Samenvatting TEFL 8en9 - Lerarenopleiding Engels

advertisement
Samenvatting
H1 Belangrijke begrippen
4 vaardigheden: spreken, lezen, schrijven, luisteren
 Communicatie kanaal: mondeling versus schriftelijk
 Communicatie richting: receptive versus productive
4 deelvaardigheden: uitspraak/spelling, woordenschat, grammatica, tekstructuur/tekstopbouw
Foneem fonologie: klanken
Fonetiek: uitspraak
Morfeem
morfologie: hoe woorden worden gevormd
Lexeem semantiek: betekenis van woorden
Syntagma
syntaxis: zinnen opbouw
Morfosyntaxis: hoe zinnen ontstaan m.b.v. morfemen
Zin
syntaxis: zinnen opbouw
Tekst
tesktgrammatica: hoe zinnen teksten vormen
Deelvaardigheden en vaardigheden gecombineerd:
(Zie pagina 24) Als alle deelvaardigheden worden beoefend, wordt dit gezien als een vaardigheidsoefening.
Om te oefenen:
 Situaties: ‘’je bent op vakantie in Frankrijk en wilt gaan windsurfen…’’
 Rollen: ‘’je bent een verkoper’’ (hou wel rekening mee dat ze de rol ook kennen)
 Tekstsoorten: ‘’cafe gesprek, winkel gesprek, krantenbericht, tijdschrift
 Taalfuncties en taalmiddelen: ‘’informatie geven, informatie vragen. Dit kan met taalmiddelen tot
realiteit worden gebracht; Kunnen/zullen we ergens gaan zitten?’’
Strategiën:
De manier waarop leerlingen teksten aanpakken.
Strategien zijn: nuttig voor leerlingen, kunnen niet vanzelf gebruikt worden, in het vto gericht geoefend kunnen
worden
 Taalleerstrategien
Leren van de taal
 Taalgebruikstragtegien Taalreceptiestrategien
anticiperend lezen, concentrisch le
zen, woordbetekenis raden of opzoe
ken
Taalproductiestrategien
omschrijven, plannen, uitdrukkin
gen/grammatica opzoeken
H2 Vreemdetalenonderwijs en natuurlijke
vreemdentaalverwerving
Vaardigheden binnen en buiten het vto:
Vroeger alleen schrijven en lezen belangrijk. Tegenwoordig staat ook mondeling hoog, maar in de praktijk is dit
toch anders.
Belangrijkste vaardigheden in het vto binnen de school:
Lezen en schrijven. Oorzaken: internet, praktische aard, rustige oefeningen.
Belangrijkste vaardigheden in de praktijk buiten de school:
Leerling veel media. Hoe lager de opleiding des te sterker overweegt de mondelinge communicatie. Des te
hoger, meer de schriftelijke ook al is er wel verlangen naar meer mondelinge communcatie.
Natuurlijke verwervingsvolgorde van de vaardigheden:
Eerst luisteren, daarna komt al snel het spreken. Rond 6 leren ze lezen en schrijven.
Volgorde van de vaardigheden op school:
Er zijn 2 extreme opvattingen over het lesgeven van vreemde talen. De ene vindt dat je eerst mondeling en
luister opdrachten de eerste maanden moet doen en de andere opvatting is dat je juist eerst het nieuwe schrift
moet leren en het moet leren lezen en schrijven. Hierin moet een middenweg gevonden worden omdat niet
alle leerlingen hetzelfde leren. Sommigen zijn visueel, anderen zijn auditief dus hebben een andere aanpak
nodig.
Is vto beter dan natuurlijke vreemdetaalverwerving?
Moedertaal is onderdompelen. Vto steeds meer communicatie. Maar waarom niet ze niet naar het buitenland
sturen?
Wat vto minder goed kan:
 Taalblad
Geen onderdompeling
 Noodzaak
Voertaal=doeltaal
 Motivatie
Geen intrinsieke motivatie, het is immers een schoolvak
 Echte situaties
Geen echte situaties, het is logerukt uit de natuurlijke situatie
 Sociaal-emotionele ervaringen
afhankelijk van 1 persoon, docent
 Authentieke taal
doelaanbod gefilterd, vaak niet native.
Wat vto wel goed kan:
 Drempelvrees
 Leertempo




Starthulp voor beginnerns
vto vermakkelijkt het leerproces door: goede dosering lesstof,
systematische oefeningen de weinige beschikbare tijd, syste
matische feedback
Stagnatie leerproces
wordt op gang gehouden door extra aanbod.
Feedback
vto kan taalgerichte feedback geven
Taalanalyse
bewuste analyse van de verschillen tussen moedertaal en
doeltaal
Gebruik van strategieën vto kan leerlingen beter op weg helpen met: strategieën voor
elke vaardigheid
Taken doseren:
Taaltaken zijn receptief en productief en het vto kan die taken doseren. Dit zal in t begin meer receptief zijn.
Let er op dat de taken op het juiste niveau zijn.
Feedback doseren:
Kan soms verloren moeite zijn; te grote hoeveelheden in korte tijd, verkeerd gekozen soorten feedback,
feedback op verkeerd gekozen momenten in het leerproces
Feedback door medeleerlingen:
Gebeurd veel bij receptive taken. Bij mondeling is het lastiger, ze willen niet bazig overkomen, maar je kunt ze
wel zo ‘opvoeden’.
Feedback – c.q. correctietechnieken bij productieve taken
 Communicatieve feedback: ’’wat zeg je?’’/’’wat bedoel je?’’
 Taalgerichte feedback: positieve of negatieve waardering van taalprestaties
 Recast: ’’there are many mouses here’’ > ‘’yes, there are many mice here’’
3 inzichten op het punt van feedback c.q. correctie:
Uitgesteld of onmiddellijk feedback meteen bij de fout
Veel tegelijk of gespreid
gespreid feedback geven
Door een ander of zelf
zelfcorrectie werkt het beste
Feedbacktechnieken:
Globaal aangeven dat ergens een fout gemaakt is
Precies aangeven waar de fout zit
Een hint geven
Als er een regel geleerd is, dan die regel geven
De verbetering geven
Taalgerichte aandacht en taalanalyse:
De hoofdstoom moet een ‘taalbad’ zijn met receptieve en productieve communicatietaken voor de leerlingen.
Die moeten telkens afgewisseld worden met momenten van ‘scherpstellen’ op de verschillende taalniveaus
(tekst, zin, woord, klank, letter).
Oefenen:
Oefenen is doen
Oefenen is hetzelfde herhalen
Oefenen is hetzelfde herhalen in telkens andere combinaties en contexten
Hulpvaardigheden en strategieën:
Naast de 4 vaardigheden lezen, luisteren, spreken en schrijven heb je nog de vaardigheden opzoekvaardigheid
en woordraadvaardigheid. Dit zijn dingen die bijv. leert van je docent: haal onbekende woorden eruit, kijk naar
de titel en subtitels, illustraties etc om te begrijpen waar het over gaat. Dit heet skimmen en scannen.
Invloed van school als leeromgeving en van onderwijstradities:
In Nederland heerst een gedragscultuur van de leerlingen in het onderwijs die de docent meer of min dwingt
tot vrij sterk disciplinerend gedrag. Dit gaat ten koste van groepswerk, langere taken, mondelinge
vaardigheden en complexere taken.
Een goede mix en de doeltaal als voertaal:
Vto kan maar een klein taalbadje bieden. Daarom moet het vto zoveel mogelijk scoren op de punten waarop
het beter kan zijn:
Taalaanbod en productietaken zorgvuldig selecteren en doseren
Taalgerichte aandacht en taalanalyse in goede dosering trainen
Goed gedoseerde taalgerichte feedback geven
Leerlingen strategieën aanleren om taaltaken handiger aan te pakken, en om het eigen taalleerproces te
stimuleren en op gang te houden
3 soorten communicatie in de vreemdentaalles
Organisatorische, disciplinaire en sociale communicatie
Instructie, taalgerichte feedback
complimenten, praatjes met de klas
instructies, uitleg grammatica, beoor
delingen
Geprogrammeerd taalblad
luisterteksten, leesteksten, etc.
Samenvatting
H3 Luisteren en lezen: hoe dat werkt, en oefenparameters
Taal gebruiken: bottom-up en top-down
Lezen en luisteren is actiever dan gedacht, men geeft er betekenis aan en begrijpt. De tekst kan talig of situatief
zijn.
Begrijpen in de zin van betekenis geven lukt alleen als je al beschikt over een heel netwerk van betekenissen,
een conceptueel kader. Dat bestaat globaal uit:
Jouw kennis van de wereld
Jouw kennis van de situatieve context waarin je je met je gesprekspartner bevindt
Jouw kennis van wat er net al gezegd is  talige context
Processen van hoge orde: je probeert betekenis toe te kennen aan de binnenkomende taalstroom
Top-down
Processen van lage orde: de registratie van klanken of letters en het opmaken van woorden daaruit.
Bottom-up
Weergeven, samenvatten, interpeteren
Lezen/luisteren is het begrijpen van de tekst, dit gebeurt in het hoofd van de leerling.
Tekstpresentatie is een manier van controleren of de leerling de tekst heeft begrepen.
Weergeven: Wanneer de tekst echt begrepen is, dan kan de leerling het opnieuw in eigen woorden en
zinnen omzetten.
Samenvatten: de belangrijkste informatie uit een stuk tekst benoemen.
Interpreteren: een bepaalde betekenis geven aan een woordenstroom die binnenkomt.
Zoekend (selectief) luisteren of lezen en structurerend luisteren of lezen
Selectief lezen en luisteren houdt in dat je naar bepaalde informatie zoekt binnen de tekst. Bijvoorbeeld een
nieuwe laptop kopen maar niet te duur is, dan kijk je naar prijs en laptop in een reclamefolder.
Verschillen tussen luisteren en lezen
Luisteren is altijd een lineair proces van het eerste tot het laatste woord. Hij blijf afhankelijk van de spreker.
Een lezer is meer zijn eigen baas, hij kan vooruit of achteruit springen.
Het schriftbeeld is overzichtelijker, de taalstroom is gesegmenteerd. Bij luisteren worden toch klanken
weggelaten of veranderen deze.
Luisteren gaat in een tempo dat door de spreker bepaald word.
‘’Leesteksten zijn teksten die je in het normale leven meestal leest, luisterteksten zijn teksten die in je het
normale leven meestal hoort. Vaak worden luisterteksten gemaakt van geschreven teksten die worden
opgenomen.’’
Oefenparameters bij luisteren en lezen
Een parameter is een aspect of een factor waarvan het gewicht veranderlijk is.
Oefenparameters zijn aspecten waarop oefeningen makkelijker of moeilijker gemaakt kunnen worden. Dit kan
gedaan worden met behulp van:
Lees -of luistertempo, herhaling, onderbreking
Inhoudelijke moeilijkheidsgraad (van verhaal naar informatieve tekst)
Talige moeilijkheidsgraad (woorden spelen een belangrijke rol)
Lees-/luisterdoel vaststellen
Samenvatting
H4 Spreken en schrijven: hoe dat werkt, en oefenparameters
Een taalproductiemodel
Voor het spreken heeft de Nederlandse psycholinguïst Levelt een model ontworpen. Dit geeft de
processen van de hersenen weer als de spreker taal produceert.
Conceptualizer: de spreker bedenkt de boodschap die hij naar buiten wil brengen. De
spreker heeft een beeld voor ogen.
Formulator: haalt de benodigde woorden uit het lexicon
Lexicon: database waar de woordenschat ligt opgeslagen
Er is een verschil tussen een woord (gesproken of geschreven vorm, label, aanduiding) en betekenis
(concept, begrip). Het woord breakfast betekent in jouw moedertaal dan wel ontbijt, maar dat is niet
de betekenis, dat is een woord voor een bepaald concept of begrip.
Als de boodschap geformuleerd is, bestaat die alleen nog als internal speech (in het hoofd bedacht
wat de persoon wil zeggen) en moet nog gearticuleerd (articulator) worden.
Verder beschik je nog over een speech-comprehension system waarmee je de spraak van anderen
kunt begrijpen maar ook jezelf kunt horen praten.
Levelt gaat ervan uit dat de spreker zijn moedertaal gebruikt. Hoe ziet een model voor een tweetalig
persoon er dan uit? Waarschijnlijk heeft zo’n persoon twee formulators.
Waarom is spreken moeilijker dan schrijven?
Bij schrijven heb je veel meer tijd om:
 De inhoud van je schriftelijke uiting te bedenken en te ordenen (conceptualizer)
 Die inhoud in woorden en zinnen om te zetten (formulator, gebruikmakend van het lexicon)
 De juiste schrifttekens te vinden en neer te zetten (de articulator zou in een productiemodel
voor schrijven misschien een andere naam moeten hebben).
Oefenparameters bij spreken en schrijven
Tijd (tempo)
Soms moet je wachten op de langzaamste leerling. Toch wordt een zekere vloeiendheid en vlotheid
gevraagd. Schriftelijk gemaakte oefeningen kun je mondeling laten herhalen met tempodruk.
Communicatief gericht of taalgericht
Communicatief gerichte leerlingen zijn leerlingen voor wie de taal uitsluitend een middel is, als de
boodschap maar overkomt zijn ze tevreden, ook al zitten er talloze fouten in.
Taalgerichte leerlingen zijn leerlingen die vinden dat niet zozeer de boodschap belangrijk, maar juist
de taal. Wat ze produceren, moet zo correct mogelijk zijn.
Vrij, geleid, of (sterk) gestuurd
In een geleide oefening wordt minder van de conceptualizer gevraagd dan in een vrije, open
opdracht.
Het is duidelijk dat de vrijere spreek- of schrijfopdracht dichter in de buurt komt van wat een leerling
buiten de school met de vreemde taal moet kunnen.
Monologisch tegenover dialogisch
Deze parameter is vooral van belang bij het spreken. Weliswaar is schrijven vaak ook dialogisch
(briefwisseling/chatten).
Bij dialogisch spreken is de tijdsdruk meestal toch nog vele malen hoger, en het speechcomprehension system wordt flink aan het werk gezet.
In geleide oefeningen hoeven de lln meestal niet echt naar de gesprekspartner te luisteren om hun
bijdrage te kunnen leveren.
Reproductief tegenover productief
Een oefening kan zo opgezet zijn dat de lln eigenlijk alleen maar hoeven te reproduceren en niet zelf
productief of creatief met de vreemde taal hoeven om te gaan. Van de formulator wordt weinig of
niets gevraagd.
Typisch reproductiefvoorlezen, dialogen opzetten/opschrijven.
Gefingeerde situatie tegenover reële (klassen)situatie
Een leerling kan spreken in een gefingeerde situatie, een rollenspel(simulatie).
De conceptualizer van de leerling wordt weer zwaarder belast op het moment dat hij zelf de situatie
moet verzinnen.
Makkelijk tegenover moeilijk- inhoudelijk en talig
Bij vrijere spreek- en schrijfoefeningen kan de inhoud die geformuleerd en gearticuleerd moet
worden, simpeler of juist moeilijker zijn.
De factor talige moeilijkheidsgraad is vooral bepalend voor de belasting van de formulator.
Tefl 8/9
Toetsen H5
Toetsen of oefenen?
- Diagnostisch (formatief>wat is je niveau op dit moment) vs. Curriculair (summatief>heb je
het eindniveau bereikt)
Doel van toetsen?
- Feedback
- Voortgang
- Discipline/extrinsieke motivatie
Let op!
Toetsen is toetsen!
Oefenen is oefenen!
(je kunt oefenen in een toets vorm maar niet altijd)
Dingen die lastig te meten zijn (zoals spreken) betekent niet dat t niet getoetst moet worden.
Kwaliteitseisen:
1. Validiteit
- Meet de toets wat we beogen te meten? (dit is een luistertoets, luisteren ze dan ook?)
- Relevatie (niet meer/minder meten dan bedoeld)
- Evenwichtigheid (niet eenzijdig?)
- Conform doelen/eisen van leerplan
- Validiteit/ betrouwbaarheid versus CLT (communicative language teaching) : meer toetsen
over de taal en niet alleen grammatica.
- Aansluit bij wat de leerlingen geleerd hebben
2.
-
Betrouwbaarheid
Reproduceerbaar resultaat
Geen storende invloeden (extern) (blaadjes missen/het weer)
Objectieve (vooraf vastgelegde) beoordeling
Maakt niet uit van wie je les hebt gehad
Hoe hoger de validiteit, hoe lager de betrouwbaarheid
- Open vragen
- Gesloten vragen
- Praktische opdracht
- Simulatie (taaldorp)
Betrouwbaarheid vergroten:
- Zorg voor een duidelijk nakijkmodel:
-
o Welke antwoorden mogelijk
o Welke antwoorde niet
o Hoeveel punten?
Overleg met collega’s:
o Bespreek van te voren het nakijkmodel
o Bespreek na het nakijken het nakijkmodel
o Kijk evt. werk van collega na
o Bespreek twijfelgevallen
o Etc.
Globaal= indrukcijfer
Analytisch= elementen hebt opgeschreven waar je op gaat letten en hoe die persoon daar op heeft
gescoord. (4T mondelingen)
Voordelen analytisch beoordelen:
- Grotere betrouwbaarheid
- Inzichtelijkheid tot standkoming cijfer
- Gerichte feedback voor leerling
Cesuur en weging
- Weging: 25% CE, SO telt 1x mee
een bepaald onderdeel komt veel over in de toets
o Beoordeling is weging van gemeten resultaten
o Wat telt wel/niet mee?
o Tellen alle onderdelen even zwaar?(3 SO’s, 1 Pw)
- Cesuur: hoeveel je moet behalen voor een voldoende
o Voldoende/onvoldoende grens
o 70%?
o Een beoordeling is nooit absoluut
o Wanneer vaststellen?
Pedagogisch cijferen: je leerlingen een boodschap mee wilt geven (kan leiden tot strenger of
soepeler nakijken). HET IS NIET SLIM!
Halo effect & Horn effect: Wit voetje halen voordat de toets al begint. NEGEREN!
Backwash/washback/terugslag effect: Als docent weet je wat er in de toets zit, dan behandel je
alleen wat er in de toets zit.
Hoofdstuk 5
Toetsen
5.1 Toetsen versus oefenen
Toetsen lijken vaak sterk op oefeningen. Alleen gaat het bij toetsen niet om het oefenen, maar om het meten
en het beoordelen.
Docenten moeten natuurlijk hun lln voorbereiden op de toets of het examen. Maar ze horen de lln niet
uitsluitend op de leiden voor die toets of dat examen.
5.2 Meten en beoordelen; functies van beoordelen
Meten corrigeren, de fouten vaststellen, is iets technisch en neutraals; het heeft op zichzelf nog geen
gevolgen voor degene die getoetst wordt.
Beoordelen de fouten wegen en tellen (scoren), de cesuur vaststellen en het cijfer uitrekenen, vindt plaats
op grond van de resultaten van de meting.
Het toetsen heeft 2 belangrijke functies en gevolgen voor de getoetste:
 Diagnostisch effect (feedbackeffect)  de getoetste komt te weten wat er wel en wat nog niet goed is
aan zijn prestatie en wat hij moet doen om die te verbeteren.
 Curriculair of civiel (maatschappelijk) effect de toetsing heeft gevolgen voor de loopbaan van de
getoetste in het opleidingssysteem (overgaan of blijven zitten, wel of geen toegang tot een
vervolgopleiding) en in de maatschappij (wel of niet in aanmerking komen voor bepaalde banen en
functies).
Als het alleen om diagnose gaat, spreken we van een diagnostische toets, een proeftoets of een proefexamen.
Een ‘echte’ toets met Curriculair effect wordt ook wel vorderingstoets genoemd.
Voor de docent is toetsen belangrijk om 2 redenen:
 Feedback over zijn/haar onderwijs
 Extrinsieke motivatie: lok en dwangmiddelen voor de zonder intrinsieke gemotiveerde lln. Cijfers,
rapporten en diploma’s zijn zulke middelen.
5.3 Meten
Bij het meten spelen 2 begrippen een belangrijke rol:
 Validiteit is de toets valide? Meet je met de toets ook werkelijk wat je wilt toetsen of pretendeert te
toetsen?
 Betrouwbaarheid  is de toets betrouwbaar? Komt dezelfde beoordelaar op verschillende momenten
bij dezelfde presentatie tot dezelfde meting en dezelfde beoordeling?
Validiteit
Vaardigheid opdelen in deelvaardigheden In principe is het mogelijk om een productieve vaardigheid op te
splitsen in diverse deelvaardigheden die samen een vaardigheid moeten representeren.
Receptieve vaardigheden bij schrijven is het te meten product van de lln een stuk geschreven taal, bij
spreken een stuk gesproken taal. Als je naar de receptieve vaardigheden kijkt, stuit je op een probleem: wat is
eigenlijk het product van een receptieve vaardigheid? Het gebeurt in het hoofd van de lln. Daarom moeten lln
in een toets iets extra’s doen waarmee ze hun tekstbegrip laten zien.
Validiteit van deelvaardigheidstoetsen bij alle deelvaardigheidstoetsen blijft het principieel de vraag of je
daarmee iets toetst wat de lln buiten de school moeten kunnen. Een deelvaardigheid wordt buiten het vto
nooit ‘los’ bedreven, maar komt daar alleen als geïntegreerd bestanddeel van vaardigheden voor.
Betrouwbaarheid
Als het over betrouwbaarheid gaat, zijn er 2 belangrijke factoren: de toets en de toetser, degene die de meting
en de beoordeling doet.
De toets betrouwbaar is een toets die goed meet en die objectief gescoord kan worden. Het betrouwbaarst
zijn toetsen met opgaven waarop maar 1 antwoord goed is.
Globaal meten vs. analytisch meten globaal meten is op indruk afgaan, analytisch meten: deel de toets in
kleinere onderdelen die onderlinge vergelijking van leerlingprestaties makkelijker maken, of je onderscheidt
meerder aspecten of soorten fouten, je telt ze per stuk en geeft ze verschillende gewichten, zo kom je al
redenerend en berekenend tot een meting.
Nadelen van globale metingen zijn:
 Minder nauwkeurig, eerder subjectief dus onbetrouwbaar.
 Lln hebben aan een globale meting minder dan aan een analytische meting, omdat hij minder of zelfs
helemaal geen gerichte informatie (feedback) krijgt over wat hij moet doem om zijn prestaties te
verbeteren.
Als het gaat om toetsing van gespreks- en schrijfvaardigheid hebben geleide toetsten voordelen:



Geleide toetsen leveren meer dan genoeg betrouwbaarheidsproblemen op, maar wel minder dan
open toetsvormen.
Met geleide toetsen sluit je het lastige probleem van de meting en beoordeling van de inhoud
grotendeels of geheel uit.
Geleide toetsen maken het mogelijk om de leerlingenprestaties in kleinere stukjes, namelijk per
deelopdracht, te meten. Hoe kleiner de stukjes, des te makkelijker is het de leerlingenprestaties
onderling te vergelijken.
De toetser
Op welke manier wint de toetser betrouwbaarheid?
 Doordat de toetser bij elke leerlingenprestatie dezelfde, zo analytisch mogelijke criteria hanteert.
 Doordat er niet maar 1 toetser naar elke leerlingenprestatie kijkt of luistert, maar zoveel mogelijk
toetsers.
5.4 Beoordelen
Kernpunten van de meting zijn de vragen: waar let je op, en wat is goed en wat niet? Kernpunten van de
beoordeling zijn de vragen:
 Hoe weeg je de fouten?
 Waar leg je de cesuur? (de voldoende-onvoldoendegrens)
Weging beoordeling is weging van gemeten resultaten. Hoe zwaar reken je het in een leesvaardigheidstoets
de leerling aan dat hij een aantal detailvragen mist, maar wel de tekst als geheel begrepen heeft? Of
andersom?
Die weging hangt af van de leerdoelen die je voor je lln stelt: gaat het er alleen om dat de leerilng zich
mondeling verstaanbaar kan maken, of gaat het je ook om mondelinge en schriftelijke correctheid, en zo ja in
welke mate en op welke punten (woordkeus, grammatica, uitspraak/spelling)?
Cesuur: cijfers op basis van goede en foute items uitgangspunt bij beoordeling is vergelijking van lln
prestaties. Iedere beoordeling is relatief; absolute beoordeling bestaat niet. Dit gaat over toetsen die per item
beoordeeld worden. Niet alle items hoeven even zwaar te wegen. Neem bijvoorbeeld een proefwerk dat uit
verschillende onderdelen bestaat: een woordjesdeel, grammaticadeel, leesvaardigheidsdeel. Weegt een
verkeerd woord in het woordjesdeel even zwaar als een verkeerde uitgang in het grammaticadeel, of weegt
een ja-neevraag bij 1 zin in een leestekst even zwaar als een meerkeuzevraag bij een hele alinea?
Toetsdeskundigen gaan uit van een cesuur om en nabij de 70%, dat wil zeggen dat 70% van de maximale score
behaald moet zijn voor een voldoende.
5.5 Gevaren bij toetsing
Toetsen is een hachelijke zaak, terwijl beoordelingen belangrijke effecten voor de lln hebben. Maar als leraar
moet je wel. Hier wordt veel gevraagd van de deskundigheid en van de beroepsmoraal van de leraar. Heel
belangrijk is uiteraard dat je criteria en je beoordelingsbeslissingen duidelijk zijn voor jezelf, maar ook voor
anderen namelijk:
 Voor lln, in het belang van een goede diagnostische werking: de lln moet zo precies mogelijk weten
wat wel en niet goed is aan zijn prestatie.
 Voor collega-beoordelaars, in het belang van een zo objectief mogelijke beoordeling met het oog op
het curriculaire en civiele effect.
Pedagogisch cijferen de lln kan door een positieve beoordling worden gemotiveerd, maar ook door een
negatieve beoordeling worden gedemotiveerd. Je moet als docent dezelfde criteria voor iedereen houden.
Daarom kan pedagogisch cijferen eigenlijk niet.
Halo-effect een bijkomstig verschijnsel overstraalt datgene waar je eigenlijk naar hoort te kijken. Vb. twee
handgeschreven brieven hebben dezelfde kwaliteit, maar de ene is keurig geschreven, de andere is nauwelijks
leesbaar door de hanenpoten en de doorhalingen. Kijkt de docent ze allebei even mild of streng na?
Tips bij toetsing:
1. zorg voor duidelijke criteria
2. meet en beoordeel zo weinig mogelijk globaal
3. meet en beoordeel zoveel mogelijk analytisch
4. gebruik zoveel mogelijk gezamenlijke en gestandaardiseerde toetsen
5. beoordeel zoveel mogelijk samen
6. vergelijk lln prestaties
7. toets wat je onderwijst, maar onderwijs niet alleen wat je toetst
8. maak geen misbruik van je beoordelingsbevoegdheid.
Samenvatting
Hoofdstuk 8 Leesvaardigheid
Lezen en leren lezen
Voor leerlingen die al goed kunnen lezen, is lezen in de vreemde taal meestal makkelijker dan luisteren. Dat
komt door:
Tempo eigen tempo bepalen
Bekendheid De letters zijn bekend, klanken onwennig
Segmentering Woorden zijn duidelijk gescheiden, in gesproken vorm niet altijd het geval.
Meerdere kanalen lezen en luisteren gecombineerd. Wat via 2 kanalen (lezen en luisteren)
binnenkomt blijft beter hangen.
Voorlezen en stillezen zijn 2 verschillende technieken. Voorlezen in het vto wordt vooral gebruikt voor het
oefenen van de uitspraak. Nadelen hiervan zijn:
De voorlezende leerling heeft het vaak zo druk met voorlezen dat hij niet weet wat hij leest
Het voorleestempo ligt laag
De voordracht is met slechte intonatie
Lezen met een primitieve leestrategie
Manieren van lezen
Zoekend lezen scannen: lezer heeft tevoren bepaalde informatiebehoefte, alleen die informatie is
interessant
Structurerend lezen skimmen (globaal lezen): lezer interesseert zich voor de hele tekst, probeert de
rode draad/hoofdpunten te vinden.
In het vto wordt meestal zoekend lezen geoefend en behandeld, terwijl je in je vervolgopleiding juist
structurerend moet kunnen lezen.
Lineair geschreven verhaal precies zoals wanneer iemand een verhaal mondeling vertelt.
Concentrisch  in meerdere leesrondes: bron, titel, eerste alinea, eerste zinnen van alle alinea’s, hele
tekst
Je kunt het best van globaal naar detail lezen.
Globaal lezen is hetzelfde als extensief lezen en gedetailleerd lezen hetzelfde als intensief lezen.
Tempolezen: Geef leerlingen een tijdslimiet, dan zullen ze efficiënt structurerend lezen.
Leesvaardigheismethodiek
Voorbeelden zoekend lezen:
Voorbereiding
Presentatie (verkennen de tekst)
Begripscontrole (waar en hoe hij t gevonden heeft)
Woordbehandeling
Voorbeelden structurerend lezen:
Voorbereiding
Eerste leesronde (tekst verkennen)
Eerste begripscontrole (belangrijke punten, zonder te lezen)
Tweede leesronde (gedetialleerd lezen)
Tweede begripscontrole (interpetatievragen)
woordbehandeling
Weergeven
Vertalen
Open opgavetypes: inhoudsvragen beantwoorden, gatenzinnen aanvullen
Gesloten opgaventypes: ja-neevraag, goed-foutopgave, weergave met fouten, meerkeuzevraag
Samenvatten
A. Gemanipuleerde samenvatting reconstrueren
Inhoudsvragen beantwoorden, gatenzinnen aanvullen
Ja-neevraag, goed-foutopgave, meerkeuzevraag
Samenvatting met fouten corrigeren
Goede samenvatting kiezen
Samenvatting samenstellen uit twee- of meerkeuze zinnen
Samenvatting samenstellen uit gespleten zinnen
Gehusselde samenvatting in goede volgorde zetten
B. structureeroefeningen (inhoudelijke eenheid ten aanzien van andere teksten)
Tekst indelen, tekstdelen benoemen
Verbanden tussen tekstdelen leggen
‘kopjes’ toewijzen
‘kopjes’ kiezen
‘kopjes’ verzinnen
Gaten vullen (‘pieptoets’)
C. samenvatten
Een lopende tekst in volledige zinnen
Samenvattende notities in trefwoorden of telegramstijl
Samenvattende notities in trefwoorden of telegramstijl in combinatie met grafische middelen: matrix,
stroomdiagram, enzovoort.
Interpreteren
Conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de spreker.
Leesvaardigheid toetsen
Het eindexamen bestaat uit een leestekst. Hierbij moeten leerlingen open vragen beantwoorden en
meerkeuzevragen aankruisen.
Nadeel van meerkeuze is dat leerlingen kunnen ‘per ongeluk’ het goede antwoord aankruisen zonder te weten
waar de tekst overgaat.
Belangrijk is een goede balans tussen vragen die gerelateerd zijn aan de verschillende eindtermen, zoekend
lezen en structurerend lezen.
Als je als docent zelf leestoetsen wil maken, kun je het beste open vragen stellen. Het kost iets meer tijd om
het na te kijken, maar het bedenken van meerkeuze vragen kost meer tijd. Ook kun je zo je leerlingen beter
toetsen.
Wat kun je in een toets testen:
Zoekvragen beantwoorden
Hoofdgedachte van een tekstgedeelte weergeven (vb. noem de 5 belangrijkste punten uit de tekst)
Structureeropdrachten (relaties tussen delen van een tekst aangeven)
Gat in tekst met passende inhoud vullen
Betekenis van lastige zinnen of passages weergeven
Interpreteren (conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de
auteur)
Hoofdstuk 9 Luistervaardigheid
Luisteren en leren luisteren
Iedere natuurlijke taalontwikkeling begint bij luisteren. In het vto lijkt het alsof de leerling eerst moet leren
lezen en schrijven en dan pas luisteren en spreken. Leerlingen krijgen indruk dat niet klanken, maar letters de
oerelementen van de taal zijn.
Doeltaal=voertaal is duidelijk voor leerlingen. Een peuter beheerst spreken al veel eerder dan schrijven en
lezen.
Moeilijkheidsgraad van luisterteksten
Luisterteksten zijn teksten die in het leven buiten de school gehoord worden, dus meestal geen
geschreven en voorgelezen, maar spontaan gesproken teksten
Luisterteksten zijn teksten die beluisterd worden, dus zonder geschreven versie die meegelezen wordt
Luisterteksten moeten de juiste moeilijkheidsgraad voor de doelgroep hebben
Manieren van luisteren
Tweezijdig luisteren normale luisteren in gesprekken: luisteraar kan invloed uitoefenen op de
spreker
Eenzijdig luisteren luisteren naar een kortere of langere monoloog of naar een dialoog waarop je als
luisteraar geen invloed kunt uitoefenen (gesprek van anderen)
Kijkluisteren  luisteren met televisie-,videobeeld erbij. (ook als docent doeltaal=voertaal hanteert)
Zoekend en structurerend luisteren zijn net zoals bij leesteksten kun je onderscheid maken tussen zoekend en
structurerend luisteren.
Zoekend de luisteraar heeft van tevoren een bepaalde, specifieke informatiebehoefte; alleen die
informatie interesseert hem, niet de rest van de tekst
Structurerend de luisteraar interesseert zich in principe voor de hele tekst; hij probeert de rode
draad, de hoofdpunten te vinden.
Vragen vóór of na het luisteren
Voor het luisterenzoekend luisteren
Na het luisteren structurerend luisteren
Luistervaardigheidsmethodiek
Weergeven
Dictee schrijven, gaten vullen (deeldictee)
Vertalen
Open opgaventypes: inhoudsvragen beantwoorden, gatenzinnen aanvullen
Gesloten opgaventypes: ja-neevraag, goed-foutopgave, weergave met fouten, meerkeuzevraag
Samenvatten
A. Gemanipuleerde samenvatting reconstrueren
Inhoudsvragen beantwoorden, gatenzinnen aanvullen
Ja-neevraag, goed-foutopgave, meerkeuzevraag
Samenvatting met fouten corrigeren
Goede samenvatting kiezen
Samenvatting samenstellen uit twee- of meerkeuze zinnen
Samenvatting samenstellen uit gespleten zinnen
Gehusselde samenvatting in goede volgorde zetten
B. structureeroefeningen
Tekst indelen, tekstdelen benoemen
Verbanden tussen tekstdelen leggen
‘kopjes’ toewijzen
‘kopjes’ kiezen
‘kopjes’ verzinnen
Gaten vullen (‘pieptoets’)
C. samenvatten
Een lopende tekst in volledige zinnen
Samenvattende notities in trefwoorden of telegramstijl
Samenvattende notities in trefwoorden of telegramstijl in combinatie met grafische middelen: matrix,
stroomdiagram, enzovoort.
Interpreteren
Conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de spreker.
Luistervaardigheid toetsen
Zelf luistertoetsen maken is lastig en tijdrovend omdat je zelf geluidsfragmenten aan elkaar moet monteren.
Natuurlijk kan het wel, maar er zijn kant en klare toetsen van CITO.
Als je toch een luistertoets zelf wilt maken, denk dan aan de volgende aspecten:
Zoekend luisteren
Hoofdgedachte van een deel van de tekst weergeven
Structureeropdrachten
Gat in tekst met passende inhoud vullen
Betekenis van lastige zinnen of passages weergeven
Interpreteren
Samenvatting
H10 Schrijfvaardigheid
Schrijven en leren schrijven
Als je wilt gaan schrijven moeten er 3 dingen gedaan worden:
 Inhoud bedenken
 Inhoud ordenen
 Inhoud formuleren
Deelvaardigheden spelen ook een rol:
 Uitspraak, spelling
 Woordenschat
 Grammatica
 Tekststructuur
Dictee: deelvaardigheidsoefening
Grammatica-invuloefening: deelvaardigheidsoefening
Vertaaloefening: deelvaardigheidsoefening ‘op weg naar’ schrijfvaardigheidoefening
Briefopdracht: Schrijfvaardigheidoefening
Manieren van schrijven
Tekstsoorten in het vto
 Formulieren
 Eenvoudige briefjes en kaarten
 Fax en e-mail
 Informele en formele brieven in de persoonlijke sfeer of in het kader v/d studie
 Curriculum Vitae



Verslag
Betoog
Bespreking
Analyseren
Goed schrijven begint bij goed lezen. Veel schrijfvaardigheidsonderwijs werkt volgens het deductieve
model, de regel eerst dan de oefening.
Plannen en reviseren
Wat je schrijft, kun je eerst plannen, dan corrigeren en als laatste reviseren voordat je je product
‘lanceert’.
 Inhoud bedenken
 Inhoud selecteren en ordenen
 Formuleren
 Reviseren
Opzoeken
Eerst moesten leerlingen alles uit hun hoofd kennen, alle kennis moest paraat staan. Nu is het
gebruik van woordenboeken toegenomen omdat leerlingen de kennis van woorden en grammatica
niet constant aanwezig kunnen hebben.
Herformuleren
Er zijn leerlingen die intuïtief weten dat je bijna alles op meer dan 1 manier kunt zeggen. Je kunt
hiervoor herformuleringsoefeningen doen.
Schrijfvaardigheidsmethodiek
Fasemodel
Een of meer sterk gestuurde oefeningen, gericht op specifieke, geïsoleerde aspecten van
schrijfvaardigheid (pre-communicatieve oefeningen) en geleide of open
schrijfvaardigheidsoefeningen (schrijfopdracht) (communicatieve oefening)
Een paar voorbeelden van oefeningsseries volgens een fasemodel:
1.
 Tekstopbouwanalyseoefening
 Planningsoefening
 Schrijfopdracht
2.




Instructie woordenschat
Woordenschatoefening
Spelling-/grammaticaoefening
Schrijfopdracht



Grammaticale analyseoefening
Grammaticaoefening
Schrijfopdracht
3.
Analyseoefeningen



Woordgebruik- en stijlanalyseoefening
Grammaticale analyseoefening
Tekstopbouwanalyseoefening
Deelvaardigheidsoefeningen
 Spellingoefeningen
 Woordenschatoefeningen
 Grammaticaoefeningen
 Stijloefeningen
Strategieoefeningen
 Planningsoefeningen
 Revisieoefeningen
 Herformuleringsoefeningen
 Opzoekoefeningen
Schrijfopdrachten
 Open schrijfopdrachten
 Geleide schrijfopdrachten
Schrijfvaardigheid toetsen
Een schrijfvaardigheidstoets hoort in principe alles te omvatten wat je onder schrijfvaardigheid
verstaat. De ‘echte’, ‘complete’ vaardigheid omvat inhoud bedenken, ordenen en formuleren. In het
Nederlandse vto is de meest gebruikelijke toets vorm een geleide opdracht.
Hoofdstuk 11 Gespreks- en spreekvaardigheid
Spreken en leren spreken
Vroeger spreekvaardigheid was een spreekbeurt en boekentest (mondeling literatuurgeschiedenis).
Nu is spreekvaardigheid monologisch spreken.
Gespreksvaardigheid is alledaagse, functionele gesprekken met sprekers van de doeltaal
Enkele omstandigheden die het moeilijker maken om de mondelinge vaardigheden van leerlingen te
ontwikkelen zijn:
 Grote klassen
 Ongemotiveerde of ongedisciplineerde leerlingen
 Een schoolcultuur waarin mondelinge prestaties niet serieus worden genomen, niet
regelmatig volgens duidelijke criteria getoetst worden en niet substantieel meetellen voor
het cijfer
 Naast de toetsing komt ook de feedback tekort; beide eisen veel individuele aandacht en tijd
 Docenten die de doeltaal weinig of niet als voertaal gebruikten
Verschillen tussen natuurlijke taalleerprocessen en het vto
Input: hoeveelheid, verwerkingstempo, begrijpelijkheid.
natuurlijk: grote hoeveelheden taal in een snel tempo
vto: geringe hoeveelheden taal in een laag tempo
Situativiteit
natuurlijk: taal die begrepen wordt, wordt vooral vanuit de reële situatie begrepen. Productie
van taal komt vooral in reële situaties op gang
vto: taal wordt vanuit de afzonderlijke woorden begrepen, ook wel vanuit de talige context,
maar weinig vanuit de reële situatie. Productie komt voornamelijk in gesimuleerde contexten
op gang.
Doel van output
natuurlijk: doel is dat communicatieve intenties overkomen; er is geen tijd om veel aandacht
aan correctheid te schenken
vto: doel is dat correcte taal geproduceerd wordt. Veel tijd en aandacht worden aan die
correctheid besteed.
Formuleringsvrijheid
natuurlijk: iedere formulering is goed, als het communicatieve doel maar bereikt wordt.
vto: het gaat telkens om 1 bepaalde formulering, die zo correct mogelijk geproduceerd moet
worden; alle andere formuleringen waarmee hetzelfde bereikt kan worden, blijven buiten
beeld.
Taalanalyse
natuurlijk: taalanalyse komt langzamerhand op gang, grotendeels of geheel onbewust, in het
eigen tempo en de eigen volgorde van de leerder, in interactie tussen steeds voortgaande
input en output.
vto: taalanalyse gaat meestal aan productie vooraf, op een bewust niveau in metataal, in een
vaak geforceerd tempo en in een door leergang en leraar bepaalde volgorde.
(de)motivatie
natuurlijk: belangrijkste motivationele factor: communicatief doel al of niet bereikt
vto: belangrijkste motivationele factor bepaalde formulering al of niet correct geproduceerd,
en waardering in cijfer.
Manieren van spreken
 Dialogisch en monologisch spreken
 Presentaties
 Over iets praten en iets gedaan krijgen, situaties binnen en buiten de klas
 Analyseren
 Onderhandelen over betekenis
 Herformuleren en omschrijven
Gespreks- en spreekvaardigheidsmethodiek
Een fasemodel is een cyclus van oefenactiviteiten die je telkens weer doorloopt.
Analyseoefeningen zijn oefeningen waarin je de leerlingen alles zelf laat constateren, dit kun je ook
docerend aan de leerlingen meedelen. Het laatste gaat sneller, maar blijft niet per se beter hangen,
en het stimuleert de leerlingen ook niet om zelf actief analyserend te luisteren naar native speakers.
 Woordgebruik- en stijlanalyseoefening
 Grammaticale analyseoefening.
Deelvaardigheidsoefeningen zijn oefeningstypes die je eerst laat opschrijven en daarna in de doeltaal
laat uitspreken.
 Uitspraakoefeningen
 Woordenschatoefeningen
 Grammaticaoefeningen
Strategieoefeningen zijn oefeningen waarbij er gebruikt word gemaakt van strategieën over hoe en
waarom je taken aanpakt. We kiezen hier voor dialogisch spreken. Dit doe je spontaan.
 Correctieoefeningen
 Betekenisonderhandelingsoefeningen
 Herformulerings- en omschrijvingsoefeningen
Spreekopdrachten en feedback zijn gespreksvaardigheden die vaak open worden gelaten.
Open spreekopdrachten:
 Discussie
 Presentatie
 Conversatie
 Rollenspellen
Geleide spreekopdrachten
 Dialogen in het algemeen
 Discussie, conversatie
 Monologen: lees- of luistertekst navertellen, plaatjes of strip beschrijven, presentatie geven.
Feedback (correctie) en aandachtspunten
 De leerlingen oefenen in 2tallen een spreekopdracht; de docent gaat rond en luistert her en
der
 De docent overhoort klassikaal 1 of meer 2tallen en geeft feedback
Het is heel nuttig om leerlingen te trainen om kritisch naar anderen en naar zichzelf te luisteren.
Gespreks- en spreekvaardigheid toetsen
Het is lastig te toetsen. Het kost veel tijd en organisatie.
Bij gespreks-spreekvaardigheidstoetsing moeten keuzes gemaakt worden:
Tekstcategorieën
monologisch spreken bijv. presentatie of spreekbeurt
dialogisch spreken (gespreksvaardigheid), daarbinnen meerdere relevante tekstsoorten,
Situaties en taalhandelingen
Voorbereiding door leerling
voorbereid (voorgelezen, uit het hoofd geleerd, met of zonder trefwoorden)
spontaan
Geleiding
open spreekopdracht
geleide spreekopdracht
Aantal kandidaten tegelijk
1 kandidaat tegelijk
twee of meerdere kandidaten tegelijk
Aantal afnemers of beoordelaars
1 afnemer=beoordelaar
1 afnemer+ 1 of meer beoordelaars
Omvang beoordeelde onderdelen
toets of grotere onderdelen worden als geheel beoordeeld
kleinere onderdelen of korte uitingen worden apart beoordeeld en gewogen
Beoordeelde aspecten
globale beoordeling zonder aspecten
beoordeling op gewogen aspecten
Geluidsopname
geen opnamen
wel opname
Uitslag
uitslag meteen
uitslag later
Hoofdstuk 12
Uitspraak en spelling
12.1 Functie van uitspraak en spelling in de vaardigheden
Klanken
De klank is het kleinste element van taal. Een letter is de schriftelijke representatie van een klank.
Ieder mens kan als luisteraar wennen aan afwijkende accenten. Een Nederlandstalige kan zowel een Brabander
als een Vlaming als een Surinamer als een Nederlandssprekende Amerikaan leren verstaan. Voorwaarde is ook
dat de luisteraar tijd krijgt om te wennen aan het nieuwe accent.
Woorden, klanken, fonemen, letters
Als een kind zijn moedertaal leert schrijven, beheerst het die taal verregaand, dus ook het fonologisch systeem,
receptief en productief. Toch blijkt dat elk kind moet leren woorden in fonemen te ontleden, voordat het die
fonemen in letters kan omzetten.
Uitspraak: klanken oefenen ≠ klanktekenrelaties oefenen
In natuurlijke taalleerprocessen geldt: in den beginne is de klank, vervolgens wordt die herkend als foneem,
daarbij hoort dan op een gegeven moment een letter.
In het vto geldt: in den beginne is de letter, daarbij hoort op een gegeven moment een foneem.
Assimilatie, elisie, klemtoon, intonatie
Assimilatie binnen woorden en ook tussen woorden beïnvloeden klanken elkaar. Een veel voorkomend
verschijnsel is assimilatie. Een voorbeeld: de 1e /k/ in zakdoek. Onder invloed van de stemhebbende /d/ wordt
de voorafgaande /k/ ook stemhebend.
Elisie weglating. Vb. slot /n/. In het noorden de /e/ voor de /n/ (veel leerlingn)
Klemtoon en intonatie  klemtoon speelt een rol binnen woorden, maar ook binnen zinnen. Daar zijn
klemtoon en intonatie belangrijk voor de betekenis.
12.2 uitspraak en spelling leren
Taal is in eerste instantie gesproken taal, in tweede instantie geschreven taal. In het vto is dat niet zo het geval,
daar wordt op geschreven taal gefocust ipv gesproken taal. Lezen en schrijven is in een vreemde taal
makkelijker dan luisteren en spreken. Klanken zijn lastiger van elkaar te onderscheiden dan letters.
Schriftafhankelijkheid
Voordelen:
 Bij uitspraakproblemen en bij het luisteren is het schrift een handig analyse- of
segmenteringsintstument
 Ook voor het inprenten van woorden en woordgroepen kan het schriftbeeld helpen; het visuele
woordbeeld kan het auditieve woordbeeld ondersteunen.
Hier staan ook nadelen tegenover:
 Lln kunnen zo afhankelijk zijn of worden van het schriftbeeld, dat ze faalangstig worden en in paniek
raken als ze het alleen met de klankvorm moeten doen.
 Op uitspraakgebied kunnen lln langer dan nodig blijven uitgaan van simplificaties.

Lln kunnen bij het inprenten van woorden zo eenzijdig concentreren op het schriftbeeld dat ze de
klankvorm niet direct onthouden maar alleen indirect af kunnen leiden.
Lees- en spellingsproblemen
Lln met vormen van dyslexie kunnen uitstekende vreemdetaalleerders zijn en toch grote problemen hebben in
het vto, doordat het zo schriftelijk gericht is.
Symptomen van leesproblemen kunnen zijn:
 Lln blijven langzaam lezen, spellend en verklankend lezen en maken daarbij fouten als: letters ‘niet
zien staan’, letters verwisselen.
 Lln lezen juist te snel, maar overmatig radend en daardoor vaak verkeerd; ze kijken bijv. alleen naar de
1e letter of naar een opvallend groepje letters en ‘lezen’ ipv. het woord dat er staat, een ander woord.
12.3 Uitspraak en spelling onderwijzen
Uitspraak:
Receptief Het is belangrijk om lln vroeg te confronteren met spontaan gesproken taal.
Productief de perfecte native uitspraka is voor de meeste lln niet haalbaar. Ook al is perfectie meestal
onhaalbaar, uitspraakonderwijs blijft ook na de beginperiode zinvol. Een aantal lln zal uit zichzelf veel kunnen
oppikken van de docent die de doeltaal = voertaal hanteert.
Spelling:
Spelling komt tot stand door conventies; dat zijn gezamenlijke afspraken over hoe gesproken taal in een
alfabetisch schrift weergegeven wordt. 3 categorieën conventies:
1. klanktekenkoppeling basisspellingen (een-op-eenklantekenrelaties)
2a. regelstrategie op grond van spellingsregels regelspellingen
2b. regelstrategie op grond van grammaticale regels opbouwspellingen
3. inprentingsstrategie inprentspellingen
12.4 Uitspraak en spelling oefenen
Klankonderscheidinsoefeningen
-assimilatie, elisie, liaison
-afwijkende articulaties, dia- en sociolecten
Klankbewustmakingsoefeningen
-klankvorming gedemonstreerd krijgen
-Klankvorming beschreven of geanalyseerd krijgen
-verschillen in klanken identificeren
Uitspraakoefeningen
-uitspraakoefeningen met bekend taalmateriaal
-uitspraakoefeningen met taalmateriaal voor spreken
-probeer te voorkomen dat woorden te zeer uit hun context los gemaakt en geisoleerd worden.
- pas het principe van de ‘groeiende zin’ toe volgens het principe: presenteer eerst de zin als geheel, en bouw
het naspreken daarna op ‘van deel naar geheel’.
-kies bewust voor ofwel klassikaal in koor naspreken, of individueel.
-kies bewust voor zelf voorspreken of een native speaker op geluidsdrager te laten horen.
-kies bewust of je het schriftbeeld erbij haalt of niet.
Leesoefeningen: hardop en stil
Spellingsbewustmakingsoefeningen
Spellingoefeningen en schrijfoefeningen
Feedback en correctie
12.5 Uitspraak en spelling toetsen
Bij een voorlees-of hardoptoets is het niet goed mogelijk om fouten te tellen. In het algemeen zal de
beoordeling globaal zijn, al dan niet verfijnd door de onderscheiding van een aantal aspecten met bijbehorende
weging.
Spelling: dictee of deeldictee
Hoofdstuk 13
Woordenschat
13.1 functie van woordenschat in de taalvaardigheden
Woordenschat en vocabulaire slaat eigenlijk alleen op losse woorden, maar idioom wordt er ook onder
gerekend in dit boek. Idioom zijn woordsamenstellingen of uit meerdere woorden bestaande uitdrukkingen.
Situatieve en talige context woorden (in brede zin) zijn taalelementen die veel betekenis overbrengen. Vaak
is 1 woord genoeg als uitdrukking van een belangrijke boodschap: ‘afblijven!’ of ‘ Heerlijk’.
Aantallen woorden de woordenschat van een taal is in principe oneindig groot. Niemand kan exact zeggen
hoeveel woorden een taal omvat. Elke dag verdwijnen er oude woorden en komen er nieuwe woorden bij.
Woorden ‘kennen’:wat is dat?--> woordjes leren betekent nog lang niet meteen ‘woordjes kennen’,
‘beheersen’ of ‘gebruiken’.
 Beheersing van woordenschat is een zeer belangrijk element van beheersing van een taal
 De leerlast op woordenschatgebied is enorm en in feite oneindig
 De leerlast voor productieve beheersing is veel groter dan voor receptieve beheersing.
Dus:


Selecteer de woorden die je leerlingen laat leren, zorgvuldig. Verspil geen tijd en moeite van de lln aan
het leren, overhoren en oefenen van woorden waarvan hij vervolgens minder of weinig profijt heeft.
Maak zorgvuldig onderscheid tussen woorden die productief beheerst moeten worden en waarbij
receptieve beheersing meteen ‘inclusief’ is, en woorden die alleen receptief beheerst hoeven te
worden.
13.2 Woordenschat leren
Vergeten en herhalen
Een nieuw woord receptief beheersen is nog niet zo makkelijk. Je krijgt het woord vaak gepresenteerd in een
woordenlijst of tekst en je leert de betekenis. Maar naar verloop van tijd zakt de betekenis weg.
Voor productieve beheersing is een nog hogere beheersingsgraad nodig: als de spreker of schrijver een
doeltalig woord nodig heeft om een bepaald concept uit te drukken, moet hij het uit zijn mentaal lexicon
kunnen ophalen. Daarvoor is een nog groter aantal herhalingen vereist.
Intervaltraining het tijdsverloop tussen de ontmoetingen met een woord is van groot belang. Als het te lang
duurt tot een 2e ontmoeting, zijn alle herinneringssporen uitgedoofd en is het woord weer net zo nieuw en
onbekend als de 1e keer. Je moet dus blijven herhalen, herhalen, herhalen.
Natuurlijke en ‘onnatuurlijke’ woordverwerving bijna alle nieuwe woorden leer je doordat je ze een aantal
malen hoort gebruiken, telkens in een andere context. Natuurlijk leer je door te luisteren en te vragen wat het
woord betekent. Onnatuurlijk leer je in het vto door woordenlijsten in je hoofd te stampen.
Receptieve verwerving in het vto: betekenis geven of raden?  Moet je lln woordenlijsten laten leren of het ze
meer natuurlijk laten leren door een hoop te laten lezen en luisteren? Daarbij leren ze vanzelf nieuwe
woorden, naarmate die vaker voorkomen. Men noemt dit incidenteel leren. Je kunt leerlingen de betekenis
laten raden of je kunt het voorzeggen. Raden heeft ook voordelen:
 Lln leren een belangrijke vaardigheid voor de voortzetting van hun woordverwervingsproces buiten de
school, onder natuurlijke omstandigheden: betekenissen van onbekende woorden afleiden uit de
context.
 Een woord waarop een lln zijn aandacht gericht heeft en waarmee hij actief bezig is geweest, wordt
beter onthouden oftewel de retentie is beter; ook bij het leren van een tweetalige lijst is sprake van
aandacht en activiteit, maar misschien minder, vanwege het onnatuurlijke karakter ervan.
Uit onderzoek is gebleken dat deze voordelen niet opwegen tegen de extra tijd die het kost. Toch moet het
raden blijven. Het is een belangrijke vaardigheid.
Woordvertaling = ‘woordbetekenis’ : risico’s  vertalen is handig en een natuurlijke neiging van lln die met een
vreemde taal beginnen. Vertalen is in het vto een hulpmiddel, maar kan geen doel zijn. Tweetalige
woordenlijsten kunnen helpen bij inprenting, maar de volgende twee misverstanden mogen niet bij de lln
ontstaan, en uiteraard al helemaal niet bij de docent.
 Er is geen 1-op-1verhouding tussen woorden in verschillende talen. Het kan wel dat 2 woorden
ongeveer hetzelfde begrip (concept) aanduiden. In 1 taal noemt men dat synoniemen, in 2
verschillende talen zijn het equivalenten.
 Een vreemde taal lezen, verstaan, schrijven en spreken is vertalen van de vreemde taal in je eigen taal,
en andersom =MISVERSTAND. Vertalingen zijn alleen benaderingen, alternatieve formuleringen voor
ongeveer dezelfde boodschap.
Leerlingen: ‘vertalers’ en ‘strategen’ 
Van belang is dat een leerling zich realiseert:
 Bij receptie: dat het niet om vertalen, maar om begrijpen gaat.
 Bij productie: dat hij vrijheid heeft bij het formuleren van de boodschap en dat het handig is om van
die vrijheid gebruik te maken.
Beheersingsniveaus en parameters  zie schema p. 288.
13.3 Woordenschat onderwijzen
Selectie, aanbiedingsvolgorde en –tempo voor receptieve en productieve beheersing
Een selectie van woorden is een lastig probleem. Er is gesproken dat lln voor een vwo eindexamentekst
ongeveer 7000 woorden moeten begrijpen. Voor spreken maar 800.
Het ligt voor de hand om te zeggen: lln moeten beginnen met de vaakst voorkomende woorden. Deze woorden
kun je vinden in een frequentielijst. Er zijn lijsten die speciaal voor het onderwijs gemaakt zijn.
Manieren van aanbieding in woordenlijst, idioomboek of woordleerprogramma
Hoofdprincipe bij woordverwerving zou het natuurlijke leerproces moeten zijn: woord X komt een flink aantal
malen voor in verschillende gesproken en geschreven contexten en wordt daarin steeds sneller herkend en
steeds preciezer met, meer nuances, begrepen. Het wordt dan spontaan gebruikt. Dit proces kan ondersteund
worden met woordenlijsten voor receptieve of productieve beheersing.
Gesproken en geschreven woord, mondelinge en schriftelijke beheersing
Het is in ons vto gebruikelijk dat bijna alles,’dus’ ook de woordenschatverwerving, schriftelijk gaat. De
taalwerkelijkheid is anders: daar is gesproken taal de basis en het uitgangspunt. Mondeling en schriftelijk leren
is verstandig want oog en oor is effectiever. Tips:
 Zorg bij leerlijsten altijd dat lln weten hoe de worden uitgesproken worden
 Toets zowel mondeling als schriftelijk
 Let vooral bij mondelinge oefening en toetsing ook op snelheid van productie
 Let op lln met lees-of schrijfproblemen
Woordbetekenissen afleiden uit context en uit woorddelen
Manieren om te raden vanuit de context:
 Gelijkenis van het onbekende woord met een woord uit de moedertaal, al of niet een internationaal
woord
 Gelijkenis van het onbekende woord met een woord uit een andere taal
 Woordafleiding
 Woordanalyse, alleen bij samengestelde woorden
Omschrijven, herformuleren Bij de productieve vaardigheden, vooral het spreken, is de omschrijving een
belangrijke compenserende strategie.
Opzoekvaardigheid zowel voor receptieve als voor productieve doeleinden is het woordenboek een
onschatbaar hulpmiddel. Om het woordenboek goed te kunnen gebruiken moet de lln onder meer over de
volgende kennis en vaardigheden beschikken:
 Weten in welk woordenboek hij wat kan vinden vb. samenstellingen, ww-vormen
 Ingangen kunnen vinden op alfabet
 De juiste subingang kunnen vinden bij samenstellingen
 Achter een ingang de juiste variant kunnen vinden
 Iets kunnen met de belangrijkste, nuttigste afkortingen, tekens en codes die hij tegenkomt.
13.4 Woordenschat oefenen
13.5 Woordenschat toetsen
Apart:
Receptieve beheersing  vertalingen vragen van gegeven losse doeltaalwoorden.
Productieve beheersing vertaling, vaak van het losse moedertalige woord, mondeling.
Schriftelijk, mondeling, tempowoordenschat wordt vaak schriftelijk getoetst. Dit garandeert niet dat de
betreffende woorden ook luisterend goed worden herkend of sprekend goed worden geproduceerd. Voor
spreken zijn uitspraak en snelle beschikbaarheid (tempo) van belang.
Geïntegreerd:
Receptieve beheersingtegenwoordig wordt gekeken naar globaal begrip. Het gebruik van woordenboeken bij
de leestoets maakt woordvragen minder zinvol maar helpt wel bij het begrijpen van de tekst. Het leestempo zal
er onder leiden maar woordjes leren blijft daardoor belangrijk.
Productieve beheersing bij schrijfvaardigheid bestaat een lange traditie om verschillende deelvaardigheden
apart te meten en te beoordelen. Bij schrijfvaardigheid speelt opzoekvaardigheid ook een rol.
Download