Bespreking van de resultaten van de Interfederale Armoedebarometer 201021 Inleiding De Interfederale Armoedebarometer heeft als voornaamste doel om het verschijnsel armoede beter bekend te maken in België. De Armoedebarometer toont aan hoe wijdverspreid armoede wel niet is en verduidelijkt enkele essentiële kenmerken ervan. De wijze waarop armoede in dit instrument wordt gezien sluit aan bij de klassieke Europese definitie van armoede : arm zijn ‘personen of huishoudens wiens middelen zo beperkt zijn dat zij uitgesloten zijn van de minimaal aanvaardbare levensstandaard van de lidstaat waarin zij leven’ (Europese Raad van Ministers, 1975). Armoede wordt dus vaak gekenmerkt door onvoldoende inkomsten, maar in werkelijkheid betekent armoede meer dan louter geldgebrek en heeft zij betrekking op alle aspecten van het leven: werk, onderwijs huisvesting, deelname aan het maatschappelijk leven, …. Ieder jaar geeft de Armoedebarometer de resultaten van een vijftiental sleutelindicatoren op dit domein. Deze editie presenteert de resultaten van de Interfederale Armoedebarometer 2010, op basis van de meest recente gegevens. De voornaamste gegevensbron voor de Armoedebarometer is de EU-SILC enquête·. Deze editie is gebaseerd op de jaargang 2009 van EU-SILC. In deze enquête wordt de inkomenssituatie van de bevolking bevraagd voor het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van de enquête. De indicatoren die gebaseerd zijn op het inkomen (bijvoorbeeld het armoederisico) hebben in deze editie bijgevolg betrekking op het jaar 2008. De armoedebarometer wil een aantal belangrijke kenmerken en tendensen op het vlak van armoede vrij snel na het beschikbaar komen van nieuwe gegevens communiceren. Als dusdanig biedt hij een eerste beschrijving van de resultaten van de opgenomen indicatoren. Duiding en verklaring van de resultaten behoren niet tot de doelstelling van de barometer en blijven bijgevolg ook grotendeels achterwege. Context De huidige Armoedebarometer is voornamelijk gebaseerd op gegevens die betrekking hebben op de jaren 2008 en 20092. De impact van de financiële en economische crisis, die in zich België voornamelijk heeft ingezet vanaf het najaar 2008, kan bijgevolg in deze cijfers nog niet, of slechts gedeeltelijk, worden weergegeven. Deze bespreking werd opgesteld in het kader van de Werkgroep Indicatoren NAPincl., onder coördinatie van de FOD Sociale Zekerheid. Bijlage 1 geeft een overzicht van de personen die een input hebben geleverd voor deze besprekeing. 2 De gegevensverzameling, voor EU-SILC 2009 heeft voornamelijk plaatsgevonden in de periode april-juni 2009.. 1 1 De periode die voorafging aan het uitbreken van de financiële crisis werd gekenmerkt door een matige economische groei en relatief goede tewerkstellingscijfers. Over de periode 2004-2007 situeerde de gemiddelde jaarlijkse groei van het BBP zich rond 2,7%. In 2008 werd er nog een lichte groei opgetekend (+0,8%), terwijl er voor 2009 een negatieve groei was (-2,7%).3 De werkzaamheidsgraad bevond zich in 2007 (62,0%) en 2008 (62,4%) op het hoogste niveau in een decennium. De werkzaamheidsgraad was quasi uitsluitend onder vrouwen toegenomen. Onder oudere werknemers was de werkzaamheidsgraad zowel bij vrouwen als bij mannen toegenomen. De impact van de crisis op de werkgelegenheidsgraad is op basis van de meest recente gegevens tot dusver beperkt gebleven. In 2009 was de werkzaamheidsgraad afgenomen tot 61,6%. Voor het eerste kwartaal van 2010 bedroeg dit 61,9%4 Als gevolg van de complexe procedure om de gegevens, waarop de indicatoren worden berekend, te verzamelen en te verwerken, hebben de indicatoren van de armoedebarometer dus een niet onaanzienlijke achterstand op de actualiteit. Gelet op de economische, en nadien sociale, omslag volgend op de financiële crisis, is het voor deze editie van de Armoedebarometer relevant om even stil te staan bij de evolutie van enkele cijfers die dichter bij de actualiteit aansluiten. In Grafiek 1 wordt de evolutie weergegeven van het aantal personen met een werkloosheidsuitkering (vergoede werklozen en tijdelijk werklozen), het aantal personen met tenminste één achterstallige terugbetaling van een lening en het aantal personen dat een leefloon of het equivalent ontvangt. Het aantal vergoede werklozen heeft over de periode van eind 2008 tot de eerste helft van 2009 een stijgende tendens gekend, maar is sinds de tweede helft van 2009 min of meer stabiel. Het aantal personen in tijdelijke werkloosheid fluctueert sterk over het jaar, zowel in 2009 als in 2010, maar de aantallen voor 2010 liggen globaal onder deze van 2009. Een duidelijke toename kan vastgesteld worden, sinds de tweede helft van 2008, van het aantal personen dat een beroep doet op het leefloon of het equivalent leefloon en het aantal kredietnemers met minstens één achterstallige terugbetaling. Vooral de omvang deze laatste toename is opmerkelijk. Voor het (equivalent) leefloon heeft zich in 2010 een zekere stabilisering afgetekend. Toekomstige gegevens zullen moeten uitwijzen in welke mate deze evoluties zich vertalen op het vlak van armoederisico’s. Bron: Nationale Bank van België, Economische Indicatoren voor België, 2010-46 FOD Economie, http://statbel.fgov.be/nl/binaries/EAK-Arbeidsmarktindicatoren_1Q2010_tcm32531823.xls 3 4 2 Grafiek 1: recente evolutie van enkele sociale kencijfers 800000 700000 aantal personen 600000 500000 vergoede werklozen tijdelijke werklozen leefloon+equivalent leefloon achterstallige kredietnemers (min. 1 achterstal) 400000 300000 200000 100000 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 2007 2008 2009 2010 Bron: RVA, POD Maatschappelijke Integratie, NBB De situatie in 2008 Financiële situatie Vooraleer in te gaan op de resultaten staan we nog even stil bij de belangrijkste indicator, het armoederisico. Deze indicator geeft het percentage personen weer dat in een gezin leeft waarvan het beschikbaar inkomen onder een zekere minimuminkomensgrens valt. Deze grens wordt in Europa gelegd op 60% van het mediaan equivalent gezinsinkomen5. Het mediaan inkomen is het inkomen dat de inkomensverdeling in twee gelijke delen splitst, waarbij de helft van de bevolking zich onder dit inkomen bevindt en de helft erboven. Op basis van EU-SILC 2009 (inkomens van 2008) bedroeg dit minimuminkomen voor een alleenstaande 966 euro per maand. Dit betekent dat een alleenstaande met een inkomen lager dan 966 euro het risico loopt om in armoede te vallen. Voor een koppel met twee kinderen jonger dan 14 jaar lag de armoederisicogrens op 2028 euro.. In 2009 lag het gezinsinkomen van 15% van de Belgische bevolking onder de armoederisicogrens. Het betreft in totaal ongeveer 1.600.000 personen. Onder dit globale percentage gaan belangrijke verschillen schuil tussen regio’s en bevolkingscategorieën. Zo bedraagt het armoederisico in Brussel 28%6, in Vlaanderen 10% en in Wallonië 18%7. ‘equivalent’ gezinsinkomen verwijst naar het feit dat het gezinsinkomen wordt gecorrigeerd voor de gezinsgrootte en samenstelling om het inkomen en de levensstandaard die het vertegenwoordigd vergelijkbaar te maken tussen verschillende gezinssituaties 6 Gelet op de te kleine steekproef in Brussel is dit percentage onderhevig aan een grote statistische onzekerheid 5 3 Een zeer hoog armoederisico8 vinden we vooral bij de categorieën die niet werken of slechts een zwakke band hebben met de arbeidsmarkt. Volgende categorieën hebben een dergelijk hoog armoederisico: - werklozen (33%) personen in invaliditeit/ziekte (23%) personen die in het voorbije jaar in geen enkele maand werk als hoofdactiviteit hadden (zonder kinderen:30%, met kinderen: 75%) personen met een beperkte werkintensiteit en kinderen ( 47%) personen in een éénoudergezin (37%) alleenstaande vrouwen zonder kinderen (24% voor vrouwen jonger dan 65 jaar, 25% voor vrouwen van 65 jaar en ouder) personen met een laag opleidingsniveau (24%) personen met een niet-EU-nationaliteit (53%) 6% van de bevolking leeft in een huishouden met twee of meer achterstallen voor basisbehoeften (facturen voor gas, electriciteit, water, huur, hypothecaire lening, gezondheidszorgen). Bij de 20% laagste inkomens is dit 14%. 21% van de bevolking leeft in een huishouden waarvan het gezinshoofd aangeeft dat het huishouden moeilijk of zeer moeilijk rondkomt. Voor koppels, met of zonder kinderen liggen de minima van de sociale uitkeringen duidelijk onder de armoederisicogrens. Dit geldt ook voor het minimumloon. Voor alleenstaanden bereikt de invaliditeitsuitkering de armoederisicogrens. Het pensioen ligt voor alleenstaanden net boven de grens, het minimumloon is voor deze categorie ongeveer één derde hoger dan de armoederisicogrens. Gezondheidszorg 2% van de bevolking leeft in een gezin waar iemand gezondheidszorgen heeft moeten uitstellen omwille van financiële redenen. Onder de groep met de 20% laagste inkomens loopt dit op tot 7%. Meer informatie over de regionale situatie op het vlak van armoede kan worden gevonden in volgende bronnen: - Voor Brussel: Observatorium Gezondheid en Welzijn Brussel-Hoofdstad, Armoederapport 2009 (http://www.observatbru.be/documents/publications/publications-pauvrete/rapportspauvrete.xml?lang=nl) - Voor Vlaanderen: Studiedienst van de Vlaamse Regering, De Sociale Staat van Vlaanderen 2009 (http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/publicaties/Publicaties/ssv/2009-05-12-ssv2009.pdf) - Voor Wallonië; IWEPS, Rapport sur la cohésion sociale en Région wallonne - Volet statistique (http://statistiques.wallonie.be/dyn/14/article13.ihtml?ID_SITE=14&ID_CATEGORIE=2 7 34&ID_ARTICLE=877&NOM_CATEGORIE=0BGB&CAT=13) 8 Categorieën waarbinnen het armoederisico anderhalve keer hoger ligt dan bij de totale bevolking 4 26% van de bevolking beschouwt zijn/haar gezondheidstoestand slechts als ‘redelijk’, ‘slecht’ of ‘zeer slecht’. Dit percentage is hoger onder lage inkomens, zowel voor ouderen als personen jonger dan 65 jaar. Onder de personen met een laag inkomen vermeldt 35% van de personen op aktieve leeftijd en 58% van de ouderen een minder goede gezondheid. Werk In 2009 leefde 12% (kinderen) à 13% (volwassenen tot 59 jaar) in een huishouden waar geen van de volwassen gezinsleden betaald werk had. Het gaat hierbij zowel om alleenstaande ouders als om koppels. In 2009, werd 5% van de werkenden met een armoederisico geconfronteerd. Dit komt neer op ongeveer 220.000 personen. Werkenden met een armoederisico komen meer voor in volgende categorieën: - koppels met drie of meer kinderen (8%) personen met een laag onderwijsniveau (8%) personen die deeltijds werken (9%) personen die niet het volledig jaar gewerkt hebben (9%) Ongeveer een kwart van de personen met armoederisico op actieve leeftijd had werk als voornaamste activiteit. Onderwijs Het percentage vroegtijdige schoolverlaters bedroeg in 2009 11%. Het gaat hierbij om jongeren tussen 18 en 24 jaar die geen onderwijs volgen en die ten hoogste een diploma lager middelbaar onderwijs hebben behaald. Huisvesting 29% van de bevolking had problemen met de kwaliteit van de huisvesting in 2009. Dit percentage was hoger onder de 20% laagste inkomens, namelijk 49%. Onder problemen met de kwaliteit van de woning wordt hierbij verstaan: het ontbreken van een basiscomfort item (bad/douche of warm stromend water of een toilet met waterspoeling in de woning), twee of meer ‘structurele’ gebreken (lekkend dak, geen adequate verwarming, vocht en schimmel, rottende ramen en deuren) Participatie In 2009 participeerde 67% niet aan sportieve, recreatieve of artistieke activiteiten. Onder de personen met de 20% laagste inkomens bedroeg dit percentage 79%. 5 Niet-monetaire deprivatie9 In 2009 beschikte 11% van de bevolking niet over drie of meer goederen of diensten uit een lijst van negen. Deze groep beschikt bijgevolg niet over een aantal essentiële elementen die deel uitmaken van een adequate levensstandaard en wordt als materieel gedepriveerd beschouwd10. Evolutie 2004-2009 Naast een beschrijving van de toestand op basis van de meest recente gegevens, wil de Armoedebarometer ook weergeven welke evoluties zich aftekenen op het vlak van de armoedesituatie. In dit deel worden de belangrijkste evoluties overlopen. Globaal kan er een zeer grote stabiliteit vastgesteld worden wat het niveau van de indicatoren betreft in vergelijking met de cijfers van het vorige jaar. Het armoederisico is volgens de nieuwe gegevens constant gebleven op 15%. Sinds 2005 situeert het zich op dit niveau. Voor enkele categorieën waarvoor in de vorige jaren een toename van het armoederisico werd vastgesteld (werklozen, alleenstaande ouders, personen in een gezin met een lage (tussen 0 en 0,5) werkintensiteit en kinderen) is er geen verdere toename, maar een stabilisering op een hoog armoederisico. Ook het subjectief armoederisico, dat tussen 2007 en 2008 sterk gestegen was, blijft zich op basis van de nieuwe gegevens van EU-SILC 2009 op dit verhoogde niveau situeren. Het armoederisico van alleenstaande vrouwen, van 65 jaar en ouder neemt daarentegen verder af. Het daalde van ruim 30% in 2007 (inkomen 2006) naar 25% in 2009 (inkomen 2008).11. Het niveau van de minimumuitkeringen in de sociale zekerheid, de bijstandsuitkeringen en het minimumloon, in verhouding tot de armoederisicogrens blijft globaal stabiel. De De Europese target betreffende sociale inclusie die in het kader van de Europa 2020 strategie werd vastgelegd is o.a. gebaseerd op de Materiële Deprivatie indicator, die in deze context echter op een andere wijze wordt gedefinieerd, In de context van de target wordt het missen van 4 van de 9 items als criterium van materiële deprivatie gebuikt i.p.v. 3 (zie verder). 10 In deze indicator wordt iemand als gedepriveerd beschouwd indien deze persoon leeft in een huishouden dat geconfronteerd word met tenminste drie van de negen problemen: het geconfronteerd worden met schulden, het zich niet kunnen permitteren van minstens 1 week vakantie per jaar, het zich niet kunnen permitteren van om de twee dagen een maaltijd met vlees/vis/kip, geen onvoorziene uitgave kunnen doen, de woning niet afdoende kunnen verwarmen, niet beschikken over een wasmachine, niet beschikken over een televisietoestel, niet beschikken over een telefoon, niet beschikken over een auto. 11 Overigens blijkt het armoederisico van de volledige groep ouderen af te nemen tussen 2007 en 2008 (van 23% naar 21%). Tussen 2008 en 2009 blijft het armoederisico op hetzelfde niveau. Ouderen als categorie zijn als dusdanig niet opgenomen in de Armoedebarometer. 9 6 Inkomensgarantie-uitkering voor ouderen blijft na de belangrijke verhoging tussen 2006 en 2007 ook op hetzelfde niveau.12. Op het domein ‘werk’ kan vastgesteld worden dat gestage daling van het percentage personen dat leeft in een huishouden waar geen van de volwassen gezinsleden betaald werk heeft, zich niet verder doorzet. De nieuwe cijfers van de Arbeidskrachtenenquête 2009 zijn licht hoger dan de cijfers uit 200813. Het percentage werkenden met armoederisico blijft stabiel rond 5%. De andere indicatoren blijven min of meer stabiel, of fluctueren zonder duidelijke trend, over de thans beschikbare jaren. De indicatoren van de Europa 2020 doelstelling inzake sociale inclusie In juni 2010 onderschreef de Europese Raad van Staats- en Regeringsleiders de nieuwe Europa 2020 strategie. Met deze strategie streeft de Europese Unie naar de realisatie van 5 geïntegreerde doelstellingen tegen 2020. Naast doelstellingen op het vlak van tewerkstelling, R&D, klimaat en onderwijs, bevat deze strategie ook een doelstelling op het vlak van sociale inclusie. Deze doelstelling houdt in dat er op Europees niveau wordt gestreefd naar een reductie met 20 miljoen van het aantal personen in een situatie van armoede of sociale uitsluiting. In het kader van deze Europese doelstelling worden armoede en sociale uitsluiting gedefinieerd op basis van drie indicatoren: armoederisico, materiële deprivatie en lage werkintensiteit. We geven hier een korte omschrijving van deze indicatoren. - - Het armoederisico is het percentage personen dat zich onder de armoederisicogrens bevindt. De armoederisicogrens wordt bepaald als 60% van het mediaan (gestandaardiseerd beschikbaar) gezinsinkomen. Dit is de gekende indicator die ook in deze Armoedebarometer wordt gebruikt; De materiële deprivatie-indicator is een variant op de indicator die eerder op Europees niveau werd aanvaard, en die ook in de armoedebarometer is opgenomen. Enkel het aantal items dat in aanmerking wordt genomen verschilt. In de nieuwe ‘Europa 2020 indicator’ wordt iemand als gedepriveerd beschouwd indien deze persoon leeft in een huishouden dat geconfronteerd word met tenminste VIER (i.p.v. drie) van de negen problemen: het geconfronteerd worden met schulden, het zich niet kunnen permitteren van minstens 1 week vakantie per jaar, het zich niet kunnen permitteren van om de twee dagen een maaltijd met vlees/vis/kip, geen onvoorziene uitgave kunnen doen, de woning niet afdoende kunnen verwarmen, niet beschikken over een wasmachine, niet beschikken over een Voor de volledigheid moet hierbij worden opgemerkt dat ook een aantal uitkeringen voor zelfstandigen (ouderdomspensioen, invaliditeitsuitkering, overlevingspensioen) een belangrijke verhoging ondergingen gedurende de afgelopen jaren. 13 In het kader van de Europese target inzake sociale inclusie wordt een andere indicator gebuikt om lage werkintensiteit te meten (zie verder). De daling van het aantal personen in een huishouden met een lage werkintensiteit was in de periode 2005-2008 meer uitgesproken dan dit het geval was voor de hier besproken ‘jobless households’ indicator op basis van de Arbeidskrachtenenquête. 12 7 - televisietoestel, niet beschikken over een telefoon, niet beschikken over een auto. De lage werkintensiteit-indicator wordt bepaald als het percentage personen dat leeft in een huishouden met een werkintensiteit lager is dan of gelijk aan 0,20. De werkintensiteit van het huishouden wordt berekend als de verhouding van (1) het totaal aantal maanden dat de volwassen gezinsleden (jonger dan 60 jaar) hebben gewerkt in het laatste kalenderjaar, en (2) het totaal aantal maanden dat de volwassen gezinsleden (jonger dan 60 jaar) theoretisch kunnen werken op een jaar14. De Europese doelstelling is gebaseerd op een combinatie van deze drie indicatoren. De doelpopulatie waarop de vermindering met 20 miljoen personen moet worden gerealiseerd wordt bepaald door de personen die: een inkomen hebben onder de armoederisicogrens en/of materieel gedepriveerd zijn en/of leven in een huishouden met een lage werkintensiteit. Vanwege het belang van deze Europese target, die in het Nationaal Hervormingsprogramma15 wordt vertaald naar nationale doelstellingen, worden deze target, en de onderliggende indicatoren in deze Armoedebarometer mee opgevolgd. Afgerond werd in 2008 21% van de Belgische bevolking geconfronteerd met een armoederisico en/of materiële deprivatie en/of met een lage werkintensiteit in het huishouden. De onderliggende indicatoren geven volgend beeld: 15% wordt geconfronteerd met een armoederisico, 5% is materieel gedepriveerd volgens de ‘strengere’ indicator en 9% leeft in een huishouden met een lage werkintensiteit (alle cijfers voor 2008, 2009 nog niet beschikbaar voor indicator ‘werkintensiteit). Hoewel de Europa 2020 doelstelling uiteraard voor de toekomst geformuleerd is, is het nuttig om de evolutie van de indicatoren en hun combinatie voor de voorbije jaren na te gaan. Hierbij kan vastgesteld worden dat de gecombineerde ‘armoede en sociale uitsluiting indicator’ een duidelijke daling laat optekenen voor de periode 2005-2008 (van 22,6% naar 20,8%). Dit lijkt vooral te wijten aan de afname van het % percentage personen in een huishouden met lage werkintensiteit (van 12% naar 9,2%) en in mindere mate aan een daling van materiële deprivatie (van 6,5% naar 5,6%). Het armoederisico bleef, zoals in deze barometer al werd aangegeven, constant in deze periode. Ter illustratie: Voor een koppel, beiden op actieve leeftijd, waarbij de man het volledige jaar gewerkt heeft en de vrouw 6 maanden gewerkt heeft en 6 maanden loopbaanonderbreking heeft gehad bedraagt de werkintensitiet 18/24=0,75. Het totaal aantal maanden dat dit koppel kon werken bedraagt 2x12=24 en het totaal aantal effectief gewerkte maanden bedraagt 12+6=18. 15 Elke EU lidstaat moet een Nationaal Hervormingsprogramma opstellen waarin wordt aangegeven hoe de lidstaat zal bijdragen aan de Europa 2020 strategie. De eerste Nationale Hervormingsprogramma’s moeten in april 2011 bij de Europese Commissie worden ingediend. Een draft versie werd in november 2010 ingediend bij de Europese Commissie. 14 8 Tabel 1: Europa 2020 doelstellingen en onderliggende indicatoren, België 2004 2005 2006 2007 (1) % onder 14,3 14,8 14,7 15,2 armoederisicogrens (2) % materieel 4,7 6,5 6,4 5,7 gedepriveerd (3) % met lage NB 12 11,3 10,9 werkintensiteit % Arm of sociaal NB 22,6 21,5 21,6 uitgesloten: combinatie (1) en/of (2) en/of (3) Bron: Eurostat 2008 14,7 2009 14,6 5,6 5,2 9,2 NB 20,8 NB 9