Toespraak van de Voorzitter van de Senaat, Armand De Decker,

advertisement
Toespraak van de Voorzitter van de Senaat,
Armand De Decker,
voor de Hoge Raad voor de Justitie
4 februari 2009
Mevrouw de Voorzitter van de Hoge raad voor de Justitie,
Dames en heren Voorzitters en leden van de Hoge Raad voor de Justitie
Het lijkt wel alsof de Hoge Raad voor de Justitie altijd al deel heeft uitgemaakt
van ons institutionele landschap. En toch is de Raad vrij nieuw. Artikel 151 van
de Grondwet, de basistekst voor de oprichting van de Raad, dateert immers van
20 november 1998 en de organieke wet van 22 december 1998 deed de Raad in
werking treden. De Hoge Raad voor de Justitie is vandaag pas aan zijn derde
ambtstermijn toe.
De Raad is er dus op korte tijd in geslaagd om de indruk te wekken dat hij altijd
al heeft bestaan. Daar zijn wellicht twee verklaringen voor. In de eerste plaats
beantwoordde hij werkelijk aan een behoefte. Vervolgens, en vooral, drukte hij
snel en efficiënt zijn stempel en nam de taak op die van hem werd verwacht.
Ik hoef u er niet aan te herinneren in welke omstandigheden de bevolking en de
verantwoordelijken van dit land destijds tot het besef zijn gekomen dat een
aantal zaken niet naar behoren functioneerden. Misschien moeten we hier ook
durven toegeven dat zij tot op dat ogenblik gewoon niet genoeg belangstelling
hadden voor de werking van bepaalde essentiële onderdelen van de
maatschappij.
Ik meen te mogen stellen dat de verantwoordelijken erin geslaagd zijn om niet
alleen de symptomen aan te pakken, maar ook de dieperliggende oorzaken van
heel wat tekortkomingen.
Wat de werking van de magistratuur betreft, verschoof het debat bijvoorbeeld
snel van een eerste, gemakkelijke benadering van depolitisering naar een
blijvende aandacht voor de opleiding en het competentieniveau van de leden van
de rechterlijke macht, en vervolgens naar een ander belangrijk werkdomein van
de Hoge Raad: de algemene werking en de organisatie van de rechterlijke orde
en de follow-up van projecten hierover.
De Hoge Raad voor de Justitie heeft de verwachtingen absoluut kunnen
waarmaken. Het probleem van de opleiding en de benoeming van de
magistraten en hun korpschefs is duidelijk tot ieders tevredenheid geregeld, en
2
op het juiste niveau, dus niet op het niveau van de wetgevende macht of van de
uitvoerende macht. Dezelfde vaststelling geldt voor de follow-up van de
klachten.
Wat de algemene werking en de organisatie van de rechterlijke orde betreft, heeft
de Hoge Raad zich doen gelden als een bevoorrechte gesprekspartner van de
wetgever. In dat verband verwijs ik naar de indrukwekkende lijst van verslagen,
nota's en schriftelijke of mondelinge adviezen die de Hoge Raad, op
eigen
initiatief of op hun verzoek, heeft opgesteld ter attentie van de Wetgevende
Kamers.
Bovendien stellen we tot onze tevredenheid vast dat de verslagen, adviezen en
nota's niet beperkt blijven tot de status en de werking van de rechterlijke macht
als dusdanig, maar dat de Hoge Raad steeds vaker wordt geraadpleegd en wordt
verzocht om adviezen te formuleren over dossiers die buiten dat strikte kader
vallen en die van groot belang zijn voor onze samenleving.
In een recent artikel in de krant De Standaard over de hervorming van het hof
van assisen stelde een lid van de Raad dat de Hoge Raad een brugfunctie tussen
burger, justitie en politiek vervult.
3
Mooie slotwoorden, waar ik nog slechts één bedenking kan aan toevoegen. Bij
de bespreking van artikel 151 van de Grondwet werd onder meer aangegeven
dat het de bedoeling was een vorm van externe controle in te voeren maar, en
dat is mijn laatste punt, zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de
magistratuur.
Dat mogen wij nooit vergeten. Vandaar onder meer het belang van de discussie
die tijdens de vorige legislatuur is ontstaan tussen de Kamer en de Senaat over
de controle op de dotatie van een aantal instellingen zoals het Grondwettelijk
Hof en de Hoge Raad voor de Justitie, waarbij de Senaat op zijn standpunt blijft
dat een toezicht op de regelmatigheid van de begroting en de rekeningen van die
instellingen kan en moet, maar dat het toezicht zich niet kan uitstrekken tot de
wenselijkheid van de beleidsopties en de geplande uitgaven.
Genoeg daarover.
Ik breng eer aan de uittredende leden van de Hoge Raad voor de Justitie voor de
wijze waarop zij en de Hoge Raad zich van hun opdracht hebben gekweten, en ik
wens de nieuwe leden een even vruchtbaar mandaat toe.
4
____________________
5
Download