PROTOCOL Borderline Persoonlijkheid Stoornis (BPS)

advertisement
PROTOCOL Borderline Persoonlijkheid Stoornis (BPS)
Beschrijving
Borderline is een persoonlijkheidsstoornis, een psychische aandoening, die wordt
veroorzaakt door een combinatie van biologische, psychologische en sociale factoren. De biologische factoren hebben vaak te maken met genetische aanleg die
zich kan bevinden in de hersenen in het gebied van het emotieregelsysteem, de
neurotransmitterhuishouding van de hersenen en /of het temperament dat ten
grondslag ligt aan iemands persoonlijkheid. Mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis kunnen erg van elkaar verschillen maar ze hebben allemaal
moeite om evenwicht in hun leven te bewaren. Instabiliteit is een kernbegrip.
De stoornis kenmerkt zich door wisselende stemmingen, gedragingen en gedachten. Gedrag van mensen met een borderlinestoornis is vaak impulsief en
onvoorspelbaar. Mensen denken zwart-wit en kunnen extreem reageren. Voor
mensen met deze stoornis is het onderhouden van sociaal contact een probleem.
De stoornis begint vaak geleidelijk en is vaak niet aan te tonen voor de leeftijd
18-25 jaar. Voor die leeftijd kunnen er ook kenmerken van borderline aanwezig
zijn, maar soms is het moeilijk om het verschil te zien tussen pubergedrag en
of een eventuele stoornis.
De verschijnselen worden steeds erger vanaf het twintigste jaar, waardoor het
moeilijker wordt zelfstandig en zonder professionele hulp te functioneren. Het
is daarom belangrijk om vroegtijdig te signaleren en contact met ouders op te
nemen om te informeren of zij de signalen herkennen. Wanneer dit het geval
is, moet de leerling worden doorverwezen. Zo kan verergering van de stoornis
op latere leeftijd voorkomen worden.
Kenmerkend gedrag
 Wisselende werkhouding en inzet. Soms verzuim.
 Zwart - wit denken.
 Wisselende stemmingen van intens vrolijk tot depressief.
 Instabiel zelfbeeld en zelfgevoel.
 Krampachtig proberen te voorkomen om (feitelijk of vermeend) in de steek gelaten te worden.
 Moeite om boosheid of woede te reguleren.
 Moeite met aanhouden sociale contacten. Contacten kunnen extreem geïdealiseerd of gekleineerd worden.
Dit betekent voor de leerling:
 Instabiel zelfbeeld.
 Onbegrip verwarring t.a.v. eigen gevoelens.
 Het ineens niet meer zien zitten van een vak/ docent/ medeleerling.
 Moeite met richting geven aan eigen leven en keuzes.
 In extreme gevallen: automutilatie, suïcidegedachten, vreetbuien.
 Mogelijk schooluitval.
Wat moet je niet doen
 Denken dat er sprake is van onwil.
 Het je persoonlijk aantrekken en te betrokken raken.
 Denken dat alleen de manier van lesgeven of de lesstof moet worden veranderd.
ZORGBELEIDSPLAN
Het Mozaïek
Protocol Borderline Persoonlijkheid Stoornis (BPS)
1
 Denken dat deze leerlingen aandacht willen trekken.
 Denken dat het allemaal wel mee valt.
Wat moet je wel doen
Vroegtijdig signaleren en met ouders signalen doorspreken. Als signalen herkend
worden is het van belang de leerling door te verwijzen.
Concreet betekent dit:
1. Aanpassing van pedagogisch handelen: anders omgaan met de leerling;
2. Aanpassing van didactisch handelen;
3. Ondersteuning sociaal emotionele ontwikkeling.
Ad 1. Aanpassing van pedagogisch handelen
 Toon begrip of belangstelling voor met name de negatieve stemmingen.
 Probeer, in overleg, oplossingen voor problemen te zoeken en bagatelliseer
deze niet.
 Neem geen taken of beslissingen van de leerling over.
 Houd een zekere mate van emotionele afstand (raak niet te veel betrokken).
 Toon geen heftige reactie op negatieve uitlatingen.
 Benadruk de sterke kanten of talenten.
 De leerling is snel onzeker of zelfs in paniek door kritiek/straf. Snel suïcidegedachten.
Ad 2. Aanpassen van didactisch handelen
 Pas de leerstof aan, geef korte, eenduidige opdrachten.
 Herhaal vaak in verband met de wisselende inzet.
 Betrek de leerling actief bij de les.
 Complimenteer vaak.
 Laat opdrachten met een medeleerling uitvoeren.
 Stuur een leerling niet ‘alleen’ op pad.
 Bereid de leerling voor op spanningsvolle situaties als proefwerken, presentaties, etc.
Ad 3. Sociaal emotionele ondersteuning
 Probeer als mentor/ begeleider de jongere in te laten zien dat het normaal is in
relaties dat nabijheid en afstand elkaar afwisselen.
 Geef aan dat je begrip hebt, maar houd emotionele afstand. Maak duidelijk dat
iedereen grenzen heeft en dat dit niet inhoudt dat een relatie verbroken wordt.
 Geef ook je eigen grenzen aan. Maak duidelijk dat je niet altijd, meteen, eindeloos en grenzeloos aandacht kunt besteden aan de jongeren. Er zijn immers
nog meer leerlingen.
 Probeer duidelijk te krijgen bij de jongere dat iedereen wel eens foute dingen
doet. Iedereen doet goede en foute dingen.
 Probeer te zorgen voor succeservaringen. Maak duidelijk dat een teleurstelling
niet meteen een ramp hoeft te zijn. Dit kan aan de hand van voorbeelden met
rolmodellen. Steun de leerling!
Wat kunnen medeleerlingen doen
Een leerling met BPS denkt zwart-wit over personen en dus ook over zijn medeleerlingen. Hij kan korte en zeer intense vriendschappen hebben; een medeleerling kan van het ene op het andere moment helemaal ‘zwart’ gemaakt worden door de leerling met BPS. Dit komt voort uit angst en onmacht. Begrip voor
deze stoornis is, net al bij andere stoornissen, belangrijk. Een vaste begelei-
ZORGBELEIDSPLAN
Het Mozaïek
Protocol Borderline Persoonlijkheid Stoornis (BPS)
2
der, mentor kan in overleg met de leerling voorlichting geven in de groep. De
begeleider kan ook gesprekken voeren met medeleerlingen die te maken krijgen met krampachtig ‘claimgedrag’ - of het ineens veranderen van de relatie
van/met de leerling met BPS.
Wat doet de mentor
 De mentor zorgt voor het contact met de ouders.
 De mentor probeert begrip voor BPS bij medeleerlingen tot stand te brengen.
 De mentor kan vraagbaak zijn voor collega’s.
 De mentor kan de vertrouwenspersoon van de BPS leerling worden of zorgen
dat de leerling 1 persoon krijgt waar hij/zij terechtkan.
 Zie verder Ad 3.
Rol en taak van het zorgteam
Het zorgteam:
 is verantwoordelijk voor de begeleiding en de evaluatie van leerlingen die dat
nodig hebben binnen school.
 zorgt voor dossiervorming en evaluatie m.b.t. de adviezen en/of handelingsplannen.
 organiseert i.s.m. de mentoren aan het begin van het schooljaar een instroomonderzoek bij de brugklassen. Op basis hiervan kan een leerling in aanmerking
komen voor remedial teaching. Dit advies is door de remedial teacher en de orthopedagoog vastgesteld. De ouders en de mentor worden hierover geïnformeerd. Voor leerlingen met specifieke zorg wordt een leerlingprofiel opgemaakt
en indien nodig een handelingsplan opgesteld door de zorgcoördinator.
 binnen het zorgteam bewaakt de RT-docent de procedures rondom de leerlingen.
 kan de mentor/het team adviezen geven over een bepaalde aanpak.
 kan behalve adviezen aan de mentor/het team, de leerling ook verwijzen naar
de counselor of hem/haar bespreken binnen het ZAT in verband met verwijzing
jeugdhulpverlening, psychiatrische hulp.
 onderhoudt contact met externe instanties.
 is verantwoordelijk voor de communicatie tussen de orthopedagoog die samenwerkt met school.
 is verantwoordelijk voor de communicatie naar de schoolleiding: aanvraag faciliteiten voor begeleiders, extra middelen, cursussen. Aan het einde van het
schooljaar een evaluatie en een prognose voor het volgende schooljaar.
Tips
Wees alert. Bij deze stoornis is vroegtijdige signalering van belang.
Wees niet bang om als docent om hulp te vragen. Dit komt allen ten goede!
ZORGBELEIDSPLAN
Het Mozaïek
Protocol Borderline Persoonlijkheid Stoornis (BPS)
3
ZORGBELEIDSPLAN
Het Mozaïek
Protocol Borderline Persoonlijkheid Stoornis (BPS)
4
Download