De kracht van Kampen. Of: de paradox van Kampen. Regressieve assimilatie. Dat is wat er dreigt te gebeuren als er maar tijd genoeg komt te liggen tussen jou en je verleden. Regressieve assimilatie in die zin dat er in mijn beeldvorming over mijzelf te midden van mijn tijdgenoten, studiegenoten een soort terugwerkende gelijkvormigheid optreedt, een verdwijnpunt waarin verschillen oplossen, alsof we allemaal hetzelfde waren in een bepaalde periode. Niets is minder waar. Ik kwam aan in ’77 en studeerde tien jaar later af, inmiddels aan het werk. Ik kwam in een jaargang met een record aantal inschrijvingen eerstejaars. Het zouden er zomaar vijftig geweest kunnen zijn. Er heerste een linksig klimaat, of althans de illusie daarvan. Paulus de Boskabouter zou zeggen: ik ben niet links, ik ben links-achtig. Zelf voelde ik me aangetrokken en afgestoten door het manifeste en tegelijk massieve van de zelfverklaarde theologisch-revolutionairen. De kracht van Kampen was dat zij bescherming bood om jezelf in dit klimaat te ontplooien, de paradox van Kampen was dat zij wreed was als je je niet bekende tot een richting of stroming. Ik ontwikkelde mee in de richting van het linkse denken. Alles klopte. De genitieftheologieën, theologie van de bevrijding, feministische theologie, theologie van de hoop, theologie van de onderdrukten, theologie van generatie X, en daarnaast, congruent en parallel: het leven in en buiten de faculteit, de PSP en later Progressief Akkoord Kampen, de KaSB hoewel voor mij minder manifest, de solidariteitsacties, de demonstraties, de bezetting van de faculteit in ’82 vanwege, ja vanwege wat eigenlijk? Daar kwamen een aantal bezetters bij wijze van spreken gedurende de bezetting zelf achter, maar bezet moest er worden, het was immers het laatste stempeltje op de stempelkaart met als titel: revolutie-proof. Het wereldbeeld had voor de time beïng een overzichtelijke wij-zij indeling, Gramsci, Hinkelammert, van Leeuwen, Novecento van Bertolucci, dat alles in het behapbare formaat van de emanciperende kleinburger. Regressieve assimilatie. Helaas, we waren niet allemaal gelijkvormig, ook al lijkt dat zo als je terugkijkt. Zeker, er was in de periode waar ik over spreek een klimaat waarin ieder voor zich de ruimte had zich te ontwikkelen, met een hoofdstroom van geëngageerde maatschappijkritische theologiebeoefening, een encyclopedische discussie, de toestroom van ondersteunende, nietBijbelse vakken zoals filosofie, sociologie, etc., een integratiedenken rond het project Oorlog en Vrede. Maar het blok van tien jaar dat ik mag vertegenwoordigen kenmerkte zich wat studenten betreft toch bovenal door de grote diversiteit en verschillen van motivatie om naar Kampen te komen en theologie te beoefenen. Voor de een was dit het gemak van het krijgen van een kamer, voor de ander de dispensatie van militaire dienst, voor een derde de toegangspoort voor de kansel als tweede carrière na de Pabo, en uiteindelijk waren er ook gewoon veel dichters en poëten die het allemaal nog niet zo precies in het snotje hadden. Misschien hoorde ik aanvankelijk wel bij die laatste categorie. Het onderscheidende van 'Kampen' was voor mij gaandeweg vooral de brede oriëntering. Ik kreeg de ongevraagde mogelijkheid tot het doordenken en eigen maken van de voor mij aansprekende maatschappijkritische kracht van theologie. Ik kon me laven aan de colleges ethiek van Rothuizen, evangelistiek van Jager, filosofie van Oranje en van der Velde en evenzogoed me bezig houden met paleografie en Ugaritisch, in een bonte mix. Het betekende bovenal ook een andere benadering van theologie die voor mijn persoonlijke ontwikkeling grote gevolgen had. Voor mij was het een beweging van een personalistische benadering van theologie met heel persoonlijke geloofsovertuiging naar het besef van een bredere maatschappelijke context waarin de theologie het voertuig werd van analyse van de context waar je deel van uitmaakte. De theologie hielp mij om de werkelijkheid te duiden, mijn eigen plaats in te nemen in die werkelijkheid, en geen genoegen te nemen met tot dan toe geldende vanzelfsprekendheden. Was Kampen daar uniek in, onderscheidend? Was de theologie onderscheidend? Dat is een lastige vraag, omdat ik weinig vergelijkingsmateriaal heb uit die periode. Wel weet ik dat het klimaat open was voor invloeden van buitenaf. De komst van Zuid-Afrikaans zwarte theologiestudenten die gingen uitleggen hoe racisme in de praktijk werkte opende m’n ogen. De uitwisseling met Duitse studenten leverde contacten op tot op vandaag, sociologiestages boden andere inkijkjes in het kerkelijk bastion. Wat heeft de theologie mij gebracht? In ieder geval een bonte stoet van banen die culmineerde in de huidige combinatie van vestigingsdirecteur van een Penitentiaire Inrichting met daarnaast nog een aantal uren bijstand in het pastoraat in een kleine dorpsgemeente. Omdat het goed is om de concrete maatschappelijke werkelijkheid waarin je leeft en werkt te laten bevragen door je theologiseren en omgekeerd, al is het alleen al in jezelf. Omdat er geen waardevrije zone is waarin je je terug kunt trekken om gezellig theologie te kunnen beoefenen. En omdat pastoraat bescheiden maakt en je met je kwetsbare voeten op de aarde houdt. Kampen boorde bij mij de drive aan om theologie ter sprake brengen in een nietvanzelfsprekende context. Ik vermoed dat dat toch echt wel met de wijze te maken heeft waarop in mijn periode theologie werd beoefend in Kampen. De kritische zelfreflectie en daarmee van de weeromstuit een kritische reflectie op de bijdrage van je eigen handelen, ook theologisch, op de context waar je je in beweegt, weefde in die jaren als het ware de rode draad voor mijn verdere leven. In die zin blijft “Kampen” verbonden met een deel van mijn biografie. .