Speciale Relativiteitstheorie: deel 2 Vier-vectoren, impuls, massa en energie Speciale Relativiteitstheorie: deel 2 ....................................................................................... 1 Vier-vectoren, impuls, massa en energie ............................................................................... 1 1. Intro ...................................................................................................................................... 2 1.1 Metrische tensor............................................................................................................ 2 1.2 Interval........................................................................................................................... 3 1.3 Vier-vector of Lorentz-vector ...................................................................................... 5 1.3.1 Lorentz transformatie ............................................................................................ 6 1.3.2 Viervector is ook een tensor.................................................................................. 7 2. Vier-vector voor de positie ................................................................................................. 8 3 Vier-vector voor de snelheid ............................................................................................... 9 3.1 Definitie en invariant ................................................................................................ 9 3.2 Lorentz transformatie.............................................................................................. 10 4. Klassieke mechanica en botsingen................................................................................... 10 4.1 Intro.............................................................................................................................. 11 4.2 Klassieke definitie van Impuls voldoet niet meer..................................................... 12 Voorbeeld A [2-in, 1-out systeem, 100% niet elastische botsing]................................. 12 5. Vier-vector voor energie-impuls ...................................................................................... 13 5.1 Definitie en fysische interpretatie .............................................................................. 13 5.2 Lorentz Transformatie ................................................................................................ 15 5.3 Vier-vectoren en behoudswetten................................................................................ 15 5.4 Behoudswetten en Invariant ....................................................................................... 17 5.4.1. Invariant van een som van vier-vectoren .......................................................... 19 5.4.2. Deeltjes zonder massa (Photonen)..................................................................... 19 5.4.3. Annihilatie en creatie.......................................................................................... 19 5.5 Systemen met meerdere partikels .............................................................................. 20 5.5.1 Verschil tussen aparte vrije deeltjes en systemen............................................. 20 5.5.2. Numerisch Voorbeeld A [2-in, 1-out, niet-elastische botsing]........................ 20 6. Discussie ............................................................................................................................ 22 6.1 Waarom zijn vier-vectoren belangrijk? ..................................................................... 22 6.2 Relativistische massa: equivalentie van massa en energie....................................... 23 8. Conclusies.......................................................................................................................... 24 Appendix A: Transformatie van de Lorentz factor......................................................... 26 Appendix B: Formularium................................................................................................ 27 Appendix C: behoudswetten gelden in elk frame ........................................................... 28 Appendix D: Nul-momentum frame en Massacentrum frame ....................................... 29 Appendix E: Lorentztransformatie................................................................................... 30 References.......................................................................................................................... 31 1 In dit hoofdstuk bespreken we de wiskundige basis waarop de Speciale Relativiteitstheorie is gebouwd. Dit betekent een Covariante formulering waarin viervectoren, die ook tensoren zijn, de hoofdrol spelen. Het belang hiervan is gebaseerd op de basisstelling van de tensorrekening: ‘Als een tensor vergelijking of identiteit waar is in één coordinaatsysteem dan is ze ook waar in alle coordinaat systemen.” (Zie hoofdstuk ‘2b Tensorrekening’) Het voordeel van deze aanpak blijkt in het bijzonder wanneer deze wordt toegepast op massa en energie met de daaraan gerelateerde behoudswetten waarmee bijvoorbeeld botsingsverschijnselen worden bestudeerd en die om deze reden dan ook zijn opgenomen in dit hoofdstuk. Dit leidt verder tot enkele fundamentele beschouwingen over massa en energie die dan ook in dit hoofdstuk zijn opgenomen. 1. Intro De Speciale Relativiteitstheorie stapt af van het principe waarbij tijd en ruimte gescheiden zijn en introduceert in de plaats daarvan een vierdimensionale ruimtetijd continuum waarin een gebeurtenis gekenmerkt wordt door een coordinaten viertal waarvoor we twee notaties kunnen hanteren x i = ( x 0 , x1 , x 2 , x 3 ) = (ct , x, y, z ) . Een vectoriele grootheid wordt beschreven met behulp van een basis en componenten. Er zijn r r twee keuzes mogelijk: een contravariante1 manier x = x i ei en covariante manier r r x = xi e i . Tenzij expliciet anders vermeld, worden deze vier grootheden gemeten in een Cartesisch orthonormaal assenstelsel (orthogonale assen en eenheidsvectoren van gelijke lengte). De SRT maakt alleen gebruik van inertiaalframes waarvan de snelheid constant is. 1.1 Metrische tensor Een metrische tensor is een functie die als input twee vectoren neemt en als output een getal (scalar) produceert zodat afstanden (intervallen) gedefinieerd zijn. In SRT gebruiken we een vlakke ruimte die niet Euclidisch is. De covariante metrische tensor is gedefinieerd als 0 1 0 0 0 0 −1 0 η ij = = diag (1,−1,−1,−1) Equation 1 0 0 −1 0 0 0 0 − 1 De contravariante metrische tensor is gedefinieerd als η ijη jk = δ ki zodat η ij = η ij . Daarom worden η ij en η ij elkaars inverse genoemd. Met behulp van de metrische tensor kunnen indices van positie veranderen (van onder naar boven en omgekeerd) zodat 1 Contravariant betekent dat de componenten en de basisvectoren omgekeerd reageren op een transformatie. Covariant betekent dat ze in dezelfde zin reageren. 2 covariante en contravariante vormen in elkaar worden omgezet: xi = ηij x j & xi = ηij x j Met andere woorden x0 = x0 ; x1 = − x1; x2 = − x 2 ; x3 = − x3 . Als we een ander coordinaten systeem gebruiken wordt de metrische tensor berekend als ds 2 = g ij dx i dx j . Bijvoorbeeld in 3D sferische coordinaten x a = (t , r , θ , ϕ ) wordt de metrische tensor diag(1,-1,-r2, -r2sin 2(θ). Dit lijkt een andere metriek maar het punt is dat deze door een (terug)transformatie opnieuw in de vorm van η kan worden gebracht. Uiteraard is dit niet altijd mogelijk en dit betekent dan dat in deze situatie de ruimte niet vlak is. 1.2 Interval In het geval van de Speciale Relativiteitstheorie is het interval (afstand) tussen twee gebeurtenissen gedefinieerd als ∆s 2 = ( s1 − s 2 ) 2 = (ct1 − ct 2 ) 2 − ( x1 − x 2 ) 2 − ( y1 − y 2 ) 2 − ( z1 − z 2 ) 2 Als de afstand daarenboven tussen de twee punten infinitesimaal klein wordt gemaakt dan noemen we dit het Minkowski lijnelement ds 2 = ( dt ) 2 − ( dx) 2 − (dy ) 2 − ( dz) 2 (2) Equation 2 Dit kan geschreven worden met behulp van de metrische tensor als ds 2 = dxi dx i = η ij dx i dx j = η ij dxi dx j Equation 3 Als beide gebeurtenissen te maken hebben met zenden respectievelijk ontvangen van licht is het interval gelijk aan nul. ct C F G E D B A x Figure 1 Afstanden berekenen volgens het Minkowski lijnelement in 2D (dt2- dx2) De y en z dimensie zijn weggelaten. Voorbeeld De figuur toont een ct versus x plot. De y en z dimensie zijn weggelaten. De afstanden in de linkerdriehoek zijn de volgende: |AB|=3, |AC|=5 en |BC|=sqrt(52- 32)=4, waaruit volgt dat |AC| > |BC|. Met andere woorden de schuine zijde is niet de langste omdat dx2 moet 2 Opmerking over de notatie: dx2 moet gelezen worden als (dx)2 3 worden afgetrokken. Meer nog, AC is groter dan elke schuine zijde omdat er het minimum (nul) wordt afgetrokken. De afstanden in de rechterdriehoek DEF zijn de volgende: |DF|=4, |DE| = |EF|=0 want licht-achtig. Voorbeeld Als we radius vectoren beschouwen (beginpunt in de oorsprong) kunnen we de meetkundige plaats zoeken van alle vectoren met een gegeven lengte. Dus het equivalent van een cirkel in de Euclidische ruimte. Als we de y en z dimensie buiten beschouwing laten dan is de afstand van een punt (ct,x) tot de oorsprong is gegeven door ∆s 2 = (ct − 0) 2 − ( x − 0) 2 zodat (ct ) 2 − x 2 = λ = const . Dit is een hyperbool. De waarde van λ wordt afgelezen op de x-as waar t=0. Classificatie van intervallen (lichtkegel) Als ds2 > 0 dan noemen we het interval tijd-achtig, als ds2 < 0 dan noemen we het interval ruimte-achtig, en als ds2 = 0 dan noemen we het interval licht-achtig of een nullinterval. In geval van een tijdachtig interval is de hoek tussen de wereldlijn en de ct as kleiner dan 45°. In geval van een ruimteachtig interval is de hoek tussen de wereldlijn en de x as kleiner dan 45° Tijd-achtig Interval tussen 2 gebeurtenissen Het testdeeltje beschrijft dan een wereldlijn. Het is logisch dat onder deze omstandigheden de afstand gemeten wordt als een tijd, meer bepaald de eigentijd ds2 = dτ2 = dt2- dx2- dy2- dz2 Men zou het kunnen vergelijken met een wielerkoers waar de afstand tussen de kopgroep en het peloton ook uitgedrukt wordt in sec of min. De metriek geeft een verband tussen de infinitesimale verandering van de eigentijd (dτ) en van de coordinaten. De meting van de aparte coordinaatverschillen (dt, dx, dy, dz) hangen af van de snelheid van de passerende inertiele waarnemer maar de eigentijd is invariant, d.w.z. dezelfde voor elke waarnemer. De eigentijd τ is dus de echte fysische afstand en bijgevolg een zinvolle kostfunctie waarvan we het extremum willen bepalen. Ruimte-achtig Interval tussen 2 gebeurtenissen Volledigheidshalve vermelden we ook de duale ruimte-achtige situatie waarbij de afstand wordt gemeten als een ruimtelijke afstand die we de eigen-afstand σ noemen ds2 = dσ2 = - dt2+ dx2+dy2+dz2 Merk de verandering van de tekens op. Afstand wordt gemeten door 2 gebeurtenissen te definieren die gelijktijdig plaatsvinden, althans voor de betrokken waarnemer. Gelijktijdigheid is een relatief begrip. (∆σ)2=(∆s)2 - (∆x0)2 Hierin is ∆σ de eigen-afstand, die onafhankelijk is van de waarnemer. Of anders geformuleerd, ook de eigenafstand is invariant. Tijd-achtige wereldlijn In de rest van dit verhaal is een tijd-achtige wereldlijn of curve verondersteld. Dit betekent dat de raaklijn in elk punt tijd-achtig is. 4 1.3 Vier-vector of Lorentz-vector Een vier-vector is een gericht lijnsegment in een 4D ruimte-tijd net zoals een 3D vector in een 3D ruimte. De vier dimensies komen op een gelijkwaardige manier aan bod. De notatie gebruikt hoofdletters voor vier-vectoren en hun componenten. Er zijn twee soorten: contravariante vectoren die we noteren met superscripts als V ν = (V 0 ,V 1 ,V 2 ,V 3 ) en covariante vectoren waarvoor we subscripts gebruiken Vµ = (V0 ,V1 ,V2 ,V3 ) . Vectoren noemen we contravariant als de componenten en de basis op een tegengestelde manier reageren op een transformatie. Voorbeelden van contravariante vectoren zijn verplaatsing, snelheid, kracht en versnelling. Covariant betekent dat de componenten op dezelfde manier als de basis veranderen (co-vary) bij een transformatie. Voorbeelden zijn covectoren zoals de gradient. r r We kunnen Vµ = (V0 ,V1 ,V2 ,V3 ) ook schrijven als V = (V0 , v ) waarmee expliciet wordt gemaakt dat vier-vectoren een combinatie zijn van een scalar V0 met een 3D ruimtevector, die we noteren met kleine letters als (v1,v 2,v3). Op deze manier worden begrippen samengebracht die in de klassieke mechanica apart worden gezien, bijvoorbeeld ruimte en tijd maar verder in dit verhaal ook impuls en energie. r Niet elk viertal vormt een vier-vector. Bijvoorbeeld, U = (c, u x , u y , u z ) is geen vierr vector maar U = (γc, γu x , γu y , γu z ) daarentegen wel. De reden is dat er eisen of voorwaarden zijn waaraan vier-vectoren moeten voldoen. Deze eisen zijn een gevolg van de postulaten van de SRT. Deze postulaten zijn: 1. De wetten van de fysica zijn dezelfde in alle inertiaalframes. 2. De snelheid van het licht is dezelfde in alle inertiaalframes Uit het eerste postulaat volgt dat het in de SRT gaat over transformaties tussen inertiaal systemen. Dit betekent dat een vrij deeltje waarop geen krachten werken ook in het getransformeerde stelsel met constante snelheid beweegt. Hieruit volgt dat de coefficienten in de transformatieformules constant moeten zijn. Vervolgens bespreken we de gevolgen van het tweede postulaat. Als de coordinaten van gebeurtenissen 1 en 2 gelijk zijn aan (ct1,x1,y1,z1) en (ct2,x2,y2,z2) in inertiaalframe S en ((ct)’1,x’1,y’1,z’1) en ((ct)’2,x’2,y’2,z’2) in een tweede inertiaalframe S’, dan wordt het postulaat van constante lichtsnelheid geschreven als volgt. c= ( x1 − x2 ) 2 + ( y1 − y 2 ) 2 + ( z1 − z 2 ) 2 (t1 − t 2 ) = ( x'1 − x' 2 ) 2 + ( y '1 − y ' 2 ) 2 + ( z '1 − z ' 2 ) 2 (t '1 −t ' 2 ) Hieruit volgt dat het ruimtetijd interval hetzelfde is in S en S’: (∆s) 2 = (∆s' ) 2 of (ct1 − ct 2 ) 2 − ( x1 − x 2 ) 2 − ( y1 − y 2 ) 2 − ( z1 − z 2 ) 2 = (ct '1 −ct ' 2 ) 2 − ( x'1 − x' 2 ) 2 − ( y '1 − y ' 2 ) 2 − ( z '1 − z ' 2 ) 2 Deze expressie kan worden gezien als de vergelijking van een bol waarbij licht in alle richtingen propageert vanuit de oorsprong en waarvan de straal op tijdstip t gelijk is aan ct. 5 1.3.1 Lorentz transformatie Def [Lorentz transformatie] Een Lorentz transformatie is elke lineaire coördinaat transformatie a ∂x' x a → x' a = b x b = La b x b die bovendien het lijnelement onveranderd laat. ■ ∂x Een coördinaten transformatie die de afstand bewaart kan worden gezien als een rotatie. Met een Euclidische afstandsmaat is dit eenvoudig. Stel een positie vector OA die getransformeerd wordt. Dan bevindt het resultaat OB zich op een cirkel met de afstand als straal. Als φ de rotatie hoek is tussen beide posities dan kan het verband tussen de coordinaten na de rotatie (B) uitgedrukt worden als functie van de coordinaten voor de rotatie (A) als (zie Figuur 2, links) xB = r cos(ϕ A + ϕ ) = r cos(ϕ A ) cos(ϕ ) − r ⋅ sin(ϕ A ) sin(ϕ ) = xA cos(ϕ ) − y A sin(ϕ ) yB = r sin(ϕ A + ϕ ) = r sin(ϕ A ) cos(ϕ ) + r ⋅ cos(ϕ A ) sin(ϕ ) = y A cos(ϕ ) + x A sin(ϕ ) y x0 x0 B x’ A φA B A s sinh(θ) φ 0 x0 s θ x 1 x A φ φA 1 x 1 O s cosh(θ) x 1 x’ Figure 2 Een transformatie waarbij de afstandsmaat behouden blijft kan gezien worden als een rotatie. In de Euclidische ruimte leidt dit tot een rotatie op een cirkel (links) en in de Minkowski ruimte tot een hyperbolische rotatie (midden en rechts). Als we hetzelfde doen in een Minkowski context met de bijhorende afstandsmaat dan is de curve met constante afstand tot de oorsprong een hyperbool (ct ) 2 − x 2 = s 2 i.p.v. een cirkel. De coördinaten van A zijn x = s ⋅ cosh(θ ) en ct = s ⋅ sinh(θ ) Dan moet de cirkelrotatie vervangen worden door een hyperbolische rotatie. De transformatie formules voor een rotatie van A naar B zijn x' 0 = r cosh(ϕ A + ϕ ) = r cosh(ϕ A ) cosh(ϕ ) + r ⋅ sinh( ϕ A ) sinh( ϕ ) = x 0 cosh(ϕ ) + x 1 sinh( ϕ ) x'1 = r sinh( ϕ A + ϕ ) = r sinh( ϕ A ) cosh(ϕ ) + r ⋅ cosh(ϕ A ) sinh( ϕ ) = x 1 cosh(ϕ ) + x 0 sinh( ϕ ) Voor een rotatie in wijzerzin veranderen de tekens van de sinh termen. Het is eenvoudig te checken dat ( x' 0 ) 2 − ( x '1 ) 2 = ( x 0 ) 2 − ( x 1 ) 2 [ ] [ ] Definitie [Vier-vector] 6 Een vier-vector is elke set van vier componenten waarbij de transformatie tussen inertiaalframes verloopt volgens het onderstaande Lorentz patroon dat in twee notaties is weergegeven V '0 = γ (V 0 − βV 1 ) V 0 = γ (V '0 + βV '1 ) V '1 = γ (V 1 − βV 0 ) V 1 = γ (V '1 + β V '0 ) V '2 = V 2 V '3 = V 3 & V 2 = V '2 ct ' = γ (ct − β x) x' = γ ( x − βct ) ct = γ (ct '+ βx' ) x = γ ( x'+ βct ' ) & y' = y y = y' z' = z V 3 = V '3 Equation 4 z = z' ■ Uitgaande van de Lorentztransformatie kan ook gemakkelijk geverifieerd worden dat voldaan is aan de invariantie van de afstand, bijvoorbeeld de lengte van een vector.3 1.3.2 Viervector is ook een tensor Waarom werken we met vectoren als we covariantie willen? Hebben we daar geen tensoren voor nodig? Het antwoord is dat de vier-vector ook een tensor is omdat hij voldoet aan de transformatie regels voor tensoren. We geven het voorbeeld van een contravariante vector waarvoor we de definitie in herinnering brengen. Hetzelfde geldt voor covariante vectoren. Definitie: [ Contravariante tensor] Een vectorveld V is een contravariante tensor (respectievelijk een covariante vector) van dx' r orde één als de componenten Ti in x en T’i in x’ voldoen aan T 'i = i T r (respectievelijk dx i dx T 'i = r Tr ) ■ dx' ∂x' r De afgeleiden van coordinaten kunnen we vinden uit de coördinaat transformaties ∂x i ∂x' r Als we dit dan vervolgens invullen in V 'i = V r om de ‘tensor test’ uit te voeren ∂x i vinden we dat hieraan voldaan is en dat we terug de Lorentz patronen bekomen. 2 3 2 2 2 2 2 2 2 V0 '2 −(V1 '2 +V2 '2 +V3 '2 ) = γ 2V0 + β 2γ 2V1 − 2 βγV0V1 − γ 2V1 − β 2γ 2V0 + 2 βγV0V1 − V2 − V3 = 2 2 2 2 2 2 (γ 2 − β 2γ 2 )V0 − (γ 2 − β 2γ 2 )V1 − V2 − V3 = V0 − (V1 + V2 + V3 ) waarbij γ 2 − β 2γ 2 = 1 − β 2 1 − β 2 = 1 7 0 1 2 3 ∂x'r 0 ∂x ' 1 ∂x ' 2 ∂x ' 3 ∂x ' = V + V + V + V = V 0γ − V 1βγ ∂x0 ∂x 0 ∂x0 ∂x0 ∂x 0 ∂x'r ∂x'0 ∂x'1 ∂x'2 ∂x'3 V '1 = V r 1 = V 0 1 + V 1 1 + V 2 1 + V 3 1 = −V 0 βγ + V 1γ ∂x ∂x ∂x ∂x ∂x 1 2 r 0 ∂x' ∂x' ∂x' ∂x' ∂x'3 V '2 = V r 2 = V 0 2 + V 1 2 + V 2 2 + V 3 2 = V 2 ∂x ∂x ∂x ∂x ∂x 0 1 2 r ∂x' ∂x' ∂x' ∂x' ∂x'3 V '3 = V r 3 = V 0 3 + V 1 3 + V 2 3 + V 3 3 = V 3 ∂x ∂x ∂x ∂x ∂x V '0 = V r Hieruit kunnen we dus afleiden dat 1) de componenten veranderen door een transformatie en 2) dat er een menging ontstaat tussen de verschillende componenten. Ook het omgekeerde geldt. Als een vector op deze manier transformeert is het een vier-vector. Scalair product (Inwendig product) Het scalair product van twee vectoren is een operatie op twee vectoren die een afstand reflecteert. r r r r r r A • B = ( A µ eµ )( Bν eν ) = ( A µ Bν )(eµ eν ) = A µ Bν η µν = A µ B µ = Aν Bν Hieruit volgt de invariantie bij transformatie r r r r A • B = A'• B' → A 0 B 0 − A1 B1 − A 2 B 2 − A 3 B 3 = A' 0 B ' 0 − A'1 B'1 − A' 2 B' 2 − A' 3 B' 3 Dit leidt tot de vraag hoe we vier-vectoren kunnen vinden. Hieronder zal blijken dat een goede strategie er in bestaat te vertrekken van een bestaande vier-vector om nieuwe te construeren . 2. Vier-vector voor de positie De baan die een deeltje volgt kan worden beschreven door de vier ruimtetijd coordinaten als functie van een parameter te schrijven die voor ieder punt van de baan een andere waarde krijgt. Voor deze parameter wordt de eigentijd τ gekozen. Een positie vector of r r een gebeurtenis in de ruimte-tijd wordt voorgesteld als X = (ct , x ) of X α = ( X 0 (τ ), X 1 (τ ), X 2 (τ ), X 3 (τ )) = (ct , x, y, z ) Equation 5 De invariant is gelijk aan het reeds eerder genoemde interval (ct ) 2 − ( x 2 + y 2 + z 2 ) = τ 2 De invariantie heeft altijd te maken met fysische principes. In dit geval is dat het constant zijn van de lichtsnelheid. Door de Lorentz transformatie toe te passen op deze vier-vector leggen we een verband tussen de coordinaten in S met deze in S’. We nemen aan dat de beide stelsels de x-as (index 1) gemeenschappelijk hebben en dat de beweging volgens deze as verloopt (waarbij S’ beweegt volgens de positieve richting van de x-as) en waarbij de 0-de coordinaat te maken heeft met tijd. De y-as en de z-as nemen niet deel aan de beweging. De bekende Lorentz transformatie formules zijn hierboven reeds genoemd. 8 3 Vier-vector voor de snelheid 3.1 Definitie en invariant De vier-positie vector is de basis die gebruikt wordt om snelheid vier-vector of de viersnelheid te creeren. Als X een vier-vector is dan is dX het ook. D.w.z. dat lengte ||dX|| dezelfde is voor alle waarnemers. Verder is ook dτ dezelfde voor alle waarnemers. Hetzelfde geldt dan ook voor het quotient, namelijk U α = dX α / dτ en dat is dus ook een geldige vier-vector. De vier-snelheid is gedefinieerd als de afgeleide van de positievector naar de eigentijd τ: U α = dX α / dτ = (U 0 , U 1 , U 2 ,U 3 ) = (γc, γu x , γu y , γu z ) waarin U 0 = dX 0 / dτ = d (ct ) / dτ = cγ en U i = 2 Equation 6 dX i dX i dt = = u iγ dτ dt dτ 2 2 Hierin is γ u = 1 / 1 − u 2 / c 2 & u 2 = u x + u y + uZ . Er is een verschil tussen de parallelle component (evenwijdig met de richting van beweging) ux enerzijds en de laterale componenten uy en uz anderzijds. Er geldt ux = u' x +v 1 + u' x v / c 2 uy = & u' y 1 − v 2 / c 2 1 + u' x v / c 2 = u' y γ v (1 + u ' x v / c 2 ) Equation 7 u' 1 − v 2 / c 2 u'z uz = z = 2 1 − u'x v / c γ v (1 − u ' x v / c 2 ) De snelheidsvector geeft de verandering van zowel de tijd als de ruimte-coordinaten en raakt aan de wereldlijn. Dit kan ook geschreven worden als een scalar en een drie-vector r r U = (γc, γu ) waarin u de drie-snelheidsvector dxi/dt voorstelt. Als we de lengte van de vector berekenen met inachtname van de metriek vinden we de invariant r r U • U = (γc) 2 − (γv x ) 2 + (γv y ) 2 + (γv Z ) 2 = γ 2 c 2 − (v x2 + v 2y + v z2 ) = [ ] [ ] 1 c 2 − v 2 = c2 v2 1− 2 c [ ] Equation 8 Hetzelfde resultaat wordt ook gevonden door een meebewegend frame te kiezen zodat de r drie-snelheid nul wordt, de Lorentzfactor γ=1 en U = (c,0,0,0) zodat de invariant gelijk is aan c2. Merk op dat het vervangen van de afgeleide naar τ door de afgeleide naar t geen viervector zou opleveren omdat dit voor elke waarnemer verschillend is. Immers, dit zou leiden tot (c, v x , v y , v z ) (dus zonder γ) en dan zou de lengte gelijk zijn aan c 2 − v 2 wat afhankelijk is van de snelheid zodat we zelfs niet van een vector kunnen spreken. Dus niet elk viertal is een vier-vector. 9 3.2 Lorentz transformatie r Als U = (γc, γu x , γu y , γu z ) een vier-vector is dan moeten – bij de transformatie SS’ en terug – de componenten met behulp van een transformatiematrix omgerekend tussen beide frames volgens het reeds genoemde ‘Lorentz patroon’. Voor de vier-snelheid ziet deze transformatie er als volgt uit. U '0 U 0 − (v / c)U 1 1 1 0 U ' → γ U − (v / c)U v U '2 U2 3 3 U U ' Equation 9 Bij wijze van verificatie kan dit ook op een alternatieve manier worden aangetoond. We beschouwen één en hetzelfde deeltje en nemen aan dat de snelheid ten opzichte van S gelijk is aan u en ten opzichte van S’ gelijk aan u’. Daarna drukken we het rechtstreekse verband tussen u en u’ uit met behulp van de snelheid v waarmee S’ beweegt ten opzichte van S Dan blijkt het handig om enkele voorbereidende berekeningen te maken en op voorhand de Lorentz transformatie uit te rekenen voor γu . Voor alle duidelijkheid is er een subscript toegevoegd aan γ zodat de desbetreffende snelheid expliciet is gemaakt. Er geldt dat γu = 2 1 1 − (u / c) 2 2 2 = γ vγ 'u (1 + vu 'x / c 2 ) 2 2 Equation 10 2 waarbij u 2 = u x + u y + u Z en u ' 2 = u ' x +u ' y +u ' Z Als de mapping in omgekeerde zin gebeurt vervangen we v door –v. Voor meer info zie appendix A. De Lorentz transformatie van de vier-snelheid kan nu worden geverifieerd op een direkte manier. U '0 = cγ 'u = cγ vγ u (1 − vu x / c 2 ) = γ v (cγ u − β v u xγ u ) = γ v (U 0 − β vU 1 ) U '1 = u ' x γ 'u = U '2 = u ' y γ 'u = U '3 = u ' z γ 'u = ux − v γ γ (1 − vu x / c 2 ) = (u x − v)γ vγ u = γ v (U 1 − β vU 0 ) 2 v u 1 − vu x / c uy 1− v2 / c2 1 − ux v / c 2 γ vγ u (1 − vu x / c 2 ) = u yγ u = U 2 Equation 11 uz 1 − v 2 / c2 γ vγ u (1 − vu x / c 2 ) = u zγ u = U 3 1 − u xv / c 2 4. Klassieke mechanica en botsingen Een van de basisprincipes van de relativiteitstheorie is dat wetten van de fysica, zoals behoud van impuls bij botsingen, geldig zijn in elk frame. In geval van een botsing 10 betekent dat dat de hoeveelheid van beweging of het impuls voor en na de botsing behouden blijft in elk frame waarbij transformaties tussen frames verlopen volgens de Lorentz formules. Als er geen uitwendige krachten werkzaam zijn op een systeem dan is de impuls constant in de tijd. We bespreken botsingen tussen objecten waarbij alleen de krachten van de botsing zelf een rol spelen. Het gaat dus om een geisoleerd systeem waarbij er geen andere externe krachten aanwezig zijn. In de klassieke mechanica bestaan twee behoudsprincipes: dat van (klassieke) massa en dat van energie. Deze zijn nu samengebracht in één principe: het behoud van massa-energie. 4.1 Intro In de klassieke mechanica is het lineair impuls (ook hoeveelheid van beweging genoemd) r r van een voorwerp gedefinieerd als een vectoriele grootheid p = mv . Hieruit volgt dat de r r r kracht als functie van de tijd gelijk is aan F = ma = dp dt . Als we nu een geisoleerd systeem beschouwen van twee deeltjes die botsen waarbij geen uitwendige krachten een rol spelen dan blijven er alleen de inwendige krachten over. Deze krachten kunnen een grillig verloop kennen tijdens de korte tijd van contact die de botsing duurt. Alhoewel we dit verloop van kracht als functie van de tijd niet kennen, kunnen we wel uitspraken doen over de integraal naar de tijd die we impuls noemen. Voor elk voorwerp betrokken bij de t2 r r botsing geldt I = ∫ Fdt = ∆p waarbij t1 en t2 het begin, resp. einde van de botsing t1 voorstellen. Voor en na deze tijdstippen is de kracht 0 en de snelheid constant. Als we twee voorwerpen beschouwen die met elkaar botsen dan is de derde wet van Newton toepasbaar (actie is gelijk aan reactie). Hieruit volgt dat beide krachten gelijk en tegengesteld zijn en dat het totale impuls van het systeem gelijk is aan 0. Behalve behoud van impuls is er in de klassieke mechanica ook behoud van massa en, in geval van elastische botsing, ook van kinetische energie. We maken een onderscheid tussen elastische en niet-elastische botsing. Bij een nietelastische botsing komt er warmte vrij en/of heeft er vervorming plaats die energie absorbeert. Als beide voorwerpen na de botsing met dezelfde snelheid bewegen en dus samen één voorwerp vormen is de botsing voor 100% niet-elastisch. Bij een elastische botsing blijft de kinetische energie behouden. De kinetische energie K kan worden berekend als de arbeid gepresteerd door een externe kracht, waarbij die kracht wordt aangewend voor de verhoging (of verlaging) van de u =u u =u u =u du snelheid K = ∫ Fdx = ∫ m 0 dx = m 0 ∫ udu = 1 / 2m 0 u 2 dt u =0 u =0 u =0 11 4.2 Klassieke definitie van Impuls voldoet niet meer De klassieke definitie van impuls is compatibel met een Galilei transformatie maar niet met een Lorentz transformatie. De nood aan een aanpassing van de definitie van impuls kan worden geillustreerd met een voorbeeld. Voorbeeld A [2-in, 1-out systeem, 100% niet elastische botsing] We beschrijven eerst de situatie in een rustframe S. Stel dat een eerste voorwerp beweegt langs de x-as met een snelheid u en dat er een botsing plaatsvindt met een tweede voorwerp dat zich in S op de x-as in rust bevindt. Na de botsing bewegen beide deeltjes samen, dus met dezelfde snelheid u3 , langs de x-as. Als de massa’s van de botsende deeltjes gelijk zijn aan m dan geldt via de klassieke aanpak van behoud van impuls en behoud van massa dat m1u1 + m2 u 2 = m3 u 3 m u + m 2 u 2 u1 → u3 = 1 1 = m3 = m1 + m2 m1 + m2 2 Vervolgens beschrijven we de toestand in een tweede frame S’ waarvoor we een frame kiezen dat meebeweegt met het deeltje 3 dat resulteert na botsing. Als v de snelheid voorstelt van S’ t.o.v. S dan geldt v=u 3. Frame S Voor botsing u1 Na botsing Frame S’ u’1 u2 u3 x u’2 u’3 x Figure 3 Voorbeeld van een 100% niet-elastische botsing met de snelheden voor en na de botsing in twee verschillende frames We gebruiken de relativistische wet van het optellen van snelheden die we toepassen op de drie lichamen. Het deeltje beweegt met een snelheid u’i in S’. S’ beweegt zich op zijn beurt met een snelheid v = u3 ten opzichte van S. Het verband tussen ui en u’i wordt gegeven door: u 'i = ui − v & v = u 3 Equation 12 1 − ui v In de figuur zijn de snelheden u’1 en u’2 berekend, waarbij rekening is gehouden met de aanname dat u2=0. Vervolgens passen we in S’ dezelfde behoudswetten toe, namelijk m1u '1 + m 2 u ' 2 = m3 u '3 &m3 = m1 + m2 , en we berekenen u’3. Als we dit resultaat vergelijken met de oplossing in S na transformatie naar S’ concluderen we dat beide frames tot een verschillende oplossing leiden. 12 Frame S gegeven u1,u2 Lorentz transform v = u3 u '1 = u' 2 = u1 − u1 / 2 2 1 − u1 / 2 = u1 2 − u1 Frame S’ 2 0 − u3 = −u 3 = u1 / 2 1 − 0u 3 Behoudswetten in S’ 3 Behoudswetten in S u u 1 1 u u '3 = ( 1 2 − 1 ) = ( 1 2 ) 2 2 − u1 2 4 2 − u1 Lorentz transform m u + m2 u 2 u1 u3 = 1 1 = m1 + m2 2 u'3 = v = u3 u '1 u1 1 =( ) 2 2 2 − u1 2 ? Figure 4 De klassieke behoudswetten leiden tot foute resultaten in combinatie met de Lorentz transformatie. De toepassing van deze wetten in twee frames waarbij de vertaling tussen beide frames gebeurt via de Lorentz formules geeft twee verschillende resultaten. De volgende figuur laat ook nog zien dat het probleem te maken heeft met de Lorentz transformatie want de combinatie van de klassieke behoudswetten met een Galilei transformatie leidt wel tot een consistent resultaat. Frame S gegeven u ,u Behoud toepassen m1u1 + m2 u 2 = m3 u 3 m3 = m1 + m2 stel : m1 = m2 & u 2 = 0 ==> m u + m2 u 2 u1 u3 = 1 1 = m1 + m2 2 Galilei transform v = u3 (Galilei transform)-1 v = −u 3 u '1 = u1 − u3 = u1 / 2 u ' 2 = u 2 − u3 = −u1 / 2 u '3 = m1u '1 + m2 u ' 2 =0 m1 + m2 Figure 5 De combinatie van klassieke behoudswetten met een Galilei transformatie leidt wel tot consistente snelheden. Er is dus een aanpassing van de behoudswetten nodig. Daarbij zijn er twee randvoorwaarden: 1) behoud van impuls moet gelden in elk frame en 2) als de snelheden klein zijn ( u 0) moet er overeenstemming zijn met de klassieke mechanica. 5. Vier-vector voor energie-impuls 5.1 Definitie en fysische interpretatie Deze vier-vector is gedefinieerd door de snelheidsvector te vermenigvuldigen met een vier-scalar minv d.w.z. dat de scalar dezelfde is in elk frame of invariant 13 Pα = minvU α = minv dX α dX α = minvγ = minvγ u (c, u x , u y , u z ) = ( P 0 , P1 , P 2 , P 3 ) dτ dt Equation 13 De vier-scalar minv zal later op verschillende manieren ingevuld worden afhankelijk van de context, zijnde aparte deeltjes of systemen bestaande uit meerdere deeltjes. In het eerste geval wordt minv gedefinieerd als de rustmassa m0 gemeten door een meebewegende waarnemer. In het tweede geval is de situatie complexer. We focusseren voorlopig op aparte deeltjes en nemen dus aan dat minv = m0. Wat stelt dit fysisch voor? We beginnen met P x = minvγ u u x (x=1,2,3). Er zijn twee limiet situaties. Enerzijds voor snelheden die klein zijn in vergelijking met de lichtsnelheid (u0), nadert de factor γ tot 1 en wordt er overeenstemming gevonden met het klassieke impuls. Daarom noemen we Px het relativistisch impuls. Anderzijds, als een voorwerp snel beweegt (uc) wordt het impuls oneindig ondanks het begrensd blijven van de snelheid. Wat is de fysische interpretatie van P0? Door een reeksontwikkeling toe te passen en met c te vermenigvuldigen zien we dat de termen van de som energie voorstellen. P 0 = minvγc = minv c = minv c(1 + 1 u2 3 u4 + + ...) 2 c2 8 c4 1− u2 / c2 1 3 minvu 4 cP0 = minv c 2 + minvu 2 + + ... = minv c 2 + Ekin 2 8 c2 Equation 14 We maken een onderscheid tussen twee vormen van energie: kinetische enerzijds en alle andere vormen anderzijds. Deze laatste omvatten chemische, thermische, potentiele energie etc...en zijn samengevat in de eerste term minvc2 omdat dit de enige term is die niet afhangt van de snelheid u. Daarom noemen we deze term de rustenergie. Alle andere termen hangen wel af van u. De tweede term (minvu2/2) is gelijk aan de klassieke kinetische energie. Voor een lage snelheid is dit een goede benadering maar voor grotere snelheden gebruiken we meerdere termen van de reeksontwikkeling omdat dit de nauwkeurigheid verhoogt. De exacte uitdrukking voor de kinetische energie is 1 − 1 = cP 0 − minv c 2 Ekin = minv c 2 2 2 1− u / c Equation 15 De kinetische energie lijkt dus helemaal niet op de kinetische energie uit de klassieke mechanica. Verder concluderen we dat cP0 deze beide componenten bevat en dus een maat is voor de totale energie. Via de invoering van de relativistische massa m wordt de totale energie E voorgesteld in één van de bekendste formules uit de fysica E = cP 0 = minv c 2 + E kin = mnvi c 2 + (γ − 1)minv c 2 = minv γc 2 = mc 2 Equation 16 Dit is de bekende wet van Einstein over de equivalentie van massa en energie: massa is een maatstaf voor de totale energie. Als er energie wordt toegevoerd neemt de massa toe ongeacht de preciese verschijningsvorm ervan. Uit E=mc2 volgt dat energie en massa steeds in dezelfde verhouding aanwezig zijn. Dezelfde verhouding geldt ook wanneer 14 objecten in rust zijn: E0=m0c2 waarin E0 de rustenergie voorstelt en m0 de rustmassa. Deze laatste is een maat voor de inertie en wordt dan ook inertie-massa genoemd.4 5.2 Lorentz Transformatie Net zoals bij de viersnelheid kunnen we het Lorentz patroon checken. r Stelling: Als P = m0 γ v (c, u x , u y , u z ) een vier-vector is dan moet de transformatie verlopen volgens het patroon P 0 ' P 0 − ( v / c ) P1 1 1 P ' P − ( v / c) P 0 Te bewijzen → γv P 2 ' P2 3 P3 P ' Bewijs Stel S’ beweegt t.o.v. S met een snelheid v. Stel een deeltje A beweegt in S’ met een snelheid u’. Dan is P 0 ' = m0 cγ 'u en P1 ' = m0 u ' x γ 'u ' P 0 ' = m0 cγ u ' = m0 cγ vγ u (1 − vu x / c 2 ) = m0γ v (cγ u − β v u x γ u ) = γ v ( P 0 − β v P1 ) P 1 ' = m0 u ' x γ u ' = m0 P 2 ' = m0 u ' y γ u ' = m0 P 3 ' = m0 u ' y γ u ' = m0 ux − v γ γ (1 − vu x / c 2 ) = m0 (u x − v)γ vγ u = γ v ( P1 − β v P 0 ) 2 v u 1 − vu x / c u y 1 − v2 / c2 1− uxv / c 2 u y 1 − v2 / c2 1− uxv / c 2 γ v γ u (1 − vu x / c 2 ) = m0 u y γ u = P 2 γ vγ u (1 − vu x / c 2 ) = m0 u z γ u = P 3 5.3 Vier-vectoren en behoudswetten Door vier-vectoren voor en na de botsing gelijk te stellen vinden we twee behoudswetten: behoud van impuls en behoud van energie. We tonen nu aan dat dit leidt tot een correcte oplossing aan de hand van een voorbeeld. Voorbeeld B [twee-in, één-out, niet-elastische botsing] Dit is hetzelfde als voorbeeld A maar algemener. Twee deeltjes met rustmassa m01, m02 bewegen in een rechte lijn met snelheden u 1, u2 in dezelfde richting. Ze botsen op een 100% niet-elastische wijze en vormen daarbij een derde deeltje met m03, u3 als rustmassa, resp. snelheid. Gegeven de input deeltjes, bereken m03, u3 van het output deeltje. We zoeken een algemene oplossing. We drukken het behoud uit van impuls en van relativistische massa 4 Massa is verschillend van materie; massa (en energie) zijn eigenschappen en materie is het fysieke medium dat drager is van deze eigenschappen. Conversie vindt dus alleen plaats tussen massa en energie, niet tussen materie en energie. 15 r r r γ u1m01u1 + γ u 2 m02u2 = γ u 3m03u3 (of p1 + p2 = p3 ) γ u1m01c + γ u 2 m02 c = γ u 3 m03c (of E1 + E2 = E3 ) . Dit zijn twee vergelijkingen met twee onbekenden m03, u3. We tonen aan dat de behoudswetten nu wel geldig blijven onder een Lorentz transformatie. De snelheid wordt gemakkelijk berekend door substitutie van de tweede vergelijking in de eerste en geeft als γ m u +γ m u resultaat u3 = u1 01 1 u 2 02 2 . Vervolgens berekenen we 1 − u32 en γ u 3 als tussenstap. γ u1m01 + γ u 2 m02 1 − u32 = (γ u1m01 + γ u 2 m02 )2 − (γ u1m01u1 + γ u 2 m02 u2 )2 (γ u1m01 + γ u 2 m02 )2 = 2 (1 − u12 )(γ u1m01 ) 2 + (1 − u 02 )(γ u 2 m02 ) 2 + 2γ u1m01γ u 2 m02 (1 − u1u 2 ) (m01 ) 2 + (m02 ) 2 + 2γ u1m01γ u 2 m02 (1 − u1u 2 ) = (γ u1m01 + γ u 2 m02 )2 (γ u1m01 + γ u 2 m02 )2 1 γ u3 = 1− u 2 3 (γ u1m01 + γ u 2 m02 ) = 2 2 m01 + m02 + 2γ u1m01γ u 2 m02 (1 − u1u 2 ) Invullen in de tweede vergelijking (behoud van energie) geeft m03 = 2 2 γ u1m01 + γ u 2 m02 (γ u1 m01 + γ u 2 m02 ) m01 + m02 + 2γ u1m01γ u 2 m02 (1 − u1u 2 ) = ⇒ γ u3 (γ u1m01 + γ u 2 m02 ) 2 2 m03 = m01 + m02 + 2γ u1m01γ u 2 m02 (1 − u1u 2 ) Vereenvoudiging: m01= m02= m0 γ u1u1 + γ u 2 u 2 γ u1 + γ u 2 u3 = γ u3 = 1 1 − u 32 (γ u1 + γ u 2 ) = 2 2 + 2γ u1γ u 2 (1 − u1u 2 ) 2 m03 = m01 + m02 + 2γ u1m01γ u 2 m02 (1 − u1u2 ) = m0 2 1 + γ u1γ u 2 (1 − u1u 2 ) Door een verdere vereenvoudiging, waarbij we u2 gelijk aan nul houden, is dit gelijk aan voorbeeld A. u3 = 1 − 1 − u12 / c 2 1 − 1 − u12 / c 2 γ u1u1 u 1 1 c ⇒ 3 = = = = = (1 − 1 − u12 / c 2 ) 2 2 2 2 2 2 1 γ u1 + 1 u1 1 + 1 − (1 − u1 / c ) u1 / c u1 1 + 1 − u1 / c γ u1 γ u3 = 1 2 3 1− u 2 = (γ u1 + 1) 2 + 2γ u1 = (1 + γ u1 ) / 2 2 m03 = m01 + m02 + 2γ u1m01γ u 2 m02 (1 − u1u2 ) = m0 2 1 + γ u1 = 2 m0γ u 3 16 Figuur 6 geeft een overzicht van de berekening op een gelijksoortige manier als Figuur 2. Frame S gegeven u1,u2 Lorentz transform v = u3 Behoudswetten in S (Lorentz transform)-1 u 3 = c(1 − 1 − u12 / c 2 ) v = −u 3 u '1 = u1 − u 3 = u3 1 − u1u 3 u'2 = u 2 − u3 = −u 3 1 − u 2u3 Frame S’ Behoudswetten in S’ γ ' u ' +γ ' u ' u ' 3 = u1 1 u 2 2 = 0 γ ' u 1 +γ ' u 2 Figure 6 De nieuwe behoudswetten leiden tot correcte snelheden in combinatie met de Lorentz transformatie. De toepassing van deze wetten in twee frames waarbij de vertaling tussen beide frames gebeurt via de Lorentz formules geeft consistente resultaten. In frame S passen we de behoudswetten toe wat leidt tot u3 zoals aangegeven. Vervolgens transformeren we naar S’ waarvoor we een frame kiezen dat meebeweegt met het outputdeeltje 3. Dan vinden we uit de behoudswetten dat u’3 gelijk is aan nul. De conclusie is dat het resultaat deze maal correct is waarbij de behoudswetten toegepast worden binnen elk frame en waarbij de koppeling tussen frames gaat via de Lorentz transformatie. 5.4 Behoudswetten en Invariant Er is een groot verschil tussen grootheden die behouden worden en die invariant zijn. Behoud betekent ‘hetzelfde voor en na de botsing’ en is gekoppeld aan één enkel frame. Invariant betekent ‘hetzelfde in elk frame voor elke waarnemer’ en heeft dus te maken met meerdere frames. Behoudswetten zijn gebaseerd op gelijkheden van vier-vectoren voor en na de botsing. Het gaat dus over elke entry van een viervector, d.w.z. behoud van de (totale) energie (E of de relativistische massa) en behoud van elke component (px,p y,pz) van het impuls. Maar een relativistische massa kan verschillen van waarnemer tot waarnemer en is dus niet invariant. Bij de rustmassa speelt het omgekeerde verhaal. Afhankelijk van het type reactie wordt de rustmassa soms niet behouden omdat deze bij de botsing wordt omgezet in andere vormen van energie. Anderzijds is de lengte van een vier-vector niet afhankelijk van de waarnemer en dus invariant. Invariantie is vaak een fysische eigenschap van een systeem of een gevolg daarvan. Bijvoorbeeld, de invariantie van de vier-positie vector (de lengte van deze vector of het ruimte-tijd interval) is een gevolg van een constante lichtsnelheid. Zo ook betekent de invariantie van de lengte van de impuls-energie vector dat de rustmassa constant is. De totale energie, de impuls en de rustmassa zijn gelinkt in de energie-impuls relatie E2 c 2 2 (mc ) = E02 + (cp ) 2 c Equation 17 2 2 ( m0 c ) 17 K E=mc2 pc E=mc2 pc E’ p’c E0=m0c2 E0=m0=0 2 2 2 2 Figure 7 In de vlakke ruimte van de speciale relativiteitstheorie geldt E = ( m0 c ) + (cp) . terwijl E en p afhangen van de coordinaten. (vb. E’ en p’c). Hierin is m0 de invariante massa of rustmassa en m=E/c2 de relativistische massa. Het verband tussen de verschillende soorten massa’s – de relativistische massa en de invariante massa die gelijk is aan de rustmassa in geval van aparte deeltjes - is grafisch weergegeven in bijgaande figuur. De horizontale zijde (die m0c2 voorstelt) is invariant terwijl de andere zijden afhankelijk zijn van de coordinaten. Een eerste waarnemer meet, bijvoorbeeld, (E, p) en een tweede (E’, p’). Deze grootheden zijn via een Lorentztransformatie met elkaar verbonden. Er geldt dan E 2 − (cp) 2 = E '2 −(cp' ) 2 = ( m0 c 2 ) 2 Voorbeeld:[één massief lichaam] Stel dat we als voorbeeld van een fysisch systeem een klomp goud van 1 kg kiezen. Stel verder dat dit geen gesloten systeem is maar dat we vanuit de omgeving warmte toevoegen zodat de temperatuur met 10° C stijgt. Dan zal de rustmassa toenemen met 1.4 *10-14 Kg. Omgekeerd, als het systeem warmte uitstraalt zal de rustmassa afnemen. Het is dus mogelijk – dank zij de relativiteitstheorie – dat de rustmassa (inertiele massa) verandert door energie uitwisseling met de omgeving. Voorbeeld [Voorbeeld B sectie 5.3 ] Hetzelfde geldt in voorbeeld B sectie 5.3. Vermits dit een niet-elastische botsing is treedt er vervorming op die warmte genereert. Daarom kan men verwachten dat de rustenergie toeneemt. We stellen inderdaad vast dat de rustmassa in frame S na de botsing gelijk is aan m03 = 2m0 γ 3 > 2m0 , waar 2m0 de rustmassa is voor de botsing . Daarenboven kunnen we dezelfde berekening uitvoeren in frame S’. We vertrekken van γ 'u1 m'01 c + γ 'u 2 m'02 c = γ 'u 3 m'03 . Vermits de rustmassa’s voor object 1 en 2 niet afhangt van de coordinaten geldt dat m'01 = m01 = m0 & m'02 = m02 = m0 en vermits u’3=0 geldt γ 'u 3 = 1 en vermits u '1 = u 3 / 2 & u ' 2 = −u 3 / 2 geldt γ u 3 m01 + γ u 3 m02 = m'03 zodat 2γ u 3 m0 = m'03 en m' 03 = m03 18 De conclusie is dus dezelfde als in frame S, namelijk dat de som van de rustmassa’s voor en na de botsing kunen verschillen. De rustmassa m wordt niet behouden bij een botsing. Maar de rustmassa’s veranderen niet ten gevolge van een Lorentz transformatie. Merk op dat m=m0γ wel behouden blijft want dat is gelijk aan de energie. 5.4.1. Invariant van een som van vier-vectoren r r Als we uitgaan van P = ( E , cp ) dan kunnen we twee deeltjes beschouwen die elk worden r r r r voorgesteld door een vier-vector P i = ( Ei , cpi ) & P j = ( E j , cp j ) en waarvan het scalair r r r r product gelijk is aan P i • P j = Ei E j − cpi • cp j Als we vervolgens uitgaan van twee botsende deeltjes i en j dan tellen we eerst beide vectoren op en berekenen de invariant als volgt r r r r r r r r r r P i + P j = ( Ei + E j , cpi + cp j ) → s 2 = ( P i + P j ) • ( P i + P j ) = ( P i + P j ) 2 = r r r r r r 2 2 ( Ei + E j ) 2 − (cp i + cp j ) 2 = Ei + E j + 2 Ei E j − (cp i ) 2 − (cp j ) 2 − 2cp i cp j = r r r r = ( Ei0 ) 2 + ( E 0j ) 2 + 2 Ei E j − 2c 2 p i p j = (m0i c 2 ) 2 + (m0 j c 2 ) 2 + 2 Ei E j − 2c 2 p i p j 5.4.2. Deeltjes zonder massa (Photonen) In de klassieke mechanica geldt voor een massaloos deeltje dat p=E=0-vector. Dit betekent dat het deeltje in feite niet bestaat. In de Relativistische mechanica zijn in eerste instantie de energie en het impuls ongedefinieerd (0/0). Maar dit kan opgelost worden met behulp van de invariant E 2 = ( mc 2 ) 2 + (cp) 2 waaruit volgt E=cp. Massaloze deeltjes hebben dus een impuls en een energie en dus bestaan ze. De enige beperking is dat de snelheid in elk frame gelijk is aan de lichtsnelheid. Voorbeelden zijn het photon en het graviton. 5.4.3. Annihilatie en creatie Een electron en een positron (anti-electron) met gelijk maar tegengesteld momentum (p=1,55 GeV/c) botsen waarbij ze allebei verdwijnen en er twee photonen ontstaan. e-+e+γ+γ We berekenen de massa van dit deeltje als volgt. De energie van het electron kan worden berekend. Ee2 = c 2 pe2 + m 2 c 4 = (1.55GeV ) 2 + (0.000511GeV ) 2 ≈ (1.55GeV ) 2 De energie van het positron is daar aan gelijk. E p2 = Ee2 .De massa van het nieuwe deeltje wordt dan als volgt berekend waarbij de totale impuls gelijk is aan nul. 2 2 2 ( Mc 2 ) 2 = Etot − c 2 ptot = E tot → Mc 2 = Etot = 1.55GeV + 1.55GeV De totale energie van beide photonen is gelijk aan de som van de kinetische energie van electron en positron plus de som van de restmassa’s van electron en proton gedeeld door c2. 19 5.5 Systemen met meerdere partikels 5.5.1 Verschil tussen aparte vrije deeltjes en systemen Systemen bestaan uit meerdere deeltjes, m.a.w. het zijn meer complexe objecten, die worden beschreven via twee views: een abstracte externe en een gedetailleerde interne view. Extern wordt de beweging beschreven als een globale beweging van het massacentrum en intern door een beweging van het object ten opzicht van hetzelfde massacentrum. De invariante massa is bedoeld als abstractie van het interne gedrag en als model voor de externe beweging. De invariante massa karakteriseert een systeem zodat het later geanalyseerd kan worden in een willekurige externe omgeving. Hieruit volgt dat voor de invariante massa alleen de interne beweging meegenomen en dus niet de globale beweging van het object. De berekening is gebaseerd op het optellen van viervectoren van de deeltjes die samen het systeem vormen. In het algemeen schrijven we voor de componenten van deze vector r r Etotaal = ∑ Ei en p totaal = ∑ p i i i waarbij gesommeerd wordt over alle deeltjes in het systeem. Dit maakt het plausibel om de invariante massa M van een subsysteem te definieren met behulp van Equation 17 r ( Etotaal / c) 2 − ( p totaal ) 2 = ( Mc) 2 zodat het rechterlid constant is. Merk op dat M = ∑ γ i m0 ,i ≠ ∑ m 0,i i i Net zoals bij een vrij deeltje, is ook hier een eenvoudiger oplossing mogelijk door een speciaal frame te kiezen, namelijk dat van de waarnemer die meebeweegt met het massa centrum; dan is p totaal=0 zodat het resultaat is M=Etotaal /c2 onafhankelijk van de snelheid van de waarnemer. [Voorbeeld: container gevuld met gas] Stel dat we beschikken over een container gevuld met een ideaal gas. We beschouwen dit dus als een collectie geïdealiseerde botsende partikels die opgesloten zijn in een massaloze container en waarop geen krachten werkzaam zijn. Als de container in zijn geheel in rust blijft dan beweegt het massacentrum niet en is de rustmassa gelijk aan de som over alle deeltjes van E/c. Als er energie uitgewisseld wordt met de omgeving (bijv. Warmte) dan verandert dus ook de rustmassa. 5.5.2. Numerisch Voorbeeld A [2-in, 1-out, niet-elastische botsing] Dit is hetzelfde voorbeeld van Figuur 1. We zullen dit beschouwen in 3 verschillende frames: S, S’ en S” die gedefinieerd zijn als het meebewegend stelsel van respectievelijk, deeltje 2, deeltje 3 en deeltje 1. Zoals in figuur 1, nemen we aan frame S de snelheid van deeltje 1 gelijk is aan 3c/5 terwijl beide rustmassa’s gelijk zijn aan m01 = m02 = 8 kg. Voor elk frame is een onderscheid gemaakt tussen de situatie voor en na de botsing. De tabel is verdeeld in een linkerhelft die de deeltjes apart beschouwd en de rechterhelft die de groep van deeltje 1+2 als één entiteit beschouwd. 20 Aparte deeltjes vectoren minv u id Voor Na Voor S’ Na S” Voor E/c px inv Etot/c ptot Mtotc m0γc m0γu (E/c)2 -p2 Mγc mγu (mc)2 18c 6c 288c2 18c 6c 288c2 −1 u2 2 1 − 2 c m0 S γ Systeem(1+2) (1’+2’) 1 8 3c/5 5/4 10c 6c 64c2 2 8 0 1 8c 0 64c2 3 6 8 c/3 3/ 8 18c 6c 288c2 1’ 8 c/3 3/ 8 3c 8 c 8 64c2 2’ 8 -c/3 288c2 3c 8 6c 8 0 3/ 8 − c 8 64c2 3’ 6 8 0 1 0 288c2 6c 8 0 288c2 1” 8 0 1 6c 8 8c 0 64c2 18c -6c 288c2 2” 8 -3c/5 5/4 10c -6c 64c 2 -6c 288c2 18c -6c 288c2 r r Tabel 1 Rekenvoorbeeld van het behoud van het impuls p = mγu en de totale energie E / c = mγc . na 3” 6 8 -c/3 3/ 8 18c De resultaten zijn samengevat in bijgaande tabel. De linkerhelft stelt de drie vier-vectoren voor in elk stelsel en de rechterhelft (laatste drie kolommen) toont de toestand na merging van de twee inputvectoren 1 en 2. Er zijn twee componenten getoond (E/c en px) evenals de invariant. In de linkerhelft is ook de rustmassa getoond. De volgende observaties kunnen worden gemaakt. 1. Invariante massa voor een vrij deeltje Voor voorbeelden van een meebewegende waarnemer, zie de deeltjes 2, 3’ en 1” in de tabel. Uit de tabel blijkt ook dat de rustmassa dezelfde blijft voor alle waarnemers. Bijvoorbeeld, vector 1 vergeleken met 1’ (64c2), of een vergelijking tussen 3 en 3’ (288c2). Een voorbeeld van de berekening van de invariant in het geval van een bewegende waarnemer, zie vector 2 zodat 100 c2-36 c2 = 64 c2 2. De rustmassa wordt niet behouden bij botsing Dit voorbeeld laat zien dat m03>2m0 of met getallen dat 6 8 >16 (zie ook de tabel). Conclusie: de som van de rustmassa’s voor en na de botsing is niet gelijk. De rustmassa m0 wordt niet behouden bij een botsing. Merk op dat γm0 wel behouden blijft want dat is gelijk aan de energie. 3. Multi-deeltjes systeem r r r In tabel 1 zijn de inputvectoren 1 en 2 opgeteld als volgt: p1+ 2 = p1 + p 2 = 6 + 0 = 6 en E1+ 2 = E1 + E 2 = 8c + 10c = 18c . De basisprimitieven (de aparte deeltjes), zijn 21 gekarakteriseerd door de rustmassa m=8. Na merging van vectoren 1 en 2 tot het systeem (1+2) is dit gekarakteriseerd door M2=288c2. In tabel 2 is dezelfde botsing getoond voor twee verschillende beginsnelheden van deeltje 1 resp deeltje 4. De karakterisatie van de de basisprimitieven is dezelfde gebleven maar één hierarchisch niveau hoger hebben de interne deeltjes andere snelheden wat vertaald wordt naar een andere invariante massa M. (288 vs 341) Aparte vrije deeltjes M id S Voor Na Voor S Na 1 u m0 8 3c/5 γ u2 1 − 2 c 5/4 E/c px inv mγ c mγu (mc)2 10c 6c 64c2 Systeem(1+2) (1’+2’) Etot/c ptot Mtotc −1 / 2 2 2 8 0 1 8c 0 64c 3 6 8 c/3 3/ 8 18c 6c 288c2 4 8 4c/5 5/3 5 8 0 1 6 32 3 / 3 c/2 2/ 3 40c/3 32c/3 8c 0 64c2 64c2 Mγc mγ u (mc)2 18c 6 288c2 18c 6 288c2 64c/3 32c/3 341c2 64c/3 32c/3 341c2 64c/3 32c/3 341c2 Tabel 2 Twee voorbeelden van een niet-elastische botsing die alleen verschillen in de beginsnelheid van deelte 1 en 4 respectievelijk. Dit verschil heeft impact op de uiteindelijke view van de gemergde combinatie (1+2 en 4+5) (laatste kolom) 6. Discussie 6.1 Waarom zijn vier-vectoren belangrijk? Stel dat we een botsing hebben waarbij een aantal deeltjes betrokken zijn. Dan willen we elk deeltje voorstellen via een vier-vector waarin zowel de energie als de het impuls vertegenwoordigd zijn. Stel dat Ii de deeltjes voor de botsing representeren en Oi na de botsing. r r r r r I 1 + I 2 + ... = O1 + O2 + O3 + ... 1 4243 1442443 I res Equation 18 Ores Vermits de Lorentz transformatie lineair is, is de som van vier-vectoren zoals de resulterende input of output vector, ook een vier-vector is. Dit laat toe om de uiteindelijke vergelijking die geldt voor een frame S te schrijven als een vector vergelijking met in het rechterlid de nulvector. Vermits de nulvector bij transformatie op een nulvector wordt afgebeeld kan dit worden gebruikt om een wet van behoud ook te laten gelden voor een ander frame S’. r r r r r r r r r r I res = Ores ⇒ I res − Ores = 0 ⇒ I 'res −O 'res = 0 ⇒ I 'res = O 'res 22 Equation 19 Conclusie: Er is een nauw verband tussen vectoren en de behoudswetten in de fysica, meer bepaald, hun geldigheid voor meerdere waarnemers. Dank zij het werken met tensoren, weten we dat, als een behoudswet geldt voor één waarnemer, ze ook geldt voor alle waarnemers. Of anders gezegd, als de som van vectoren in S een gesloten n-hoek vormen, dan vormen ze ook een n-hoek na een Lorentz transformatie niettegenstaande al de componenten van alle vectoren andere waarden kunnen hebben . Ditzelfde kan ook op een directe manier bewezen worden (Appendix C) 6.2 Relativistische massa: equivalentie van massa en energie Einstein definieerde het volgende gedachtenexperiment. Stel dat we beschikken over een holle buis met massa M en lengte L. Er wordt een foton uitgezonden aan de linkerzijde en dat wordt geabsorbeerd aan de rechterzijde. We tonen aan dat de massa die hoort bij het foton gelijk is aan m=E/c2. Stel dat het foton wordt uitgezonden in punt A en beweegt naar rechts. Hierbij hoort een impuls p=E/c. Omdat het een geisoleerd systeem betreft moet het totale impuls gelijk zijn aan 0 zodat de buis naar links beweegt met een snelheid v zodat (M-m)v=E/c waarbij m de massa is die hoort bij het foton. De tijd die de puls nodig heeft om de overzijde te bereiken is t=(L-x)/c. Gedurende dezelfde tijd legt de buis een afstand x=tv. Eliminatie van t geeft (L-x)/c=x/v Eliminatie van v geeft EL / c 2 = x(M − m + )E / c 2 ) A V x Figure 8 Gedachte-experiment van Einstein waarin de equivalentie van energie en massa wordt aangetoond en de bekende formule E=mc2 wordt afgeleid. Vermits alle krachten intern zijn moet het massacentrum steeds op dezelfde plaats blijven. Hieruit volgt Mx=mL. Invullen geeft 23 ELM / c 2 = mL( M − m + E / c 2 ) M ( E / c 2 − m) = m(−m + E / c 2 ) ( M − m)(− m + E / c 2 ) = 0 m = E / c2 Deze massa m is de relativistische massa, die gemeten wordt door een waarnemer die met een constante snelheid beweegt ten opzichte van het object. In het andere geval, waarbij de waarnemer niet beweegt ten opzichte van het voorwerp, meten we de rustmassa m0, die een maat is voor inertie en die we dan ook ‘inertie massa’ noemen. Deze wordt gevonden door alle energie (inclusief potentiele energie) van de samenstellende delen op te tellen. Energy en massa zijn eigenschapppen van objecten (deeltjes en systemen). In feite stellen E en m één en dezelfde eigenschap voor en is het verschil alleen gerelateerd aan het meten met verschillende eenheden. Het is net zoals x=ct waarbij de afstand op twee manieren wordt uitgedrukt met twee verschillende eenheden (meter of lichtseconde) Men kan dus, bijvoorbeeld, zeggen dat de rustmassa van een elektron gelijk is aan 0.51 MeV.5 Voor aparte vrije deeltjes geldt dat m= γm0 die gedefinieerd is zodat E=m c2 Voorbeeld: stel een afgesloten volume van een bepaald gas. Dan zal de interne beweging toenemen met toenemende temperatuur. Dit wordt meegenomen zowel in de invariante als in de relativistische massa. De globale beweging van het volume wordt echter alleen meegenomen in de relativistische massa. 8. Conclusies r r In de klassieke mechanica is het impuls gedefinieerd als p = mv maar dit is niet invariant onder een Lorentztransformatie. Om dit op te lossen definieren we een energie-impuls vier-vector die afgeleid is van de vier dimensionale tijd-ruimte vector. dX α dX α r Pα = minvU α = minv = minv γ = minv γ u (c, u x , u y , u z ) = ( E / c, p ) dτ dt Om een geldige vier-vector te bekomen moet de massa invariant zijn. Dit leidt tot het bestaan van twee soorten massa: de invariante massa minv en de relativistische massa m = γm0 . De twee grootheden die behouden worden in de r r relativiteitstheorie bij een botsing zijn het impuls p = m0γu en de totale energie E = m 0 γc 2 . 5 Weliswaar is eV een eenheid van energie, maar hij is ook geschikt als massa-eenheid, doordat de massa m van een deeltje gelijk is aan E/c2. Strikt genomen drukt men dan de massa uit in eV/c2. 1 eV = 1,6 10 -19 CV en V=J/C zodat 1 eV = 1,6 10-19 J massa m = E/c2 = 1,6 10 -19 J / 9 10 16 (m/s) 2 = 1,782 10-36 Nm(s/m) 2 = 1,782 10-36 kg (m/s2) m (s/m) 2 1,782 10 -36 kg 24 Dit betekent dat de invariante massa niet wordt behouden. Het voordeel hiervan is de mogelijkheid voor creatie van nieuwe deeltjes zonder constraints op de rustmassa. Hetzelfde geldt voor annihilatie, d.w.z. het volledig doen verdwijnen van deeltjes. Net zoals het ruimte-tijd interval een invariant is voor de positievector is er hier ook een invariant, die een verband legt tussen energie, impuls en invariante massa, namelijk 2 E 2 − ( pc) = (mc 2 ) 2 De totale energie is de som van de rustenergie en de kinetische energie. E = mc 2 + E kin = mc 2 + (γ − 1)mc 2 = mγc 2 Voor systemen van meerdere deeltjes geldt het behoud van de volgende twee grootheden r r E total = ∑ Ei en p total = ∑ pi i i 2 r Er is een verband tussen beide ( E total ) 2 − ( p total c) = ( Mc 2 ) 2 Hierbij is M ≠ ∑ mi en wordt deze grootheid behouden. i De theorie is ook toepasbaar als minstens één van de deeltjes massaloos is. 25 Appendix A: Transformatie van de Lorentz factor 2 c 2 (1 + vu ' x / c 2 ) 2 − (v + u ' x ) 2 − (u ' 2y (1 − v 2 / c 2 )) 2 c2 − ux − u y = = = = = (1 + vu ' x / c 2 ) 2 c 2 + (vu ' x / c) 2 + 2vu ' x −v 2 − u ' 2x −2vu ' x −u ' 2y +u ' 2y v 2 / c 2 )) (1 + vu ' x / c 2 ) 2 c 2 + (vu ' x / c) 2 − v 2 − u ' 2x −u ' 2y +u ' 2y v 2 / c 2 )) (1 + vu ' x / c 2 ) 2 c 2 − v 2 − u ' 2x −u ' 2y + (u ' 2x +u ' 2y )(v / c ) 2 )) (1 + vu ' x / c 2 ) 2 c 2 (c 2 − v 2 ) + (u ' 2x +u ' 2y )(v 2 − c 2 ) γu = c 2 (1 + vu ' x / c 2 ) 2 1 1 − (u / c) 2 = Als v=u’ wordt dit c 2 c −u 2 = 1 1 − (u / c) 2 = = c 2 − v 2 − u ' 2x −u ' 2y +(vu ' x / c) 2 + u ' 2y v 2 / c 2 )) (1 + vu ' x / c 2 ) 2 c 2 − v 2 + (u ' 2x +u ' 2y )(v 2 / c 2 − 1)) = (1 + vu ' x / c 2 ) 2 (c 2 − v 2 )(c 2 − (u ' 2x +u ' 2y )) c 2 (1 + vu ' x / c 2 ) 2 cc(1 + vu ' x / c 2 ) 2 c − u' = 2 2 c −v 1 + (u ' / c) 2 1 − (u ' / c) 2 26 2 = = c 2 (c 2 − v 2 )(c 2 − (u ' 2x +u ' 2y )) (c 2 + vu ' x ) 2 cc(1 + vu x ' / c 2 ) 2 cc 1 − u ' / c 2 2 1− v / c 2 = γ v γ 'u (1 + vu ' x / c 2 ) Appendix B: Formularium vier-vectoren S’S SS’ 0 0 X = ct = γ v (ct '+ β v x' ) 1 X ' = x' = γ v ( x − β v ct ) X 1 = x = γ v ( x'+ β v ct ' ) X '2 = y ' = y X 2 = y = y' X '3 = z ' = z U '0 = cγ 'u = γ v (cγ u − β v uγ u ) X 3 = z = z' U 0 = cγ u = γ v (cγ 'u + β v u ' γ 'u ) U '1 = u ' x γ 'u = γ v (u x γ u − β v c γ u ) U 1 = u x γ u = γ v (u ' x γ ' u + β v cγ ' u ) U ' 2 = u ' y γ 'u = u y γ u U 2 = u y γ u = u ' y γ 'u U '3 = u ' z γ 'u = u z γ u U 3 = u z γ u = u ' z γ 'u P'0 = mcγ 'u = γ u ( P 0 − β v P1 ) P 0 = mcγ u = γ 'u ( P'0 + β v P'1 ) P'1 = P' x = mu ' x γ 'u = γ u ( P1 − β v P 0 ) P1 = P x = mu xγ u = γ 'u ( P'1 + β v P'0 ) P'2 = P' y = mu ' y γ 'u = P 2 P 2 = P y = mu yγ u = P'2 P'3 = P' z = mu ' z γ 'u = P 3 P 3 = P z = mu z γ u = P'3 X ' = ct ' = γ v (ct − β v x) Ruimte-tijd Snelheid r r U = (γc, γu ) 2 γ = 1/ 1 − u / v 2 Energie-Impuls E = mc 2 + E kin r r p = mu Lorentz transformatie u' x = u'y = Snelheid ux − v 1− uxv / c2 ux = u y 1− v2 / c2 uy = 1− uxv / c2 uz 1− v2 / c2 u'z = 1 − uxv / c2 γ 'u = γ v γ u (1 − vu ) c2 1 + (u / c) 2 1 − (u / c) 2 if Gamma γ u = 1 / 1 − (u / c) 2 γ 'u = u' x + v 1 + u'x v / c 2 u' y 1 − v 2 / c 2 1 + u'x v / c 2 u' z 1 − v 2 / c 2 uz = 1 + u'x v / c 2 γ = γ vγ 'u (1 + v=u 27 γu = 1 + (u ' / c) 2 1 − (u ' / c) 2 vu ' ) c2 if v = u' Appendix C: behoudswetten gelden in elk frame Ditzelfde kan ook op een directe manier bewezen worden r r r r r r Stelling: Als A, B, C vier-vectoren zijn van de deeltjes A, B, C in S en A' , B' , C ' van dezelfde deeltjes in S’ en als de behoudswetten gelden in S dan gelden ze ook in S’. A0 + B0 + C 0 A0 '+ B0 '+C 0 ' A + B +C r A '+ B '+C r 1 1 Gegeven 1 Te bewijzen 1 1 1 = 0 =0 A2 + B2 + C 2 A2 '+ B2 + C 2 ' A3 + B3 + C 3 A3 '+ B3 + C 3 ' Bewijs A0 ' B0 ' C 0 ' A0 − (v / c) A1 B0 − (v / c) B1 C 0 − (v / c)C1 A ' B ' C ' A − (v / c ) A B − (v / c ) B C − (v / c)C 0 1 0 0 1 + 1 + 1 →γ 1 +γv +γv 1 v A2 ' B2 ' C 2 ' C2 A2 B2 A3 B3 C3 A3 ' B3 ' C3 ' A0 '+ B0 '+C 0 ' A0 + B0 + C 0 A1 + B1 + C1 A '+ B '+C A + B +C A + B + C 1 1 0 0 0 1 1 1 →γ 1 − γ vβ v A2 '+ B2 + C 2 ' A2 + B2 + C 2 A2 + B2 + C 2 A3 '+ B3 + C3 ' A3 + B3 + C 3 A3 + B3 + C 3 Als we S i = Ai + Bi + C i noteren dan wordt het bovenstaande S 0 ' = γ v ( S 0 − βS1 ) S1 ' = γ v ( S1 − βS 0 ) S2 '= γ vS2 S 3 ' = γ v S3 De wetten van behoud in S’ worden dan geschreven als S i ' = 0 . Vermits γ v , β ≠ 0 volgt hieruit dat S i = 0 . 28 Appendix D: Nul-momentum frame en Massacentrum frame De beweging van een complex systeem kan worden gesplitst in een beweging van het massacentrum en een beweging van een systeem ten opzichte van het massacentrum. Het massacentrum beweegt als een hypothetisch deeltje als gevolg van de resultante van alle uitwendige krachten. Het is gedefinieerd als m x + m2 x 2 m y + m2 y 2 m z + m2 z 2 xM = 1 1 yM = 1 1 zM = 1 1 m1 + m2 m1 + m2 m1 + m2 r mr Of in vectornotatie rM = ∑ i i waaruit volgt dat de snelheid van het massacentrum ∑ mri r dr r ∑ m i vi . gelijk is aan vM = M = dt ∑ mi Een “nul-momentum frame” is een frame waarin de som van alle momenta gelijk is aan nul. Dit geldt ook voor de som van de externe krachten. Dit betekent dat het massacentrum in rust is (of een constante snelheid heeft) en dat de invariant kan vereenvoudigd worden tot m0 c 2 = E 2 − (cp) 2 = E 2 . Voorbeeld [drie deeltjes systeem] De beginsituatie is gedefinieerd in een rustframe S. Vervolgens beschrijven we de toestand in een tweede frame S’ waarvoor we een frame kiezen dat meebeweegt met het massacentrum dat zich bevindt halverwege de deeltjes 1 en 2 voor de botsing en dat samenvalt met het deeltje 3 dat resulteert na botsing. Frame S Voor otsing u1 Frame S’ u’1 u2 Na botsing u3 mγ u1c mγ u1u1 mc 0 + = u’2 u’3 Mγ u 3 c Mγ u 3 u1 mγ 'u1 c + mγ 'u1 u '1 Toepassing van de wetten van behoud leidt tot 2 vergelijkingen mγ 'u1 u '1 + mγ ' u 2 u ' 2 = 0 mγ 'u1 c + mγ 'u 2 c = Mc 29 mγ 'u 2 c − mγ 'u 2 u '1 = Mc 0 Appendix E: Lorentztransformatie Een coordinatentransformatie xx’ wordt gekenmerkt door de partiele afgeleide tussen ∂x' a beide coordinaten x' a = b x b = La b x b die we herbenoemen als La b . De ∂x coordinatentransformatie wordt gegeven door x' 0 = L0 0 x 0 + L0 1 x1 x'1 = L1 0 x 0 + L11 x 1 Vermits S’ met een constante snelheid moet bewegen moet La b constant zijn. Uit (∆s) 2 = (∆s' ) 2 volgt η kl ∆x k ∆x l = η mn ∆x' m ∆x' 'n = η mn Lm k ∆x k Ln l ∆x l = η mn Lm k Ln l ∆x k ∆x l Dit leidt tot de volgende vergelijking die constraints oplegt aan de transformatie. η kl = η mn Lm k Ln l Als we dit uitschrijven krijgen we η 00 = η mn Lm 0 Ln 0 ⇒ η 00 = η 00 L0 0 L0 0 + η11 L1 0 L1 0 ⇒ 1 = L0 0 L0 0 − L1 0 L1 0 (1) η 01 = η mn Lm 0 Ln 1 ⇒ η 01 = η 00 L0 0 L0 1 + η11 L1 0 L11 ⇒ 0 = L0 0 L01 − L1 0 L11 ( 2) η11 = η mn L 1 L 1 ⇒ η11 = η 00 L 1 L 1 + η L L ⇒ −1 = L 1 L 1 − L L (3) η10 = η mn L 1 L 0 ⇒ η10 = η 00 L 1 L 0 + η L L ⇒ 0 = L 1 L 0 − L L Uit (2) volgt L0 0 = L11 L1 0 / L0 1 . Invullen in (1) ( 4) m 0 n m 0 n 0 1 1 11 1 1 0 0 1 1 11 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 0 ( 3) 1 = L0 0 L0 0 − L1 0 L1 0 = ( L11 L1 0 / L01 ) 2 − L1 0 L1 0 = ( L1 0 / L0 1 ) 2 (( L11 ) 2 − ( L01 ) 2 ) → ( L1 0 / L01 ) 2 zodat L1 0 = ± L0 1 Opnieuw invullen in (1) 3 (1) → L0 0 L0 0 = 1 + L1 0 L1 0 = 1 + L01 L01 L11 L11 ⇒ L0 0 = ± L11 → De transformatieformules moeten dus van de vorm zijn x'0 = L0 0 x 0 + L0 1 x1 = γx 0 + γβx1 x'1 = ±( Là 1 x 0 + L0 0 x1 ) = ±(γβx 0 + γx1 ) Alternatief x'0 = L0 0 x0 + L01 x1 → dx'0 = L0 0 dx0 + L01dx1 x'1 = L10 x 0 + L11 x1 → x'1 = L10 dx0 + L11dx1 (dx'0 ) 2 = ( L0 0 ) 2 (dx0 ) 2 + ( L01 ) 2 (dx1 ) 2 + 2 L0 0 L01dx0 dx1 (dx'1 ) 2 = ( L10 ) 2 ( dx0 ) 2 + ( L11 ) 2 ( dx1 ) 2 + 2 L10 L11dx0 dx1 [ ] [ ] [ ] (dx'0 ) 2 − ( dx'1 ) 2 = ( L0 0 ) 2 − ( L10 ) 2 ( dx0 ) 2 + ( L01 ) 2 − ( L11 ) 2 + 2 L0 0 L01 − L10 L11 dx0 dx1 0 2 1 2 0 (L 0 ) − (L ) = 1 ( L01 ) 2 − ( L11 ) 2 = −1 L0 0 L01 − L10 L11 = 0 30 References Daniel F. Styer, “Notes on Relativistic Dynamics”, Oberlin college, 2012, http://www.oberlin.edu/physics/dstyer/Modern/RelativisticDynamics.pdf Frank W. K. Firk, “Introduction to Relativistic Collisions”, Yale University New Haven CT 06520, http://arxiv.org/ftp/arxiv/papers/1011/1011.1943.pdf Jason Harlow and David M. Harrison , “Mass-Energy Equivalence and Relativistic Inelastic Collisions” , Department of Physics , University of Toronto, http://www.upscale.utoronto.ca/PVB/Harrison/SpecRel/MassEnergyEquivalence.pdf D. Acosta, Relativity 4, http://www.phys.ufl.edu/~acosta/phy2061/lectures/Relativity4.pdf R. Serway, “Physics for scientists and engineers with Modern Physics”, Saunders College Publishing, ISBN 0-03-015654-8, 1995 http://en.wikipedia.org/wiki/Mass_in_special_relativity http://en.wikipedia.org/wiki/Center-of-impuls_frame http://en.wikipedia.org/wiki/Mass%E2%80%93energy_equivalence#Mass.E2.80.93veloc ity_relationship Robert Resnick, “Introduction to Special Relativity”, New York, 1968 31 32