VBC WisA 2014 Deel 3: Eerstegraads vergelijkingen Vergelijkingen Je komt in het dagelijks leven heel vaak situaties tegen waar je een onbekend getal moet vinden. Soms zijn dat heel eenvoudige vragen, zoals: ik heb nog 5 euro in mijn portemonnee, hoeveel zakken snoep kan ik ervoor kopen als een zak snoep 75 cent kost? Dit doe je waarschijnlijk zonder moeite in je hoofd, maar je lost eigenlijk een vergelijking daarbij op, namelijk: aantal zakken = 5 / 0,75 of aantal zakken x 0,75 = 5 Dit noem je een woordvergelijking omdat je er (nog) geen letters gebruikt om variabelen aan te geven. Als je nu ‘aantal zakken’ vervangt met ‘x’ (je onbekende), dan krijg je een ‘echte’ algebraische vergelijking: x 5 0,75 of x 75 500 (waarin x het aantal zakken snoep is). Soms zijn de vergelijkingen moeilijker op te zetten, bijvoorbeeld als je uit bepaalde gegevens een prijs voor een product moet bepalen waarbij de winst maximaal wordt. Maar ook voor deze problemen gebruik je de algemene regels voor het oplossen van vergelijkingen, namelijk: 1. bepaal je onbekende(n) 2. verzamel informatie met betrekking tot deze onbekenden in (een) vergelijking(en) 3. los de vergelijking(en) op Eerstegraads vergelijkingen Een vergelijking heet ver’gelijk’ing omdat er een gelijkteken in staat. Meestal gebruik je de letter ‘x’ om je onbekende in vergelijkingen aan te tonen. Met het gelijkteken druk je uit wat voor informatie je over je onbekende hebt (bijvoorbeeld: 6 appels gaan in 1 zak, je hebt 36 appels, hoeveel zakken kun je ervan maken: 1 zak = 6 appels, x zakken = 36 appels , dus 6x = 36). [let op: gebruik van de letter x kan soms voor verwarring zorgen als je ook een ‘x’ als teken voor het maalnemen gebruikt; als je ooit twijfels hebt of een x als variabele of als maalteken bedoeld is, vraag het dan even!] Een eerstegraads vergelijking heet ‘eerste’graads vergelijking omdat je onbekende (x) er met macht 1 staat – maar omdat x1 = x kan je deze macht ook weglaten (soms staan er wellicht toch machten, maar die kan je dan bij de oplossing kwijtraken). Een vergelijking oplossen betekent: een waarde voor alle betrokken letters te vinden waarmee de vergelijking ‘waar’ wordt. De vergelijking is ‘waar’ als aan allebei de kanten van het gelijkteken hetzelfde getal staat. Bijvoorbeeld de vergelijking 2x – 2 = 0 wordt ‘waar’ als je voor x een 1 invult (dan staat er namelijk 0 = 0), maar niet als je voor x een 2 invult (dan staat er namelijk 2 = 0). Over het algemeen los je een vergelijking op door de vergelijking zodanig te veranderen of te herleiden dat er aan het einde alleen nog de letter aan de linkerkant van het gelijkteken staat (zie beneden) Oplossen van eerstegraads vergelijkingen: Om een vergelijking zodanig te herleiden dat er uiteindelijk je onbekende in z’n eentje aan de linkerkant staat, moet je alle losse getallen van deze onbekende weghalen. Je moet daarbij wel altijd aan allebei de kanten van de vergelijking hetzelfde doen. Denk aan een weegschaal in balans – als je 29 VBC WisA 2014 er aan allebei de kanten hetzelfde weghaalt of bijlegt, dan blijft de weegschaal in balans. Bij eerstegraads vergelijkingen hoef je alleen optellen/aftrekken en vermenigvuldigen/delen gebruiken: Aan allebei de kanten hetzelfde getal optellen of aftrekken Voorbeelden: x36 x4 3 / trek 3 af x 3363 x (3 3) 3 / tel 4 op x 4 4 3 4 of x (4 4) 7 x 0 3 x 0 7 x3 x7 Aan allebei de kanten met hetzelfde getal vermenigvuldigen of door hetzelfde getal delen (let op: je mag niet door 0 delen) Voorbeelden: 3x 6 /deel door 3 3 x 6 3 3 3 x 2 3 x 2 of 1 x3 /vermenigvuldig met 4 4 1 4 x 3 4 4 4 x 12 4 x 12 De voorbeelden boven had je wellicht ook nog zonder herleiden op kunnen lossen. Handig wordt de oplosmethode pas als de vergelijkingen wat ingewikkelder eruit zien. Je moet dan namelijk stap voor stap werken, waarbij je op zich in omgekeerde volgorde van de rekenregels werkt. Voorbeelden: (I) tel 5 op (dus eerst de -5 weg) 3x 5 4 (II) 3x 5 5 4 5 3x 9 x3 7 x 8 3x 2 7 x 8 3x 3x 2 3x 10x 8 2 10x 8 8 2 8 10x 10 x 1 deel door 3 (dan pas de 3) tel 3x op (eerst alle x naar links) trek 8 af (dan de +8 weg) delen door 10 (dan pas de 10) Algemene formule Wiskundigen houden ervan om alles in algemeen geldige formules uit te drukken, dus hier een wiskundige opmerking: door de boven besproken veranderingen kun je elke eerstegraads vergelijking naar een ‘algemene’ vorm brengen: (a en b zijn willekeurige getallen, maar a ≠ 0) ax b 0 De oplossing is dan altijd x b a Voorbeelden: vergelijking 4 x 20 0 : a = 4 en b = 20,, dus is de oplossing x = -20/4 = -5; vergelijking 75x 0 : a = 75 en b = 0, dus is de oplossing x = -0/75 = 0 30 VBC WisA 2014 Ongelijkheden Bij sommige problemen ben je niet op zoek naar één getal, maar naar een grote groep van getallen – een voorbeeld: je hebt 8 mensen in een groep en iedereen moet meer dan 4 werkbladeren krijgen, hoeveel papier heb je dan minimaal nodig? Dit kun je als een ongelijkheid uitdrukken, dan is het aantal benodigde bladeren (x) namelijk x 8 4 . Ongelijkheden los je eigenlijk op dezelfde manier op als vergelijkingen, maar met één belangrijk verschil: allebei de kanten van de ongelijkheid, net als met gewone Doe altijd hetzelfde aan vergelijkingen Maar: als je allebei de kanten met een negatief getal vermenigvuldigt of door een negatief getal deelt, dan moet je het ongelijkheidsteken omdraaien. Voorbeeld: 5 3x 8 /trek 5 af 3x 8 5 3x 3 /deel door (3) 3 3 x 3 3 x 1 Dus je oorspronkelijke ongelijkheid wordt ‘waar’ voor alle getallen die kleiner zijn dan -1. Je kunt dit checken: -2 (een getal kleiner dan -1) voor x in: 5 – (-6) > 8, of 11 > 8, dat klopt (waar); vul vul -3 (nog een getal kleiner dan -1) voor x in: 5 – (-9) > 8, of 14 > 8, klopt ook (waar); vul 0 voor x in: 5 – 0 > 8, of 5 > 8, dat klopt niet (onwaar) vul 1 voor x in: 5 – 3 > 8, of 2 > 8, dat klopt niet (onwaar) let op: er staat x 1 en niet x 1 , dus je zou verwachten dat ook voor x = -1 de ongelijkheid onwaar is: 5 – (-3) > 8, of 8 > 8, dat is onwaar, dus het klopt. Praktische voorbeelden: 1. Een gasbedrijf geeft de afnemers de keuze uit twee tarieven: Tarief A B Vastrecht per jaar € 60,€500,- Prijs per m3 gas € 0,45 € 0,35 a. Iemand verbruikt x m3 gas per jaar. Dus je onbekende x staat voor verbruik. Druk de kosten bij tarief A en b uit als een vergelijking met x als onbekende. Druk ook de kosten per jaar bij tarief B op dezelfde manier uit. De kosten bij tarief A zijn De kosten bij tarief B zijn K A 0,45x 60 K B 0,35x 500 b. Mevrouw Jansen heeft tarief A gekozen. Ze betaalt € 1410,- per jaar. Hoeveel m3 gas heeft zij dat jaar gebruikt? Als de kosten KA = € 1410 dan bereken je x als volgt: 31 VBC WisA 2014 0,45x 60 1410 /trek 60 af 0,45x 1410 60 0,45x 1350 /deel door 0,45 x 1350 /0,45 x 3000m 3 Mevrouw Jansen heeft 3000m3 gas gebruikt. c. De buurman van mevrouw Jansen betaalt met tarief B ook € 1410,- per jaar. Hoeveel m3 gas heeft hij gebruikt? Als de kosten KB = € 1410 dan bereken je x als volgt: 0,35x 500 1410 /trek 500 af 0,35x 1410 500 0,35x 910 /deel door 0,35 x 910 /0,35 x 2600m 3 De buurman van mevrouw Jansen heeft 2600m3 gas gebruikt d. Hoeveel m3 gas moet je per jaar verbruiken om met tarief B goedkoper uit te zijn dan met tarief A? Wij willen dat KB<KA, dus stel je de volgende ongelijkheid op: KB KA 0,35x 500 0,45x 60 /trek (0,45x) af 0,35x 0,45x 500 60 /trek 500 af 0,35x 0,45x 60 500 0,1x 440 /deel door (0,1) 0,1 440 x 0,1 0,1 x 4400 (let op het omdraaien van het ongelijkteken bij het delen door (-0,1)!!) Als je meer dan 4400m3 gas per jaar verbruikt ben je met tarief B goedkoper uit. 2. Je moet voor je werk een nieuwe auto kopen. Voor het gekozen model kost de dieseluitvoering 5 cent per kilometer aan brandstof en de benzine-uitvoering 10 cent. Aan belasting en verzekering kost de dieseluitvoering 2860 euro per jaar en de benzineuitvoering 1600 euro. 3. a. Noem het aantal kilometers dat je per jaar rijdt x. Druk voor de dieseluitvoering de totale kosten uit in x. Doe hetzelfde voor de benzine-uitvoering. Kosten dieseluitvoering: K D 0,05x 2860 Kosten benzine-uitvoering: K B 0,10 x 1600 b. Hoeveel kilometer moet je per jaar rijden om met de dieseluitvoering voordeliger te zijn? Wij willen dat KD<KB, dus stel je de volgende ongelijkheid op: 32 VBC WisA 2014 KD KB 0,05 x 2860 0,10 x 1600 0,05 x 0,10 x 1600 2860 0,05 x 1260 x 25200 Als je meer dan 25200 km per jaar rijdt ben je met een dieseluitvoering goedkoper uit. 33