Verslag van de landelijke docentenbespreking van het centraal vwo-examen filosofie Aanwezig: 51 filosofiedocenten en Hans Wessels van het Cito. Mededelingen: Er bestaan op dit moment diverse vacatures voor filosofiedocenten, namelijk bij: Etty Hillesum in Deventer, Piter Jelles in Leeuwarden, voor + 8 lessen van 60 minuten voor havo ([email protected]), het Gymnasium in Aoeldoorn, voor 8 à 10 lessen van 50 minuten (contact: Jan Willem van Poortvliet), het Camphusianum Gymnasium in Gorcum, voor 10 lessen van 50 minuten (www.camphuys.nl), de Van der Capellen Scholengemeenschap in Zwolle, voor 8 lessen op vwo (contact: Gijs Jonkers of website Capellen) Vier studenten uit Leiden studeren af op een vergelijking van lesmethoden filosofie en willen graag meer respons. Er zijn tot dusver 18 reacties binnen. Dit willen ze graag verdubbeld zien. Dit kan via de website: http://www.thesistools.com/?qid=76501&ln=eng. (methodenschrijvers wordt om begrijpelijke redenen verzocht om niet aan het onderzoek mee te doen). In het schooljaar 2010/2011 zal het onderwerp voor het centraal examen nog rede en religie zijn. Daarna komt op vwo vrije wil aan bod. Algemene bespreking: De voorzitter van deze vergadering, Dirk Oosthoek, licht toe dat dit geen normeringsvergadering is, maar dat deze vergadering dient om ervaringen met de correctie uit te wisselen. hij nodigt de aanwezigen uit om de algemene indrukken te geven. Het examen was goed te doen, het werd ook een leuk examen gevonden en de leerlingen reageerden positief. Een kritiekpunt is dat leerlingen weinig gelegenheid kregen om hun eigen kijk op rede en religie onder woorden te brengen. Ook werd het examen een beetje schools gevonden. geconstateerd werd dat de andere domeinen van het schoolexamen weinig aan bod kwamen, maar dit heeft wellicht ook te maken met de breedte van dit examenonderwerp, dat al de nodige andere vakgebieden van de filosofie raakt. Enkele docenten ervoeren de laatste vraag, vraag 16 als een overval en een docent heeft zich gestoord aan tekst 8, waarin sprake was van “de zondagse middagzege” die de paus gaf, hetgeen natuurlijk een middagzegen had moeten zijn. Een andere docent vond het verwarrend dat in dit examen de termen religie, geloof, christendom en openbaring door elkaar werden gebruikt. Bespreking per vraag: Vraag 1: Er werd gevraagd om een bruikbare definitie, maar omdat niet werd gespecificeerd waarvoor en voor wie, zijn veel antwoorden goed. Voor een deel van de kandidaten bleek deze vraag een instinkertje omdat ze de definitieproblemen moesten toepassen hun zelfgekozen definitie, maar geconstateerd wordt dat dit ook niet is gebeurd bij de antwoordelementen. Het is mogelijk dat ook andere problemen worden genoemd dan de drie die het correctievoorschrift onderscheidt, maar zoiets moet uiteraard alleen maar worden goed gerekend als het hout snijdt. Het kwam ook voor dat kandidaten beargumenteerd geen definitie gaven, juist vanwege de definitieproblemen, omdat dit leidt tot essentialisme. Dan hoeft zo’n antwoord niet verkeerd te zijn. Eigenlijk kan men ook zeggen dat essentialisme leidt tot een drang om te definiëren, maar zo is het niet geformuleerd in eindterm 3. In het boek van Leezenberg komt een zekere overlap voor tussen essentialisme en etnocentrisme. De kern is echter dat duidelijk moet zijn wat essentialisme inhoudt en dat volgens Wittgenstein juist zulke wezensdefinities onmogelijk zijn. Vraag 2: De formulering: “met behulp van” in de vraagstelling betekent niet per se dat de kandidaten moeten citeren, maar dat ze wel impliciet of expliciet moeten ingaan op de inhoud. Wel moet het kentheoretisch aspect erg goed worden uitgelegd, want anders blijft het antwoord tezeer steken in common sense-wijsheden. Vraag 3: Deze vraag werd ervaren als nogal tautologisch, zodat kandidaten de bestaande tekst gingen samenvatten. In de vraagstelling had het woord “waarom” beter “hoe” kunnen luiden. In het antwoord klinkt de formulering “verloochening van de zin van het leven” wel erg prekerig. Vraag 4: Gadamer was een hermeneuticus en geen fenomenoloog. Van leerlingen mag echter niet worden verwacht dat zij het boekje van Leezenberg verbeteren. Iemand vindt deze vraag gezien de 1 formulering van eindterm 39 een te gedetailleerde weetjes-vraag. Als een kandidaat de ideeën van Heidegger en Merleau-Ponty heeft verwisseld, dan maakt dat het antwoord hooguit minder goed. De CEVO heeft laten weten dat een antwoord waarin in een algemene behandeling een goed (deel)antwoord wordt gegeven zonder dat daarbij de naam van een van de twee filosofen genoemd wordt, of waarin beide filosofen genoemd worden, ook goed zou kunnen worden gerekend. Vraag 5: In de uitleg van de logisch-positivistische beoordeling hoeft niet per se de term “verificatie” te vallen; ze kan ook worden omschreven. In het voorbeeld antwoord staat bij het tweede bolletje een fout: het gaat de logisch-positivisten uiteraard niet om de ontbrekende praktische gevolgen van metafysische uitspraken. Vraag 6: Deze vraag was goed te doen. In een goed antwoord hoeft niet per se de term “privétaal” te vallen bij de uitleg van Wittgensteins kritiek. De essentie is dat taal volgens hem een sociale activiteit vormt. Vraag 7: Vrijheid valt voor Locke onder de burgerlijke goederen. Het alternatieve antwoord dat het correctievoorschrift vermeldt bij de opmerking, had eigenlijk meer voor de hand gelegen. Als een leerling echter Locke een pleidooi voor vrijheid van meningsuiting in de mond legt, dan is dat een anachronisme niet valt goed te rekenen. Vraag 8: Lastig is dat in Reves betoog weinig redenen worden gegeven. Een goed antwoord zou tevens kunnen verwijzen naar Lockes ideeën over het maatschappelijk verdrag, dat geen betrekking heeft op het geloof. In Reves betoog zijn meerdere redenen te herkennen: ook dat de staat niet kan kiezen voor één God en dat met dwang geen innerlijke overtuiging valt af te dwingen. Common sense-antwoorden die niet meer inhouden dan dat tolerantie nodig is, kunnen echter ook een symptoom zijn van vluchtgedrag. Vraag 9: Er valt wel wat aan te merken bij de manier waarop Leezenberg fundamentalisme uitlegt, maar dat is toch de omschrijving waarop de kandidaten zich baseren. Bij deze vraag speelt een probleem bij de puntenverdeling over het tweede deel van het antwoord. Zowel een goede uitleg van de werking van verschillende interpretaties, als een goede uitleg van de vooronderstelling van moderne noties kan afzonderlijk twee punten opleveren. Vermelding van Luther in het antwoord is niet noodzakelijk. Vraag 10: Een antwoord op de “Kun je”-vraag dat volstaat met enkel ja of nee, schiet volkomen tekort. Ook in het tweede deel van de vraag wordt immers gevraagd om een argumentatie. Probleem is wel dat Leezenbergs omschrijving van religieuze praktijken naadloos overgaat in zijn omschrijving van praktijken, zodat deze niet helder zijn te omschrijven. Bij deze vraag is een “nee”- antwoord ook goed te rekenen, mits dit gedegen is beargumenteerd (maar dit scheelt overigens bij de scores 0 punten). Vraag 11: Aan de tekst van Kant kan men argumenten ontlenen dat ook zedelijkheid niet op eigen kracht valt te bereiken, want volgens Kant kan dit alleen in de eeuwigheid. In het voorbeeldantwoord is eigenlijk onvoldoende verwoord waarom het onmogelijk is op eigen kracht het hoogste goed te bereiken. Vraag 12: In deze vraag werden openbaring en geloof op één hoop gegooid. Er zijn wellicht ook argumenten aan te voeren waarom de paus zich juist op Al Farabi zou kunnen baseren, want bij Thomas van Aquino onttrekken geloofswaarheden zich voor een deel aan de rede. Voor Thomas van Aquino pleit wel dat de rede het voorportaal vormt voor het geloof. Vraag 13: Een docent vindt deze vraag te specifiek in vergelijking met het summiere zinnetje waarin Leezenberg deze eisen uiteenzet. De redelijk omvangrijke lijst eindtermen hangt echter ook samen met de uitzonderingspositie van het vak filosofie, waar zo’n half jaar besteed wordt aan de voorbereiding van het centraal examen, en tweeëneenhalf jaar aan andere onderwerpen. Als we de omvang van de eindtermenlijst verder zouden willen reduceren, dan komt ook de tijdsverdeling ter discussie te staan. Bij vraag 13 zou een eis die ook zou kunnen worden goed gerekend zijn de omzetting van opvattingen in seculiere taal. Vraag 14: Volgens Foucault is de pastorale macht overgenomen door de staat, zonder dat de religieuze context is meegenomen. Het correctievoorschrift benoemt de samenhang met disciplinering en normalisering die niet exclusief bij pastorale macht gelden. In het antwoord hoeven niet per se de termen “disciplinering” en “normalisering” te vallen, maar dan moet het antwoord wel op niveau zijn. Wat de paus in zijn toespraak doet is eerder politieke dan disciplinerende macht. Sommige kandidaten gaan vooral in op het individualiserende aspect van pastorale macht en dat hoeft niet geheel fout te zijn. Vraag 15: Er bestaan verschillen tussen de wijze waarop Rawls over overlappende consensus schrijft (zuiver procedureel) en de wijze waarop Taylor daarbij tevens aan dialoog hecht. Ook een ontkennend antwoord op deze vraag kan goed worden gerekend, mits het gedegen is beargumenteerd. Vraag 16: Er klinkt kritiek dat in eindterm 24 sprake is van “uitspraken of redeneringen” en in de vraag enkel van “redeneringen”. Al Farabi zelf noemt de filosofen, hun volgelingen en degenen die het bij gebrek aan verstandelijke gesteldheid moeten doen met imiterende afbeeldingen en besluit met: “Dit zijn beide vormen van kennis…” Een deel van de kandidaten heeft echter geantwoord met degenen die de juiste weg zoeken, degenen die de doelen van de onwetende stad nastreven (materialisten) en degenen 2 die alle afbeeldingen proberen te weerleggen. Ook bij zo’n antwoord valt te benoemen welke benadering leidt tot een wetenschapsvriendelijke visie en welke tot een wetenschapsvijandige visie en dan kan zo’n antwoord nog een score van 4 opleveren. Rondvraag: VFVO-voorzitter Philippe Boekstal meldt dat de VFVO binnenkort haar tienjarig bestaan kan vieren en dat daartoe een feest wordt gepland waarbij ook de vernieuwde VFVO-website zal worden gelanceerd. Notulist: Walfred Haans 3