I. Grondwet Grondwet 7 februari 1831 Senaat en eindigt op de dag van de opening van de eerste zitting van de Kamer van volksvertegenwoordigers na de algehele vernieuwing ervan. Overgangsbepaling Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die datum zijn de volgende bepalingen van toepassing: «De senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° en 2°, worden gekozen voor vier jaar. De senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°, worden aangewezen voor vier jaar. In elk geval wordt de Senaat algeheel vernieuwd bij de verkiezingen voor de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014.».]1 }1. – Laatst vervangen bij Enig art. Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014 Art. 71. }1[De senatoren genieten geen wedde. Zij hebben evenwel recht op vergoeding van hun onkosten.}2[...]2 }3[De vergoeding van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° tot 4°, wordt bepaald door het Gemeenschaps- of Gewestparlement dat hen aanwijst. De vergoeding valt ten laste van dit Parlement.]3 }4[De vergoeding van de senator bedoeld in artikel 67, § 1, 5°, stemt overeen met de vergoeding van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 3°, en valt ten laste van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap.]4 }5[De vergoeding van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°, valt ten laste van de dotatie van de Senaat.]5 }6[Binnen de grenzen van de Staat hebben de senatoren vrij verkeer op alle verkeerswegen door de openbare overheden geëxploiteerd of in concessie gegeven.]6 }7[...]7]1 }8[Overgangsbepaling De invoeging van het derde tot en met het vijfde lid van dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag hebben de senatoren recht op een vergoeding van vierduizend frank per jaar.]8 }1. – Vervangen bij Grondwetswijziging 15 oktober 1921, B.S., 2425 oktober 1921 }2. – Lid 2 gewijzigd bij Enig art., 1°, Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014 }3. – Lid 3 ingevoegd bij Enig art., 2°, Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014 }4. – Lid 4 ingevoegd bij Enig art., 2°, Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014 }5. – Lid 5 ingevoegd bij Enig art., 2°, Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014 }6. – Lid 6 vervangen bij Grondwetswijziging 25 maart 1996, B.S., 19 april 1996 }7. – Lid 7 opgeheven bij Grondwetswijziging 25 maart 1996, B.S., 19 april 1996 }8. – Overgangsbepaling toegevoegd bij Enig art., 3°, Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014 Art. 72. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij Enig art. Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014, inwerkingtreding: op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014 (Enig art.) Art. 73. Elke vergadering van de Senaat die mocht worden gehouden buiten de zitting van de Kamer van volksvertegenwoordigers, is van rechtswege nietig. HOOFDSTUK II DE FEDERALE WETGEVENDE MACHT Art. 74. }1[In afwijking van artikel 36 wordt de federale wetgevende macht gezamenlijk uitgeoefend door de Koning en de Kamer van volksvertegenwoordigers voor de andere aangelegenheden dan die bedoeld in de artikelen 77 en 78. Overgangsbepaling Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende bepalingen van toepassing: «In afwijking van artikel 36 wordt de federale wetgevende macht gezamenlijk uitgeoefend door de Koning en de Kamer van volksvertegenwoordigers voor: 1° het verlenen van naturalisaties; 2° de wetten betreffende de burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de ministers van de Koning; 3° de begrotingen en de rekeningen van de Staat, onverminderd artikel 174, eerste lid, tweede zin; 4° de vaststelling van het legercontingent.»]1 }1. – Laatst vervangen bij Enig art. Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014 Willem Verrijdt 1. Krachtens artikel 36 Gw. bestaat de federale wetgevende macht uit drie takken: de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. Artikel 74 Gw. verduidelijkt, sinds 2014 nog meer dan vroeger, echter dat dit niet wil zeggen dat de drie takken telkens samen optreden. Krachtens deze bepaling wordt de federale wetgevende macht immers “gezamenlijk uitgeoefend door de Koning en de Kamer van volksvertegenwoordigers voor de andere aangelegenheden dan die bedoeld in de artikelen 77 en 78”. Aldus is de monocamerale procedure, waarin de Senaat geen enkele rol speelt, sinds 2014 de standaardwetgevingsprocedure geworden. Zij is tevens de residuaire procedure, die geldt voor alle materies die niet uitdrukkelijk zijn vermeld in de artikelen 77 en 78 Gw. Aangezien die beide grondwetsbepalingen slechts een beperkt aantal materies behelzen (zie de duiding bij die bepalingen), zal de overgrote meerderheid van de wetgeving voortaan via de monocamerale procedure tot stand komen. Artikel 36 van de Grondwet 10 Larcier – Duiding Federale Staatsstructuur (1 september 2016) – © Larcier---TREE_6840--Export:10-11-2016_11:48--- I. Grondwet Grondwet 7 februari 1831 moet aldus sterk worden genuanceerd en de gelijkwaardigheid van de beide wetgevende Kamers is meer dan ooit een fictie (G. VAN DER BIESEN, “De nieuwe wetgevingsprocedure” in A. ALEN, B. DALLE, K. MUYLLE, W. PAS, J. VAN NIEUWENHOVE en W. VERRIJDT (eds.), Het federale België na de Zesde Staatshervorming, Brugge, die Keure, 2014, 131). 2. Vóór de Vierde Staatshervorming was de bicamerale procedure de enige wetgevingsprocedure. Een wetsontwerp moest in beide kamers worden goedgekeurd vooraleer het door de Koning als derde tak van de wetgevende macht kon worden bekrachtigd. Het tijdverlies dat met de herhaalde “navettes” gepaard ging, was echter voorwerp van kritiek (H. DE CROO en R. HUENENS, Het parlement aan het werk, Brussel, Bruylant, 1966, 233). De Vierde Staatshervorming van 1993 wijzigde de taakverdeling tussen de drie takken van de federale wetgevende macht grondig. De oprichting van de rechtstreeks gekozen gemeenschaps- en gewestraden en dus de afschaffing van het dubbel mandaat vormde het motief om de bevoegdheden van de anders samengestelde Senaat te hertekenen (P. VANDERNACHT en J. VAN NIEUWENHOVE, “De nieuwe federale wetgevende procedure” in K. LEUS en L. VENY (eds.), Het federale België in de praktijk. De werking van de wetgevende vergaderingen na de verkiezingen van 21 mei 1995, Brugge, die Keure, 1996, 132). Na de Vierde Staatshervorming werd de unieke, bicamerale, wetgevingsprocedure vervangen door drie verschillende wetgevende procedures. Bij elke van de wetgevende procedures verschilde de verhouding tussen de drie wetgevende takken. De normale wetgevende procedure was de gedeeltelijk bicamerale procedure (art. 78 Gw.), terwijl de monocamerale procedure (art. 74 Gw.) en de verplicht bicamerale procedure (art. 77 Gw.) slechts voor een beperkt aantal materies werden gehanteerd (A. ALEN en K. MUYLLE, Handboek van het Belgisch Staatsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, nrs. 155-158, p. 159-162). In het kader van de Zesde Staatshervorming, ingevolge een nog ingrijpender hervorming van de Senaat, werd de wetgevende procedure opnieuw gewijzigd. Sinds 2014 is de monocamerale procedure bedoeld in artikel 74 Gw. de regel, terwijl de verplicht bicamerale (art. 77 Gw.) en de gedeeltelijk bicamerale (art. 78 Gw.) procedures nog maar in een beperkt aantal, limitatief opgesomde, gevallen worden toegepast (C. FORNOVILLE, “De Vlinder-Senaat” in J. VELAERS, J. VANPRAET, Y. PEETERS en W. VANDENBRUWAENE (eds.), De zesde staatshervorming: instellingen, bevoegdheden en middelen, Antwerpen, Intersentia, 2014, p. 39-47; G. VAN DER BIESEN, “De nieuwe wetgevingsprocedure” in A. ALEN, B. DALLE, K. MUYLLE, W. PAS, J. VAN NIEUWENHOVE en W. VERRIJDT (eds.), Het federale België na de Zesde Staatshervorming, Brugge, die Keure, 2014, 125142). 3. De vier categorieën van wetgeving waartoe de monocamerale procedure vóór de Zesde Staatshervorming was beperkt (naturalisaties, de aansprakelijkheid van ministers, de begrotingen en de rekeningen, en de vaststelling van het legercontingent), worden niet langer uitdrukkelijk vermeld, maar gaan op in de restcategorie bedoeld in artikel 74 Gw. Dit betekent wel dat de bijzondere wetgever zou kunnen beslissen om deze vier materies, net zoals alle andere materies die thans niet zijn vermeld in de artikelen 77 en 78 Gw., onder de volledig bicamerale of gedeeltelijk bicamerale procedure te doen vallen (zie het laatste lid van art. 77 Gw. en van art. 78 Gw.). 4. In de monocamerale procedure wordt de wetgevende bevoegdheid slechts uitgeoefend door de Koning en de Kamer van volksvertegenwoordigers, zonder enige inspraak voor de Senaat. De Senaat is nog slechts betrokken bij de wetgevende procedure wanneer de Grondwet dit uitdrukkelijk bepaalt. Hiervoor kan worden verwezen naar de duiding bij de artikelen 77 en 78 Gw. 5. Bij opdrachtwetten sensu lato (m.a.w. de opdrachtwetten sensu stricto, de kaderwetten, de programmawetten en de bijzondere machtenwetten - zie A. ALEN en K. MUYLLE, Handboek van het Belgisch Staatsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, p. 667-669) en de wetten ter bekrachtiging van de koninklijke besluiten die ter uitvoering ervan zijn genomen, wordt de procedure gevolgd die zou gelden indien de wetgevende macht zelf zou optreden in plaats van haar bevoegdheid te delegeren (Adv.RvS van 31 mei 1996, Parl.St. Kamer, nr. 609/1, 45). Ook coördinaties en codificaties: geschieden volgensde procedure die zou gelden voor de wetsbepalingen die worden gecoördineerd of gecodificeerd (Adv.RvS van 15 december 1997, Parl.St. Kamer 1998-99, nr. 1838/2, 299-300). Ten slotte wordt bij interpretatieve wetten (zie de duiding bij art. 84 en 133 Gw.) de procedure gevolgd die zou gelden voor de geïnterpreteerde wetsbepaling (Adv.RvS van 1 februari 1996, Parl.St. Kamer 1995-96, nr. 449/1). Voortaan zal dit dus veelal de monocamerale procedure zijn. Art. 75. }1[Het recht van initiatief behoort aan elke tak van de federale wetgevende macht. Het initiatiefrecht van de Senaat is evenwel beperkt tot de aangelegenheden bedoeld in artikel 77. Larcier – Duiding Federale Staatsstructuur (1 september 2016) – © Larcier---TREE_6840--Export:10-11-2016_11:48--- 11 I. Grondwet Grondwet 7 februari 1831 Voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 worden de wetsontwerpen die aan de Kamers op initiatief van de Koning worden voorgelegd, ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers en vervolgens overgezonden aan de Senaat. Overgangsbepaling Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende bepalingen van toepassing: «Het recht van initiatief behoort aan elke tak van de federale wetgevende macht. Behalve voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 worden de wetsontwerpen voorgelegd aan de Kamers op initiatief van de Koning, ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers en vervolgens overgezonden aan de Senaat. De wetsontwerpen houdende instemming met verdragen voorgelegd aan de Kamers op initiatief van de Koning, worden ingediend in de Senaat en vervolgens overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.»]1 }1. – Laatst vervangen bij Enig art. Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014 Willem Verrijdt 1. Op elke wetgevingsprocedure is een onderscheiden bevoegdheid om nieuwe wetgeving voor te stellen van toepassing.. De Senaat heeft geen initiatiefrecht in de monocamerale procedure en in de gedeeltelijk bicamerale procedure. Enkel in de volledig bicamerale procedure staan de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat ter zake op voet van gelijkheid en hebben de volksvertegenwoordigers en de senatoren dus een identiek initiatiefrecht. De Koning kan een wetsontwerp in deze materies zowel bij Kamer van volksvertegenwoordigers als bij de Senaat indienen. Dit beperkte initiatiefrecht van de Senaat kortwiekt meteen ook de actieve participatie van de deelstaten aan de totstandkoming van de federale wetgeving: de deelstaatsenatoren zijn immers slechts bevoegd om wetsvoorstellen in te dienen over volledig bicamerale aangelegenheden. Dit initiatiefrecht kan evenwel worden uitgebreid door de bijzondere wetgever, die immers de lijst van volledig bicamerale bevoegdheden in artikel 77 Gw. kan uitbreiden (C. FORNOVILLE, “De Vlinder-Senaat” in J. VELAERS, J. VANPRAET, Y. PEETERS en W. VANDENBRUWAENE (eds.), De zesde staatshervorming: instellingen, bevoegdheden en middelen, Antwerpen, Intersentia, 2014, p. 46-47; G. VAN DER BIESEN, “De nieuwe wetgevingsprocedure” in A. ALEN, B. DALLE, K. MUYLLE, W. PAS, J. VAN NIEUWENHOVE en W. VERRIJDT (eds.), Het federale België na de Zesde Staatshervorming, Brugge, die Keure, 2014, 134, die voorstander is van een uitgebreider initiatiefrecht van de deelstaatsenatoren, dat evenwel zou zijn onderworpen aan gelijkaardige voorwaarden als de informatieverslagen: een ondertekening van het wetsvoorstel door 15 senatoren, een toelichtende nota die beschrijft hoe de belangen van de deelstaten in het geding zijn en strenge meerderheidsvereisten voor de agendering en de aanneming). 2. De Raad van State, afdeling Wetgeving heeft verduidelijkt dat het initiatiefrecht van de wetgevende Kamers slechts betrekking heeft op de wetten met een normatieve inhoud. Bij zuiver formele wetten (naturalisaties, de wetten op het legercontingent, de begroting, etc.) ligt het initiatief exclusief bij de Koning (Adv.RvS van 27 november 1996, Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 847/ 2, 5). 3. De bevestiging dat het initiatiefrecht bij elke tak van de wetgevende macht rust, werd hernomen in de bepalingen die het deelstatelijke wetgevende procedure organiseren, m.n. in artikel 132 Gw., artikel 18 BWHI en artikel 6 BWBI. Art. 76. }1[Een wetsontwerp kan door een Kamer eerst worden aangenomen nadat daarover artikelsgewijs is gestemd. Het derde lid treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014.]3 De Kamers hebben het recht de artikelen en de voorgestelde amendementen te wijzigen en te splitsen.]1 }1. – Vervangen bij Grondwetswijziging 5 mei 1993, B.S., 8 mei 1993, err., B.S., 20 augustus 1993 }2[Het reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers voorziet in een procedure van een tweede lezing.]2 }2. – Lid 3 toegevoegd bij Enig art. Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014 }3 }3. – Overgangsbepaling toegevoegd bij Enig art., 2°, Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014 [Overgangsbepaling 12 Larcier – Duiding Federale Staatsstructuur (1 september 2016) – © Larcier---TREE_6840--Export:10-11-2016_11:48--- I. Grondwet Grondwet 7 februari 1831 Willem Verrijdt 1. Definitie 1. Deze bepaling kent de wetgevende Kamers een belangrijke waarborg toe in verband met de etgevende procedure. Zij hebben krachtens het tweede lid van artikel 76 Gw. het recht om de wetsbepalingen vervat in het wetsontwerp te amenderen en te splitsen, zodat zij niet kunnen worden gedwongen om de wettekst in zijn geheel goed of af te keuren. Verder moeten de wetgevende kamers krachtens het eerste lid van art. 76 Gw. de tekst eerst artikelsgewijs behandelen, alvorens over de tekst in zijn geheel te stemmen. Dit eerste lid van art. 76 Gw. impliceert ten eerste dat elke wet in artikelen moet worden onderverdeeld (J. VELAERS, De Grondwet en de Raad van State, afdeling wetgeving, Antwerpen, Maklu, 1999, p. 309311). Ten tweede waarborgt deze bepaling de effectiviteit van het splitsings- en amenderingsrecht van de wetgevende Kamers, die dat recht kunnen toepassen op elk afzonderlijk wetsartikel. 2. De uitzonderingen op de artikelsgewijze stemming 2. In zijn adviespraktijk heeft de Raad van State, afdeling Wetgeving een aantal uitzonderingen aanvaard op het beginsel van de indeling van wetsvoorstellen en wetsontwerpen in artikelen, zoals bedoeld in artikel 76 Gw. Zo is het mogelijk om eenzelfde wijziging in verscheidene artikelen van eenzelfde wetgevende tekst in één enkele wetsbepaling te formuleren. Deze manier van werken is vooral handig wanneer de benaming van instelling of orgaan wordt aangepast (Adv.RvS van 6 mei 2009, Parl.St. Kamer 2008-09, nr. 1112/4, 3-4). Daarnaast mag ook de bekrachtiging van een koninklijk besluit waarmee uitvoering wordt gegeven aan een opdrachtwet sensu lato geschieden in één enkel wetsartikel. De Raad van State, afdeling Wetgeving preciseert wel dat voor elk bekrachtigd koninklijk besluit een afzonderlijke wetsbepaling vereist is (Adv.RvS van 20 januari 1997, Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 925/1, 28). Hetzelfde geldt voor de wetten die eenvormige wetten van de Benelux in Belgisch recht omzetten (J. VELAERS, De Grondwet en de Raad van State, afdeling wetgeving, Antwerpen, Maklu, 1999, 311). 3. De tweede lezing 3. Het derde lid van artikel 76 Gw., dat deel uitmaakt van de hervorming van de wetgevende procedure in het kader van de Zesde Staatshervorming, verleent grondwettelijke waarde aan de tweede lezing. Het voegt inhoudelijk echter weinig toe, aangezien de Kamer van volksvertegenwoordigers reeds voor de Zesde Staatshervorming een tweede lezing kende en aangezien artikel 76, derde lid, van de Grondwet geen precieze methode of procedure inzake deze tweede lezing oplegt. De tweede lezing beoogt de gevolgen van de inperking van de bevoegdheden van de Senaat voor de kwaliteit van het wetgevend werk te temperen (Parl.St. Senaat 2011-12, nr. 51738/1, p. 2; G. VAN DER BIESEN, “De nieuwe wetgevingsprocedure” in A. ALEN, B. DALLE, K. MUYLLE, W. PAS, J. VAN NIEUWENHOVE en W. VERRIJDT (eds.), Het federale België na de Zesde Staatshervorming, Brugge, die Keure, 2014, 137-139). 4. Aansluitend op deze grondwetsherziening werden wel een aantal wijzigingen doorgevoerd aan het Kamerreglement. Zo is niet langer vereist dat een artikel geamendeerd of verworpen werd om de tweede lezing aan te vragen (M. VAN DER HULST, “De tweede lezing”, TVW 2015, afl.2, 151-156). De standstill-periode tussen de eerste en tweede lezing werd ook aanzienlijk verlengd: in plaats van een dag moet nu minstens tien dagen na aanneming van het commissieverslag en de ronddeling van de in eerste lezing aangenomen tekst worden gewacht (art. 83, nr. 1, tweede lid Kamerreglement). Een belangrijk pluspunt van de hervorming is ook dat één enkel commissielid de procedure van tweede lezing kan opstarten en dat steeds een juridische nota wordt opgemaakt door de juridische dienst van de Kamer van volksvertegenwoordigers. 5. In de praktijk wordt de techniek van de tweede lezing erg weinig toegepast, zelfs niet wanneer zij reglementair verplicht is. De lange duur van die procedure, terwijl de regering doorgaans vaart wil maken met de goedkeuring van een wetsontwerp, doet vrezen dat die procedure ook in de toekomst niet tot een verbetering van de wetskwaliteit zal leiden (G. VAN DER BIESEN, “De nieuwe wetgevingsprocedure” in A. ALEN, B. DALLE, K. MUYLLE, W. PAS, J. VAN NIEUWENHOVE en W. VERRIJDT (eds.), Het federale België na de Zesde Staatshervorming, Brugge, die Keure, 2014, p. 139). Larcier – Duiding Federale Staatsstructuur (1 september 2016) – © Larcier---TREE_6840--Export:10-11-2016_11:48--- 13 I. Grondwet Grondwet 7 februari 1831 }1 [Art. 77. }2[De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat zijn gelijkelijk bevoegd voor: 1° de verklaring tot herziening van de Grondwet, alsook de herziening en de coördinatie van de Grondwet; 2° de aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide wetgevende Kamers dienen te worden geregeld; 3° de wetten aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid; 4° de wetten met betrekking tot de instellingen van de Duitstalige Gemeenschap en de financiering ervan; 5° de wetten met betrekking tot de financiering van politieke partijen en de controle op de verkiezingsuitgaven; 6° de wetten met betrekking tot de organisatie van de Senaat en het statuut van senator. Een wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, kan andere aangelegenheden aanduiden waarvoor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn.]1 2° de aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide wetgevende Kamers dienen te worden geregeld; 3° de wetten bedoeld in de artikelen 5, 39, 43, 50, 68, 71, 77, 82, 115, 117, 118, 121, 123, 127 tot 131, 135 tot 137, 140 tot 143, 145, 146, 163, 165, 166, 167, § 1, derde lid, § 4 en § 5, 169, 170, § 2, tweede lid, § 3, tweede en derde lid, § 4, tweede lid, en 175 tot 177, evenals de wetten ter uitvoering van de voormelde wetten en artikelen; 4° de wetten aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, evenals de wetten ter uitvoering hiervan; 5° de wetten bedoeld in artikel 34; 6° de wetten houdende instemming met verdragen; 7° de wetten aangenomen overeenkomstig artikel 169 om de naleving van internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren; 8° de wetten op de Raad van State; 9° de organisatie van de hoven en rechtbanken; Overgangsbepaling Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende bepalingen van toepassing: «De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat zijn gelijkelijk bevoegd voor: 1° de verklaring tot herziening van de Grondwet en de herziening van de Grondwet; 10° de wetten tot goedkeuring van samenwerkingsakkoorden tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten. Een wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, kan andere wetten aanduiden waarvoor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn.»]2 }1. – Ingevoegd bij Grondwetswijziging 5 mei 1993, B.S., 8 mei 1993, err., B.S., 20 augustus 1993 }2. – Vervangen bij Enig art. Herz. 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014 Willem Verrijdt 1. Artikel 77 van de Grondwet regelt de volledig bicamerale wetgevingsprocedure, die net zoals de optioneel bicamerale procedure (art. 78 Gw.) een uitzondering vormt op de monocamerale wetgevingsprocedure die geldt voor het aannemen van het gros van de wetgeving. Alleen wanneer deze procedure van toepassing is, staan de beide wetgevende Kamers op voet van gelijkheid. Een wet komt slechts tot stand wanneer beide wetgevende kamers dezelfde versie van de tekst hebben goedgekeurd. Beide wetgevende kamers beschikken bovendien over het initiatiefrecht en de Koning kiest vrij bij welke wetgevende Kamer Hij een wetsontwerp indient. 2. De lijst van volledig bicamerale aangelegenheden werd naar aanleiding van de hervorming van de wetgevende procedure in het kader van de Zesde Staatshervorming (zie de duiding bij art. 74 Gw.) vereenvoudigd. Deze lijst hangt ook duidelijk samen met de bedoeling om van de Senaat voornamelijk een deelstatenkamer te maken (zie in het bijzonder C. FORNOVILLE, “De Vlinder-Senaat” in J. VELAERS, J. VANPRAET, Y. PEETERS en W. VANDENBRUWAENE (eds.), De zesde staatshervorming: instellingen, bevoegdheden en middelen, Antwerpen, Intersentia, 2014, p. 3947; K. MUYLLE, “De hervorming van de Senaat en de samenvallende verkiezingen: een processie van Echternach naar de federale (model)staat?”, in A. ALEN, B. DALLE, K. MUYLLE, W. PAS, J. VAN NIEUWENHOVE en W. VERRIJDT (eds.), Het federale België na de Zesde Staatshervorming, Brugge, die Keure, 2014, 106-119; G. VAN DER BIESEN, “De nieuwe wetgevingsprocedure”, ibid., 129). De zes materies waarop de volledig bicamerale wetgevingsprocedure van toepassing is, worden opgesomd in artikel 77 van de Grondwet: 1° de verklaring tot herziening van de Grondwet, alsook de herziening en de coördinatie van de Grondwet; 2° de aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide wetgevende Kamers dienen te worden geregeld; 3° de wetten aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid; 4° de wetten met betrekking tot de instellingen van de Duitstalige Gemeenschap en de financiering ervan; 14 Larcier – Duiding Federale Staatsstructuur (1 september 2016) – © Larcier---TREE_6840--Export:10-11-2016_11:48---