Vakprofiel Vivian Velthuis Vr4B Inhoud: Document 1 Document 2 Document 3 Document 4 Document 5 Document 6 ‘Muziekmeester’ ‘Mijn visie op muziek’ ‘Ons onderwijsconcept’ ‘Lesontwerp volgens ons onderwijsconcept’ ‘Link naar filmpje van de les’ ‘Reflectie a.d.h.v. het ui model Document 1: Samenvatting muziekmeester Hoofdstuk 1. Muziek op de basisschool 1.2. Het belang voor de ontwikkeling Kinderen ontwikkelen zich de gehele basisschool periode, op het gebied van muziek is dit te zien aan de andere liedjes en muziek waarnaar ze luisteren. Kinderen die op de basisschool goed muziekonderwijs krijgenfunctioneren later muzikaal veel beter: ze zijn gevoelig voor muzikale impulsen, bewegen goed op muziek, zingen thuis of in een koor of band en zijn in staat om actief deel te nemen aan de muzikale cultuur (Bastian, 2000; Elliot, 1995; Gardner, 2004). Ook stimuleert muziek bepaalde hersenfuncties, functies die nodig zijn in het dagelijks leven. Muziek is daarbij voor iedereen toegankelijk. 1.3 Wat gebeurt er op de basisschool? In het muziekonderwijs onderscheiden we alle muzikale activiteiten in 5 verschillende domeinen: - Zingen - Luisteren - Muziek maken - Muziek lezen en noteren - Bewegen op muziek De kinderen worden zich van al deze aspecten bewust door ze te ervaren, te benoemen en in hun gedrag te laten zien. 1.2.1. Zingen In Nederland verschilt het lied reportoire op de basisschool behoorlijk met buiten de school. In andere culturen kan dat anders zijn, daar zingen ze vaak wat de volwassen ook zingen. 1.2.2. Luisteren In het muziekonderwijs gaat het niet in eerste instantie om het ontwikkelen van het auditief vermogen maar om het ontwikkelen van het muzikaal gehoor en het muzikaal geheugen om de kinderen kennis te laten maken met diverse soorten en stijlen van muziek. De ontwikkeling van het muzikale gehoor vindt plaats via het leren van begrippen waardoor kinderen muzikale kenmerken en structuren ervaren, beleven en benoemen. Bij het muziek beluisteren gaat het echter niet alleen om de ontwikkeling van het muzikaal gehoor, maar ook om de ontwikkeling van het muzikaal geheugen. Actief luisteren: Doet een beroep op het muzikaal geheugen én ontwikkelt het muzikaal geheugen. 1.2.3. Muziek maken Jonge kinderen kunnen gefascineerd zijn door klanken van voorwerpen. Al experimenterend leren ze de mogelijkheden van de materialen en instrumenten kennen, leren ze om te gaan met de verschillende klankeigenschappen: hard en zacht, lang en kort, hoog en laag. 1.2.4. Muziek lezen en noteren Je kunt met het notenschrift werken, maar op de basisschool kom je nog een andere vorm van muzieknotatie tegen: de grafische notatie. Met behulp van eenvoudige grafische symbolen lezen, ontwerpen en spelen de kinderen eenvoudige muziek. (puntjes en streepjes) 1.2.5. Bewegen op muziek Bewegen pas je toe bij het luisteren naar muziek, bijvoorbeeld bij het leren bewegen op de maat, of bij het herkennen van verschillen in de muziek. 1.4. Wat is muziek? Het is belangrijk dat je kennis hebt van de verschillende aspecten van muziek. Wat de ene muziek noemt kan de andere herrie vinden. 1.4.1. Klank Muziek is een klinkend fenomeen. Klanken vallen op het gehoor te onderscheiden: muziek kan hard, zacht, hoog, laag, snel of langzaam klinken. In vaktaal zeggen we dat muziek kan variëren in: - klankduur Maat - Ritme - Tempo – Articulatie - Klankhoogte Toonhoogteverschillen - Samenklank en melodieën - Klanksterkte (dynamiek, tekens voor crescendo en decrescendo, accenttekens) - Klankkleur Instrumenten en materialen - Stem - Ensembles en orkesten 1.3.2. Vorm Door herhalingen krijgt een stuk een vorm. Maar muziek bestaat uit meer dan alleen herhalingen: De tegenhanger van herhalingsprincipe is de contrastwerking. Dit treed op wanneer er bv. een nieuwe melodie komt. Tussen herhalingsprincipe en de contrastwerking kun je het begrip variatie plaatsen. Er verandert iets, maar de muziek blijft herkenbaar. De vorm van muziek wordt vooral bepaald door herhaling, contrast en variatie. - Vormprincipes Herhaling, contrast, variatie - Vormeenheden Motief, thema, muzikale zin - Vormtechnieken Echo, imitatie, stapelen, ostinaat. - Compositievormen Canon, rondo, variatievorm. 1.3.3. Betekenis De betekenis van muziek is aan de orde als het gaat om het gevoel dat muziek bij je oproept, het verhaal dat in de muziek te horen is en het gegeven dat muziek iets kan vertellen. - Muziek kan uitbeelden Geluiden en bewegingen Karakters, mensen, dieren Gebeurtenissen en verhalen Stemmingen, gevoelens en sfeer - Eigen betekenisgeving Associaties, fantasieën, eigen gevoelens - Muziek heeft verschillende functies Praktische functie 1.4.4 Het KVB-Model Definitie van muziek: ‘Muziek is in vorm gezette klank die betekenis heeft voor mensen’. De buitenring vertelt iets over de manier waarop mensen bezig zijn met muziek. Met behulp van het KVB-model wordt er aan het vak muziek in de basisschool inhoud gegeven. 1.5. Jij als leraar Competenties voor muziek: - Je kunt met kinderen liederen zingen met aandacht voor expressie, zuiverheid, adem, resonans en articulatie. - Je kunt kinderen geïnspireerd naar muziek uit verschillende culturen laten luisteren en op muziek laten bewegen. - Je kunt groepen kinderen instrumentele speelstukjes laten ontwerpen en uitvoeren met aandacht voor klank, vorm en betekenis. - Je kunt groepen muziek laten maken, ontwerpen en beluisteren met behulp van grafische en traditionele notatie - Je kunt groepen kinderen klank-, vorm- en betekenisaspecten van muziek met bewegingen laten uitdrukken 1.6 Kerndoelen Kerndoel 54: De leerlingen leren beelden, muziek, taal, spel en beweging te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren. Kerndoel 55: De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren. Kerndoel 56: De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed 1.7 Doorlopende leerlijnen Leerlijnen: - Geven een overzicht an wat kinderen leren (een leer-lijn) - Geven didactische aanwijzingen over hoe het onderwijs het leren van kinderen kan beïnvloeden (onderwijs-lijn) - Beschrijven wat geleerd en onderwezen wordt (de leerstof-lijn) - Werken naar de kerndoelen toe Hoofdstuk 2. Zingen 2.1. Wat doe jij? Zingen hoort bij mensen, het geeft een fijn gevoel, het is gezellig en leuk. Het kan je gevoel versterken maar je ook een beetje uit de put helpen. Zingen is belangrijk voor mensen, daarom is het ook zo goed voor kinderen dat ze leren zingen. 2.2 Een les Een lied zingen zorgt ervoor dat de kinderen genieten, dit kan dus heel goed tussen 2 lessen door. Maar ook als muziekles kan er gezongen worden, dat moet er vaak een nieuw lied aangeleerd worden. 2.3 Het belang van zingen voor de muzikale ontwikkeling Leraren vinden zichzelf vaak niet capabel genoeg om te zingen. 2.3.1 Muzikale en niet muzikale redenen Muzikale redenen: - Bevorderd de muzikale ontwikkeling - Ervaren verschillen tussen lange en korte tonen, langzame en snelle passages. - Onderscheid klankkleuren - Hard en zacht - Het bevorderd hetmuzikaal voorstellingsvermogen en muzikaal geheugen van kinderen. - Ritmische en melodische patronen worden opgeslagen. - Goed voor de ontwikkeling van de stem Niet- muzikale redenen - Zingen helpt onthouden (tafels, engels, enz.) - Goed voor culturele ontwikkeling en culturele identificatie - Vertellen over de geschiedenis van je land - Positieve bijdrage taalvorming - Goed voor sociaal emotionele ontwikkeling (groepsgevoel - Het is gezond en helpt ons brein 2.4 Zingen met jonge kinderen Kinderen hebben in de kleuterklas een positieve houding tegenover zingen in een groep (philips & Aitchison, 1998; Siebenaler, 1999; Welch e.a., 2009). Zingen en bewegen stimuleert de muzikale ontwikkeling van jonge kinderen. Ze worden bekend met klankeigenschappen, duur, hoogte, kleur en sterkte. Ze krijgen gevoel voor mat en ontwikkelen hun muzikaal geheugen. 2.4.1. Zingen, taalontwikkeling en woordenschat uitbreiding? Kinderen zijn gevoelig in nuances in toonhoogte. Ze halen eerder informatie uit de intonatie dan de betekenis. Ritmische vaardigheden hebben invloed op de leesvaardigheid. Woorden worden pas opgeslagen als ze in verschillende contexten terugkomen. Ze moeten de woorden goed articuleren en leren al zingende de betekenis. Zinvol is het gebruik van attributen Nulft en Verhllen (2009) beschrijven 4 fasen om op een goede manier te werken aan de woordenschatuitbreiding: 1. Voorbewerken: Vertel een verhaal, laat afbeeldingen zien of doe dramaoefeningen 2. Semantiseren: Woorden uitleggen, fantasiesfeer (bewegingen versterken) 3. Consolideren: Je oefent de woorden in, zodat kinderen ze eigen maken (aanleren, herhaling) 4. Controleren: Begrijpen 2.4.2 Repertoire Sluit met de liedkeuze aan bij het kind. Sluit aan bij de kleuterstem. Wordt er niet geschreeuwd, veel herhaald, enz. Kenmerken liedjes voor jonge kinderen - Eenstemmig - Kort - Beperkte omvang - Melodisch eenvoudig - Ritmisch eenvoudig - Veel herhalingen - Verbonden met beweging - Aansluiten bij e belevingswereld 2.4.3 Hoe zingen jonge kinderen? - Jonge kinderen zingen met de leraar mee (houden op als de juf ook stopt) - Jonge kinderen zingen voor zichzelf - Jonge kinderen zingen zoals ze praten (fantasiewoorden 2.4.4 Hoe geef je leiding? Je zorgt voor een goed pedagogisch klimaat, dat aan de ene kant uitdagend en prikkelend, maar aan de andere kant zet je grenzen. Het is belangrijk om de spontaniteit en expressiviteit van kinderen zo te leiden dat ze ten dienst staan aan de muzikale ontwikkeling 2.4.5 De toonhoogte Zoek eerst de begintoon op. Laat de kinderen deze toon overnemen van het door jouw bespeelde instrument. Te laag zingen is slecht voor de ontwikkeling van de stem. Juist in de ontwikkelfase van de stembanden moeten kinderen leren ook hoge tonen te produceren en dus gebruik te maken van hun kopstem. Laag zingen klinkt ook lelijk, het beperkt de kinderen in hun expressieve mogelijkheden. Lukt het nou niet om zo hoog te komen kan het liedje meespelen op een melodie instrument helpen. 2.4.6 Leren overnemen van de toon Het overnemen van de toon moet kinderen aangeleerd worden. De basis: - Speel een motiefje ui een lied of enkele tonen op een staafspel - Zing dit na op een tekst of op ‘ding’ ‘noe’ enz. - Laat de kinderen herhalen - Varieer het motief een beetje en herhaal het voorgaande. 2.4.7 Lied aanleren 2.3.4. Aanleren van een lied, fasering Het aanleren van een nieuw lied doe je in 3 fasen: 1. Inleiding 2. Aanleren 3. Afsluiten 1.Introduceerd met een betekenisvolle context (verhaltje, gesprek, drama, spel, beweging, voorwerp 2. Het aanleerproces begint met het lied een aantal keer laten horen. Hierbij kun je diverse werkvormen gebruiken die de kinderen motiveren om goed te luisteren: - Tekstvragen, Luistervragen en luisteropdrachten Door rusten in een lied te klappen of te tikken maak je de kinderen bewust van een rust in een lied. Geleidelijk nemen de kinderen delen van het lied over. Eerst zingen ze de eenvoudigste passages, terwijl de leerkracht de rest zingt. Daarna geeft de leerkracht steeds meer weg. Geeft de wisselmomenten duidelijk aan: wijs met je hand naar jezelf of de groep. In stukken een lied aanleren blijkt miner goed te werkn, kinderen hebben de neiging om heel snel mee te willen zingen. 3. Hoe je het afsluit ligt aan hoe goed de kinderen het lied kennen. Voorbeelden van afsluitingsvormen: - Een gesprek voeren, evalueren - Het lied nog eens zingen - Het lied uitbeelden of dansen bij het lied. - Zing het lied in wisselzang of met solo’s 2.4.8 Brommers Kinderen die niet op de juiste toonhoogt kunnen meezingen. (te laag, monotoon). Oorzaken: Verlegen, ongemotiveerd, mindere luisterhouding, te druk of overmatig enthousiast. Iets mis tussen stembanden en oren. Oplossing: zing veel gevarieerd. Zorg dat de brommers wel enthousiast blijven. Geef iedereen dezelfde oefeningen. Constateer brommers optijd, zo kun je voorkomen dat een kind een verkeerd concept krijgt van de juiste toonhoogte. Als leerkracht moet je de oren van kinderen openen. Hoofdstuk 4. Muziek maken 4.1. Wat doe jij? Één van de taken van de basisschool is om kinderen in contact te brengen met muziek en hen te helpen te ontdekken waar hun voorkeuren en sterke kanten liggen. Om ze te laten ervaren hoe plezierig het kan zijn om gezamenlijk muziek te maken. 4.3. Wat doe je als leraar? 4.3.1. Organiseren De organisatievorm die je kiest, is afhankelijk van de kinderen en van de leerstof. Het zingen van een lied vraagt om een strakke leiding, omdat het prettig is dat alle kinderen op hetzelfde moment beginnen en in hetzelfde tempo zingen. Individueel Het is mogelijk dat kinderen zelfstandig muziek bedenken en oefenen. Het kan bijv. dat je groepjes een eigen opdracht geeft en na afloop presenteren de kinderen kort het resultaat. Instrumenten Een muziekles met instrumenten vraagt veel organisatie en discipline. Maak heldere afspraken en hanteer meteen de juiste namen van de instrumenten en laat kinderen ook deze benamingen gebruiken. Laat de kinderen de instrumenten verkennen, probeer het uitdelen te integreren in de lesopbouw. Creatieve situaties organiseren Bedenken van muziek: Dat kan improviserend, maar ook componerend. Je stimuleert nu de kinderen, je brengt fantasie op gang, je nodigt kinderen uit om initiatieven te nemen en je staat open voor vragen. 4.3.2. Muzikale leiding geven Deelname en expressie bevorderen Pas je reacties aan het niveau van de kinderen aan. Zorg vooral voor dat kinderen zich veilig voelen om te spelen. Stimuleer de kinderen tot creatief en expressief gedrag. Maat aangeven, inzetten en afslaan De inzet kun je geven door af te tellen. De puls kun je aangeven door die mee te laten spelen op een goed hoorbaar instrument. Concentreren Als je met een groep gaat spelen, is er van tevoren altijd even een stiltemoment. Dan is iedereen geconcentreerd. 4.3.3. Evalueren De aandacht voor kwaliteit is een voorwaarde voor het leerproces. Leerredement krijg je als je de beoordelingscriteria vooraf met de kinderen bespreekt en ze bijvoorbeeld op het bord zet. Je focust de kinderen zo op het resultaat en laat ze gerichter werken. 4.4. Wat doen de kinderen? Bij het spelen staat zelfdoen centraal om de volgende redenen: - Ze ervaren door zelf te doen de klankeigenschappen, vorm en betekenis van muziek. - Ze onthouden op deze manier veel meer van de muziek en krijgen meer inzicht. - Het spelen heeft effect op ontwikkelingsgebieden als motorische vorming, sociaalemotionele vorming en cognitieve ontwikkeling. - Ze ontwikkelen door het spelen hun creativiteit en expressiviteit. Experimenteren Alles waar je geluid mee kunt maken, is klankmateriaal. Kinderen hebben er van nature behoefte aan zelf te ontdekken hoe hun wereld in elkaar zit. Ook voor muziek geld dit. Wanneer ze zelf praktisch bezig zijn met diverse klankbronnen, kom je ook tegemoet aan belangrijk pedagogisch uitganspunt: leren door te handelen. Oefenen Na de oriëntatiefase volgt het oefenen. De uitvoering van een muziekstukje hoeft natuurlijk niet in een keer goed te zijn. Oefenen betekent vooral: Het herhalen van moeilijke stukjes. Presenteren Belangrijk is dat kinderen zich op hun gemak voelen. Je kunt de veiligheid in een groep vergroten wanneer je de kinderen regelmatig zelfstandig laat werken. Wanneer kinderen muziek hebben ingestudeerd, vinden ze het leuk die ook te presenteren. Dat past helemaal bij hun manier van denken en hoort bij de ontwikkeling van muzikale opvoeding. Ze hebben behoefte aan opbouwende kritiek. Leren door te doen Door te experimenteren krijgen de kinderen de kans zich te oriënteren op hun omgeving. 4.5. Achtergronden bij muziek maken 4.5.1. Spelen met klanken Kinderen leren spelenderwijs allerlei klanken kennen door met verschillende instrumenten of materialen waar geluid in zit te experimenteren. Voorbeelden van werkvormen rond experimenteren zijn het klankspel en het klankverhaal: - Klankspel Een stukje vrije muziek waarin het accent niet valt op melodieën of ritmen, maar op soms toevallig ontstane klankeffecten. Klankverhaal hierbij maken de kinderen de geluiden bij een verhaal of vertelling. 4.5.2. Ontwerpen Muziek ‘ontwerpen’ betekend op de basisschool: het bedenken van muziekstukjes. Het uitvoeren van liedjes of muziekstukjes die door anderen bedacht zijn (reproductie). Ook is het belangrijk dat ze zelf iets bedenken (productie). improviseren Improviseren een combinatie van muziek bedenken en meteen uitvoeren Tekstimprovisatie een vrij ‘veilige’ vorm van improviseren. De improvisatieruimte wordt beperkt door de vorm van het lied of door de lengte van een muzikale regel. Ritmische improvisatie Je geeft een bepaald ritme, en de kinderen bedenken een ander ritme bij of erachteraan. Melodische improvisatie Een aantal tonen waarmee kinderen gaan improviseren. Bijvoorbeeld geef de kinderen een paar klankstaven en laat ze hiermee een melodie verzinnen. Componeren Ontwerpen bestaat uit 2 activiteiten: improviseren en componeren. Componeren vastleggen van muziek die zelf is bedacht. Componeren met klank als uitgangspunt eigen klankstukjes componeren en deze met traditionele notatie vastleggen. Componeren met vorm als uitgangspunt een eenvoudige vorm is de a b a – vorm. Ze leggen het resultaat vast m.b.v.. grafische notatie. Componeren met betekenis als uitgangspunt een concreet onderwerp vormt het uitgangspunt. Het geeft een goede richting aan de uitvoering van de opdracht. 4.5.3. Liederen begeleiden. Enkele voorbeelden hoe je met een groep een liedbegeleiding kunt spelen: Een ritmisch motief aanleren Eerst alles met de groep doen, daarna pas individuele actie. We noemen dit van allen naar één. Ritmische liedbegeleidingen - maatbegeleiding - liedversiering - ritmische ostinaten Maatspel de kinderen spelen de maat van het lied mee op instrumenten. De maat kun je meespelen door op elke tel een tik te geven, maar ook alleen de eerste tel of alleen de accenten. Liedversiering je speelt bepaalde delen of woorden van een lied op instrumenten mee Ritmische ostinaat Ostinaat betekend in het italiaans ‘hardnekkig. Die term wordt gebruikt als een muzikaal motief of een muzikale zin steeds (hardnekkig) herhaald wordt. Melodische liedbegeleidingen Bourdonbegeleiding gebaseerd op twee tonen uit een toonladder: de grondtoon en de kwint (5e toon). Melodische ostinaat Melodisch motief kan je steeds herhalen. Bij gewone liederen en canon is dat een geschikte begeleidingsvorm. Pentatonische begeleiding Gebaseerd lied op een pentatonische reeks kun je met dezelfde toon altijd begeleiden. Alle tonen van de pentatonische ladder klinken goed bij dit lied. Voorspel, tussenspel en naspel Dit maak je met ingrediënten uit het lied. Na een voorspel zetten de kinderen over het algemeen attenter in! 4.5.4. De muziekinstrumenten op school Het eigen lichaam is al een muziekinstrument. Waarmee kinderen geluiden kunnen maken, je kan klanken maken als: klappen, stampen, wrijven, sissen en tongklakken; Bodysounds. Schoolinstrumenten op school staan bekend als het Orff-instrumentarium, genoemd naar de ontwerper van deze instrumenten, de componist Carl Orff. Soorten: - Houten schud- en slaginstrumenten Ritmestokjes - Claves - Woodblock – Buistrom - Guiro(rasp) - Cabassa – Maracas - Metalen schud- en slaginstrumenten Schellenraam - Triangel - Bekken – Bellen - Cowbel – Agogobells - Velinstrumenten Handtrom - Tamboerijn -Bongo – Djembé - Staafspelen Xylofoon - Metallofoon - Klokkenspel – Klankstaaf - Blaasinstrumenten Blokfluit - Fluitjes, toeters - Kazoo Hoofdstuk 5: Muziek lezen en noteren Voordat kinderen echt notenschrift kunnen leren moeten ze eerst inhoud kunnen geven aan de begrippen hoog – laag, lang – kort. Dit kun je als leerkracht doen door middel van de streepjes methode. Daarna kunnen ze geleidelijk vervangen worden door echte noten (Van der Lei, Haverkort & Noordam, 2015). In de onderbouw ontdekken de kinderen dat muziek weergegeven kan worden. Kenmerkend voor de kleuters is dat ze muziek ervaren als totaliteit en luisteren vooral koppelen aan beweging (Young & Glover, 1998). Vanaf groep 3 worden klanken weergeven door grafische tekens. Vanaf groep 4 worden er meer details weergegeven. Eind groep 4, begin groep 5 wordt kennis gemaakt met het traditionele notenschrift. Manieren om de traditionele notatie aan te leren: 1. Streepjesnotatie: strepen om de toonduur en toonhoogte aan te geven. 2. Steunteksten: ritmes voorzien van passende teksten om het memoriseren te ondersteunen. 3. Ritmebouwstenen: korte, eenvoudige, ritmische motieven (Van der Lei, Haverkort & Noordam, 2015). Hoofdstuk 6: Bewegen Bewegingen kunnen ingezet worden op alle drie de aspecten (klank, vorm, betekenis). - Bewegen op klankaspecten: bijvoorbeeld op harde muziek snel lopen en op zachte muziek langzaam lopen. - Bewegen op vormaspecten: bijvoorbeeld gebaren bij een liedje. Als het herhaald wordt, gebruik je dezelfde gebaren. Dit kun je ook inzetten om variatie of een contrast aan te geven. - Bewegen op betekenisaspecten: bijvoorbeeld muziek die een sfeer of emotie uitdrukt. Hoe kun je bewegingssituaties organiseren: - Zorg dat er genoeg ruimte is. - Gebruik een goede warming up en cooling down. - Zorg dat je de beweegreden, de kwaliteit van de uitvoering en een veilige leeromgeving inzichtelijk hebt en er aandacht aan besteed. Laat kinderen zelf bewegingen bedenken bij de muziek om ze te motiveren (Van der Lei, Haverkort & Noordam, 2015). Hoofdstuk 7: Klank Klank bestaat uit vier onderdelen: 1. Klankduur: maat, ritme, tempo, articulatie. 2. Klankhoogte: verschillen in toonhoogte. 3. Klanksterkte: dynamiek. 4. Klankkleur: instrumenten en materialen, stem, ensembles en orkesten (Van der Lei, Haverkort & Noordam, 2015). Hoofdstuk 8: Vorm De vorm van muziek heeft een indeling: - Vormprincipes (3): herhaling, contrast en variatie. - Vormeenheden (3): motief, thema, muzikale zin. - Vormtechnieken (4): echo, imitatie, stapelen, ostinaat (een hardnekkige, voortdurende herhaling van een ritme of een melodie). - Compositievormen (3): canon, rondo, variatievorm. Je kunt variatie aanbrengen op het gebied van tijd (ritmisch, maatwisseling, tempoverandering, articulatie), hoogte (melodische hoogte, harmonische hoogte), sterkte (dynamische variatie), kleur (bezetting). Er zijn drie compositievormen die aangeleerd worden op de basisschool: 1. Canon: een imitatievorm van muziek waarbij twee (of meer) partijen dezelfde melodie spelen of zingen, maar na elkaar inzetten. Meestal is het lied verdeeld in twee, drie of vier gelijke delen. 2. Blues: de coupletten bestaan altijd uit 3 regels. Elk stuk bestaat uit 12 maten (3 regels met 4 maten). De begeleiding bestaat uit een vast akkoordenschema (C,C,C,C,F,F,C,C,G,F,C,C). 3. Rondo: het begint met het refrein (A), daarna komt een couplet (B), dan weer een refrein (A), dan weer couplet (C) enzovoort. Zo ontstaat het vormschema: ABACADA (Van der Lei, Haverkort & Noordam, 2015). Hoofdstuk 9: Betekenis Bij de betekenis gaat het over de mogelijkheid van muziek om - Iets uit te beelden: geluiden en bewegingen, karakters, mensen en dieren, gebeurtenissen en verhalen, stemmingen, gevoelens en sfeer. - Na te denken over de eigen betekenisgeving: associaties, fantasieën, eigen gevoelens. - Verschillende functies te vervullen: dansen, marcheren, muziek maken om geld te verdienen (Van der Lei, Haverkort & Noordam, 2015). Hoofdstuk 10: Muziek, school en cultuur Er zijn drie stromingen die ieder een eigenvisie hebben over het omgaan met het leerstofaanbod van muziekonderwijs. 1. Vakgerichte stroming: de nadruk ligt op muzikale inhouden en de ontwikkeling van muzikale vaardigheden. Het gaat vooral om de ontwikkeling van het muzikale geheugen, het muzikale voorstellingsvermogen en de ontwikkeling van muzikale vaardigheden met de bijbehorende kennis. 2. Kindgerichte stroming: het gaat om de brede ontwikkeling van kinderen. De ontwikkeling van het kind staat centraal, en niet de muziek. Muziek draagt bij aan de sociale ontwikkeling van het kind. 3. Culturele stroming: de functie die muziek vervult in de maatschappij is het uitgangspunt. Kinderen moeten zich op de basisschool al oriënteren op kunstzinnig gebied. Gal’perin heeft een aantal fasen in het leerproces van kinderen beschreven: Fase 1: oriënteringsfase: kinderen oriënteren zich op het onderwerp. Fase 2: fase van materieel handelen: kinderen oefenen de muzikale aspecten in alle domeinen zelfstandig of onder begeleiding. Fase 3: fase van verbaal handelen: kinderen gebruiken de taal om de dingen die ze geleerd hebben een naam te geven. Fase 4: fase van mentaal handelen: kinderen kunnen nu stappen in hun denkproces overslaan (Van der Lei, Haverkort & Noordam, 2015). Hoofdstuk 11: Thematisch werken Je kunt de muzikale domeinen op verschillende manieren inzetten bij thematisch werken: - Zingen: zoek een lied dat past bij het onderwerp. Je kunt een lied inzetten bij het startmoment, bij wisseling van werkvormen of als afsluiting. - - Luisteren: zoek een passend muziekfragment bij het onderwerp. Het muziekfragment kan een culturele dimensie aan het thema geven. Het thema komt dan boven de persoonlijke betekenis te staan (Van Oers, 2011). Spelen en vastleggen: maak een klankspel over het onderwerp. Laat de kinderen het onderwerp muzikaal verklanken. Bewegen: zoek passende muziek bij het onderwerp waarop de kinderen kunnen bewegen of dansen. Geef een goede beweegreden en laat de kinderen bewegingen maken die passen bij de muziek (Van der Lei, Haverkort & Noordam, 2015). Document 2: Mijn visie op muziekonderwijs Mijn visie op muziekonderwijs: Binnen het muziekonderwijs zijn er 3 stromingen: - de vakgerichte stroming, die de nadrukt legt op de muzikale inhouden en de ontwikkeling van de muzikale vaardigheden - De kindgerichte stroming, die gaat om de brede ontwikkeling van kinderen. Muziek draagt bij aan de sociale ontwikkeling - Culturele stroming, waarbij de functie van muziek vervult wordt in de maatschappij Visie Vakgerichte visie Kindgerichte visie Culturele visie Voordelen 0 Veel kennis over muzikale inhouden. 0 Veel aandacht voor de ontwikkeling van de muzikale vaardigheden. 0 De brede ontwikkeling van de kinderen staat centraal. 0 Alle domeinen van muziek worden aangeboden. 0 Kinderen groeien op sociaal gebied doordat ze samen muziek maken/luisteren. 0 Kinderen maken kennis met verschillende soorten muziek (muziek uit andere landen). 0 Zonder de culturele visie is er geen relatie met de muziek buiten de school. 0 De muziekles vindt geïntegreerd plaats. Nadelen 0 Er is veel kennisoverdracht. 0 Het sluit niet aan bij de belevingswereld van de kinderen. 0 Er is weinig aandacht voor de verschillende muziek inhouden. 0 De muzikale inhouden en vaardigheden worden gezien als bijzaak. Het hoofddoel is de sociale ontwikkeling. 0 De muziekles vindt geïntegreerd plaats. Op dit moment wordt het alleen geïntegreerd met andere cultuurvakken, niet met de ‘gewone’ vakken. 0 Er is minder aandacht voor de ontwikkeling van muzikale vaardigheden en inhouden. Mijn visie op muziekonderwijs is een mengeling van de vakgerichte- en kindgerichte stroming. Het is belangrijk dat de leerlingen vanaf jongs af aan al kennis maken met muziek en dit met plezier doen. Als kinderen al vanaf de basisschool goed muziekonderwijs krijgen functioneren zij later muzikaal veel beter: ze zijn gevoelig voor muzikale impulsen, bewegen goed op muziek, zingen thuis of in een koor of band en zijn in staat om actief deel te nemen aan de muzikale cultuur (Bastian, 2000; Elliot, 1995; Gardner, 2004). Vaak benoemen mensen dat dit niet zo belangrijk is voor de kinderen die toch niet verder gaan in de muziek, maar dit is niet waar. Muziek is ook goed voor bepaalde hersenfuncties, die nodig zijn in het dagelijks leven. Verder zijn er naast de muzikale redenen om muziekonderwijs te geven ook niet muzikale redenen: - Zingen helpt onthouden (tafels, engels, enz.) - Goed voor culturele ontwikkeling en culturele identificatie - Vertellen over de geschiedenis van je land - Positieve bijdrage taalvorming - Goed voor sociaal emotionele ontwikkeling (groepsgevoel) - Het is gezond en helpt ons brein Een reden waarom er vaak geen muziekonderwijs gegeven wordt is dat er geen tijd voor is. Taal en rekenen is toch veel belangrijker? Hier ben ik het al niet mee eens, maar ook als je het hier mee eens bent kun je nog steeds muziekonderwijs aanbieden. Muziek kan heel goed ingezet worden om de taalontwikkelingen en woordenschat uit te bereiden. Of om moeilijke rekenvaardigheden te automatiseren. Zingen, taalontwikkeling en woordenschat uitbreiding? Kinderen zijn gevoelig in nuances in toonhoogte. Ze halen eerder informatie uit de intonatie dan de betekenis. Ritmische vaar digheden hebben invloed op de leesvaardigheid. Woorden worden pas opgeslagen als ze in verschillende contexten terugkomen. Ze moeten de woorden goed articuleren en leren al zingende de betekenis. Zinvol is het gebruik van attributen Nulft en Verhllen (2009) beschrijven 4 fasen om op een goede manier te werken aan de woordenschatuitbreiding: 1. Voorbewerken: Vertel een verhaal, laat afbeeldingen zien of doe dramaoefeningen 2. Semantiseren: Woorden uitleggen, fantasiesfeer (bewegingen versterken) 3. Consolideren: Je oefent de woorden in, zodat kinderen ze eigen maken (aanleren, herhaling) 4. Controleren: Begrijpen Moeilijke rekenvaardigheden automatiseren? Er bestaan zoveel liedjes om bijvoorbeeld de tafels te kunnen onthouden. Maar ook voor de maateenheden, breuken, procenten, enz. zijn allemaal liedjes van. Document 3: Onderwijsconcept Talentontwikkeling staat centraal Talent is meer dan een kunstje of een weetje dat een bepaald kind werd aangeleerd, aldus Aerden (2010). Als je spreek van een talent beschouw je dit als uitingen van iets wat verder gaat dan die ene prestatie. Het is meer dan het resultaat van veelvuldige oefening. Talent ligt dieper in de persoon. Het is iets wat erg samenhangt met wie die persoon (geworden) is, met hoe de persoon in de wereld staat. We zien talenten als een kracht, iets ‘machtigs’ (Aerden, 2010). Talentontwikkeling is niet zomaar te ‘produceren’. Toeval speelt daarbij een rol, maar vooral de inzet en het doorzettingsvermogen van degene die een talent op een bepaald gebied ontwikkelt. Dat kan niemand afdwingen (Pols, 2014). Een talent moet je gebruiken en ontwikkelen (Leraar 24, 2010). Om de talentkiemen van leerlingen te ontdekken, bieden we kansen op alle terreinen. Denk hierbij aan taal en rekenen, culturele vakken en zaakvakken, maar ook techniek en ICT zijn terreinen waar talentkiemen van leerlingen liggen. We bieden als school een brede en krachtige leeromgeving aan (Aerden, 2010). Talentontwikkeling komt bij onze school op verschillende manieren naar voren. Apart aanbod voor uitblinkers; de talentvolle leerlingen krijgen een eigen leerstofaanbod, of we laten ze zelf de activiteiten organiseren. Wel sluit deze leerstof aan bij het reguliere programma en de reguliere didactiek. Didactische variatie; met behulp van een activerende didactiek die gericht is op het creëren van een onderwijsaanbod en leeromgeving waarin leerlingen worden uitgedaagd om te laten zien wat ze kunnen. Creativiteit van de leerling; we bieden een onderwijsaanbod aan waarin ruimte wordt gegeven aan de creativiteit van leerlingen. Open opdrachten: we geven de leerlingen de gelegenheid om iets van zichzelf te laten zien, door opdrachten deels zelf in te vullen. Het onderwijsaanbod sluit aan bij de belevingswereld van de leerlingen om hen te motiveren hun talenten te ontwikkelen, omdat leerlingen meer en beter ‘bereikt’ worden (Leraar 24, 2013). Als we kijken naar talentontwikkeling, is talent bij leerkrachten ook van belang. Leerkrachten willen graag iets betekenen voor kinderen en het beste in hen naar boven halen. Het is voor leerkrachten belangrijk dat zij hun persoonlijke talenten kennen en kunnen uitbouwen. Het talent van leerlingen kan goed uit de verf komen als ook de talenten van de individuele leerkrachten en van de school als geheel maximaal benut worden (Korthagen & Lagerwerf, 2008). Werken vanuit de actualiteit Wij willen graag met thema’s vanuit de actualiteit werken die duidelijk worden afgebakend voor de leerlingen. Bij thematisch onderwijs is het onderwijs opgedeeld in thema’s. Bij thematisch onderwijs kunnen verschillende vakgebieden worden geïntegreerd: bijvoorbeeld natuur en techniek, wetenschap, geschiedenis en aardrijkskunde. Het leren van de leerling staat centraal. De leerlingen krijgen kennis en maken een transfer naar andere vakken voor nieuwe contexten en situaties (TU Delft, 2011). Van Galen (2014) benoemt drie voorwaarden die belangrijk zijn bij het thematisch onderwijs: Het thema moet iets op gang brengen bij de leerlingen. Ze zien kansen op hun eigen vragen, ervaringen en interesses bij dit thema in te zetten. Een thema moet verschillende onderzoekroutes openleggen en verschillende werkvormen voor onderzoek en presentatie mogelijk maken. Uit het werken aan een thema vloeien subthema’s en deelvragen voort die aansluiten bij de verplichte leerstof en ook bij de ontwikkelingsniveau en de leermotivatie van de leerlingen Voor een goede transfer tijdens een les is er vakintegratie nodig en dit stellen wij dan ook als een zeer belangrijk punt. Daarnaast vinden wij het belangrijk dat de school werkt vanuit actuele thema’s. De leerlingen krijgen hierdoor besef wat er in hun leefomgeving en de wereld afspeelt, waardoor ze zich betrokken bij het thema zullen voelen. Volgens Mediawijzer.net (n.d) vergroot het werken met actualiteit de waarde van de les omdat het meer betekenis krijgt voor de leerlingen. Op dit moment wordt de actualiteit vaak doormiddel van het Jeugdjournaal of via de methode Nieuwsbegrip aangeboden aan de leerlingen, maar wij willen daar verandering in brengen door met actuele thema’s te gaan werken. Binnen het werken vanuit de actualiteit wordt er vakoverstijgend gewerkt bij de zaakvakken en kunstvakken. Onder vakoverstijgend onderwijs verstaat men het samenwerken van verschillende vakken binnen één centraal thema (Leraar24, 2009). In het geval van de Raad van Elf is bestaat dit thema uit een actueel thema. Klein (2006) maakt een onderscheid in de mate waarin vakken geïntegreerd worden. Zij noemt drie benaderingen van vakintegratie: multidisciplinair, interdisciplinair en transdisciplinair. Multidisciplinair houdt in het samenbrengen van disciplines, kennis en methodes, maar de aparte disciplines blijven bestaan. Disciplinaire concepten en vaardigheden staan centraal. Voorbeeld: het thema water kunnen aardrijkskundige en historische onderwerpen aan de orde komen, zonder dat deze met elkaar in verband staan. Interdisciplinair houdt in aan de hand van verschillende disciplines een thema, probleem of vraag bestudeerd. De vakinhouden komen in relatie tot elkaar aan de orde om een probleem op te lossen. Voorbeeld: het thema water komen aardrijkskundige en historische onderwerpen aan de orde die een relatie hebben met elkaar en antwoord geven op de vraag hoe Nederland zich beschermt tegen water. Transdisciplinair is de sterkste vorm van vakintegratie. Bij deze aanpak zijn de grenzen tussen disciplines niet meer duidelijk. Er wordt uitgegaan van levensechte contexten die voor leerlingen betekenisvol en relevant worden gevonden. Vaak is er sprake van een probleemgestuurde of onderzoeksmatige aanpak. Voorbeeld van thema’s zijn: milieuvraagstukken, met geld omgaan, wereldvrede, vooroordelen, wie de macht heeft en criminaliteit. Volgens het SLO (2004) zijn er vier scenario’s te onderscheiden die oplopen in de mate van de samenhangtussen vakken die gerealiseerd kunnen worden. Scenario 1: samenhang door leerstofafspraken. De afzonderlijke vakken blijven bestaan, maar vakken worden op elkaar afgestemd. Scenario 2: samenhang door combinaties van vakken en projecten. Er wordt lestijd gereserveerd door vakoverstijgende projecten. Scenario 3: samenhang door integratie van vakken in leergebieden. Er worden geen afzonderlijke vakken meer aangeboden, maar leergebieden aan de hand van thema’s Scenario 4: samenhang via competenties van leerlingen. Er is geen traditioneel rooster meer en leerlingen kiezen zelf uit een groot aantal mogelijkheden. Wanneer er wordt gekeken naar de theorie van Klein (2006) kan er bij scenario 2 en 3 sprake zijn van een multidiciplinaire aanpak of een interdisciplinaire aanpak. Scenario 4 heeft de meerste overeenkomsten met de transdisciplinaire aanpak. Om vakoverstijgend onderwijs succescol te laten zijn moet er aan bepaalde voorwaarden voldaan worden. Het enthousiasme van de leerkracht is van belang, echter is er uit onderzoek van het Interfacultair Instituut van Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden (IVLOS) van de Universiteit Utrecht gebleken dat veel leerkrachten leerkrachten niet bereid zijn veel te inversteren in vakoverstijgend onderwijs, omdat ze angstig zijn voor teveel vernieuwingen (IVLOS, 2009). Een ander nadeel van vakoverstijgend werken is dat veel leekrachten opzien tegen de tijd die het kost om ideeën en thema’s uit te werken. Volgens Mulder (2013) zorgt ontwetendheid en angst voor nieuwe ideeen voor terughoudenheid van leerkrachten. Leraar24 (2009) ondersteund de mening van Mulder (2013) dat veel leerkrachten tegen het vakoverstijgend werken opzien, omdat het veel tijd vergt om een thema uit te werken. Er zijn ook leerkrachten die tegen het vakoverstijgend werken zijn omdat de basiskennis en specifieke kennis van de leerlingen verloren kan gaan, omdat de nadruk meer komt te liggen op de vaardigheden dan op vakinhoudelijke kennis. Een andere angst is dat vakken elkaar overschaduwen tijdens het vakoverstijgend werken, waardoor niet alle kerndoelen evenredig aan bod komen (Cone, Werner & Cone, 2009). Dit blijkt ook uit het artikel over vakoverstijgend onderwijs van de IVLOS docentenopleiding. Docenten zien als ongewenst gevolg van “Vakoverstijgend onderwijs” dat basiskennis en specifieke vaardigheden verloren gaan. Als zorgelijke tendens zien zij vaardigheden teveel nadruk krijgen in vergelijking met vakinhoudelijke kennis. (IVLOS, 2008). Voor de leerlingen biedt het vakoverstijgend wel veel voordelen. Door het vakoverstijgend werken zien de leerlingen de samenhang tussen verschillende vakken (Kuperus, n.d.). Het voordeel hiervan is dat het onderwijs voor de leerlingen betekenisvol wordt en levensecht wordt. Op die manier wordt de ontwikkeling van breed toepasbare competenties bevorderd voor de leerlingen (Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst, n.d). Om te voorkomen dat de leerkrachten van de basisschool De Dobbelsteen tegen het vakoverstijgend werken zijn, wordt de voorkeur gegeven aan de multidiciplinaire aanpak. De vakken opzich blijven bestaan, maar er komt een duidelijke samenhang tussen. Er wordt gewerkt binnen een actueel thema waar alle vakken op aan sluiten. Een voordeel van deze manier van werken is dat de vakken makkelijk in het weekrooster te plannen zijn en dat het niet enorm veel tijd vergt qua voorbereiding, wat toch vaak als een groot nadeel wordt gezien. Ook is het makkelijker te overzien wat de leerlingen precies leren en of alle kerndoelen wel aan bod komen. Wat de leerkrachten als nadeel kunnen zien is dat er ingespeeld wordt op de actualiteit en dat er zelf lessen ontworpen moeten worden. Dit kan voorkomen worden door het onderzoekend leren toe te passen. Onderzoekend leren is een motiverende werkvorm voor leerlingen. De leerlingen zijn de regisseur van het eigen leren. Het doel van het onderzoekend leren is om leerlingen competenties te laten ontwikkelen die samenhangen met een wetenschappelijke manier van werken, die in de toekomst steeds belangrijker wordt. Een voordeel van onderzoekend leren is dat de leerkracht een begeleidende rol heeft. Dit zorgt ervoor dat de leerkrachten minder voorbereidingstijd hebben. Wel kan het zo zijn dat de leerlingen te weinig leren van een kernconcept. Dit kan de leerkracht voorkomen door verdiepingslessen aan te bieden, hierbij geldt wel dat hier lessen voor ontworpen moeten worden echter kan een methode hier wel bij helpen. Het actuele thema wordt afgesloten doormiddel van workshops, waarbij talentontwikkeling van de leerlingen centraal staat. Het is hierbij van belang dat ook de leerkrachten gebruik maken van hun eigen talent. Tijdens de workshops is er de mogelijkheid om vakoverstijgend te werken, maar dit is afhankelijk van het actuele thema en de behoefte van de leerkracht en de leerlingen. Hiervoor is gekozen, zodat de leerkrachten eerst kunnen wennen aan het werken met actuele thema’s en dat er een duidelijke samenhang tussen de vakken moet zitten. Wanneer ze dit eigen hebben gemaakt kan er gewerkt worden aan het vakoverstijgend werken tijdens de workshops. Wij vinden het belangrijk dat er gewerkt wordt in een krachtige leeromgeving, waarin verwondering en nieuwsgierigheid gestimuleerd kunnen worden. Om vakoverstijgend onderwijs te realiseren bij een actueel thema is het belangrijk dat leerlingen actief betrokken worden bij het leerproces. Om goed te kunnen leren, heeft een leerling een rijke, krachtige en betekenisvolle leeromgeving nodig. Een krachtige leeromgeving betekent dat je ruimte creëert voor het zelfstandig onderzoeken van de taken in samenwerking met andere kinderen, maar het biedt ook voldoende begeleiding waarbij rekening wordt gehouden met de individuele behoeften van elk kind. Een krachtige leeromgeving is daarom een omgeving waar het kind zelf vorm en inhoud geeft aan het maken van eigen keuzes en daarmee aan het eigen leren. Volgens Kerpel (n.d.) horen bij een krachtige en betekenisvolle leeromgeving: Een professionele leerkracht, van wie je kunt leren. De leerkracht legt niet alles uit, maar richt zich op het leerproces van de leerlingen. Diverse soorten uitdagende materialen en activiteiten. Verschillende contexten die de nieuwsgierigheid opwekken. Ruimte voor inbreng van de leerling (eigen wensen, oplossingen en creativiteit). Ruimte om samen te werken. Ruimte voor verschillende leerstijlen en leervormen. Wij vinden het belangrijk dat de inbreng van leerlingen een grote rol speelt in ons onderwijs. Omdat de inbreng van leerlingen erg belangrijk is voor het laten slagen van een thema, is het belangrijk dat deze leerlingen een onderzoekende houding hebben. Door een onderzoekende houding van kinderen te stimuleren, leren kinderen zelf dingen uit te zoeken. Dit is goed voor hun ontwikkeling. Ze willen erachter komen hoe iets werkt, waarom iets is, en hoe het komt. Doordat ze deze dingen zelf gaan uitzoeken blijft het beter hangen (Van Graft, 2007). Een onderzoekende houding is niet bij alle kinderen even sterk. De leerkracht speelt hierbij ook een rol. Bij het creëren van een rijke leeromgeving heeft de leerkracht verschillende rollen. Hij is ontwerper van de leeromgeving, expert voor de leerstof, identificatiefiguur en daarmee cultuurdrager en coach om het beste uit de leerlingen te halen. Een onderzoekende houding van de leerkracht is hierbij erg belangrijk. De leerkracht moet ook een onderzoekende houding hebben. Vier basale kenmerken van een onderzoekende houding zijn: nieuwsgierigheid, sensitiviteit, goede vragen kunnen stellen en goed waarnemen en noteren. Daarnaast heeft iedere leerkracht unieke persoonlijkheidskenmerken, overtuigingen en waarden en normen. Veel van deze persoonlijkheidskenmerken spelen een rol bij het leraarschap, zoals flexibiliteit, stressbestendigheid, zorgvuldigheid, creativiteit en verantwoordelijkheid. Daarnaast is het belangrijk dat de leerkracht veel didactische werkvormen tot zijn beschikking heeft, zodat hij per situatie kan bekijken welke werkvorm het meest geschikt is. De werkvormen zijn grofweg in vijf groepen te verdelen: Instructievormen: leraar gestuurd. De accent ligt op de leerstof, maar de leerling kan erg actief zijn. Interactievormen: leerlingen wisselen kennis, ervaringen en vragen met elkaar uit. Ze leren te overleggen, actief te luisteren, een mening te vormen, de leerstof te verwerken en zich open te stellen voor de ander. Opdrachtvormen: leerlingen krijgen taken, die ze vervolgens zelfstandig of met anderen kunnen uitvoeren. Kinderen leren samenwerken, informatie zoeken, verwerken en presenteren. Samenwerkingsvormen: ook wel coöperatief leren. De leerlingen werken samen aan een gezamenlijk doel. De groepssamenstelling kan gebaseerd zijn op verschillende dingen (Kerpel, n.d.). Voordelen van het werken met de inbreng van leerlingen zijn dat een leerling veel meer betrokken is bij een onderwerp, omdat hij zijn eigen ideeën mag gebruiken. Door het aandeel van het kind te vergroten en de leerling verantwoordelijkheden te geven, vergroot je de betrokkenheid van de leerling. Onderwerpen kiezen uit de belevingswereld of uit de actualiteit helpen hierbij. Tijdens het thematisch werken vinden we het belangrijk dat er groepsdoorbroken gewerkt wordt binnen een unit. Binnen het thematisch werken vinden wij het belangrijk dat er ook momenten worden gepland om groepsdoorbrekend te werken. In ons geval zal dit gaan plaatsvinden tijdens de workshops die één keer in de week zullen plaatsvinden. Wanneer dit bevalt kan er gekeken worden naar meedere mogelijkheden. Volgens De Jong (2013) Is de meerwaarde van groepsdoorbrekend werken dat de sfeer in de units (bouwen) beter is. Dit omdat de leerlingen nu ook te maken krijgen met leerlingen uit de hogere en lagere jaargroepen. Tijdens de workshops vinden wij het belangrijk dat de leerkrachten een vak kiezen waar zij zich kunnen uiten. Op deze manier specialiseert de leerkracht zich in een bepaald vakgebied wat er toe zal leiden dat de onderwijsinhoud sterker zal zijn. Een nadeel van groepsdoorbrekend werken kan zijn dat het veel van de organisatie vergt. Daarom hebben wij besloten dit eerst een maal per week toe te passen tijdens de workshops. Dit wordt dan gezien als de afsluiting van het thema. Tijdens deze workshops staan de kunstvakken en de zaakvakken centraal. De zaakvakken worden beoordeeld vanuit gesprekken en observaties. Er wordt niet getoetst op kennis, maar op vaardigheden (procesgericht). Volgens Glebbeek (2009) is het goed voor een leerling om te zien wat hij al kan. Glebbeek (2009) vindt het belangijk om samen met de leerlingen te kijken naar hun toekomst om te zien welke vaardigheden nog verbeterd kunnen worden. De nadruk ligt dan vooral bij het proces en niet bij de kennis. Deze visie ondersteunen wij bij ons onderwijsconcept. Het proces wat de leerlingen doorlopen tijdens het onderzoekend leren binnen de kunstvakken en de zaakvakken staat bij ons centraal. Er wordt dus geen kennis getoetst. Wel vinden wij het belangrijk dat de leerlingen voldoende kennis hebben op het gebied van de zaakvakken en kunstvakken, dus hier wordt aandacht aan besteedt door de leerkracht tijdens de verdiepende fase van het onderzoekend leren. Wij hebben voor deze vorm gekozen omdat uit onderzoek blijkt dat toetsen, zoals de CITOtoets, negatieve effecten hebben op leren en motivatie van leerlingen (De Vries, 2007). Daarom hebben wij gekozen om het proces te toetsen doormiddel van observaties en feedbackgesprekken om leerdoelen op te stellen voor de leerlingen. Kindgericht onderwijs De kinderen 'moeten' niks. Ze worden uitgenodigd voor activiteiten waardoor ze gemotiveerd worden. In het reguliere basisonderwijs zoals de meeste mensen dat kennen, is het zo dat kinderen naar school gaan om half 9. Ze krijgen te horen van de leerkracht wat ze moeten leren en moeten maken en gaan om half 4 weer naar huis. De leerling heeft zelf weinig inbreng en weinig te zeggen over wat hij of zij graag zelf wil. Hierdoor ontstaat vaak het gevoel bij kinderen dat ze school niet leuk vinden. Op onze school is het zo dat kinderen niet mee moeten doen met een activiteit en niet moeten leren. De leerlingen zijn zelf verantwoordelijk voor wat ze willen leren en wat ze willen doen. Er zijn verschillende activiteiten waarbij de leerlingen zelf kunnen kiezen of ze daaraan mee willen doen. De leerkrachten nodigen de leerlingen uit voor deze activiteiten in plaats van dat ze verplicht worden om mee te doen. Hierdoor gaan kinderen doen wat ze leuk vinden en kiezen ze dingen die ze graag willen leren. Een leerling die dan graag muziek maakt, kiest zelf voor de activiteit muziek. Een leerling die graag timmert, zou sneller kiezen voor handvaardigheid en niet voor muziek. Door deze manier te hanteren, kan het voorkomen dat leerlingen elke keer dezelfde activiteit kiezen. De leerkrachten proberen kinderen te stimuleren aan alle activiteiten een keer mee te doen. Dan heeft een leerling toch een keer meegemaakt wat bijvoorbeeld muziek of handvaardigheid is. Daarna kan de leerling voor zichzelf beslissen of het wat voor hem of haar is (Keemers & Everink, 2015). Doordat er elke middag van dit soort activiteiten zijn, weten de leerkrachten ook wat ze moeten voorbereiden. Voor elke activiteit van elk vak is een leerkracht aangewezen om voor het hele jaar dat vak te geven. Een leerkracht die dan heel graag muziek maakt, kan dan kiezen om de activiteiten van muziek op zich te nemen. Zo hebben de leerkrachten zelf ook plezier in deze activiteiten en stralen dit uit naar de leerlingen. De kinderen moeten zich veilig en vertrouwd voelen in de omgeving. Ook moet de leerkracht dit uitstralen naar de leerlingen toe. Kinderen die met plezier naar school gaan, willen graag iets leren. Ze letten goed op in de les en zetten zich 100% in om hun doelen te bereiken. De plek waar ze leren, moet een vertrouwde omgeving voor ze zijn. Hierdoor kunnen kinderen zichzelf zijn en zich volledig uitleven, inleven en geven. Dit vertrouwen wordt waargemaakt door regels met kinderen af te spreken over hoe er met elkaar wordt omgegaan, wat er niet mag in de klaslokalen en rond school, maar ook vooral wat er wel mag om de kinderen te stimuleren. Want om te benaderen wat er allemaal wel mag, hebben kinderen niet het gevoel dat ze worden beperkt in hun doen en laten. De kinderen zijn in een veilige omgeving. Alle leerlingen en leerkrachten zijn verantwoordelijk voor elkaar. Als er een onenigheid is, gaan de leerlingen en leerkrachten samen praten over wat er gebeurd is en komen samen tot een oplossing. Verder is er goed contact met ouders via mail, een nieuwsbrief en gesprekken (Bolks, 2011). De leerkracht moet zichzelf ook vertrouwd en veilig voelen op school. Want de leerkracht moet dit overbrengen op de kinderen. Als de leerkracht dit uitstraalt, weten kinderen dat zij niet bang op school hoeven te zijn (Bongaards & Sas, 2009). In het onderwijsconcept wordt gebruik gemaakt van onderzoekend leren. De bedoeling van onderzoekend leren is dat kinderen door te onderzoeken meer informatie krijgen over een specifiek onderwerp. Bij onderzoekend leren worden de kinderen uitgedaagd om met hun eigen inbreng te komen. Onderzoekend leren gaat meestal niet vanzelf. Hier moet de leerkracht in het begin mee sturen, op het moment dat de leerkracht hiermee bezig is, heeft deze leerkracht een centrale rol. De leerkracht stuurt de kinderen aan en zorgt voor goed onderzoekende opdrachten. Als kinderen onderzoekend gaan leren, zijn kinderen meestal nieuwsgierig en hierdoor meer geprikkeld om de informatie op te slaan. Leerlingen bouwen kennis en vaardigheden op en verzamelen op deze manier informatie. Dit heet een didactische methode (Inos, 2008). “Onderzoekende houding wordt wel getypeerd met nieuwsgierig zijn, een kritische houding hebben en deel uitmaken van een onderzoeksgemeenschap” (Schalk & Van Rens, 2011, zoals beschreven in Van Aarsen & Van der Valk, 2008). Bij onderzoekend leren wordt er gebruik gemaakt van coöperatief leren (samenwerkend leren), dit zorgt ervoor dat de verschillende kenmerken van de kinderen bij elkaar komen. Door het samenwerkend leren, leren de kinderen van en met elkaar. Door de kinderen bezig te laten gaan met één specifiek onderwerp zal een kind meer informatie op slaan dan wanneer het kind uit een boek moet gaan leren (Veenman, 1997). Binnen de school wordt er doelgericht gewerkt, waarbij kinderen hun eigen doel kunnen stellen op persoonlijke ontwikkeling en op kennis. Doelgericht werken leidt tot betere leerresultaten en een positief zelfbeeld (Vernooy, n.d.). De kinderen vormen eigen doelen. Het stellen van een eigen doel zorgt ervoor dat de kinderen zelf kiezen hoe zij aan hun persoonlijke ontwikkeling werken. De kennis die men heeft over het beeld van zichzelf is belangrijk voor het stellen van doelen gericht op de persoonlijke ontwikkeling (Van Voorts van Beest, Van Bokkem, Gielen, & Pot, 2008). Op deze manier gaan de kinderen bewuster om met hun persoonlijke ontwikkeling. Zij denken na over welke doelen zij gaan stellen waardoor zij bewuster bezig zijn met dat doel. In dit proces worden bestaande kennis en vaardigheden gebruikt om tot een, in de ogen van het kind, goed resultaat te komen (Hooijmaaijers, Stokhof, & Verhulst, 2009). Indeling van de school Het onderwijsconcept staat centraal bij de indeling van de school. Iedere bouw krijgt een eigen ‘hoek’ in het schoolgebouw. Iedere groep heeft een eigen klaslokaal. De sfeer, materialen, inrichting en kleuren zijn allemaal aspecten die van invloed zijn op het pedagogisch klimaat. De lokalen moeten overzichtelijk ingericht zijn zodat het rust geeft aan de omgeving. Daarnaast moet de leeromgeving uitnodigend zijn. Kinderen moeten zich er kunnen ontwikkelen (Bongaards & Sas, 2009). De klaslokalen van iedere bouw zijn dus in één hoek van het schoolgebouw te vinden. Daarnaast is er per bouw één grote ruimte. Deze ruimte kan op verschillende manieren ingezet worden, bijvoorbeeld als atelier. Dit biedt ruimte voor (vakoverstijgende) grotere projecten. Buiten de school bevindt zich voor iedere bouw een buitenruimte. Hiermee wil de school bereiken dat leerlingen niet alleen in de school kunnen leren, maar ook daar buiten. Niet alleen voor vakken als bewegingsonderwijs kun je naar buiten, maar ook voor de andere vakken. Leerkrachten organiseren regelmatig leeractiviteiten in de buitenruimte. Onderzoek wijst uit dat lichaamsbeweging de leerprestatie verbeterd (Vervoorn, Singh & Visscher, 2011). Leren is een actief proces. Tegenstrijdig is dus dat leerlingen per dag ongeveer zes uur stil zitten (Christians, 2013). Lichaamsbeweging verbetert de leerprestatie op korte en lange termijn (Vervoorn, Singh & Visscher, 2011). Lichaamsbeweging als onderdeel van de les kan goed in de buitenruimte tot zijn recht komen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan hinkelend rekenen of zelf dingen planten. Iedere groep heeft een eigen groepsleerkracht. Wel werken de groepsleerkrachten binnen een bouw nauw samen. Het team van groepsleerkrachten van dezelfde bouw vormt een gemeenschap. Doel hiervan is dat leerkrachten goed met elkaar samenwerken en waarin ze van elkaar leren, waardoor de kwaliteit van onderwijs verbeterd. Samen bereiden zij het onderwijsprogramma voor en voeren dit uit. Daardoor krijgen docenten het gevoel dat zij hierop zelf veel invloed hebben. Onderzoek wijst uit dat dit het meest positief werkt (NWO, 2013). De gemeenschap krijgt hierbij hulp van vrijwilligers, bijvoorbeeld ouders of oudleerkrachten. De verantwoordelijkheid voor een bouw ligt bij de gemeenschap. Literatuurlijst Aerden, I. (2010). Talenten ontwikkelen in de basisschool. Leuven: CEGO PUBLISHERS. Bolks, T. (2011). Professioneel communiceren met ouders. Amsterdam: Boom Lemma Uitgevers. Bongaards, B., & Sas, J. (2009). Vakbekwaam onderwijzen. Houten: Noordhoff Uitgevers. Christians, M. (2013). Leren doe je met je lijf. Verkregen op 23 september, 2015, van http://www.onderwijsmaakjesamen.nl/actueel/leren-doe-je-met-je-lijf/ Glebbeek, L. (2009). De wereld vanuit een ander perspectief. JWS, 6, 36-39. Hooijmaaijers, T., Stokhof, T., & Verhulst, F. (2009). Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs. Assen: Van Gorcum. Inos (2008). Eureka. Verkregen op 23 september, 2015, van www.eurekabreda.nl/?q=node/41 Keemers, M. & Everink, R. (2015). Schoolinformatiegids basisschool Los Hoes. Haaksbergen. Korthagen, F., & Lagerwerf, B. (2008) Leren van binnenuit. Onderwijsontwikkelingen in een nieuwe tijd. Soest: Nelissen. Leraar 24. (23 augustus 2010). Talentontwikkeling op de basisschool [Videofragment]. Verkregen op 23 september, 2015, van https://www.leraar24.nl/video/2076#tab=0 Leraar 24. (2013). Invullingen van talentontwikkeling. Verkregen op 23 september, 2015, van https://www.leraar24.nl/dossier/5059/invullingen-voor-talentontwikkeling#tab=0 NWO (2013). Professionele leergemeenschap essentieel voor kwaliteit onderwijs. Verkregen op 23 september, 2015, van http://www.avs.nl/artikelen/professioneleleergemeenschapessentieelvoorkwaliteitonderwijs Pols, W. (2014). Talentontwikkeling of gewoon goed onderwijs? Pedagogiek in praktijk, 79, 42-45. Schalk, H. & Rens, L. (2011). Leren onderzoeken: een leerlijn. Verkregen op 24 september, 2015, vanhttp://www.ecent.nl/artikel/1593/view.do Veenman, S. (2001). Coöperatief leren. Verkregen op 28 september, 2015, van www.onderwijsmaakjesamen.nl/thema/inspirerend-onderwijs/cooperatief-leren-simonveenman-2/ Vervoorn, C., Singh, A. & Visscher, C. (2011). Bewegen = beter leren: de effecten van beweging op leerprestaties van kinderen. Hogeschool van Amsterdam/VUmc/Rijksuniversiteit Groningen: Amsterdam/Groningen. Vernooy, K. (n.d.). Elk kind een lezer (1). Verkregen op 23 september, 2015, van http://www.jswonline.nl/assets/documentenservice_zen/jsw/archief/2002/01_september_2 002/jrg87-september2002-vernooy-beginnendlezen-elkkindeenlezer1.pdf Voorst van Beest, K. van., Bokkem, M. van., Gielen, M., & Pot, L. (2008). Kinderen en… hun sociale talenten. Theoretische verantwoording. Amersfoort: Kwintessens Uitgevers. Vries, B. de. (2007). Vrijheid, blijheid? Over vraag gestuurd leren en flexibele scholen. Nijmegen: Hogeschool Arnhem en Nijmegen. Zie hieronder onze folder van ons onderwijsconcept Document 4 Lesontwerp volgens ons onderwijsconcept. Actueel onderwerp: - Dierendag - Kinderboekenweek ‘raar maar waar’ Vakken: - Aardrijkskunde - Natuur - Drama - Muziek - Beeldend (Afrika) (Dieren) (Emotie's en hoe doen dieren) (Dromedaris) (Afrikaans dier) Dag 1: Prentenboek: ‘Raf’ Inleiding: Vertellen dat het binnenkort dierendag is, weten de leerling al wanneer dit is? (A.s. zondag). Wat is dierendag eigenlijk? Kern: Prentenboek voorlezen over Raf. Raf is in Afrika (aardrijkskunde). A.d.h.v. het prentenboek praten over Afrika. Wat is het weer? Wat voor dieren zijn daar? De dromedaris, flamingo, olifant, aap en giraf komen voor in het boek. Wanneer het gaat over de dromedaris, samen een liedje zingen met de kinderen. Dit volgens de principes van muziekonderwijs. Eerst kijken wat voor instrument het is, daarna samen met de kinderen stemmen. Wat horen ze, hoger/lager. Tijdens het voorzingen van het liedje leggen 2 kinderen plaatjes die te maken hebben met de tekst van het liedje op de goede volgorde, zo kunnen kinderen die het even niet meer weten spieken. Als Raf bij de roze vogels komt, vragen aan de kinderen hoe deze dieren heten. En weten ze ook wat er zo bijzonder is aan deze dieren? Ze staan op 1 been, kunnen de kinderen dit ook? Als het boekje uit is nog een keer het liedje zingen en vervolgens a.d.h.v. een prezi praten met de kinderen over Afrika. - Waar ligt het - Wat is het weer - Hoe ziet het land eruit - Hoe ziet een school in Afrika eruit? - Wat voor dieren komen daar voor (in het boek) en in een filmpje Slot: Vertellen dat ze vanmiddag/morgen verder gaan met Afrika en dieren, maar dat ze dan een raar maar waar schilderij gaan verven. Dag 2: Afrikaans dier schilderen (Silhouet van een Dier met de vacht van een ander dier) Inleiding: Tijdens het eten al silhouetten van Afrikaanse dieren op het raam plakken. Zo gauw de les begint vragen aan de kinderen of zij de dieren herkennen? Verschillende dieren laten zien. Vertellen dat zij deze dieren zo gaan schilderen, maar dan met een vacht van een ander dier. Allerlei dierenhuiden laten zien. Hoe zien ze eruit? Wat valt je op? Welke kleur? Als laatste een voorbeeld laten zien van een olifant met zebra strepen. Kern: De kinderen gaan een silhouet overtrekken met stift, hierbij moeten ze elkaar helpen. Ondertussen denken ze na welke vacht het dier krijgt. Zo gauw ze dat weten gaan ze aan de juiste tafel zitten waar al verf staat. De kinderen mogen beginnen met de onderhuid. Groepje voor groepje bij mij roepen en de leerlingen kritisch laten kijken naar de patronen van de huid. Uitleggen hoe ze deze kunnen maken. Slot: Een paar dieren laten zien en vertellen wat er nu nog verder mee gaat gebeuren. Ze zijn waar (want het dier bestaat en de vacht is echt), maar toch zijn ze raar omdat ze niet bij elkaar horen. Reflectie op de les. Het was een super leuke les om te geven, leerlingen waren mega enthousiast. Ik denk dat de enthousiasme komt doordat het heel afwisselend is. Ze zijn niet continu bezig met hetzelfde vak. Wel vraag het om veel voorbereiding. Eerst moet je kijken, wat is actueel. Aangezien sommige onderwerpen maar heel even actueel zijn, moet de les al best gauw gegeven worden. Dit vraag wat van je als leerkracht. Ook neemt een les op deze manier veel tijd in beslag, persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat dit niet erg is, aangezien de leerlingen er heel veel van leren. Aangezien deze les in groep 3 is gegeven was het heel goed mogelijk om heel veel vakken in 1 les te stoppen, aangezien er toch nog niet heel diep in hoeft worden gegaan op de verschillende vakken. Vanaf ongeveer groep 5, wanneer dit wel belangrijk wordt is mijn aanbeveling om 2 a 3 vakken aan elkaar te koppelen. Document 5: Link naar het filmpje van de les https://www.youtube.com/watch?v=74tT_JAKzTA&feature =youtu.be Document 6: Reflectie op ons onderwijsconcept a.d.h.v. het ui-model Vakspecialisatie muziek: Toen ik een keuze kon maken voor mijn vakspecialisatie, was de keuze snel gemaakt: ‘’ Arts!’’. De science vakken spraken me zeker ook aan, maar mijn bekwaamheid (competentie) ligt meer bij de Arts vakken. Van jongs af aan kom ik al in aanraking met muziek, aangezien mijn moeder pianodocente is. Mijn mening is dan ook dat muziek zeer belangrijk is in het dagelijkse leven van kinderen en dat er in het onderwijs van nu te weinig aandacht aan wordt besteed. Dit is de reden dat ik voor de vakspecialisatie muziek heb gekozen, zodat ik later een lerares ben die goed muziekonderwijs kan geven. Toen we de opdracht van DHR. Eppink hadden gekregen, was ik het spoor een beetje bijster, ik had geen idee wat er van mij verwacht werd. Aangezien ik een perfectionist ben, die graag dingen van ten voren plant raakte ik hiervan een beetje in de stress. Dit was dus een goed leermoment voor mij. Om mijzelf meer kennis te geven op het gebied van muziekonderwijs heb ik het boek ‘’ muziekmeester’’ samengevat. Dit heeft mijn mening, dat muziekonderwijs belangrijk is alleen maar vergroot. Het heeft mij doen inzien dat een muziekles veel meer is dan muziek (maken) alleen. Muziekonderwijs: - bevorderd de muzikale ontwikkeling - Zorgt er voor dat kinderen verschillen tussen lange en korte tonen, langzame en snelle passages ervaren - Zorgt er voor dat kinderen onderscheid klankkleuren herkennen - Zorgt er voor dat kinderen verschillen tussen hard en zacht kunnen horen - Bevorderd het muzikaal voorstellingsvermogen en muzikaal geheugen van kinderen. - Zorgt ervoor dat ritmische en melodische patronen worden opgeslagen. - Is goed voor de ontwikkeling van de stem - Zorgt ervoor dat kinderen beter dingen kunnen onthouden (tafels, Engels, enz.) - Is goed voor de culturele ontwikkeling en culturele identificatie - Vertelt over de geschiedenis van hun land - Geeft een positieve bijdrage aan de taalvorming - Is goed voor de sociaal emotionele ontwikkeling (groepsgevoel) - Is gezond en helpt het brein Kortom het muziekonderwijs wordt zeer ondergewaardeerd! Deze punten heb ik gedeeld met mijn groepje en heb ze ervan overtuigd hoe belangrijk muziekonderwijs is. Na veel kennisoverdrachten gingen we als groepje uiteen om een nieuw groepje te vormen met vakspecialisten van andere vakken met dezelfde visie. Dit was verbazingwekkend snel gedaan, ik kwam er gauw achter welke mensen dezelfde visie hadden en daarmee heb ik een groepje gevormd. We konden helaas geen vakspecialisten beeldend en drama vinden met dezelfde visie, maar dit belemmerde ons niet. Hiervoor konden we gelukkig terecht bij leerkrachten. Werken aan ons onderwijsconcept De start van ons onderwijsconcept liep heel soepel. Iedereen gaf haar mening over goed onderwijs en hoe de science- en Arts vakken op de ‘Dobbelsteen’ te Ulft vorm gegeven moest worden. Ik weet dat ik iemand ben die gauw de leiding op zich wilt nemen, dit wilde ik proberen zo min mogelijk te doen. Alleen in het begin heb ik even de touwtjes in handen genomen, aangezien we niet precies wisten wat de bedoeling was en hoe we verder konden. We hebben toen de punten verdeeld en iedereen heeft theorie opgezocht over de zaken die wij belangrijk vonden. Dit werd later de opzet van ons onderwijsconcept Vervolgens hebben we de zaken verdeeld die nog meer gedaan moesten worden. Aangezien ik al stage liep heb ik samen met mijn groepje ervoor gekozen dat ik een les zou ontwerpen volgens ons onderwijsconcept en deze ook daadwerkelijk zou uitvoeren. Toen ik de les ging maken kwam ik er al gauw achter dat ik niet alle punten van ons onderwijsconcept aan bod kon laten komen. Aangezien er in een school waar ons onderwijsconcept komt, anders onderwijs wordt gegeven dan op reguliere scholen nu. Er moet binnen de school wel het een en ander veranderen. Aangezien er maar 1 les was en niet meerdere ‘workshops’ konden de kinderen ten eerste al niet zelf kiezen, ze moesten de les wel volgen. Ik vond het heel leuk om de les zelf te ontwerpen, wel neemt dit veel tijd in beslag en hier moet je als leerkracht wel tijd voor vrij maken. Ook neemt de les geven veel tijd in beslag, dit vind ik persoonlijk niet erg aangezien de leerlingen veel leren op verschillende vakgebieden. Als laatste kan het werken vanuit de actualiteit een struikelblok zijn. Er zijn natuurlijk actuele onderwerpen als; Kinderboekenweek, sinterklaas, kerst, dierendag, enz. die ieder jaar terug keren, maar je hebt ook onderwerpen die opeens opkomen in het nieuws. Deze zaken moeten dan vrij snel verwerkt worden in een les, aangezien het onderwerp binnen een paar dagen niet meer actueel is. Dit vraagt van de leerkracht best veel. Om de leerkracht hiermee te helpen, hebben we ervoor gekozen om ook nieuwsbegrip aan te schaffen in ons onderwijsconcept, aangezien die onderwerpen allemaal actueel zijn. Zo kan de leerkracht vanuit een taalvak een koppeling maken naar de Science en Arts vakken. Ik ben zeer tevreden over het resultaat wat wij als groepje geleverd hebben en met de bijdrage die ik hieraan heb bijgedragen!