGHBI In recente onderzoeken kon men in het laboratorium van dokter Zoghbi Rett symptomen opwekken bij volwassen muizen, door het remmen van de productie van het MECP2-eiwit. Tot op heden ging men er van uit dat het Rett syndroom een neurologische ontwikkelingsstoornis is, omdat de symptomen zich manifesteren in de vroege kindertijd. Deze bevindingen doen hieromtrent twijfel oprijzen. Er blijkt geen cruciale periode te zijn waarbinnen het MECP2-eiwit bepalend is voor een normale neurologische ontwikkeling. Het MECP2-eiwit is gedurende de ganse levensloop noodzakelijk voor een gezonde hersenactiviteit. Het volledige artikel is verschenen in het tijdschrift Science van 2 juni 2011. (Bron: http://www.rsrt.org/rttwatch/2011/06-02.html Vertaling: http://www.stichtingterre.nl/joomla/index.php/nieuws/nieuwsitems) EUROPESE W WETENSCHAPPELIJKE RETT SYNDROOM CONFERENTIE Edinburgh, oktober 2010 In het najaar van 2010 vond in het Schotse Edinburgh een Europese wetenschappelijke Rett syndroom conferentie plaats, waar tal van genetici en clinici aan deelnamen. Hoewel we er dit keer zelf niet bij waren, konden we toch een uitstekend verslag op de kop tikken, waarvan we u een deel in vertaling aanbieden. Het verslag is van de hand van Dave Hewetson, een Schotse Rett ouder. Voor onze lezers hebben we er de – naar onze bescheiden mening – meest relevante resultaten van recent genetisch en klinisch onderzoek uitgelicht. RESULTATEN VAN RECENTE GENETISCHE RESEARCH 1 Prof. Adrian Bird (Universiteit van Edinburgh, Schotland) Het labo van Adrian Bird slaagde er in 2007 als eerste in Rett symptomen bij muizen ongedaan te maken. Hij vertelde dat dit onderzoeksveld nu snel vordert, dat over de hele wereld hard gewerkt wordt om de genezing van Rett syndroom te bespoedigen. Aan de basis van het Rett syndroom ligt één gen; ter vergelijking: bij autisme en schizofrenie kunnen dat er honderden zijn. Sinds 2007 hebben diverse wetenschappers het ongedaan maken van Rett bij muizen onafhankelijk van elkaar herhaald. Dat is belangrijk: het betekent dat Birds’ resultaten universeel geverifieerd zijn. Wereldwijd proberen minstens 6 labo’s om gentherapie bij muizen in hun labo te krijgen. Bird schat dat zijn labo daar nog een jaar van verwijderd is, en hij is er zeker van dat we binnen 2 à 3 jaar zullen weten of gentherapie doeltreffend kan zijn. Deze therapie zal erin bestaan een virus naar de hersenen te brengen dat MECP2 bevat. Veel research zal zich toespitsen op het vinden van het juiste MECP2-niveau dat in de hersenen gebracht moet worden. Het is belangrijk goed werkende cellen ongemoeid te laten, mogelijk hebben 50% van de cellen immers precies het correcte niveau. Het onderzoek naar de ziekte etenschap 7. Dr. Omar Khwaja Prof. Adrian Bird Dr. James Eubanks van Batten heeft het te volgen model getoond. Dit jaar is Prof. Ron Crystal van de Cornell Universiteit (VS) gestart met klinische trials op Batten patiënten. Na zijn succesvolle ontdekking in 2007 vertelde Prof. Bird dat hij ontgoocheld zou zijn als er binnen de tien jaar geen therapie voor mensen zou zijn. De hoop op een therapie in 2017 vindt hij ook nu nog steeds realistisch. 2 Dr. James Eubanks (Universiteit van Toronto, Canada) Dr. Eubanks was de eerste die op onafhankelijke wijze de ontdekking in Adrian Bird heeft kunnen bevestigen. Zijn bevindingen onthulden ook een correlatie tussen de fase van de MECP2reactivatie en de graad van herstel van het Rett-achtige gedrag bij muizen. Dit verontrustte de Rett ouders op de conferentie, die vreesden dat de behandeling geen vat meer zou hebben op de symptomen van oudere Rett meisjes. Het antwoord van Dr. Eubanks stelde hen echter gerust: “De muizen die wij gebruikten, waren vóór de reactivering van het MECP2 gemiddeld zwaarder aangetast dan de muizen in het origineel onderzoek van Dr. Bird, maar het effect was nog steeds intact. Ook de zwaarst aangetaste muizen vertoonden fenotypisch een krachtige verbetering”. In de onderzoeken van Bird en Eubanks werden volgende gedragskarakteristieken bij de muizen bestudeerd: verminderde inertie, onregelmatige ademhalingspatronen, abnormale gang, tegen elkaar aangedrukte achterpoten, aanwezigheid van tremor en een algemeen zwak voorkomen (warrige pels, enz.). Dr. Eubanks plant een verdere bestudering van een aantal andere aandachtspunten: leren en geheugen, aanvallen, hartritme, temperatuurregeling, gastro-intestinale motiliteit (voedselbeweging doorheen het spijsverteringsstelsel), ... 3 Dr. Elisa Dominguez y Salmeron (Institut de Myology, Parijs) Deze onderzoekster heeft aangetoond dat het injecteren van een virus gebruikt kan worden om gebieden van het centraal zenuwstelsel in het vizier te nemen. Vervolgens testte ze het gebruik ervan uit als therapie voor een muis die leed aan SMA (spinale musculaire atrofie). Deze ziekte wordt veroorzaakt door mutaties in één gen, met name het smn-gen. Uit het onderzoek bleek dat een enkele inspuiting van het virus met het smn-gen op het moment van de geboorte de SMA-symptomen voorkwam. Uiteraard is dit een sterke indicatie voor gentherapie bij het Rett syndroom. De onderzoekster hoopt rond 2013-2014 te kunnen starten met klinische trials bij SMA-patiënten. Aangezien Rett onderzoekers nog een jaar te gaan hebben om even ver te komen als waar de SMA-research nu staat, ziet het ernaar uit dat er pas rond 2015 begonnen kan worden met klinische trials van gentherapie voor Rett. De spreekster verwacht in 2011 een samenwerking met collega’s uit Marseille te kunnen opstarten met het oog op de ontwikkeling van gentherapie voor het Rett syndroom. 4 Dr. Omar Khwaja (Children’s Hospital, Boston, VS) IGF1 (insuline-achtige groeifactor 1) is een geneesmiddel dat goedgekeurd werd door de Food and Drug Administration, en gebruikt wordt voor de behandeling van kinderen met een kleine gestalte. Recente studies hebben aangetoond dat het injecteren van een IGF1-peptide (een 8. W AAN DE BASIS VAN HET RETT SYNDROOM LIGT 1 GEN. BIJ AUTISME BIJVOORBEELD, OF SCHIZOFRENIE, KUNNEN DAT ER HONDERDEN ZIJN DE HOOP DAT WE TEGEN 2017 EEN GENTHERAPIE ZULLEN KUNNEN ONTWIKKELEN, VIND IK NOG STEEDS REALISTISCH (ADRIAN BIRD) kleine proteïne) bij muizen een reeks functies herstelt. Dr. Khwaja gelooft dat dit bepaalde Rett symptomen kan helpen verbeteren, waaronder stoornissen in de ademhaling en de hersenontwikkeling. Dr. Khwaja plant een klinische trial die een jaar zal lopen. Hij verwacht verslag te kunnen uitbrengen tegen het einde van 2012, tenzij de tussentijdse analyse reeds uitsluitsel geeft. Hij gelooft dat dit de eerste trial is met het doel Rett te behandelen door de onderliggende neurologische stoornis in het vizier te nemen. 5 Dr. Eva Gak (Universiteit van Tel Aviv) Dr. Gak besprak namens haar collega Manuela Vecsler de trial van een nieuw geneesmiddel om Rett patiënten met nonsense mutaties van MECP2 te behandelen. Er werden huidbiopsies afgenomen van Rett meisjes met verschillende nonsense mutaties van MECP2, en de cellen werden behandeld met een nieuw ontwikkeld, laag toxisch geneesmiddel, NB54. Dat leidde tot een correctie van meer dan 30% van het abnormaal getrunceerde MeCP2 proteïne. Dat is veelbelovend. Inmiddels is er nu ook NB84, een krachtiger variant van NB54. NB84 ondergaat momenteel uitgebreide tests bij het Rett muismodel (Peter Huppke), huidbiopsies van Rett patiënten (Eva Gak), Cystic Fibrosis (muismodel), Retinitis Pigmentosa, en kanker (zowel in muismodellen als in menselijke kankercellen). Al deze ziektes zijn genetische stoornissen met nonsense mutaties als onderliggende oorzaak, wat ongeveer 12% vertegenwoordigt van alle mutatietypes in alle genetische aandoeningen. Klinische trials moeten mogelijk zijn, aangezien NB84 veel minder toxisch is dan gentamicine, een aanverwant geneesmiddel dat in eerdere klinische trials werd gebruikt, maar te toxisch is gebleken voor een doeltreffende behandeling. Er is nood aan fondsen. Prof. Timor Bassov van het Israëlische Technion is de schepper van deze nieuwe NB-substanties en hun toepassing bij diverse menselijke genetische stoornissen. 6 Shih-Ming Weng (Universiteit van Glasgow, Schotland) Shih-Ming’s uiteenzetting betrof de beschadiging van de hersenen in hun vermogen om boodschappen door te geven en in hun geheugen- en leerfunctie. Aangetoond werd dat deze beschadiging toeneemt naarmate de Rett symptomen toenemen. De beschadiging werd gecorrigeerd met behulp van het geneesmiddel memantine. Dit onderzoek stelt dat progressieve functionele synaptische beschadiging een sleutelelement is in Rett hersenen, en ook vatbaar is voor farmacologische interventie. 7 Katherine Barnes (Children’s Hospital Boston, Harvard Medical School, VS) Wanneer adolescente Rett meisjes het geneesmiddel escitalopram toegediend kregen, werden vorderingen waargenomen op het gebied van hun motorisch functioneren, evenals verbetering van hun gemoedstoestand en vermindering van hun benauwdheid. (Adolescente Rett meisjes zijn vatbaar voor het ontwikkelen van benauwdheid en stoornissen van de gemoedstoestand.)