De `lokale belastingen op professionele activiteiten`.

advertisement
FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID
VAKGROEP FISCAAL RECHT
DE ‘LOKALE BELASTINGEN OP PROFESSIONELE ACTIVITEITEN’.
ABSTRACT
Bedoeling van dit project is te analyseren welke vormen van belastingen door de lokale besturen en
inzonderheid de gemeenten worden geheven op de professionele activiteiten. Het onderzoek zal zich
toespitsen naar de gebreken van de huidige belastingvormen en zal op basis hiervan trachten de
krachtlijnen van een systeem weer te geven, dat toelaat de beoefenaars van deze professionele
activiteiten, en in het bijzonder de rechtspersonen op een meer rechtvaardige wijze te laten bijdagen
tot de kosten van de lokale dienstverlening.
Aansluitend wordt ook onderzocht hoe andere personen, die door hogere normen nauwelijks of op
een onevenredige wijze bijdragen tot de financieringsbehoeften van de lokale overheid, op een meer
adequate wijze belast kunnen worden.
DOELSTELLINGEN
De Vlaamse Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden heeft recent het voorstel
geformuleerd om aan de gemeenten de bevoegdheid te verlenen opcentiemen op de
venootschapsbelasting te kunnen heffen. In afwachting hiervan zou de Vlaamse executieve zich, als
toezichthoudende overheid, niet langer verzetten tegen gemeentebelastingen op economische
entiteiten met rechtspersoonlijkheid. Deze uitspraak stemt overeen met een tendens die de jongste
jaren bij gemeentebelastingen kan worden vastgesteld, en waarbij getracht wordt enerzijds de
professionele activiteit zwaarder te belasten en anderzijds voornamelijk diegenen te treffen die in de
betrokken gemeente geen aanvullende personenbelasting betalen. Tegen een dergelijk optreden zijn
er evenwel talrijke juridische en praktische bezwaren.
Het is tegen deze achtergrond dat de hier voorgestelde studie moet worden gezien. Gelet op het
niveau de bestaande gemeentelijke belastingdruk op de eigendom (O.V.) en het hebben van een
hoofdverblijfplaats (A.G.P.B.), is het duidelijk dat de gemeenten hun toenemende financiële behoeften
voornamelijk elders zullen trachten te verhalen. De binnen de gemeente uitgeoefende professionele
activiteit zal hiervan ongetwijfeld het eerste slachtoffer zijn, aangezien dergelijke belastingen voor het
ogenblik slechts ca. 5 procent van de globale fiscale ontvangsten voortbrengen. De dienstverlening
die voornamelijk ten behoeve van de in de gemeente ontplooide bedrijfsactiviteit wordt versterkt is hier
wellicht niet mee in verhouding.
In een eerste fase van het onderzoek wordt nagegaan of het voor de gemeenten mogelijk zou zijn aan
hun toenemende financiële behoeften te voldoen d.m.v. een ernstige verhoging van de bestaande bedrijfsbelastingen. Hiervoor zullen de bestaande belastingen nader bestudeerd worden. Nu reeds kan
worden opgemerkt dat de bestaande belastingen op beroepsactiviteiten niet tegen een ernstige
tariefverhoging bestand zijn. De vaak gebrekkige formulering van het belastbaar feit en de
onaangepastheid van de aangewende berekeningsgrondslagen vormen hiervan deels de oorzaak.
Hoofdprobleem is evenwel het gebrek aan juridische onderzoeksbevoegdheden om de effectief
verschuldigde belasting juist vast te stellen. Een recent wetsvoorstel, waarvan de behandeling
evenwel op de lange baan werd geschoven, zou dit eventueel kunnen verhelpen. In de huidige situatie
zijn de gemeentelijke autoriteiten evenwel niet gewapend tegen de belastingontwijking of zelfs ontduiking die het gevolg zou zijn van een dergelijke tariefverhoging.
In een tweede fase zal nagegaan worden welke belastingvormen de gemeenten wel zouden kunnen
hanteren ten einde een hogere bijdrage te vorderen omwille van de uitoefening van een
beroepsactiviteit. Hier zal uiteraard rekening moeten worden gehouden met criteria zoals de bevoegdheidsgrenzen van de gemeenten, de effectueerbaarheid, de kostprijs van de effectuering en het
verantwoord zijn van de berekeningsbasis. Ook de verzoenbaarheid met andere, zowel lokale als
federale belastingvormen moet worden onderzocht. Meer ten gronde moet worden nagedacht over de
vraag of het wel verantwoord is dat gemeenten meer complexe en dichter bij de effectieve draagkracht
aansluitende belastingen zou instellen, dan wel of die taak beter aan andere overheden kan worden
overgelaten.
Belastingvormen die hier eventueel in aanmerking komen en die aan deze criteria getoets moeten
worden zijn bv. de belasting gebaseerd op een korf van waarderingscriteria, maar ook bv. een
belasting op het jaarlijkse omzetcijfer.
ONDERZOEKSRESULTATEN
Lokale belastingen verkregen een hernieuwd belang ingevolge de fiscale bevoegdheid die aan
gemeenschappen en gewesten werd toegekend naar aanleiding van de verschillende fases in de
staatshervorming.
Oorspronkelijk was het de bedoeling na te gaan in hoeverre voor de gewesten mogelijk zou zijn een
bedrijfsbelasting, d.i. een vorm van lokale belasting die bv. in Frankrijk (Taxe Professionnelle) en in
Duitsland (Gewerbesteuer) bestaat, in te voeren.
Het voorbereidend onderzoek heeft evenwel duidelijk gemaakt dat het project enerzijds meer de nadruk
moet leggen op andere lokale overheden, i.e. de provincies en de gemeenten, en anderzijds ook qua
thema moet uitgaan van de ruimere problematiek van de evenredige verdeling van de financiële
behoeften over de verschillende categorieën belastingplichtigen.
Hierbij moet eerst onderzocht worden op welke wijze het mogelijk is om de beoefenaars van
professionele activiteiten, en inzonderheid diegenen die over rechtspersoonlijkheid beschikken, op een
meer rechtvaardige wijze te laten bijdragen tot de financiering van de gemeentelijke dienstverlening.
Wegens de wettelijke bevoegdheidsbeperkingen waarmee lokale overheden geconfronteerd worden,
bevindt het voornaamste probleem voor een verantwoorde belasting op de beroepsactiviteit zich op
effectueringstechnisch vlak.
Het tweede onderdeel bij de bespreking van de evenredige verdeling van de financieringsbehoeften over
de verschillende belastingplichtigen, betreft de vraag of en hoe lokale overheden kunnen optreden om
bepaalde, misschien minder gelukkige gevolgen van de normgeving van de federale overheid op te
vangen. Hierbij kan gedacht worden aan de vrijstellingen die het gevolg zijn van internationale verdragen,
waardoor sommigen omzeggens niets zouden bijdragen tot de lokale financieringsbehoeften, maar echter
wel gerechtigd zouden zijn om deel te nemen aan de lokale besluitvorming. Ook de wijze waarop
sommige activiteiten bv. een veel gunstiger vaststelling van het kadastraal inkomen bekomen, is voor
sommige gemeenten een doorn in het oog.
Gelet op de aard van de verbodsbepalingen, zal het wegwerken van deze 'onevenredigheden' wellicht
ook hier het zoeken naar nieuwe belastingvormen noodzakelijk maken.
Voorafgaand onderzoek heeft geleid tot verschillende publicaties en tot een extern onderzoeksproject
m.b.t het invoeren van een algemene gebruikersbelasting, gefinancierd door de Vlaamse
gemeenschapsminister van binnenlandse aangelegenheden. Dit project, waarvoor een vorser kon
worden aangetrokken, werd gefinaliseerd in een eindrapport dat in december 1997 aan de minister werd
bezorgd.
Publicaties i.v.m. het Project
DE JONCKHEERE, M., 'De heffing ter bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en
het betrekken van een andere woonruimte', N.F.M., 1992, 117-134
DE JONCKHEERE, M. 'Rechtspersoonlijkheid als differentiëringscriterium bij lokale belastingen op de
beroepsactiviteit', N.F.M. ,250-256
DE JONCKHEERE, M., 'Regionale en lokale belastingen - algemene milieubelasting - gelijkheid rechtspersoonlijkheid als differentiatiecriterium', noot onder Best. Dep. Oost-Vlaanderen, 25 mei 1994,
nrs. 111457 en 111458, De Fiscale Koerier, 1994, 491-496
DE JONCKHEERE, M., 'Fiscaaljuridische aspecten van de gemeentelijke belasting-bevoegdheid',
proefschrift V.U.B., 1995, 796 p.
DE JONCKHEERE, M., 'Het fiscaal eenjarigheidsbeginsel in gemeentelijke belastingen en de wet van 28
december 1994', T.F.R., publ. begin 1996.
CLAES, S., 'De onroerende voorheffing : een Gewestbelasting - stand van zaken, N.F.M., 1993, 257263.
DE JONCKHEERE, M., “De wet van 24 december 1996 betreffende de vestiging en invordering van de
provinciale- en gemeentebelastingen”, A.F.T., 1997, 114-133.
DE JONCKHEERE, M., “Overzicht van rechtspraak”, L.R.B., 1997, nr. 0, 27-31.
DE JONCKHEERE, M., “Lokale en regionale Belastingen”, Die Keure, Brugge, 1998, ca. 250 p. (coeditor en auteur diverse bijdrage).
DE JONCKHEERE, M., “Het kadastraal inkomen als berekeningsbasis bij eigenlijke
gemeentebelastingen”, noot bij Best. Dep. Antwerpen, 22.5.1.997, N.F.M., 1998.
MAUS M., “Over rijke Nederlanders en eurocraten : zin of onzin van het invoeren van een
gebuikersbelasting op de gecorrigeerde oppervlakte in de lokale belastingsfeer, L.R.B.? 97/0, september
1997, p. 3-10.
MAUS, M., “Juridische aspecten van de invoering in de Belgische gewestelijke en lokale belastingssfeer
van een jaarlijkse gebruikersbelasting op de gecorrigeerde oppervlakte”, verslagboek van een studie in
opdracht van de Heer Leo Peeters, Vlaams Minister van Binnenlandse aangelegenheden, Stedelijk
Beleid en Huisvesting, december 1997.
Download