Knipseljacht Een kennismaking met nieuwe muziek Sebastian Berweck Inleiding Bemiddeling of educatie1 rond hedendaagse muziek speelt zich af in heel wat verschillende omstandigheden, die alle een verschillende aanpak vragen. Zo stelt in het instuderen van Five van John Cage met professionele zangers – een onderneming die in veel gevallen in de grond een educatief project is – heel andere doelen voorop dan een kennismaking met nieuwe muziek in een baisschoolklas. Opleiding en leeftijd van de doelgroep en de duur van het project (of het bv. om een workshop van anderhalf uur gaat, dan wel om een langdurig traject waarbij de deelnemers ook zelfstandig aan opdrachten werken) impliceren fundamenteel andere werkwijzen. Wanneer we het over (publieks)bemiddeling of educatie hebben, is het daarom belangrijk om eerst de vraag te stellen wat eigenlijk aan wie overgebracht wordt. Het is geen nieuwe vaststelling dat hedendaagse muziek (in de betekenis van kunstmuziek) bijna niet aanwezig is in het dagelijkse leven. Als gevolg daarvan, komt er amper iemand effectief in aanraking met deze muziek (hoewel velen wel van het bestaan ervan afweten). De ervaring leert dat de studenten van muziekhogescholen daarop geen uitzondering vormen en met moeite een naam van een levende componist kunnen noemen, laat staan die muziek kennen. (Of dat bij de meerderheid van de instrumentleerkrachten anders is, laten we hier in het midden.) Als (terechte) reactie op deze onwetenheid met betrekking tot nieuwe muziek zien we het bekende aanbod waarbij individuele werken in detail besproken en meermaals beluisterd worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld in concerten waar eenzelfde werk tweemaal gespeeld wordt, of in seminaries aan universiteiten en muziekhogescholen waarin sleutelwerken uit het repertoire beluisterd en geanalyseerd worden. Intrinsieke motivatie Het is zeer de vraag of herhaaldelijke beluistering van sleutelwerken het meest uitgelezen middel is om jonge musici aan te sporen om nieuwe muziek te spelen. Men kan zich vervolgens afvragen waarom een amateurmuzikant in feite musiceert. Het lijkt in deze context een cruciaal en verhelderend gegeven te zijn dat een muzikant die zijn of haar repertoire zelf kan uitzoeken, werken uitzoekt die hij/zijn mooi of interessant vindt (in tegenstelling tot bvb. een orkestmuzikant of Schlagerzanger, die de keuzes van de artistieke leiding of het management moet volgen). Dit veronderstelt echter dat de muzikant in kwestie het werk gehoord heeft – en hier bijt de slang in haar eigen start. Een kind kan, meer of minder toevallig, Für Elise horen op de radio, bij familie of in een concert en zin krijgen om het stuk ooit zelf te spleen. Bij hedendaagse muziek ontbreekt de mogelijkheid voor zo’n intrinsieke motiviatie, om de eenvoudige reden dat kans op een toevallige kennismaking met een dermate motiverend werk veel te klein is (behalve misschien in de grootsteden). Ikzelf, bijvoorbeeld, ben afkomstig uit Villingen-Schwenningen, in de regio (het Zwarte 1 Het Duits kent het mooie woord “Vermittlung”, waarvoor geen vergelijkbaar Nederlands equivalent bestaat. Woud) een centrumstad met een bijhorend cultureel leven, en daar is van hedendaagse muziek eenvoudigweg geen sprake. Educatieve projecten waarbij individuele werken in de diepte besproken worden, kunnen dit gebrek niet opvangen omdat het aantal besproken composities per definitie erg beperkt blijft. De kans dat binnen zo’n concept een werk aan bod komt dat effectief een grote begeestering uitlokt – zoals Für Elise in ons voorbeeld – blijft heel erg klein. Misschien moeten we dus het hele idee omdraaien. Net zoals we onbekende personen op het eerste gezicht inschatten, maken we ook een snelle beoordeling van muziek die we voor het eerst horen, ongeacht of het nu pop, jazz, schlagermuziek, klassieke muziek of nieuwe muziek is. Hoe snel we zo’n oordeel vormen, wordt duidelijk wanneer we tussen televisie- of radiozenders zappen en op basis van een fragment van niet meer dan enkele seconden beslissen of een programma ons bevalt of niet, of het ons al dan niet aanspreekt om verder te luisteren. Tijdens het verdere verloop van het stuk, of wanneer we er meer aandacht aan geven, kan dat initiële oordeel uiteraard nog bijgesteld worden, maar in veel gevallen komt het niet eens zo ver (aangezien we weggezapt zijn van wat ons niet meteen aansprak). We kunnen dus concluderen dat het de eerste seconden van een compositie zijn die bepalend zijn voor de motivatie om er verder naar de luisteren. We kunnen ons daarover beklagen, maar als pedagoog moet je er eenvoudigweg mee aan de slag. Overigens is die eerste inschatting vaak merkwaardig trefzeker. (We laten hierbij in het midden of dat te maken heeft met het werk, dat de luisteraar in kwestie inderdaad niet aanspreekt, of met de luisteraar die aan zijn eerste oordeel vasthoudt.) Het is daarbij echter niet belangrijk dat het werk meteen mooi gevonden wordt – het volstaat dat de nieuwsgierigheid geprikkeld wordt waardoor men langer blijft luisteren. Een gelijkaardige ervaring kan men ook realiseren in het instrumentonderricht van kinderen en jongeren bekomen. De mening of een stuk goed of slecht bevonden wordt, wordt eigenlijk al bij de eerste paar maten gevormd. Jonge kinderen zijn heel erg direct en roepen meteen “ja!” of “neen!”, oudere leerlingen laten de leraar graag even doorspelen zodat ze zelf minder moeten spelen. Pas wanneer meerdere stukken even goed (of even saai) lijken, moeten de werken opnieuw gespeeld worden om ze beter te kunnen vergelijken. Gebrek aan mogelijkheden Wanneer we de situatie aan de muziekhogescholen bekijken kunnen we aan de hand van de concertprogramma’s vaststellen dat hedendaagse muziek bijna uitsluitend in de compositieklassen en studio’s voor elektronische muziek voorkomt, of in het kader van een specifieke instituut of programma voor nieuwe muziek. Instrumentklassen waar nieuwe muziek regelmatig op het programma staat, lijken zeldzaam te zijn. Echter, in een bevraging van de Hochschule für Musik, Theater und Medien Hannover met betrekking tot een cursus hedendaagse klaviermuziek, gaf 80% van de pianostudenten aan dat ze nog nooit een hedendaags werk gespeeld hadden. Het waren nochtans geen eerstejaarsstudenten maar vooral studenten uit de meestergraden en solistenklassen. Het is interessant om weten dat uit diezelfde bevraging bleek dat 90% van de studenten zich verheugde op deze (verplichte) cursus, en dat evenveel studenten de cursus achteraf als goed evalueerden. Van een principiële afkeer jegens nieuwe muziek lijkt dus geen sprake te zijn. Wanneer 80% van de gevorderde pianostudenten nog geen hedendaagse muziek gespeeld heeft, kunnen we ervan uitgaan dat 80% van de studenten nog nooit een hedendaags klavierwerk gehoord heeft dat de intrinsieke motivatie opriep om het zelf te willen spelen. En dat ligt er dan wellicht opnieuw aan dat ze tout court nog niet zoveel nieuwe muziek gehoord hebben. Aangezien hedendaagse muziek heel verscheiden is, en wellicht slechts een relatief klein deel daarvan een persoon daadwerkelijk aanspreekt (smaken verschillen nu eenmaal), moet men heel wat muziek gehoord hebben om een muzikale ervaring beleefd te hebben met een vergelijkbaar effect als de eerder beschreven ontdekking van Für Elise. Ik ga dus uit van drie basisveronderstellingen: 1) Om überhaupt een intrinsieke motivatie te bewerstelligen om een bepaald werk in te studeren, moet dat werk in de eerste plaats gehoord (kunnen) worden. 2) De eerste mening of een stuk wel of niet interessant is, wordt vrij snel gevormd. 3) Ook bij studenten van muziekhogescholen is hedendaagse muziek nauwelijks aanwezig in het dagelijkse leven. Knipseljacht (1) - muziekhogescholen Vertrekkend van deze drie uitgangspunten, heb ik een educatief concept ontwikkeld voor studenten aan muziekhogescholen. Misschien kunnen we het zelfs een cursus noemen, waarin de studenten hedendaagse muziek kunnen ontdekken die hen bevalt. Het basisidee bestaat erin zoveel mogelijk ‘knipsels’ nieuwe muziek te beluisteren en bespreken. Ik hoopte dat er op die manier ten minste één van die knipels als het ware een anker zou uitwerpen en aanzetten tot een nadere ontdekking. Door te kiezen voor erg korte luisterfragmenten, kon ik twee vliegen in één klap slaan. Ten eerste werd het zo mogelijk om veel verschillende soorten muziek te beluisteren. Ten tweede konden we de sfeer van een galerij oproepen, waarin de bezoeker vrij rondloopt, rondkijkt en alleen blijft staan bij die beelden die hij zelf uitkiest. Aangezien ik de voorafgaandelijke keuze van de muziefragmenten niet te sterk wilde beïnvloeden, greep ik terug op de reeks radio-uitzendingen Vom Innen und Aussen der Klänge - die Hörgeschichte der Musik des 20. Jahrhunderts van Armin Köhler2. Bijzonder interessant voor deze cursus vond ik een reeks van 26 uitzendingen die als het ware een wereldreis vormen: van Rusland gaat het over Europa naar Noord- en Midden-Amerika, naar Azië en Afrika, naar de muziek uit niemandslanden en van emigranten. Uit deze uitzendingen plukte ik de meest diverse muziekfragmenten, die samen een doorsnede vormen van de hedendaagse muziek uit een groot deel van de wereld tussen 1950 en 2000. Natuurlijk is ook de samenstelling van die uitzending niet objectief – dat kan ze ook niet zijn – maar men kan wel vaststellen deze verzameling een ongewoon breed overzicht biedt. In mijn streven naar diversiteit en een zekere ‘neutraliteit’, greep ik in wanneer van één componist meerdere stukken voorkwamen. Zo kwam ik uit bij een collective van 300 muziekframgenten van 15 tot 90 seconden lang – alles bij elkaar ongeveer 6 uur muziek. Zonder opgave van titel en componist zou deze verzameling zelfs de meest doorwinterde kenner van nieuwe muziek grondig aan het wankelen brengen. Dat is precies het opzet: het gaat om veelzijdigheid en een intuïtieve reactie, niet om weten of ordenen. Dat laatste gebeurt pas in de volgende stap. Gedurende één semester wordt de studenten gevraagd elke week een deel van de verzameling thuis te beluisteren. Tijdens het wekelijkse seminarie wordt vervolgens besproken welke stukken in de smaak vielen, welke hen in het geheel niet aanspraken, welke ze onbegrijpelijk vonden. De stukken die de studenten konden boeien worden nadien in kleine referaten voorgesteld, waarin 2 Armin Köhler was een Duitse trombonist, musicoloog, radiomaker en festivaldirecteur. Jarenlang gaf hij als programmator van de SWR Donaueschinger Musiktage mee gestalte aan de recentste muzikale ontwikkelingen. Hij overleed in 2014. Voor een DVD-uitgave van Köhlers Hörgeschichte, zie http://www.schott-music.com/shop/2/show,140475.html de studenten informatie over de componist, het werk, de onstaansconcext ervan, etc. verzamelen. De studenten die het werk in kwestie niet kon boeien, krijgen zo een tweede kans om zich, voortgaand op de positieve evaluatie van een medestudent, af te vragen of er misschien toch niks inzit. En zo wordt de cirkel van mogelijks interessante muziek week na week een beetje groter. Terwijl de studenten hun postieve of negatieve evaluatie van een compositie initieel puur emotioneel mogen verwoorden, moeten ze dit naarmate het semester vordert steeds verder gaan “objectiveren”. Het noodzakelijke vocabularium wordt opgebouwd tijdens de seminaries, wanneer de studenten discussiëren over de muziek die ze gehoord hebben. Op die manier ontstaat er een uitgebreide gedachtewisseling rond nieuwe muziek, met als bijkomend voordeel dat de studenten een zeer divers palet aan muziek voogeschoteld krijgen én er ook een heleboel feitelijke informatie over deze muziek wordt meegegeven. Een dergelijke aanpak kan natuurlijk alleen maar dankzij de algemene beschikbaarheid van muziek op het internet - van een hogeschoolbibliotheek kan niet verwacht worden dat ze over zo’n divers aanbod beschikt. De bedoeling van deze onderneming was in de eerste plaats dat de studenten enkele hedendaagse composities ontdekken die oprecht hun nieuwsgierigheid prikkelen en waarin ze zich verder willen verdiepen. De grote onbekende wordt door het beluisteren en bespreken van veel verschillende framgenten effectief een gespreksthema. En misschien zorgt de ontdekking van een elektronsiche composite ervoor dat een klassieke instrumentalist voor het eerst met live electronics gaat spelen. Knipseljacht (1) – het deeltijds kunstonderwijs Een vergelijkbaar principe lag aan de grondslag van een traject voor leerkrachten en leerlingen van de muziekacademie van Hannover. In het kader van Musik 21 Hannover, van januari tot oktober 2011, kregen de klavierklassen van de muziekacademie van Hannover lessen nieuwe muziek. De opleiding van de instrumentleerkrachten aan de muziekhogescholen indachtig, betekende dit dat daarvoor externe vakspecialisten ingezet werden. Zij moesten de leerkrachten zowel inwijden in het repertoire, als hen sleutels aanreiken om de partituren te ontcijferen en ermee met hun leerlingen aan de slag te gaan. De bereidwilligheid van de betrokken leerkrachten en de daadkracht van hun vakcoördinator maakten dit project een succes, dat na enige tijd ook herhaald werd. Het project had als doel om de leerkrachten voldoende repertoire, kennis en studiemateriaal aan te reiken om nieuwe muziek een volwaardig en vanzelfsprekend onderdeel van hun lessen te maken. Hoewel er een ruime selectie aan hedendaagse muziek voor onderwijsdoeleinden bestaat, blijken heel wat boeken ofwel heel erg traditioneel repertoire te bevatten, ofwel van een dermate hoge moeilijkheidsgraad dat ze in de praktijk amper bruikbaar zijn. Voor dit project werden zowat alle voorhanden zijnde klaviescholen en handboeken doorploegd. Hieruit kozen we een vijftigtal stukken van verschillende moeilijkheidsgraden. Bij die selectie werden twee beperkingen doorgevoerd (die op zich zeker voor discussie vatbaar zijn). Ten eerste werd het thema improvisatie buiten beschouwing gelaten – de lessen draaiden rond hedendaagse muziek en de betrokken leerkrachten hadden weinig op geen ervaring met improvisatie of improvisatiemethodiek (en de auteur overigens ook niet). Daarnaast waren er nog andere redenen om in deze context af te zien van improvisatie: doorgaans is improvisatie alleen terug te vinden in klavierboeken voor beginners; na dat eerste niveau, waarin kinderen muziek leren lezen, is er bijna geen material meer voorhanden. Een voorbeeld daarvan is de zeer mooie klavierschool Klavierspielen mit der Maus: waar het eerste volume (Spiel ohne Noten) bijna volledig uit improvisatie-oefeningen aan het klavier bestaat, bevatten het tweede en derde volume nagenoeg uitsluitend genoteerde stukken. Dat heeft wellicht met de verwachting van alle betrokkenen te maken dat muziek uit genoteerde composities bestaat, en wellicht evenzeer met het idee dat de progressie van de leerling zo direct meetbaar lijkt. Aangezien het werken met hedendaagse muziek op zich al heel wat vragen opriep, hebben we ervan afgezien om ook nog eens een ander waarderingssysteem te introduceren en besloten we om ons volledig te concentreren op de intergratie van nieuwe muziek en een bijhorende methodiek in de alledaagse lespraktijk. Ten tweede beperkten we ons tot een klein aantal werken met extended techniques, in het bijzonder wat betreft spelen in de piano. Die maatregel troffen we aangezien ik in mijn eigen lessen over nieuwe technieken talloze keren op praktische, triviaal lijkende maar in de praktijk onoverkomelijke hindernissen ben gestoten. Om te beginnen beschikken de leerlingen in regel thuis over een e-piano of een buffetpiano. Bij een e-piano is er uiteraard geen sprake van een speelbare binnenkant, maar ook bij een buffetpiano is het niet eenvoudig om bij het binnewerk te komen. Enkel het bovenste deksel openmaken volstaat niet, je moet de hele voorzijde van het instrument nemen. Het spreekt voor zich dat kinderen zo’n zwaar stuk hout niet zomaar zelf kunnen verwijderen. Bovendien waren de ouders er vaak niet bepaald enthousiast over dat ik me bemoeide met hun interieur (waar de piano toe behoort). Spelen in de binnenkant van de piano is bijgevolg een grote uitzondering gebleven. Ook bij gezinnen die wél een vleugelpiano hebben, is het instrument vaak een meubel waarop bloemenvazen, een collectie partituren en de metronoom staan uitgestald. Los daarvan is het voor jonge kinderen ook niet mogelijk om op eigen houtje de klep van het instrument open te zetten. Na het uitzoeken van partituurmateriaal en een kennismakingesprek met de leerkrachten, volgde een seminarie van één dag. In het eerste deel van het seminarie namen we de plannen door met de leerkrachten, in het tweede deel kozen de leerlingen partituren uit en kregen ze hun eerste lessen. Alle partituren werden uitgestald en werden door de leerlingen en leerkrachten van nabij bekeken – een activiteit die al snel het karakter kreeg van een vragenuurtje. Welke criteria de kinderen bij hun keuze hanteerden (een tekening van een kikker tussen de notenbalken of het verlangen om hun ouders te doen schrikken?), bleef evenwel een geheim. In elk geval had elk kind na afloop enkele partituren in de hand, geschikt voor zijn/haar leeftijd en technisch niveau én naar eigen keuze. Op die manier was de initiële interesse van de leerling alvast verzekerd. De leerkrachten daarentegen waren door het onbekende notenbeeld vaak een beetje van hun stuk gebracht (daarbij mogen we niet vergeten dat het voor veel leerkrachten niet eenvoudig is om ten overstaan van hun leerlingen toe te geven dat ze iets zelf niet helemaal begrijpen). Na de verdeling van de partituren, was het tijd voor de eerst lessen. Dit gebeurde in de vorm van een soort masterclass met leerkrachten én leerlingen. De te onderwijzen leerling vormde het vertrekpunt om de gekozen partituur en een bijpassende methodiek te leren kennen. Op het einde van de masterclass waren alle leerkrachten voldoende voorbereid om de volgende twee lesuren tot een goed einde te brengen. Drie weken na deze eerste ontmoeting, bezocht ik elk van de leraar-leerling-tandems voor een individuele les. Ik vond het daarbij indrukwekkend om te zien hoe zorgvuldig de leerkrachten zich op de partituren hadden toegelegd en hoeveel (detail)vragen ze stelden. Nadat deze vragen beantwoord waren, kon ik de frequentie van mijn bezoeken aan de lessen terugbrengen tot eens om de zes weken en werden er regelmatig nieuwe partituren in de lessen binnengebracht. Enkele uitzonderlijk goede leerlingen werden na de zomervakantie beloond met een concert in het kader van het festival Musik 21, samen met “profi’s”. Het hele programma werd afgesloten met een erg succesvol concert met alle deelnemers en een nabespreking met de directie. Om deze nieuwe literatuur goed in de school te verankeren, werden alle besproken en gebruikte partituren aan alle leerkrachten bezorgd met een aantekening welke collega over dit stuk les had gegeven en er dus heel wat over kan vertellen. De leerlingen waren dankbaar voor de afwisseling (de jongeren) of de uitdaging (de oudere leerlingen) die deze stukken met zich mee hadden gebracht. Over de jongere kinderen hoefden we ons sowieso weinig zorgen te maken. We besloten dan ook dat het probleem vooral ligt bij de vele goed bedoelde maar slecht uitgevoerde pianobundels, die veelal te moeilijk, slecht uitgeschreven of eenvoudigweg te saai zijn, maar ook en vooral bij de opleidingen aan onze muziekhogescholen, waar notatie en methodiek van hedendaagse muziek amper aan bod komen (en de ongeïnteresseerde student er makkelijk aan kan ontsnappen). Een deel van deze tekst verscheen in Heft 92/2012 "Vermittlung" van het Duitse tijdschrift Positionen – www.positionen.net Vertaling & bewerking: Rebecca Diependaele (2016)