Opmerkingen bij Matteüs i.v.m. de revisie van de NBV 1:18 > ‘toen …Maria al was uitgehuwelijkt…’ - de woordenboeken geven iets van ‘verloofd zijn, ondertrouwd zijn’ – er is dus al een relatie (is bij ‘uitgehuwelijkt’ nog maar de vraag, baby’s kunnen al wel zijn uitgehuwelijkt) , en er staat niet bij hoe die relatie tot stand is gekomen (misschien wel door vrije keuze). Vgl. Lucas 1:27. Het is uiteraard de vraag of `verloofd zijn, ondertrouwd zijn’ een goede vertaling is. We hebben het immers over een heel andere cultuur dan de onze. Wellicht moet je het hier omschrijven in de trant van: “die (volgens de wet) aan Jozef toebehoorde”. Maar de vraag is hier of dit legitiem is gezien de Griekse grondtekst. 1:19 > Het is de vraag of de NBV met het woord `verstoten’ wel de juiste toon treft in de vertaling. Past dit woord wel bij het feit dat Jozef in het geheim/in stilte van Maria wilde scheiden omdat hij haar niet in opspraak wilde brengen? Eerder is hier te denken aan een vertaling die meer recht doet aan het feit dat Jozef hier Maria wilde loslaten omwille van het feit dat ze zwanger bleek te zijn uit de Heilige Geest. 2:4 > de voetnoot hier vind ik te uitvoerig; als hij al nodig is, zou hij kunnen stoppen na het woord ‘verwachtingen’; wat de joodse messiasverwachting inhield moet niet in een noot worden afgedaan. Vgl. Lucas 2:11. 2:17 > hier moet i.p.v. `zo’ vertaald worden `toen’. Dit doet recht aan het Grieks en voorkomt een verkeerde interpretatie als het aankomt op de vraag hoe de profetie in vervulling is gegaan. 3:11 > ‘ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven’- er staat ‘tot bekering’, oftewel ‘met het oog op…’. Is dit toch niet wat anders dan ‘ten teken van…’? 6:13 > Wellicht zou het beter zijn om de doxologie niet in een voetnoot, maar in de hoofdtekst weer te geven. 6:34 > ‘elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last’ - overal in het NT wordt ‘kakia’ gebruikt voor slechtheid, kwaadaardigheid. ‘Last’ lijkt dan ook een verkeerde vertaling. 12:15 > ‘Jezus besefte dat’ – er staat: Jezus wist dat, waarmee (meer dan de vertaling nu toelaat) wordt gezinspeeld op Jezus’ goddelijke alwetendheid. 16:18 > ‘jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen’ – door deze vertaling worden ‘petros’ en ‘petra’ te veel geïdentificeerd, waardoor Petrus (ten onrechte) als enige tot fundament van de kerk wordt verheven. Deze opmerking over 16:18 heeft als achtergrond de exegese van prof. Van Bruggen zoals hij die geeft in zijn commentaar op Matteüs in de serie CNT. Hij schrijft daarin o.a. (Blz. 310): "De betekenis van petros is: (een los stuk) gesteente. Het Aramese woord dat hier op de achtergrond staat (Cefas!) betekent eveneens `stuk steen' (niet: rots). Aan de betekenis van deze bijnaam houdt Jezus Simon in Matteüs 16,18. Hij zegt namelijk niet: "Je heet Petrus", maar: "Je bent een steen". Wanneer Jezus hier de aanduiding als roepnaam had willen invoeren, zou Hij niet alleen een ander werkwoord moeten hebben kiezen (`genoemd worden'), maar ook het lidwoord hebben moeten gebruiken (su ei ho Petros) Nu dit ontbreekt fungeert petros naar zijn eigenlijke betekenis en niet als bijnaam van Simon. Het moet als een fout met verstrekkende gevolgen worden beschouwd dat in tekstuitgaven en vertalingen een hoofdletter wordt ingevoerd (als stond er ho Petros in plaats van petros) Met een knipoog naar de reeds gegeven bijnaam, die als roepnaam nog niet in gebruik is, zegt Jezus: "Je bent echt een steen!". 1 Even verder schrijft hij (blz. 311/312): "Wordt deze uitleg niet gehinderd doordat Jezus zo nadrukkelijk sprekt over `deze' rots? Slaat dit niet terug op Petrus als persoon?" Bij het antwoord dat Van Bruggen geeft op deze vraag gaat hij eerst terug naar het OT, waarbij hij erop wijst dat in het OT Abraham geldt als de Rots waaruit het Joodse volk is gehouwen (Jesaja 51,1-2; Vgl. Matteüs 3,9). Van Bruggen leest Matteüs 16,18 tegen deze achtergrond. Hij schrijft: "Jezus bouwt zijn gemeente. Hij brengt een Vergadering bijeen. Hij doet dat niet "uit de rots Abraham door vlees en bloed", maar "op déze rots". Wat is nu die nieuwe petra of rotsgrond voor de kerk? Dat is Simon, maar dan wel de Simon aan wie de Vader openbaring gaf. En het zijn de leerlingen namens wie Simon antwoordde en die met hem de openbaring kregen (...) We kunnen nu teruggaan naar de vraag of dan toch in het begin van vers 18 petros niet de eigennaam is. Dat is niet het geval. Jezus zegt niet, dat Hij op deze Petrus (ho petros) zijn gemeente bouwt, maar op deze rotsbodem (petra). Daarbij vergeleken is Simon slechts een keisteen, een losse steen (petros). Toch legt Jezus een verband tussen de enkele steen en de rotsvloer. De steen komt ergens uit: zij komt uit de rots en van hetzelfde materiaal. Vanwaar komt dan deze steen, die hoort bij een rots waarop Jezus bouwt? Ze komt uit de hemel gevallen: vlees en bloed (het volk van Abraham) heeft geen openbaring gegeven, maar de hemelse Vader. Dankzij die wederbarende openbaring is Simon met de anderen een volhardende gelovige. Hij is uit het goede hout gesneden en op déze fundering wordt nu voortaan het huis van God gezet! Zo, als begenadigd belijder, is Simon werkelijk een steenblok van God. En op dit materiaal, op deze rots, bouwt Jezus zijn gemeente". Kort gezegd: de leerlingen vormen de rotsbodem waarop Christus zijn kerk zal bouwen en van Petrus wordt gezegd dat hij als losse steen een deel is van die rotsbodem. In het verlengde hiervan ligt volgens Van Bruggen het NT-spraakgebruik: de gemeente wordt gebouwd op het fundament van apostelen en profeten. Misschien zou de vertaling kunnen luiden: "Jij bent echt een rotsblok. En dit is de rotsbodem waarop ik mijn kerk zal bouwen". De tweede zin is dan niet helemaal letterlijk en correct vertaald, maar het maakt wel duidelijker dat rotsblok en rotsbodem niet samenvallen. Het zorgt er voor dat de lezer/hoorder zich de vraag stelt wat die rotsbodem precies is. Anders: "Jij bent echt een rotsblok en op deze rotsbodem zal ik mijn kerk bouwen." Dat klinkt dan wat cryptisch, maar misschien is de Griekse tekst dat ook wel. Hoewel je daar ook weer niet te snel vanuit moet gaan. De voetnoot in de NBV lijkt dan in ieder geval niet correct. Een verbetering zou kunnen zijn: "In het Grieks is er een woordspel tussen enerzijds de naam Petrus en anderzijds de woorden petrus, 'rotsblok' of 'steen' en petra, 'rots' of 'rotsblok'. 16:25 > ‘…zal het behouden’ – de brontekst heeft hier ‘vinden’ en er is geen reden om het niet zo te vertalen (iets wat je verloren hebt kun je niet meer behouden, maar wel vinden!) 16:28 > ‘sommigen van de hier aanwezigen zullen niet sterven’ – in het Grieks staat ‘de dood proeven/smaken’ en er is geen reden om dat explicieter te maken – er is integendeel veel voor te zeggen dat Jezus expres zo formuleert; vgl hier Johannes 8:52, waar de NBV deze uitdrukking wel zo laat staan. 2 18:7 > ‘Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val worden gebracht’ – een nogal schokkende uitspraak, die je zou doen twijfelen aan de belijdenis van de volharding der heiligen; het staat er dan ook niet, er staat dat het onvermijdelijk is dat er ‘skandala’ (struikelblokken, verleidingen) komen; gelukkig brengt een struikelblok nog niet noodzakelijkerwijs iemand ten val; God zelf kan je staande houden ondanks de verleidingen; hier rijden de vertalers echt een scheve schaats. 18:15-17 > ‘Als een van je broeders of zusters tegen je zondigt, moet je die daarover onder vier ogen aanspreken. Als ze luisteren…’ – hier wreekt zich het inclusief vertalen; de overgang van het enkelvoud naar het meervoud is heel onnatuurlijk en lelijk: na een gesprek onder vier ogen kan er maar één zijn die al dan niet luistert… Een alternatief geven is moeilijk, want een voortdurend ‘hij of zij’ is ook lelijk. Wellicht kun je kiezen voor een meer omschrijvende vertaling: (15) Als zo iemand luistert, dan… (16) Zo niet, neem dan… (17a) Heeft dat nog geen effect, leg het dan voor… (17b) Zorgt ook het appèl van de gemeente niet voor een keer ten goede, behandel zo iemand dan… 18:28/29 > ‘Hij nam hem in een wurggreep…Toen wierp deze zich voor hem neer’ – wie door iemand in een wurggreep gehouden worden (meestal van achteren), kan niet voor die persoon neervallen; waarom niet zoals in andere vertalingen: ‘greep hem bij de keel’? 19:8 > ‘Omdat u zo harteloos en koppig bent…’ –geen adequate weergave van ‘sklèrokardia’ (hardheid van hart); op zich komt ‘koppig’ nog wel in de richting, maar ‘harteloos’ is toch echt iets anders; dit woord gebruikt de LXX in Jer. 4:4 als weergave van de onbesnedenheid van hart; wellicht is mogelijk de vertaling: ‘vanwege de ontoegankelijkheid van uw hart…’ 21:41 >’De onmensen! Laat hij ze op een mensonwaardige manier ombrengen…’ – een mislukte poging om het woordspel in het Nederlands door te laten klinken. Niet mooi en ook explicieter dan de brontekst (slechteriken – een slechte dood). Alternatief: Laat hij die vreselijke mensen op een vreselijke manier ter dood brengen…’ 23 > inconsequent: de schriftgeleerden en Farizeeën worden door Jezus steeds met ‘u’ aangesproken (nog in 22:42!), en in dit hst ineens met ‘jullie’ 24:24 > ‘…om ook Gods uitverkorenen zo mogelijk te misleiden.’ – ‘hooste’ geeft gevolg aan, geen doel; ‘zo mogelijk’ houdt de mogelijkheid open, ‘ei dunaton’ beslist niet; de vertaling moet dus zijn: ‘…zodat ze ook Gods uitverkorenen zouden misleiden als dat mogelijk was’. 26:14 > ‘…een van de twaalf, die met de naam Judas Iskariot…’ – niet mooi: die met de naam… . Kan hier niet vertaald worden met zoiets als: `die Judas Iskariot heette…’?. 26:18 > ‘…zeg tegen de persoon die jullie bekend is’ – waarom niet gewoon ‘tegen die en die’ (NV-51), het gaat helemaal niet om iemand die de leerlingen kennen, Mt kort gewoon de uitgebreide aanwijzingen die Jezus geeft (zie Mc) voor het gemak even in. 26:39 > ‘…knielde toen en bad diep voorovergebogen’ – veel te mat voor ‘epesen epi prosoopon autou proseukhomenos’: hij liet zich voorover op de grond vallen en bad… 26:55 > ‘Toen zei Jezus tegen de omstanders’ – er zijn helemaal geen omstanders (lees: toeschouwers), het gaat om de bende (okhlos, zie de prachtige vertaling in vs 47) die hem komt arresteren. 27:53 > Zou het niet beter zijn om i.pv. `maakten zich bekend’ te vertalen met `ze verschenen’? 28:9 > ‘Op dat moment…’ – hiermee wordt ‘kai idou’ teveel ingevuld; de verschijning kan best later, tijdens de rondgang onder de leerlingen hebben plaatsgevonden. 3