Opgave magnetische keten / transformator – oefening 1 a Bereken n1 en n2 zodat er geen verzadiging optreedt. Wat gebeurt er indien er wel verzadiging optreedt? b Bereken de inductanties L1 en L2 gezien vanuit de primaire resp. secundaire wikkeling. c Bereken de magnetisatiestroom en vergelijk deze met de stroom in de primaire wikkeling. 1 Uitwerking magnetische keten / transformator – oefening 1 a Bereken n1 en n2 zodat er geen verzadiging optreedt. Wat gebeurt er indien er wel verzadiging optreedt? Er geldt voor de electro motorische kracht (e.m.k.) en d dt Ea cos(t ) n d dt en e E a cos(t ) Ea d cos(t ) n dt 2 E eff Ea sin( t ) sin( t ) a sin( t ) n n 2f Geen verzadiging wil zeggen dat de flux a kleiner moet zijn dan de maximale flux max: a max 2 E eff n 2f Bmax A De maximale flux voor tak A en B is: max A Bmax AA 0.5 (10 10 4 ) 5 10 4 Wb max B Bmax AB 0.5 (5 10 4 ) 2.5 10 4 Wb Het aantal wikkelingen in de primaire tak n1: n1 2 Eeff max A 2f Kies n1=2000 windingen n1 220 2 1980.7 2 50 (5 10 4 ) 3 2 1 2 3 0 1 2 3 1 Wegens de symmetrie in de transformator geldt: 2 3 en 2 0.5 1 Er geldt voor de verhouding tussen de e.m.k. waarden e1 en e2: d d n1 1 n1 1 e1 n dt dt 2 1 e2 n d 2 n d (0.5 1 ) n2 2 2 dt dt 2 e1 220 2 2 2000 e2 n2 22 2 n2 400 Ter controle: a 2 Eeff 2 2 f n2 22 2 2.48 10 4 max B 2 50 400 In het geval van verzadiging treden er grote piekstromen op. Deze geven aanleiding tot verliezen. b Bereken de inductanties L1 en L2 gezien vanuit de primaire resp. secundaire wikkeling. Voor de inductantie geldt: L n2 R Bereken nu eerst de weerstanden RA en RB: RA RB lA 15 10 2 Aw 6 10 4 AA 1 Wb 4 10 10 400 RA RB RB F=n1i1 + - lB 35 10 2 Aw 28 10 4 AB 1 Wb 4 5 10 400 Weerstand R1 is de weerstand gezien vanaf de primaire kant: R1 R A RB // RB R A RB RB Aw 2 105 RB RB Wb Weerstand R2 is de weerstand gezien vanaf de secundaire kant: R2 RB R A // RB RB R A RB Aw 33 10 4 R A RB Wb Voor de inductanties L1 en L2 volgt: L1 n12 20002 20 H R1 2 105 L2 n22 400 2 0.48 H R2 33 10 4 3 In het geval van verzadiging geldt: dB 0 R dH en L0 c Bereken de magnetisatiestroom en vergelijk deze met de stroom in de primaire wikkeling. De magnetisatiestroom is die stroom die nodig is om de flux te onderhouden Uit de wet van Ampère volgt: i H l n i1 H l1 B l1 1 l1 E 2 R R n1 n1 A n1 n1 2f n1 n1 E 2 1 220 2 1 49.5 mA 2f L1 2 50 20 Gegeven is de stroom in de secundaire winding, i2, gezocht is een uitdrukking met i1 afhankelijk van i2 Uit de wet van behoud van energie, met P=ei P1 P2 e1 i1 e2 i2 e2 i1 e1 i2 Uit de uitdrukking van de e.m.k. volgt: en d dt en 2 0.5 1 d d 0.5 1 n2 2 n2 e2 n dt dt 0.5 2 d e1 n d1 n1 n1 1 1 dt dt Hieruit volgt: e2 i1 n 0.5 2 e1 i2 n1 n 400 i1 i2 0.5 2 10 0.5 1 A n 2000 1 Er geldt dat de primaire stroom groter is dan de magnetisatiestroom ( i1 i1 ), dus de flux kan in stand gehouden worden 4 Opgave DC-motor – oefening 2 a. bereken Emin b. Als E gelijk is aan 50 Volt, wat is dan de waarde van de rotatiesnelheid ? c. Waarom is A’ uit ijzer vervaardigd? l Gegeven: A’ en B’: Fe B=0.1 T D=20cm Mlast=5 Nm N=200 l=20cm 5 Uitwerking DC-motor – oefening 2 a. bereken Emin Gegeven is: o DC-motor met n=200 windingen o A’ en B’ zijn uit ijzer vervaardigd o B=0.1 Tesla o D=20cm en l=20cm o M1ast=5 Nm (lastkoppel) Voor het koppel geldt: met Fwikkeling B l i 2 M wikkeling Fwikkeling D i D Bl 2 2 2 i/2 i n/2 i/2 e = B .l.v B D i D n B l i M rotor n M wikkeling n Fwikkeling n B l 2 2 2 4 Om de motor op te starten moet het last koppel overwonnen worden Mrotor Mtraagheid Mlast Mtraagheid i d 0 dt M Mlast Hieruit volgt: i D Mlast n B l 2 2 4 Mlast 45 20 i 25 A 2 2 n B l D 200 0.1 20 10 20 10 0.8 De spanning E hangt af van de spanning over de rotor (Erotor) en de spanning over de weerstand R, er geldt: E R i Erotor R i B l v n D n R i B l 2 2 2 In het geval van een stilstaande rotor (=0) geldt: E R i 5 25 125 Volt 6 b. Als E gelijk is aan 50 Volt, wat is dan de waarde van de rotatiesnelheid ? Voor E geldt: E R i Erotor R i B l v Voor i geldt: i 4 Mlast n Bl D als Hieruit volgt n D n R i B l 2 2 2 d 0 dt (constante omloopsnelheid) 4 Mlast D n E R Bl n Bl D 2 2 4 Mlast 4 E R n Bl D n Bl D 45 50 5 50 125 5 375 rad/sec 200 0.1 0.2 0.2 200 0.1 0.2 0.2 4 c. Waarom is A’ uit ijzer vervaardigd? IJzer is zacht magnetisch met Ramax=250000 De magnetische krachtlijnen vanuit de lucht gaan vrijwel evenwijdig met het oppervlak lopen Hierdoor wordt geleiding van de magnetisch flux verkregen. 7 Opgave transformator – oefening 3 De onderste figuur is de magnetisatiecurve van de ijzerkern in de bovenstaande transformator. De doorsnede A van de ijzerkern bedraagt 10 cm2. De lengte l van de ijzerkern is 50 cm. a Bepaal het aantal windingen n1 zodat net geen verzadiging optreedt in de ijzerkern. Leg uit waarom zulks vermeden moet worden. b Stel dat R= en C=0. Bereken dan de amplitudo van de magnetisatiestroom door de wikkeling n1. c Schets het tijdsverloop van de spanning tussen A en B in de volgende veronderstellingen: 1 C = 0, R =50 2 C = 1000 F, R= 3 C = 1000 F, R=50 d Waartoe dient zoiets? 8 Uitwerking transformator – oefening 3 a Bepaal het aantal windingen n1 zodat net geen verzadiging optreedt in de ijzerkern. Leg uit waarom zulks vermeden moet worden. Gegeven: A = 10 cm2 dB 0.5 dH 250 l = 50 cm Bmax = 0.5 Tesla Eeff = 220 Volt n2 = n3 = 0.1n1 f = 50 Hz Er geldt voor de maximale flux (geen verzadiging): max Bmax A Het verband tussen het aantal windingen n en de flux volgt uit: en d dt t E 2 sin( t ) n en e E 2 cos(t ) max E 2 n 2f Voor het aantal wikkelingen n geldt dus: n E 2 E 2 220 2 1980.7 max 2f Bmax A 2f 0.5 10 10 4 2 50 Kies: n1 = 2000 wikkelingen b Stel dat R= en C=0. Bereken dan de amplitudo van de magnetisatiestroom door de wikkeling n1. Voor de magnetisatiestroom geldt: H l 250 50 10 2 i 6.25 10 2 A n1 2000 9 c Schets het tijdsverloop van de spanning tussen A en B in de volgende veronderstellingen: 1 C = 0, R =50 Er geldt: en d dt en e 3 e 2 n2 1 2 3 en n3 n2 0.1 n1 d d 0.1n1 0.1e1 dt dt D1 Uit de stroomwet van Kirchof volgt: en i AB i1 i2 i1 , i2 0 (diode) e2 Uit de spanningswet van Kirchof volgt: e2 VD1 VAB e3 VD 2 VAB + - - R e3 VAB R i AB + iab B Uit de wet van Ohm volgt: i1 + - C i2 Stel nu dat e2=e3>0 en i2>0 en VD20, dan: D2 e3 R(i1 i2 ) >0 >0 ?? kan niet, dus i2=0 Stel nu dat i1=0 e2 R i1 >0 =0 ?? kan niet, dus i1>0 Hieruit volgt dat e2=VAB Analoog volgt dat e3=-VAB indien e2=e3<0 10 A DUS: e2 e3 t VAB t 2 C = 1000 F, R= i1, i20 lading kan niet weg de condensator wordt opgeladen DUS: VAB t 3 C = 1000 F, R=50 Nu is er een RC circuit waarvoor geldt: i V dV C R dt V V0 e dV 1 V 0 dt RC t RC RC 50 1000 106 50 103 sec De periode van de wisselspanning is: T 1 1 20 103 sec f 50 Hieruit volgt dat de condensator zich niet volledig kan ontladen 11 DUS: VAB t 12 Opgave elektromagneet – oefening 4 Gegeven een elektromagneet zoals hieronder afgebeeld. Het anker A wordt in rust door veer V tegen stootblokken a en b geduwd met een kracht F=0.1 Newton. De luchtspleet ll = 1 mm. De poolschoenen P1 en P2 zijn met rubber bekleed met een dikte lr = 0.1 mm. Anker en magneet zijn van weekijzer met een = . Het aantal wikkelingen n = 100 en de doorsnede O van de poolschoenen is 4 cm2. 1. Bereken de stroom I, geleverd door een gelijkstroombron, nodig om het anker van de stootblokken naar de rubberen bekleding te trekken *. 2. Bereken tot hoever de stroom I moet verlaagd worden opdat het anker terug tegen de stootblokken wordt geduwd *. 3. Tijdens beide verplaatsingen ontstaat er een spanning aan de klemmen van de spoel. Leg uit waarom en geef de richting van de eventuele spanning aan voor beide bewegingen. 4. Wat gebeurt er als we een transformator zouden aansluiten op een gelijkspanningsbron? * neem aan dat de veerkracht over die kleine verplaatsingsafstand constant is. 13 Uitwerking opgave elektromagneet – oefening 4 1. Bereken de stroom I, geleverd door een gelijkstroombron, nodig om het anker van de stootblokken naar de rubberen bekleding te trekken. Volgens de wet van virtuele arbeid geldt: mechanische energie = magnetische energie + energie geleverd aan de bron I L I2 e I dt Fdx d 2 Voor het bepalen van I zijn de waarden van de inductantie L en de e.m.k. e nodig Voor de inductantie L geldt: n2 L R R en l A (met 0 r ) R R fe R lucht R Rubber R l FE 0 FE A 2 llucht 2 l rubber 0 lucht A 0 rubber A met lucht rubber 1 en FE DUS: R 2 llucht l rubber 2x 0 A 0 A L n 2 0 A 2x met x (llucht lrubber ) Voor e geldt: en d d ( LI ) dt dt d ( n ) L di Invullen in de vergelijking van de virtuele arbeid: L I2 e I dt Fdx d 2 14 F En I 2 dL dt I 2 dL d LI dt I 2 dL dL I 2 dL e I I I2 2 dx dx 2 dx dt dx 2 dx dx 2 dx n 2 0 A d 2 x n 2 0 A dL dx dx 2x2 Hieruit volgt F als functie van I: I 2 dL n 2 I 2 0 A F 2 dx 4x2 I 4 F x2 n 2 0 A 4 0.1 1.1 10 3 310.3 mA 1002 4 10 7 4 10 4 2 2. Bereken tot hoever de stroom I moet verlaagd worden opdat het anker terug tegen de stootblokken wordt geduwd. Indien het anker terug tegen de stootblokken wordt geduwd geldt: llucht 0 x lrubber Voor I geldt dan: I 4 F x2 n 2 0 A 4 0.1 0.1 10 3 28.2 mA 1002 4 10 7 4 10 4 2 3. Tijdens beide verplaatsingen ontstaat er een spanning aan de klemmen van de spoel. Leg uit waarom en geef de richting van de eventuele spanning aan voor beide bewegingen. Beweging naar het anker toe llucht wordt kleiner o R l , dus de weerstand R wordt kleiner A o L n2 d n , dus met een afnemende R wordt de inductantie L R dt groter o Hierdoor neemt de flux toe 15 Voor de magnetische potentiaal geldt: R , deze is constant vanwege de constante stroombron ( n I ) De emk e werkt de fluxverandering tegen ( e n d ). Het systeem dt probeert de stroom te verminderen door een spanning op te wekken die de tegengestelde stroom levert. DUS: i - e + Beweging van het anker af: Analoog, de flux neemt af. De emk e probeert de stroom te verhogen door een spanning op te wekken die extra stroom toevoegt. DUS: e - i 16 + 4 Wat gebeurt er als we een transformator zouden aansluiten op een gelijkspanningsbron? Er geldt: en d dt Gelijkspanning resulteert in een toename van de flux en dus een toename van de stroom i Hierdoor wordt de bron opgeblazen ofwel branden de wikkelingen door. 17 Opgave gelijkstroommotor – oefening 5 Beschouw een gelijkstroommotor. De weerstand van een ankerwikkeling is Ra. Het aantal ankerwikkelingen is Na. De weerstand van een veldwikkeling is Rv. Het aantal veldwikkelingen is Nv. De reluctantie van de magnetische keten waarop de veldwikkelingen liggen is R1. U mag aannemen dat deze magnetische keten een constante permeabiliteit en doorsnede heeft over zijn ganse lengte (wat in werkelijkheid natuurlijk niet het geval kan zijn). Zowel de ankerspanning als de veldspanning wordt verkregen uit een ideale gelijkspanningsbron E. a. Teken het schema van dit systeem (vierpoolmodel). b. Bereken de koppel-toerental karakteristiek in functie van de gegeven grootheden. c. Bereken de impedantie die de gelijkspanningsbron ziet. d. Wat verandert er indien de gelijkspanningsbron niet ideaal is? Hoe zou u dan de koppel-toerental karakteristiek berekenen? 18 Uitwerking opgave gelijkstroommotor – oefening 5 a Teken het schema van dit systeem (vierpoolmodel). anker Ra=0.25*(Nara ) stator Rv=Nvrv e Na E M + - L Voor het anker geldt: e i M n n D e B l v B l B A B D l 2 2 2 2 n n e k k 2 2 Hier geldt: E Ra I a k met k Na 2 Verder geldt: M n Bl D i n i k i 2 2 2 Voor de stator geldt: dI E Rv I v L v dt en N v2 L Rl en L Iv 19 b Bereken de koppel-toerental karakteristiek in functie van de gegeven grootheden. Afleiden als functie van Iv: di d eN en dt dt L Iv Nv dI Indien v 0 , geldt: dt E Iv Rv eL LN d di d L di N Dus: L E N v Rv Invullen in E Ra I a k en M k I a geeft: E Ra I a k L E N v Rv en M k L E Ia N v Rv Uitwerken twee vergelijkingen tot een uitdrukking met M als functie van : kL Ra I a E 1 N v Rv invullen in M: L E2 k l 1 1 en M k N v Rv Ra N v Rv N r N N2 Ra a a , Rv N v rv , k a , L v 4 2 Rl dus N v2 2 E k Rl k L E2 1 k L 1 M 1 2 N v N v rv Ra N v N v rv N v rv N a ra 4 N v2 k Rl 1 N v2 rv 20 Na 2 4 E 4k E 1 k 1 2 M 1 rv Rl N a ra rv Rl rv Rl N a ra 2 2 E2 M rv Rl ra Na 2 1 rv Rl Na 1 2 rv Rl c Bereken de impedantie die de gelijkspanningsbron ziet. Uit opgave b volgt het verband tussen Ia en E, waaruit de vervangingsweerstand van het anker volgt, nl.: kL 1 I a E 1 N v Rv Ra Vanuit de positie van de gelijkspanningsbron staan de statorweerstand en de anker-weerstand parallel, dus: Rv Ra k L 1 N R Ra v v Rtotaal Rv // R k L a 1 Rv k L N v Rv 1 N v Rv Rtotaal Rtotaal Rv Ra Ra k L Rv 1 N R k L v v 1 N v Rv Rv Ra Ra Ra k L k L Rv Rv N v Rv N v Rv k L k L 1 1 N R N R v v v v 21 Rtotaal Rv Ra Rv Ra R k L k L ( Rv Ra ) ( Rv Ra ) v Nv N v Rv d Wat verandert er indien de gelijkspanningsbron niet ideaal is? Hoe zou u dan de koppel-toerental karakteristiek berekenen? Een niet ideale bron heeft een interne weerstand Rintern Voor de spanning over het gehele circuit geldt nu (zie schema): V R i en V E Ri i V V E Ri Rtotaal Ri E V 1 Rtotaal V E Rintern E VR totaal Rtotaal Ri Rtotaal In de koppel-toerental karakteristiek kan nu E vervangen worden door V. 22