personeel Alternatieven voor de ­arbeidsrelatie De invoering van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) heeft tot veel onrust op de Nederlandse arbeidsmarkt geleid. Veel bedrijven zijn op zoek naar alternatieven voor de inhuur van (flexibele) arbeidskrachten, omdat niet altijd duidelijk is welk risico zij lopen bij het inschakelen van een zzp’er. Een overzicht van de belangrijkste arbeidsrelaties en hun aandachtspunten vanuit civiel en vanuit fiscaal en sociaalverzekeringsrechtelijk perspectief. door mr. M.A. (Marcel) de Vries en mr. A. (Agnieszka) Mucko, Pallas Advocaten en M.H.G.A. (Rien) Vink, Rien Vink Loonheffingen Arbeidsovereenkomst De meest gebruikte arbeidsrelatie op de Neder­ landse arbeidsmarkt betreft nog steeds de arbeids­ overeenkomst. Een arbeidsrelatie kwalificeert als een arbeidsovereenkomst indien tenminste aan de volgende drie voorwaarden is voldaan: 1. het persoonlijk verrichten van arbeid; 2. betaling van loon voor de verrichte arbeid; 3. de werkgever kan de werknemer aanwijzingen en instructies geven (gezagsverhouding). De (civiele) rechter kijkt naar het geheel van om­ standigheden om te beoordelen of de arbeidre­ latie juridisch kwalificeert als arbeidsovereenkomst. Civielrechtelijke aandachtspunten In geval van een arbeidsovereenkomst dienen 32 minimumarbeidsvoorwaarden in acht te worden genomen. Een werknemer heeft recht op het minimumloon, vakantiegeld en een minimum aantal vakantiedagen. Daarnaast gelden wettelijke voorschriften ten aanzien van arbeidstijden, arbeidsomstandigheden, gelijke behandeling, twee jaar loondoorbeta­ ling bij ziekte, enzovoort. Mogelijk kan een werknemer ook rechten ontlenen aan een cao of bedrijfs(tak)pensioenfonds. Er geldt een vergaande aansprakelijkheid van de werkgever voor bedrijfsongevallen. Een werknemer heeft recht op ontslagbescherming: bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of tussentijdse beëindiging van een bepaalde tijd contract moet er een redelijke grond voor ontslag zijn, hetgeen getoetst wordt door de rechter of het UWV. BelastingZaken | nummer 1 | februari 2016 Fiscale en sociaal verzekeringsrechtelijke aandachtspunten Bij de beoordeling of er sprake is van een dienstbetrek­ king wordt de arbeidsovereenkomst als uitgangspunt genomen. Toch zien we in de praktijk verschillen tussen de beoordeling van de civiele rechter en de fiscale rechter of er sprake is van een arbeidsovereenkomst (civiel) dan wel een dienstbetrekking (fiscaal). Hoewel de verschillen soms erg klein zijn, is het dus niet zo dat een arbeidsovereenkomst altijd een dienstbetrekking is. Daarnaast kennen we in het civiele recht het zogenoemde rechtsvermoeden. Bijvoorbeeld als iemand drie maan­­den lang elke week werkt of minimaal 20 uur per maand, dan wordt aangenomen dat er sprake is van een arbeidsovereen­ komst met alle gevolgen van dien. Zo’n rechtsvermoeden kan ook bestaan ten aanzien van de omvang van de arbeidsovereenkomst. Voor de beoordeling of er een dienst­ betrekking bestaat, wordt geen rekening gehouden met het rechtsvermoeden. Een ander belangrijk verschil tussen het civiele recht en het fiscale en socialeverzekeringsrecht is dat als er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en dienstbetrekking, er nog wel sprake kan zijn van fictieve (en zelfs oneigenlijke) dienstbetrekkingen. Die fictieve dienst­ betrekking is bijvoorbeeld het aannemen van werk, tenzij er sprake is van zelfstandigheid. Daar waar de arbeidsovereen­ komst ophoudt, kan in het fiscale en sociaalrechtelijke nog steeds sprake zijn van een (fictieve) dienstbetrekking. Wanneer er sprake is van een dienstbetrekking, een echte of fictieve, dan ontstaat er voor de werkgever inhoudingsplicht voor de loonbelasting en premies volksverzekeringen en premieplicht voor de werknemersverzekeringen en Zorgver­ zekeringswet. Tevens zijn diverse administratieve verplich­ tingen (loonadministratie, aangifteplicht, bewaarplicht) van toepassing. Voor de werknemer geldt dat hij verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. De ingehouden loonbe­ lasting en premies volksverzekeringen worden verrekend met de inkomstenbelasting. De werknemer ondervindt geen nadeel van de inhoudingsplicht door de werkgever. Mocht de werknemer veel aftrekposten in de inkomstenbelasting hebben en daardoor minder inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen verschuldigd zijn, dan kan hij een voorlopige aanslag vragen. Wanneer een ‘werkgever’ inschat dat geen sprake is van een dienstbetrekking en achteraf wordt geconstateerd dat hiervan wel sprake is, dan moet de werkgever alsnog de niet ingehouden en afgedragen belasting en premies (met boete en belastingrente) betalen. Loonbelasting en premies volks­ verzekeringen mag hij op de werknemer verhalen. Echter voor de premies werknemersverzekeringen en de inko­ mensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet geldt een verhaalverbod. Een overeengekomen beding dat in strijd is met dit verbod, is nietig. Er is zelfs sprake van een strafbaar feit als dit wordt overtreden (maximaal maand hechtenis of geldboete van de tweede categorie). Advies De arbeidsovereenkomst biedt ruimte voor maatwerkaf­ spraken. Qua duur (bepaalde /onbepaalde tijd /contract BelastingZaken | nummer 1 | februari 2016 voor duur van een project), maar ook qua vorm (oproep­ contract in verschillende gradaties). Zeker bij werk van tijdelijke aard of met een wisselend aantal uren zijn er relatief veel mogelijkheden om hier juridisch een mouw aan te passen en de hierboven genoemde risico’s te beperken. Indien de juridische mouw is gevonden, is het de kunst om die mouw op de juiste wijze op het fiscale en sociaalver­ zekeringsrechtelijk maatkostuum te passen. Een arbeids­ overeenkomst in welke variant dan ook is in beginsel veelal een dienstbetrekking. Maar als de juridische oplossing geen arbeidsovereenkomst is, is het niet automatisch geen (fictieve) dienstbetrekking! Voor de werkgever (en de opdrachtgever) is het van belang vooraf goed in te schatten hoe de arbeidsrelatie fiscaal en sociaal verzekeringstechnisch wordt geduid. Anders kan de werkgever opeens met extra kosten worden geconfronteerd. Opdrachtovereenkomst (zzp’ers) De overeenkomst van opdracht is in de wet gedefinieerd als ‘de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdracht­ nemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt buiten dienstbetrekking werkzaamheden te verrichten, die uit iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken’. Bij de overeenkomst van opdracht ontbreekt (in ieder geval) de gezagsverhouding die kenmerkend is voor de arbeidsovereenkomst. Typerend voor de opdrachtovereenkomst is dat zij zich richt op het bereiken van een bepaald resultaat, waarbij de opdracht­ gever ook geacht wordt zijn instructiebevoegdheid hiertoe te beperken. Ook van de opdrachtovereenkomst bestaan verschillende varianten en benamingen (managementover­ eenkomst, consultancy-overeenkomst, freelanceovereen­ komst, enzovoort). Civielrechtelijke aandachtspunten In de praktijk blijkt de scheidslijn tussen een overeenkomst van opdracht en de arbeidsovereenkomst erg dun. Dit komt vooral omdat de wet de opdrachtgever de mogelijkheid geeft in het kader van de uitvoering van de werkzaamheden aanwijzingen te geven, hetgeen ook kan duiden op het bestaan van een gezagsverhouding. Het risico is dan dat de zzp’er mogelijk met succes kan claimen dat hij aanspraak kan maken op de (minimum)arbeidsvoorwaarden als werknemer, en dat hem wettelijke ontslagbescherming toekomt. Omgekeerd bestaan in geval van een zuivere overeenkomst van opdracht, deze rechten niet, waardoor de opdrachtrelatie doorgaans, met inachtneming van een opzegtermijn, relatief eenvoudig kan worden beëindigd. Van belang is dat ook de opdrachtgever aansprakelijk kan zijn voor de schade die de zzp’er loopt bij de uitvoering van de werkzaamheden. Fiscale en sociaal verzekeringsrechtelijke aandachtspunten Het ontbreken van de gezagsverhouding is ook fiscaal en 33 sociaalverzekeringsrechtelijk van belang. Partijen moeten niet alleen aan de voorkant hierover goede afspraken maken, maar ook lopende de opdracht. Feiten en omstandigheden zijn bepalend. In de praktijk blijkt veelal dat tijdens een opdracht de situatie zodanig verandert of anders is dan vooraf bedacht, dat er toch sprake is van een gezagsver­ houding. En daarnaast kan een overeenkomst van opdracht nog altijd een fictieve dienstbetrekking zijn. En omdat er geen onderscheid is tussen de dienstbetrekking op basis van een arbeidsovereenkomst of de fictieve dienstbetrek­ king, betekent dit dus inhoudingsplicht, premieplicht en het verhaalverbod voor de werknemersverzekeringen. Advies Het kunnen terugvallen op een gedegen opdrachtovereen­ komst is essentieel. Eventueel kan een modelovereenkomst van de Belastingdienst worden gebruikt, maar vaak is maatwerk gewenst. Naarmate een zzp’er economisch meer afhankelijk is van de opdrachtgever, bestaat er een groter risico dat de arbeidsrelatie wordt gezien als arbeidsover­ eenkomst, ook al is er een ander etiket opgeplakt. Het is raadzaam om in de opdrachtovereenkomst op te nemen dat eventueel verschuldigde loonbelasting en premies volksver­ zekeringen op de zzp’er zullen worden verhaald. Om het verhaalverbod te ontlopen, worden soms varianten afgesproken. Te denken valt een schuldbeding (de hoogte van de schuld is het resultaat van de premies werkne­ mersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet), glijclausule (het overeengekomen honorarium wordt (achteraf) verlaagd met de premies werknemersverzekeringen de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet) of boetebeding (de hoogte van de boete is het resultaat van de premies werknemersverze­ keringen de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzeke­ ringswet). In de praktijk hebben deze varianten hun waarde nog niet bewezen. Aanneming van werk De overeenkomst tot aanneming van werk ziet op arbeid die dient te leiden tot een werk van stoffelijke aard, zoals bijvoorbeeld het bouwen van een schuur. Kenmerkend is de resultaatsverbintenis tegen een vooraf vastgestelde prijs. Doorgaans wordt het werk aangenomen door een bedrijf, die er vervolgens voor kan kiezen om het resultaat te leveren met verschillende personen, waarbij de ‘aannemer’ evenwel aansprakelijk blijft voor de oplevering van het eind­ resultaat. Bij de inschakeling van flexibele arbeidskrachten zal doorgaans minder snel gebruik worden gemaakt van de overeenkomst tot aanneming van werk. Civielrechtelijke aandachtspunten De overeenkomst tot aanneming van werk kent een eigen wettelijk kader, met daartoe ook dwingendrechte­ lijke bepalingen. Het verschil met de overeenkomst van opdracht is dat het gaat om een ‘stoffelijk’ project. Bij de overeenkomst van opdracht gaat het eerder om ‘diensten’. 34 Ook bij de overeenkomst tot aanneming van werk is er in beginsel geen sprake van een gezagsverhouding. Fiscale en sociaal verzekeringsrechtelijke aandachtspunten Fiscaal en sociaalverzekeringsgerechtelijk zijn er twee risico’s. Allereerst is er een direct risico dat er sprake kan zijn van een dienstbetrekking (degene die het werk heeft aangenomen, blijkt onder een gezagsverhouding te staan tot de opdrachtgever). Ook kan er sprake zijn van een fictieve dienstbetrekking: de aannemer van werk (en zijn hulpen) is fictief in dienstbetrekking als hij de werkzaam­ heden persoonlijk uitoefent tenzij er sprake is van een zelf­ standige beroepsuitoefening. Zekerheidshalve opgemerkt: als de werkzaamheden voor een natuurlijke persoon worden verricht dan geldt dit niet. Het is voor de opdrachtgever dus van belang de arbeidsrelatie vooraf en tijdens de opdracht goed in te schatten, anders zijn er weer de naheffingen en het verhaalverbod. Het tweede, indirecte risico betreft de ketenaansprakelijk­ heid. Een opdrachtgever kan worden aangesproken op de niet-betaalde verschuldigde belasting en premies sociale verzekeringen. Hij kan zich vrijwaren door storting op de zogenoemde g-rekening, maar alleen voor het bedrag dat daadwerkelijk daarop is gestort. In uitzonderlijke situaties kan zo’n aansprakelijkheid nog twintig jaar na afloop van de opdracht volgen. Gemiddeld is dat echter zo’n acht jaar. Advies Omdat de overeenkomst tot aanneming van werk een beperktere reikwijdte heeft dan de overeenkomst van opdracht, wordt minder gebruik gemaakt van deze arbeidsrelatie (uitgezonderd de bouwsector). Van belang is om vooral duidelijke afspraken te maken over de oplever­ plicht en de (vaste) aanneemsom en gebruik te maken van de mogelijkheid om eigen algemene voorwaarden van toepassing te verklaren. Beoordeel vooraf en tijdens de werkzaamheden, wanneer de arbeid persoonlijk wordt verricht, of er sprake kan zijn van een dienstbetrekking. Zo niet, zorg er dan in ieder geval voor dat er goede afspraken worden gemaakt om de keten­ aansprakelijkheid te beperken, door bijvoorbeeld afspraken te maken over stortingen op de g-rekening. Uitzendovereenkomst De uitzendovereenkomst is de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer (uitzendkracht) door de werkgever (uitzendbureau), in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever, ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde. De ingeleende uitzend­ kracht is niet in dienst van het inlenende bedrijf, maar heeft een arbeidsovereenkomst met het uitzendbureau. Civielrechtelijke aandachtspunten In geval van een uitzendovereenkomst is er tussen de BelastingZaken | nummer 1 | februari 2016 werknemer (uitzendkracht) en werkgever (uitzendbureau) een arbeidsovereenkomst. Hierop zijn de gebruikelijke spelregels van het arbeidsrecht van toepassing. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de uitzend-cao (ABU), die thans algemeen verbindend is verklaard. De werkgeversrisico’s ten aanzien van onder meer loondoor­ betaling bij ziekte en het mogelijk moeten betalen van een ontslagvergoeding liggen bij het uitzendbureau. De kosten zullen voor de inlener (daarom) doorgaans hoger liggen in vergelijking met de loonkosten bij het zelf in dienst nemen van personeel. De inlener kan nog wel aansprakelijk zijn voor schade die de uitzendkracht oploopt in het kader van de uitvoering van de werkzaamheden. Fiscale en sociaal verzekeringsrechtelijke aandachtspunten Ook voor deze arbeidsrelatie zijn er risico’s. Allereerst de inlenersaansprakelijkheid (indirect risico). De opdracht­ gever kan aansprakelijk worden gesteld voor de nietbetaalde verschuldigde belasting en premies sociale verzekeringen. Dit risico kan worden beperkt door storting op de g-rekening. Een tweede risico betreft de sectorindeling (zie ook BZ Advies 2017, nr. 1). Wanneer op jaarbasis met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (het uitzenden van personeel) meer dan 50% van het premieplichtig loon is gemoeid, dan vindt aansluiting plaats in de sector voor uitzendbedrijven (sector 52). Indien minder dan 50% maar meer dan 15% van het premieplichtig loon gemoeid is met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, dan is er ook sprake van een uitzendbedrijf. Ten derde vallen onder de sector Uitzendbedrijven ondernemingen die op basis van een uitzendovereenkomst personeel ter beschikking stellen aan derden en waarbij de werkzaamheden van dat personeel niet voor meer dan 50% van het premie­ plichtig loon op jaarbasis aan één sector kunnen worden toegerekend. De premie voor sector 52 is één van de hoogste. En de werkgever is die verschuldigd. Advies Bij onderbetaling of niet juist inschalen van een uitzend­ kracht kan de inlener verplicht worden het loon aan te vullen tot de cao-norm. Het is daarom van belang gebruik te maken van een gecertificeerd uitzendbureau. Let er bij het in dienst nemen van een uitzendkracht door de inlener op dat het arbeidsverleden bij het uitzendbureau meetelt. Hierdoor kan eerder sprake zijn van de verplichting om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Beperk het risico van de inlenersaansprakelijkheid door storting op de g-rekening. Stelt een werkgever werknemers ter beschikking aan een derde, let dan op dat niet onbedoeld te veel werknemers worden uitgeleend. Dit kan namelijk leiden tot een andere sectorindeling. Payrolling Een payrollbedrijf neemt de betaling van loon, het voeren van de loonadministratie en de financiële afwikkeling BelastingZaken | nummer 1 | februari 2016 van het dienstverband over. Anders dan een uitzendbu­ reau, bemiddelt een payrollbedrijf niet bij het vinden van geschikte arbeidskrachten. Ook de arbeidsrechtelijke risico’s worden in beginsel door het payrollbedrijf gedragen. Civielrechtelijke aandachtspunten De payrollwerknemer is formeel in dienst van het payroll­ bureau, maar wordt vervolgens permanent bij de inlener gedetacheerd. Dit is meteen de achilleshiel van payrolling: het materiële werkgeverschap ligt doorgaans bij de inlener. In sommige gevallen ziet de payrollwerknemer zijn formele werkgever niet of nauwelijks, omdat diens taak beperkt blijft tot salarisbetaling en administratieve ondersteuning. De inlener verricht de op werkgeversgezag duidende taken zoals periodieke beoordelingsgesprekken en werkin­ structies. In deze juridische driehoeksverhouding rijst, onder meer bij ontslag, de vraag wie arbeidsrechtelijk als werkgever moet worden aangemerkt. Sinds 1 juli 2015 zijn de regels omtrent ontslag van payrollkrachten gewijzigd, waardoor de inlener ook een rol heeft bij de onderbouwing van een bedrijfseconomische reden voor ontslag. Ook bij payrolling geldt dat de inlener aansprakelijk kan zijn voor schade van de payrollwerknemer. Ook kan hij worden aangesproken bij onderbetaling of onjuiste salarisinscha­ ling. Fiscale en sociaal verzekeringsrechtelijke aandachtspunten Op 4 november 2016 heeft de Hoge Raad uitgesproken dat de arbeidsovereenkomsten die een payrollbedrijf met haar werknemers had gesloten, moesten worden aangemerkt als uitzendovereenkomsten (art. 7:690 BW). Behalve conse­ quenties voor het civiele recht, bijvoorbeeld de ketenbepa­ ling, heeft deze uitspraak ook consequenties voor payroll­ bedrijven. Immers zij zijn dan in principe ook in gedeeld in sector 52. Dus de kosten van de payroller worden vermoe­ delijk hoger. Advies Een payrollconstructie moet wel enige ‘substance’ hebben. Indien de constructie enkel is opgetuigd om werknemer beschermende bepalingen te omzeilen, is de kans groter dat de rechter daar doorheen zal prikken. Voor de werknemer zal duidelijk moeten zijn bij wie hij in dienst is. Onduidelijkheid hierover kan uiteindelijk ook op het bord komen van de inlener, met als meest verstrekkende conse­ quentie dat de payrollwerknemer geacht wordt bij hem in dienst te zijn. Ook kan, als de rechter door de constructie heen prikt, dit consequenties voor de heffing van belasting en premies hebben. Payrollbedrijven zijn in beginsel als uitzendbedrijf aan te merken en de vermoedelijk hogere BZ kosten zullen worden doorberekend. Bron: MvF 29-04-2009, nr. AFP2009/255U: Handelingen EK 2014-2015, 17, nr. 7; MvF 1-07-2016, nr. DGB/2016/3005U; TK 2015-2016, aanh. 3321; HR 4-11-2016, 15/04497 (ECLI:NL:HR:2016:2496) Wet: art.7:610, 7:400, 7:750 BW; art. 2, 3, 4, 5 Wet LB 1964; art. 3, 3a, 4, 5, 6 WW en ZW; art. 7, 8, 9 WIA; art. 20, 125 Wfsv 35