college-tekst - Geschiedenis van de Filosofie

advertisement
neo-platonisme, patristiek en scholastiek :
Plotinus, Augustinus en Anselmus
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
periode: Hellenisme naar vroege christendom
300 v.Chr. werd oude testament vertaald naar het Grieks
Israel was eerst een Hellinistische kolonie (332 - 165 v.Chr .)
toen een Romeinse (63 v.Chr .- 324)
Griekse stads-staten vanaf 150 v.Chr. ingelijfd bij Rome
neo-Platonisme, neo-Pythagorisme, en Stoïcisme mengden met vroeg-christelijke ideeën (syncretisme)
vergeestelijking en verinnerlijking: Plato's Vormen werden meer als geestelijke entiteiten: "ideeën"
Philo van Alexandrië (20 v.Chr.- 50) identificeerde de Griekse logos met God
1e na Chr. geschriften geschreven die het Nieuwe Testament vormen (1e evangelie is van Marcus: 70 na Chr.)
de evangelische geschriften werden geschreven in het Grieks in de 1e en 2e eeuw en verspreid
door o.a. Paulus (13e apostel) van Tarsus & Johannes (de doper) van Ephese
evangelie kwam in conflict met de Griekse filosofie, de Romeinse cultuur, en andere godsdiensten,
en vaak ook aangepast aan lokale culturele denkbeelden
bijv: de Indo-Iraanse Mithras-cultus: gecentreerd om de zoon van de zonnegod, 25 dec. geboren, van een maagdelijke
moeder, had 12 discipelen, werd in een graf in de rotsen begraven, en herrees na drie dagen uit de dood
64-311: christen-vervolgingen onder Claudius, Nero, Domitianus, Decius, Diocletius, Galerius en Maximinus
toch groeide evangelische gemeenschap gestaag; in de 2e eeuw waren er in het hele Romeinse rijk christelijke gemeenten
100-325: vormen van de kerk & patristische filosofie (kerkvaders)
1] de relatie met en verhouding tot het jodendom
2] de totstandkoming van het canon van het Nieuwe Testament
3] apologetiek = verdediging of uitleg van de leer
4] discussies over twistpunten om consistentie binnen de doctrine te krijgen
apologeten (bijv. Tertullianus) verdedigden en onderbouwden de christelijke leer;
vooral onder invloed van het Platonisme, midden-Platonisme (130 v.Chr.-3e eeuw) & neo-Platonisme (3e-6e eeuw)
midden-Platonisme: Vormen zijn immanent aan de nous, de wereld is bezield, pythagorische & joodse invloeden
neo-Platonisme: verwerpt Plato's systeem en vermengt elementen uit het midden-platonisme met oosterse mystiek
(Plotinus, Porphyrius, Iamblichus, Proclus, Damascius)
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
Plotinus (204-270)
zijn leerling Porphyrius bracht zijn werk uit: de Enneaden (54 texten onderverdeeld in 9 groepen)
neemt dualisme tussen een boven-natuurlijke ideeën-wereld en een (inferieure) zintuiglijk waarneembare wereld over
hij meent dat er 3 niveaus van het zijnde (lagen van realiteit) zijn: hypostasen
1] het Ene: oorzaak van al het bestaande (gebaseerd op het idee van het Goede uit Plato's Politeia en op de 1e hypothese
uit de Parmenides); het Ene kan niet beschreven worden, we kunnen eigenlijk alleen zeggen wat het niet is (vgl. negatieve
theologie & mystiek). Lamblichus (240-326) stelde dat er boven het Ene nog een "In alle opzichten onzegbaar Ene" staat.
potentieel 'is' het Ene al wat er uit voortkomt: emanatie
2] intellect/geest/abstractie (nous): correspondeert met de intuïtieve aanschouwing van Plato's Vormen
de nous denkt zichzelf, en er is dus al wel een dualiteit van denker en gedachte (niet-Eén)
3] (wereld)-ziel: een tussenpositie in tussen het 'hogere' (nous) en het 'lagere' (waarneembare werkelijkheid)
is onderworpen aan de tijd, dus een denken in stappen (discursief)
1
emanatie: elke hypostase stroomt over in de volgende (vgl. een fontein)
de ziel stroomt over in de concreta: d.w.z. brengt de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid voort, het laagste niveau
in de geest zijn de Platoonse ideeën aanwezig, volgens welke de concreta zijn geordend: mens, dier, plant, materie
conceta of materie zijn niet puur slecht (zoals in het Manicheïsme), omdat deze uiteindelijk toch afkomstig is uit het Ene
als alles voortkomt uit het Ene en het Goede (Gods schepping is goed), hoe verklaren we dan het kwaad?
het kwaad dankt zijn bestaan aan het Goede, en kan zonder het Goede niet zelfstandig overleven;
zoals een virus (kwaad) parasiteert op levende cellen (het goede), en misdaad loont alleen als niet iedereen crimineel is
het kwaad bestaat dus als zodanig niet (zelfstandig)
onze ziel kan kiezen of zij zich wil hechten aan de materie, de lichamelijkheid, of dat ze tracht op te stijgen naar het hogere
dit leidt tot aanschouwing van de Vormen, en kan zelfs uitmonden in een tijdelijke, mystieke, eenwording met het Ene
dit is iets wat alleen bereikt kan worden na langdurig en serieus beoefenen van de filosofie
het is het allerhoogste wat een mens kan bereiken, en het eigenlijke doel dat al het streven zou moeten zijn
zo bezien zijn de hypostasen eerder onze ervaring van de 'werkelijkheid', dan vaststaande lagen binnen een realiteit
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
Romeinse Rijk
117: expansie Romeinse Rijk op hoogtepunt; daarna langzame desintegratie: decadentie, inflatie, economische crisis
285: Diocletius splitst administratie van west- en oost-Romeinse (Byzantijnse) Rijk
324-330: Constantijn maakt van Byzantium aan the Bosphorus de hoofdstad van het Byzantijnse Rijk (Constantinopel)
395: definitieve opsplitsing van west- en oost-Romeinse Rijk
476: einde van het west-Romeinse Rijk; verdere ontwikkeling van het feodalisme (economie van grondbezit)
christendom
312: Constantijn de Grote bekeert zich tot het christendom
313: edict van Milaan: Constantijn legaliseert christendom
325: 1e oecumenische Concilie van Nicea:
bisschoppen formuleren orthodox credo =
Geloofsbelijdenis van Nicea
Constantijn schafte de christenvervolgingen af
367: de canon van het Nieuwe Testament krijgt een officieel karakter in de Paasbrief van Athanasius (m.u.v. Openbaring)
Verworpen evangeliën (Judas, Thomas, Maria Magdalena, Hebreeën, Jacobus, Ebionieten, Philippus, Nikodemus)
380: christendom wordt Romeinse staats-religie (edict van Thessalonica / Cunctos populos)
i.p.v. onderdrukt te worden werd de kerk zelf repressief
4e & 5e eeuw: steeds meer religies & heidense praktijken (zoals filosofie) werden verboden
en de joden kregen de moord op Jezus in de schoenen geschoven
529: Justinianus sluit de Academie (van Plato), Griekse filosofie verboden, docenten verbannen
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
Patristiek (325 - 800): filosofisch uitwerken van de christelijke leer (huwelijk van filosofie en theologie)
discussies over twistpunten om consistentie binnen de doctrine te krijgen
ondanks het syncretisme was het Grieks rationalisme (heidens) ondergeschikt aan kerkelijke leerstellingen
filosofen moesten ervoor waken niet beschuldigd te worden van ketterij (zoals Boëthius: 480 - 525)
voor 1100 vooral neo-platonisme: waarneembare werkelijkheid = schijn, waarheid achter de dingen aan gene zijde
orde, balans, en synthese zijn kenmerkend voor het christelijk/middeleeuwse denken: dus perfectie boven contingentie
vanuit deze zucht naar orde en perfectie, alsmede de angst voor chaos en strijd, werden de auctoritates belangrijk
het vertrouwen in gezag was groot, en vertrouwen op eigen inzicht werd ontmoedigd
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
Aurelius Augustinus (354-430)
leefde in de nadagen van het west-Romeinse Rijk
kwam via het manicheïsme en neo-platonisme tot het christendom
niet de rede, maar de genade brengt de mens tot inzicht
2
Confessiones (Belijdenissen): "Wat ik begrijp geloof ik, maar niet alles wat ik geloof begrijp ik"
door zelfkennis en bezinning dichter tot God komen
zelf-inkeer: interiorisering van het denken / twijfel als uitgangspunt
al dat bestaat is expressie van God's scheppingskracht (creationisme: hij heeft het zo gewild)
al het worden, zijn, en vergaan zijn aanwezig (voorzien) in God's plan (vgl: voorzieningen)
m.a.w: ideeën van God zijn de actieve oorzaak van al dat is
het Zijn (als Vorm in God's plan) is dus niet hetzelfde als het bestaan (verwezenlijking / realisering) van de dingen
"het Opperwezen heeft zijn overvloed in ontelbare vormen van existentie gegoten, afdalend in mate van zijn en goedheid,
tot zijn creativiteit is uitgeput en het reusachtige rijk van Zijn grenst aan de duistere leegte van het niet-zijn"
transcendente zijnden: engelen en God; de mens is van alle stoffelijke dingen de hoogste vorm
alleen God "is" echt; al het andere in het universum is veranderlijkheid en imperfect: het is in mindere mate
al het zijn is goed; het kwaad is niet een zelfstandig bestaand iets, maar de afwezigheid van het Goede, dus van zijn
de bijbel stelt dat God de aarde geschapen heeft uit het niets! hoe kan iets uit niets ontstaan?
Plotinus zei: alles deelt in God, God is oneindig, dus de wereld is oneindig... strijdig met Genesis!
Augustinus' oplossing: de tijd bestaat slechts in het menselijk bewustzijn
God staat buiten de tijd, alles (van begin tot einde) is NU voor hem (vgl. Flatland ! ! !)
vgl. ook vrije wil, predestinatie & goddelijke voorzienigheid
(Pseudo-Dionysius en John Scotus Eriugena beschrijven later in de middeleeuwen een soortgelijke zijnsorde)
de mens is het evenbeeld van God omdat hij ook vrij is en kan scheppen; die vrijheid is gelegen in de redelijkheid en de wil
beide kunnen zich laten leiden door aardse verlangens (begeerte, genot, ijdelheid, curiositas/nieuwsgierigheid), of door God
zonder ons te laten leiden door het aardse, kunnen we in het aardse (de schepping) het goddelijke herkennen
alleen "verlichting" laat ons de waarheid zien: onstoffelijkheid, tijdloosheid, universaliteit, noodzakelijkheid, volmaaktheid
die verlichting is ons geschonken door Jezus, het woord (logos) van God
men kan de ideeën van God passief leren kennen door introspectie / bezinning / mystiek
de functie van de rede is zich open te stellen voor de openbaring van het geloof:
de Waarheid deelt zichzelf mee, Gods waarheid is al in de ziel aanwezig (vgl. Plato’s aangeboren Ideeën)
anders dan bij de Grieken, grijpt God dus in in de geschiedenis: voor Jezus komst was er geen verlichting!
ook is er een eind-doel: het einde van de wereld en het hiernamaals (millenarisme)
en in die geschiedenis speelt de mens als individu een hoofdrol: hij moet partij kiezen: Koninkrijk Gods vs. aards gezag
het idealisme is geboren: het individu kiest voor aanpassing, of martelaarschap (Don Quijote de la Mancha, Cervantes, 1615)
het hier en nu krijgt pas betekenis in het grotere plaatje: de heilsgeschiedenis, de geschiedenis van de uitverkorenen
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
John Scotus Eriugena (810-877, neo-Platonist)
God als vorm (actief)
geest, engelen (actief)
materie, planten, dieren (passief)
God als doel (passief)
= ongecreeerde creator
= gecreeerde creator
= gecreeerde niet-creator
= ongecreeerde niet-creator
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
Romeinse Rijk was bezweken (476); christendom bleef groeien
9e eeuw: Karolingische renaissance: ontstaan scholastiek o.l.v. Alcuinus
Karel de Grote smeedde verbond tussen kerk (Paus) en staat (Keizer):
962: Heilige Roomse Rijk: Noord-Italie, Duitsland, Zwitzerland, Benelux
1100: Europa vrijwel volledig gekerstend
politieke stabiliteit en economische en culturele bloei
het kloosterleven speelt een centrale rol in de middeleeuwen
middeleeuwse renaissance: scholastiek = studie en onderwijs
- vroege scholastiek: 11e - 12e eeuw (Anselmus, Abaelardus)
- hoogscholastiek: 13e - 14e eeuw (Albertus Magnus, Thomas Aquino)
- late scholastiek: 14e - 15e eeuw (Duns Scotus, Willem van Ockham)
3
6e-12e eeuw: gebaseerd op Augustinus & neo-platonisme
het geestelijke gaat boven het aardse
- onsterfelijkheid van de ziel
- het goddelijke is transcendent
- de mens moet streven naar het goddelijke
- elk schepsel streeft naar zijn schepper
- filosofie is dienstmeid van de theologie (ancilla theologiae)
septum artes liberales: 7 vrije kunsten (7 wetenschappen)
waarin de wetenschappers in de middeleeuwen werd opgeleid
- quadrivium = rekenvakken (bèta)
aritmetica: rekenkunde (leer van de abstracte getallen)
geometria: vlakke meetkunde
astronomia: stereometrie = 3-dimensionaal (sterrenkunde)
musica: harmonieleer
- trivium = taalvakken (alfa)
grammatica: taalkunde (literatuur en tekstanalyse)
retorica: effectief spreken (argumenteren)
dialectica: logisch redeneren
in de middeleeuwen bestond theologie vooral uit het verklaren van teksten,
allereerst de bijbel, met aanhalingen uit de commentaren en andere werken van gezaghebbende kerkvaders
later werd de sleutelwetenschap binnen de theologie de dialectica, de kunst van het redeneren
de basis van de theologie bleef echter de lectio divina, de heilige teksten, in concreto allereerst de bijbel
stilaan werden eigen commentaren bij de schrift toegestaan, en werd scholastiek beoefend aan de universiteit
scholastieke methode steunde op gezaghebbende teksten: vaste rangordes voor relevante autoriteiten op elk terrein
er gold een vaste werkwijze om problemen en teksten te bestuderen:
- eerst poneerde men een quaestio, die werd onderverdeeld in verschillende articula met stellingen
- vervolgens kwamen de tegenwerpingen aan de orde
- hierop volgde een antwoord (responsio), waarna per articulum de argumenten besproken werden
het eindproduct van de scholastiek waren de grote summae
doel van de scholastiek was het bevestigen / bewijzen van God d.m.v. de ratio / wetenschap
de scholastieke theologie werd mettertijd een zelfstandige wetenschap, met een steeds prominentere plaat voor de ratio
de kloostercultuur daarentegen bleef bij haar meer mystiek georiënteerde methode
toen contacten tussen domscholen groeide door de toenemende politieke stabiliteit,
wilde men theologie en filosofie in één stelsel verenigen
men wilde aantonen dat het logisch denken van de Griekse oudheid niet in strijd was met de bijbelse boodschap
er ontstond strijd over plaats van de dialectische methode (= logica)
ten dienste van het geloof of zelfstandige discipline?
voorbeeld: interpretatie van de eucharistie (avondmaalsviering); toen (11e eeuw) nog niet in een kerkelijk dogma vastgelegd
verschil van mening: bij de consecratie (wijding)
- brood en wijn symboliseren respectievelijk het lichaam en bloed van Christus
- brood en wijn worden daadwerkelijk het lichaam en bloed van Christus
dialecticus: Berengarius van Tours (999-1088)
vond de dialectiek ook toepasbaar op theologische vraagstukken
lichaam en bloed van Christus = goddelijk = ousia = zelfstandig & noodzakelijk
brood en wijn = accidenten = afhankelijk & contingent
dus: aanwezigheid van lichaam en bloed van Christus slechts symbolisch: trans-significatie
anti-dialecticus: Petrus Damiani (1007-1072)
rede & dialectiek is een kwalijk en gevaarlijk vermogen: leidt al snel tot ketterij
uiteindelijk: dogma van de trans-substantiatie:
bij de consecratie (wijding) veranderen brood en wijn in essentie (dus echt) in het lichaam en bloed van Christus
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
4
Anselmus van Canterbury (1033-1109)
geboren Aoste, Noord-Italië
1089: aartsbisschop van Canterbury (Engeland)
overtuigd realist - tegen de nominalisten (bijv. Roscellinus)
net als Augustinus: geloof boven dialectiek: “Credo ut intelligam” (ik geloof om te begrijpen)
de ratio staat in dienst van de openbaring: dialectiek is ondergeschikt,
maar nuttig instrument voor rationele verheldering (scholastiek)
motto: geloof op zoek naar inzicht …
God leren kennen veronderstelt 3 stadia:
1] onmiddelijk geloof (via openbaring)
2] redelijk geloof (d.m.v. dialectische studie)
3] gelukzalig inzicht (visio beatifica ) in Hiernamaals
Anselmus wilde zonder bijbelse leer [1] bewijzen dat God bestaat [2] als het hoogste zijn
- voor Anselmus zijn geopenbaarde waarheden bewijsbaar:
bestaan van God, de 3-éénheid, menswording van God, wederopstanding Jezus, etc...
- hij gebruikt de taal / semantiek (platonisme) als grond voor de bewijsvoering
Monologion: Godbewijs op a-posteriori gronden: inductie = van specifiek naar algemeen
alles heeft een verschillende graad van perfectie, is relatief en voorwaardelijk (contingent)
dit geldt voor dingen, maar ook voor begrippen (rechtvaardigheid bijv.)
relatief rechtvaardige dingen danken hun rechtvaardigheid aan het absoluut rechtvaardige, de gerechtigheid zelve
die absolute gerechtigheid is onafhankelijk, rechtvaardig uit zichzelf
is dus niet relatief rechtvaardiger dan al het andere, maar absoluut rechtvaardig
alles participeert aan, en is dus afhankelijk van de absolute perfectie (ding = copy van het prototype/archetype)
de absolute perfectie moet dus noodzakelijk bestaan
vgl: de zon = licht en warmte uit zichzelf / alles op aarde = afhankelijk van de zon
een voorwerp bestaat in meerdere mate dan zijn schaduw
de schaduw is afhankelijk van het het voorwerp en de zon, de zon en het voorwerp zijn noodzakelijk voor de schaduw
voor Aristoteles was er geen Zijn zonder meer, Zijn was altijd een bepaald iets zijn (materie + vorm)
Anselmus argument is duidelijk platonistisch (bijna hetzelfde als het 4e bewijs van thomas)
voor Anselmus is bestaan ook een vorm van perfectie, en dus ook gradueel:
"Derhalve bezit Gij alleen het zijn in de meest waarachtige zin en daarom ook het meest van al,
omdat gelijk wat anders dat bestaat, niet zo waarlijk bestaat [als Gij], en daarom het zijn in mindere mate heeft."
Anselmus was niet tevreden met zijn Godbewijs omdat het start vanuit posteriori gronden,
de redenering is inductief: van specifiek naar algemeen... hij wil een a-priori bewijs, deductief, noodzakelijk (1+1=2)
er moeten noodzakelijke gronden zijn van waaruit het geloof bewezen kan worden (niet gebaseerd op contingentie)
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
Proslogion (1078): rationeel, a-priori (ontologisch) godsbewijs (Avicenna was hem voor)
hoofdstuk 2: "Dat God waarlijk bestaat"
hoofdstuk 3: "Dat niet gedacht kan worden dat Hij niet bestaat"
opbouw van het bewijs:
- God is 'iets/datgene, groter dan hetwelk niets gedacht kan worden'
"aliquid quo nihil maius cogitari possit/potest/non valet" & "id quo maius cogitari nequit/non potest"
dus God is per definitie het grootst/hoogst denkbare, iets groters is ondenkbaar
- de dwaas (= ongelovige) kan op zijn minst het grootst denkbare denken
"het grootste dat zich denken laat" betekent voor de gelovig hetzelfde als voor de dwaas
- maar als God alleen in het verstand zou bestaan, zou er nog iets groters denkbaar zijn:
nl. een God die ook buiten het verstand bestaat
oftewel: God inclusief bestaan is groter dan God exclusief bestaan
- dus God, gedefinieerd als grootst denkbare, moet noodzakelijk zowel in als buiten het verstand bestaan,
anders is het niet "het grootste dat zich denken laat"
- denken dat het hoogst denkbare niet bestaat is dus ongerijmd, onbegrijpelijk... als een vierkante cirkel
5
Gaunilo van Marmoutiers (tijdgenoot) stelt dat je alles dan wel kan bewijzen: fabeldieren, Atlantis, etc.
volgens David Hume (1711-1776) kun je alleen iets a priori bewijzen bij analytische uitspraken & logische tegenspraak:
bijv: een getrouwde vrijgezel, 1+1=3, de grootste helft, zijn analytisch-logische contradicties
het reële bestaan van iets gaat niet over analytische uitspraken, maar over empirische feiten
gaat dus niet over logische noodzakelijkheid, maar over de contingente werkelijkheid:
iets wat bestaat, bestond misschien vorige week nog niet, en volgend jaar ook niet meer...
daarbij: je kan je een voorstelling maken van iets dat niet bestaat, zonder dat dat leidt tot logische tegenspraak
m.a.w: van niets kan a-priori worden aangetoond dat het daadwerkelijk bestaat
Immanuel Kant (1724-1804):
"het hoogst denkbare" impliceert nog geen "bestaan", want bestaan is geen predikaat
‘bestaan’ is een noodzakelijke logische voorwaarde voor het toeschrijven van predikaten, geen reële
een predikaat is wat in een bewering (propositie) als eigenschap wordt gezegd over het onderwerp
bijv. de propositie: Pino is blauw; ‘blauw’ wordt in deze propositie als predikaat uitgezegd over het onderwerp ‘Pino’
Kant zegt, net als Aristoteles: ‘zijn’ is geen predikaat, het is een koppelwerkwoord
Pino is blauw, betekent niet noodzakelijkerwijs: Pino is / Pino bestaat
zijn is geen eigenschap: het wel te beschouwen als eigenschap is het begrip verwarren met reëel bestaan (realisme)
in predikatieve uitspraken wordt het bestaan van dingen slechts verondersteld, niet bewezen!!!
Bertrand Russel (1872-1970) maakt onderscheid tussen zijn en bestaan: zijn is talig, bestaan is reëel
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
bovengenoemde argumenten tegen Anselmus gaan voorbij aan de neo-platoonse redenatie:
als het verondersteld wordt is het noodzakelijk, als het empirisch bewezen wordt is het contingent
het "ens perfectissimum" is het "perfecte zijnde", en dus zowel volmaakt als zijnde
platoonse gedachte: iets wat perfect is moet in werkelijkheid bestaan, maar niet als ding, maar als Idee / Vorm
denken & zijn liggen in het (neo-)platonisme en universalia-realisme in elkaars verlengde
het hebben van een authentiek idee veronderstelt het bestaan van dat idee buiten de individuele geest
leer van complementariteit van denken en zijn: met de Idee is het bestaan inherent gegeven
Anselmus zegt: "Want wanneer een schilder van tevoren bedenkt wat hij maken zal, dan heeft hij dit wel in zijn verstand,
maar hij ziet nog niet in dat datgene wat hij nog niet gemaakt heeft, bestaat."
Aristoteles ousia-begrip: vorm = idee in hoofd van beeldhouwer, uiteindelijk in beeld teruggevonden
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
Rudolf Carnap: linguistic framework
men praat langs elkaar heen:
de betekenis van het begrip ‘bestaan’ is afhankelijk van het linguistic framework (conceptueel kader) (linguisticn turn!)
dit conceptuele kader geeft de regels volgens welke wij over bepaalde entiteiten kunnen spreken, en
de procedures die gevolgd moeten worden om vast te stellen of een entiteit al dan niet bestaat (Wittgenstein's ‘taalspel’)
we kunnen t.a.v. het bestaan van bepaalde entiteiten vragen stellen binnen het conceptuele kader:
"zijn tommie en inie-minnie vrienden van pino?" ja - "is kuifje het baasje van pino?" nee, van Bobby
we kunnen ook externe vragen stellen over de realiteit van entiteiten in het conceptuele kader:
"bestaan tommie en inie-minnie en pino en kuifje uberhaupt? en als ik zeg dat ze bestaan wat bedoel ik dan?"
≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈≈
Maciej Nowicki: http://www.logika.umk.pl/llp/154/154-4-MN.pdf
Christopher Viger (2002). St. Anselm's Ontological Argument Succumbs to Russell's Paradox
Graham Oppy (2008). The Ontological Argument
Peter Millican (2004). The One Fatal Flaw in Anselm's Argument
Chris Heathwood, The Relevance of Kant's Objection to Anselm's Ontological Argument
Philippe Schlenker (2009). Anselm's Argument and Berry's Paradox
6
Download