(Rust-) Massa Tolman en Lewis (1909), beschouwen botsingsproces: • Coördinatensysteem S en S’, S’ met snelheid v bewegend in de x, x’-richting • Bal A met rustmassa m beweegt met snelheid u (gemeten in S) langs y-as • Bal B met rustmassa m beweegt met snelheid –u’ gemeten in S’) langs de y’-as • Stel u << v • Wanneer ballen A en B elastisch botsen, vallen de assen y en y’ samen 1 • Waarnemer in S ziet bal A met snelheid +u botsen en vervolgens met snelheid -u terugkomen: D = -2u • Waarnemer in S’ ziet bal B met snelheid -u botsen en vervolgens met snelheid +u terugkomen: D = +2u Snelheid van bal B gemeten in systeem S is De afbeelding k an momenteel niet worden weergegev en. voor de botsing: -u 1 en daarna: +u 1 - v2 c2 v2 c2 Stel: • De botsing wordt gemeten in S • De massa van bal A wordt gedefinieerd als m0 (d.w.z. voor u << v, m0 rustmassa) • De massa van bal B, gemeten in S, wordt gedefinieerd als m 2 Als nu A en B een ‘gesloten’ systeem vormen voor en na de elastische botsing, dan geldt impulsbehoud: Voor botsing: Na botsing: m0 u m0 u 2m0 u Impuls bal A : Impuls bal B : mu 1 v2 c mu 1 2 v2 c 2mu 1 2 v2 c2 Uit de impulsbalans volgt dan: -2m0u + 2mu 1 - v2 c 2 = 0 m0 = m 1 - v2 c2 Met andere woorden: m = m0 1- v 2 c 2 , px º mvx = m0vx 1- v2 c2 3 Massa in beweging... 5 4 m m0 3 m = m0 2 1 1- v2 c2 1 0 0 0,2 0,4 0,6 v / c 0,8 1 De (geschaalde) massa als functie van de (geschaalde) snelheid 4 Impuls- en energiebehoud 2e hoofdwet van Newton: De impulsverandering van een lichaam is evenredig met de resulterende kracht die op het lichaam wordt uitgeoefend: d dp F µ ( mv ) = dt dt en levert met de juiste keuze van eenheden: d dv dm F = ( mv ) = m +v dt dt dt Hiermee kan de verandering van kinetische energie geschreven worden als: dEkin º Fdx = m dv dm dx + v dx = mvdv + v 2dm dt dt 5 dEkin º Fdx = m met: m = m0 1- v2 c dv dm dx + v dx = mvdv + v 2dm dt dt en dm = m0 c2 2 vdv 3 v 2 ö2 = æ çç 1 - ÷÷ ÷ ççè c 2 ÷ø ( mvdv (c 2 - v 2 ) ) geeft dit: dEkin = mvdv + v 2dm = c 2 - v 2 dm + v 2dm = c 2dm = m0vdv 3 v 2 ö2 æ çç 1 - ÷÷ ÷ ççè c 2 ÷ø 6 v Ekin Ekin = ò 0 v dEkin = ò 0 m0vdv 3 v 2 ö2 æ çç 1 - ÷÷ ÷ ççè c 2 ø÷ = m0c 2 1- = v2 c 2 m0c 2 1- 0 v2 - m0c 2 = mc 2 - m0c 2 c2 De totale energie is gelijk aan de som van rustmassa en kinetische energie: Etot º mc 2 = Ekin + m0c 2 2 p c 2 = gm0c = v Etot = m0c 2 2 pc ( ) 1- 2 Etot æ çç çç çç met p º mv = çç çèç ö÷ ÷÷ m0v ÷÷ ÷ 2 ÷÷ v ÷ 1 - 2 ÷÷÷ c ø Etot 2 - p 2c 2 = m02c 4 7 2 1,5 p é MeV / c ù ë û Ekin 1 é MeV ù ë û Impuls 0,5 Kinetische energie 0 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 b = vb c Impuls en kinetische energie voor een versneld elektron als functie van zijn (geschaalde) snelheid 8 Relativistische kinematica: Ondanks dat energie en impuls ( E , p ) verschillend zijn wanneer zij gemeten worden in de inertiaalstelsels S en S’, vinden we dat: E 2 - p 2c 2 = m02c 4 invariant is onder Lorentztransformaties. Dit geldt eveneens voor de relatie: c 2t 2 - x 2 - y 2 - z 2 = c 2t '2 - x '2 - y '2 - z '2 We definiëren de ruimte-tijd vector als een ‘4-vector’: x 0 º ct, æ x 0 ö÷ çç ÷ çç 1 ÷÷ çç x ÷÷÷ m x º ç 2÷, çç x ÷÷ çç ÷÷ çç x 3 ÷÷÷ è ø x 1 º x, x 2 º y, x3 º z met: ( m = 0, 1, 2, 3 ) xm º (x0 x1 x 2 x 3 ), ( m = 0, 1, 2, 3 ) 9 De Lorentzinvariante grootheid: 2 2 2 I = ct - x - y - z 2 = (x 2 2 2 2 ) - (x ) - (x ) - (x ) 2 2 2 2 0 1 2 3 = (x ' ) - (x ' ) - (x ' ) - (x ' ) 0 1 2 3 kan geschreven worden als het scalaire product van de twee 4-vectoren… x mx m = x mx m º x 0x 0 - x1x 1 - x 2x 2 - x 3x 3 Of algemeen: a mbm = a mb m = a 0b 0 - a 1b1 - a 2b 2 - a 3b 3 10 …maar dan kunnen we met de 4-vector… æE ö÷ æ E ÷ö ç p = ç , px , py , pz ÷÷ = çç , p ÷÷ çè c ø çè c ø m Einstein’s uitdrukking voor de Lorentzinvariante massa E 2 - p 2c 2 = m02c 4 eenvoudig schrijven als: m pm p = E2 c2 - p 2 = m02c 2 11 Veel-deeltjes systemen: De ‘rustmassa’ van een veel-deeltjes systeem kan eenvoudig geïntroduceerd worden... Beschouw: • Twee botsende deeltjes a en b • Impuls-energie van deeltjes a en b: pa en pb • Rustmassa van deeltjes a en b: ma en mb pa2 = ma2c 2 pb2 = mb2c 2 Definieer ‘invariante massa’ (in het kwadraat): ( pa 2 2 2 + pb ) = mab c 12 Heavyside-Lorentz eenheden… Dimensies van 3 belangrijkste grootheden in subatomaire fysica: { M , L,T } [c ] = [snelheid ] = LT -1 [ ] = [lengte ´ impuls ] = ML2T -1 2 [E ] = [massa ´ ( snelheid ) ] = ML2T -2 L = [ ][c ][E ]-1 M = [E ][c ]-2 T = [ ][E ]-1 Met = c = 1 : L = [E ]-1 M = [E ] T = [E ]-1 13 Twee-deeltjes botsing; twee deeltjes eindtoestand Beschouw: • Twee-deeltjes reactie a + b • Impuls-energie etc. : pa, pb, ma, mb etc. • De botsing verloopt elastisch d.w.z. c = a; d = b of c = b; d = a • De botsing verloopt inelastisch: c a en c b Het kwadraat van de invariante massa van a en b (c = 1 !): ( pa 2 2 + pb ) = mab wordt de energie (in het kwadraat) in het zwaartepunt genoemd 14 Behoud van energie en impuls impliceert dat: ( pa 2 2 2 2 + pb ) = ( pc + pd ) = mab = mcd Ea + Eb = Ec + Ed pa + pb = pc + pd Het kwadraat van de zwaartepuntenergie wordt aangeduid met: 2 2 s º ( pa + pb ) = ( pc + pd ) M.b.v. pa + pb = pc + pd kunnen twee andere ‘behouden’ (Lorentzinvariante) relaties gedefinieerd worden: 2 2 2 2 t º ( pa - pc ) = ( pb - pd ) u º ( pa - pd ) = ( pb - pc ) s, t en u zijn de Lorentzinvariante Mandelstam variabelen. Ga na dat geldt: s + t + u = ma2 + mb2 + mc2 + md2 15 Uit energie- en impulsbehoud volgt (ga na!): Ec = s + mc2 - md2 2 s pc = pd = = ( Ec2 - mc2 2 s - ( mc + md ) )( 2 s - ( mc - md ) ) 2 s Om de reactie a + b c + d kinematisch mogelijk te maken moet gelden dat: 2 2 s = ( pa + pb ) = ( pc + pd ) 2 = mc2 + md2 + 2 ( Ec Ed - pc ⋅ pd ) ³ ( mc + md ) De zwaartepuntenergie s is een van de cruciale parameters van deeltjesversnellers en bepaalt ‘hoe diep we in de materie kunnen indringen’ 16 ‘Fixed target’ vs ‘Collider’ Beschouw de volgende typen deeltjesversnellers: • Een enkele deeltjes bundel waarmee op een doel wordt geschoten • Twee deeltjes bundels van identieke deeltjes met gelijke, maar tegengestelde impuls • ‘Fixed target’ De massa (M) van het doel is cruciaal (!): 2 s = ( p + P ) = m 2 + M 2 + 2EM 17 Twee bundels deeltjes : • ‘Collider’ De massa’s van de deeltjes zijn voor E >> m irrelevant ! s = ( p1 + p2 ) = 2m 2 + 2 ( E 2 + p 2 ) 2 = 2m 2 + 2E 2 + 2 ( E 2 - m 2 ) = 4E 2 Met een ‘collider’ worden dus i.h.a. hogere zwaartepuntenergieën bereikt ! 18 Deeltjes versnellers De eigenschappen van deeltjesbundels (en het ‘target’) zijn zowel een belangrijke factor voor het ontwerp van de experimenten als bepalend voor de fysica die in de botsingen bestudeerd kan worden: • • • • de bundelenergie bepaalt in sterke mate het ‘massa-interval’ van de deeltjes (zwaartepuntenergie) die in de interactie geproduceerd kunnen worden en kan de werkzame doorsnede voor bepaalde processen sterk beïnvloeden de deeltjesflux bepaalt naast de werkzame doorsnede voor een geselecteerd proces, hoe vaak dit proces uiteindelijk per tijdseenheid op zal treden de ‘duty-cycle’ van een versneller geeft de fractie van de tijd dat de versneller deeltjes aan het experiment levert de structuur van de bundel in de tijd is belangrijk om te bepalen wanneer het experiment operationeel moet zijn. Het definieert de tijd tussen twee potentieel interessante botsingen. Een te snelle opeenvolging van botsingen kan leiden tot ‘dode tijd’; een periode waarin het experiment nog bezig is om gegevens van een voorgaande botsing te verwerken, terwijl een nieuwe botsing zich al aandient en dus verloren kan gaan. 19 Versnellen met continu potentiaalverschil Voorbeeld: de elektronenmicroscoop. Omstreeks 1920 werd de eerste hoogspanning ‘deeltjesversneller’ in Cambridge op basis van de kathodestraalbuis door Cockcroft en Walton ontwikkeld. Zij plaatsten twee elektroden in een vacuümvat en bereikten een potentiaalverschil van 105 V. Begin jaren dertig ontwikkelden Cockcroft en Walton een experimentele opstelling om protonen te versnellen en vervolgens te laten penetreren in lithiumkernen . 20 Zij slaagden er in om een elektrisch systeem te construeren dat 800 kVolt kon leveren. Dit potentiaalverschil werd verkregen met behulp van een wisselspanning en een combinatie van gelijkrichters plus een cascadeschakeling van capaciteiten (om herhaalde spanningsverdubbeling te realiseren: Cockcroft-Walton moderne uitvoering 21 Daar er vrijwel geen stroom aan deze schakeling ontrokken wordt, blijft de opgebouwde spanning gehandhaafd… Cockcroft en Walton realiseerden in 1932 de eerste nucleaire transformatie: 1 1 H 37 Li 24 He 24 He Detectie van de -deeltjes leverde het eerste experimentele bewijs voor Einstein’s relatie E mc 2 ! Beiden ontvingen in 1951 de Nobelprijs voor de fysica. In 1932, vrijwel gelijktijdig met het experiment van Cockcroft en Walton, construeerde Van de Graaff in de Verenigde Staten een eerste versneller, waarvoor het potentiaalverschil werd opgebouwd door middel van ladingstransport naar een geïsoleerde elektrode. 22 Een isolatieband verbindt twee roterende assen waarvan er een zich op het aardpotentiaal bevindt en de ander binnen de geïsoleerde elektrode. Door middel van wrijving wordt de isolatieband met geïnduceerde lading ‘opgeladen’. Deze lading wordt vervolgens getransporteerd naar de elektrode die via corona ontlading een tweede elektrode oplaadt. Met deze techniek zijn spanningsverschillen tot 20 30 MVolt bereikt. De generatoren zijn veelvuldig bij diverse versnellers toegepast. 23 Van de Graaff generatoren bij Notre Dame University (V.S.) en CERN voor het opwekken van potentiaalverschillen van meer dan 1 MVolt . 24 Variabel potentiaalverschil Het versnellen van geladen deeltjes in een hoogfrequent elektrisch veld werd in 1928 door de Noor Wideröe voor het eerst voorgesteld. In dat jaar bouwde hij aan de Technische Hochschule van Aken een eerste, op dit principe gebaseerde, versneller waarin hij tevens driftbuizen toepaste: De impulsverandering dat een geladen deeltje in een elektrisch (magnetisch) veld ondervindt is dp proportioneel met de Lorentz kracht op dit deeltje: F q EvB dt 25 Het klassieke cyclotron Door Wideröe geïnspireerd, bouwden Lawrence en Livingston in 1931 bij Berkeley Radiation Laboratory in de Verenigde Staten, een apparaat waarmee met behulp van een wisselend magnetisch veld deeltjes versneld konden worden (rechts). De eerste stap werd door Lawrence gezet met het ontwerp en de constructie van een 12.5 cm diameter prototype (links). 26 Een cyclotron bestaat uit een vacuümkamer, ingesloten tussen de polen van een cirkelvormige dipool magneet: Binnen in de vacuümkamer worden twee halfcirkelvormige ‘dozen’ op korte afstand van elkaar geplaatst (links) en verbonden met een wisselspanning bron. De ionen worden in het centrum geïnjecteerd en volgen een cirkelbaan in het magnetische veld (rechts). 27 Het synchrocyclotron Voor de versnelling van deeltjes naar veel hogere energie ( v c ) is de omlooptijd niet meer onafhankelijk van de snelheid. De kromtestraal neemt evenredig toe met de impuls, maar de omlooptijd wordt langer en de omloopfrequentie dus lager! CERN’s 600 MeV synchrocyclotron gebouwd in 1957. 28 Door de frequentie van de hoogspanningsbron te moduleren, blijven de versnelde deeltjes synchroon met de versnellingsbron bij contant magneetveld. Modulatie wordt verkregen door variatie van een capaciteit of een zelfinductie in het hoogfrequente elektronische circuit. De consequentie van deze techniek is wel dat na injectie alle deeltjes versneld worden tot een maximale energie bepaald door , B etc. Injectie van nieuwe deeltjes heeft alleen dan zin wanneer de versnelde deeltjes geëxtraheerd zijn! Het synchrocyclotron produceert dus niet doorlopend versnelde deeltjes, maar groepen van deeltjes met de herhalingfrequentie van de modulatiecyclus. 29 Synchrotrons en botsingmachines Om hogere energieën te bereiken wordt een ring van magneten opgesteld. Vervolgens worden zowel het magnetische veld als de versnellingsfrequentie synchroon gemoduleerd. Hierbij treedt een zwakke focussering op. Sterke focussering werd begin jaren ‘50 ontwikkeld door de Griek Christofilos en door Courant, Livingston en Snyder. Tegenwoordig worden focuserende en defocuserende quadrupool magneten gebruikt. 30 Het principe van sterke focussering is toegepast in het CERN-protonsynchrotron (PS, Omtrek 800 m , energie 28 GeV ) dat in 1959 in bedrijf werd genomen en het Alternating Gradient Synchrotron (AGS, omtrek 800 m , energie 33GeV ) van Brookhaven (BNL), dat in 1960 gereed kwam. Economische overwegingen beperken de energie van synchrotrons met ‘conventionele’, warme magneten, tot 450 GeV in het geval van protonen ( Bmax 1.8 Tesla voordat verzadiging in de ijzeren magneetpolen optreedt). Voorbeelden zijn het protonsynchrotron bij het Fermi National Accelerator Laboratory (FNAL, Chicago, omtrek 6.4 km , maximale protonenergie 450 GeV ), in bedrijf sinds 1972, en het Super Proton Synchrotron (SPS, omtrek 6.4 km , maximale protonenergie eveneens 450 GeV ), in bedrijf bij het CERN sinds 1976. Hoofdstukken uit de Hoge Energie Fysica 31 Wanneer geladen deeltjes een cirkelbaan met straal doorlopen, treedt energieverlies op ten gevolge van de centripetale versnelling die zij ondervinden in het magnetische veld; er worden fotonen geëmitteerd (vergelijk met de elektronen die in een radioantenne heen en weer bewegen en zo elektromagnetische straling uitzenden). Bij niet-relativistische snelheden wordt gesproken van cyclotron straling terwijl synchrotron straling het relativistische regime kenmerkt. De hoeveelheid afgestraald vermogen kan berekend worden met behulp van de (niet relativistische) formule van Larmor voor elektrische dipool straling: 2q 2 a 2 P 3c3 Hierin is q de elektrische lading en a de centripetale versnelling van het geladen deeltje, en c de lichtsnelheid. De relativistische uitdrukking volgt door het afgestraalde vermogen te beschouwen in het rustsysteem van het deeltje en vervolgens een Lorentz transformatie toe te passen. De versnelling volgt dan eenvoudig uit de centripetale versnelling v 2 ( mq is de rustmassa van het versnelde deeltje; Lorentztranformatie: t’, v’ t, v): a Fcentripetaal mq 2 1 dp 1 d mq v ' 1 d mq v 2 dv 2 v mq dt ' mq dt ' mq dt dt 32 Substitutie geeft: 2q 2 4 v 4 P 3c 3 2 Per omloop raakt een enkel elektron met een energie van 100 GeV in een synchrotron met een straal 4300 m (de voormalige LEP ring bij CERN in Genève) het volgende vermogen kwijt: 2e 2 4 c P 3 2 2 8.987 109 Nm 2 C 2 1.6 1019 C 196000 3 108 m s 2 3 4300m 4 2 3.7 106 Watt Aangezien bijzonder groot is ( 196000 ) en 1, kunnen we v in de teller vervangen door c . Dit vermogensverlies lijkt in eerste instantie klein maar treedt op voor ieder elektron! Het energieverlies ten gevolge van synchrotron straling per omloop is dan: 33 2 4 q 2 v 3 4 4 q 2 3 4 E P 3 v 3c 3 In de relativistische limiet met 1 en E mc 2 mq c 2 levert dit de volgende uitdrukking: 4 q 2 E 4 E 3 mq4 c 4 Het energieverlies is proportioneel met mq4 en dus voor elektronen veel groter dan voor protonen (bij dezelfde energie en straal van de baan): Eelektron E proton 4 mp 13 10 me Om stabiele bundels te kunnen garanderen, moet dit energieverlies gecompenseerd worden met behulp van hoogfrequente elektromagnetische velden. In een circulaire machine is een hoogenergetische protonenbundel dus eenvoudiger te realiseren dan een hoogenergetische elektronenbundel! 34 Beknopt overzicht deeltjesversnellers in het lab… 35 …en kosmische versnellers! 36