vastestoffysica

advertisement
die Keure
VASTESTOFFYSICA
Oplossingen
MODULE INTERACTIE - 3 e GRAAD
28
2
7 Oefeningen
Oefeningen
7
R EE EE K
K SS 1
1
R
1. Bij 27 °C heeft Si een dichtheid aan vrije elektronen van
1,5 · 1010 cm-3. Per hoeveel atomen Si is er een vrij elektron?
28
2. Een
zuivere halfgeleider
is aangesloten
op1een
bron.
We beschouwen
een stukje
Si met volume
cm3.
De
stroom
is
een
gevolg
van
de
verplaatsing
van
de vrije
De massa hiervan is
elektronen en de gaten. Verklaar waarom de driftsnelheid
van
de=vrije
groter is dan die van de gaten.
m
t · Velektronen
kg
3
= 2,33 · 10 m3 · 1 cm3
3. Een p-type halfgeleider
bevat
11. Over een koperdraad met lengte 1,50 m wordt een
spanning aangelegd van 1,5 V. Men meet een stroomsterkte van 1,5 A. Bereken:
a) de weerstand van de draad
b) de diameter van de draad
12. Een gloeilamp heeft een vermogen van 100 W bij 230 V.
De lamp van een overheadprojector heeft een vermogen
van 250 W bij 24 V.
a) Welke lamp heeft de grootste weerstand?
b) Van welke lamp is de gloeidraad het dikst als de
lengte en het materiaal van beide draadjes hetzelfde zou zijn?
kg
vrije elektronen:
13. Een koperdraad heeft bij 0 °C een weerstand van
= 2,33 · 103 3 · 10-6 m3
heel veel – veel m
– niet zo veel – weinig – geen
0,150 . Bereken de weerstand van die draad bij 40 °C.
beweeglijke
gaten:
–3
= 2,33 · 10 kg
heel= veel
14. Een goudcontact in een elektrisch circuit van de Space
2,33–gveel – niet zo veel – weinig – geen
positieve roosterionen:
Shuttle heeft bij -15 °C een weerstand van 0,0030 .
heel
veel
–
veel
–
niet
zo
veel
–
weinig
–
geen
Tijdens de lancering stijgt de temperatuur van dit cirDe stofhoeveelheid n (‘het aantal mol’) aan Si in dit blokje is
negatieve roosterionen:
cuit tot 40 °C. Bepaal de weerstand van het contact bij
2,33
g zo veel – weinig – geen
m – veel
heel
veel
–
niet
die temperatuur.
n=
= 0,0829 mol
=
M 28,09 g/mol
4. Als een diode in doorlaatrichting is aangesloten en de
15. De weerstand van een metalen draad is 12,56  bij 0 °C
11. Over een koperdraad met lengte 1,50 m wordt een
spanning
erover
is
lager
dan
de
drempelspanning,
dan
en 18,29  bij 100 °C. Bepaal de temperatuurcoëfficiënt
Het aantal atomen Si is dan
spanning aangelegd van 1,5 V. Men meet een stroomis
de
weerstand
van
de
diode
klein
/
groot.
 vanSihet materiaal.
23
22
N = n · NA = 0,0829 mol · 6,02 · 10 atomen Si / mol = 4,99 · 10 atomen
sterkte van 1,5 A. Bereken:
3
22
10
Een
a) de weerstand van de draad
R E Eblokje
K S 1 Si van 1 cm bevat 4,99 · 10 atomen Si en 1,5 · 10 vrije elektronen.
5. Een
diode
aangesloten
in doorlaatrichting.
16. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt van
10
Er zijn
1,5 is
· 10
vrije elektronen
per 4,99 · 1022 atomen Si.
b) de diameter
-3
-1 van de draad
Danis bewegen:
12 2,80 · 10 °C en een weerstand van 100 . Bij welke
vrij elektron
per 4,99 aan
· 1022
/ 1,5
· 1010 atomen
1. Er
Bij 27dus
°C1heeft
Si een dichtheid
vrije
elektronen
van Si = 3,3 · 10 atomen Si.
a) gaten
van p- naar n-gebied
temperatuur is de weerstand tweemaal zo groot?
12. Een gloeilamp heeft een vermogen van 100 W bij 230 V.
1,5 · 1010 cm-3. Per hoeveel atomen Si is er een vrij elektron?
b) gaten van n- naar p-gebied
De lamp van een overheadprojector heeft een vermogen
c) vrije elektronen van p- naar n-gebied
17. Een koperdraad heeft bij 20 °C een weerstand van 1,0 .
van 250 W bij 24 V.
2. Een zuivere halfgeleider is aangesloten op een bron.
d) vrije elektronen van n- naar p-gebied
Bij welke temperatuur wordt de weerstand nul als de
De stroom is een gevolg van de verplaatsing van de vrije
a) Welke lamp heeft de grootste weerstand?
weerstand lineair zou blijven dalen met de temperatuur?
elektronen en de gaten. Verklaar waarom de driftsnelheid
b) Van welke lamp is de gloeidraad het dikst als de
6. Een koperdraad heeft lengte 4,60 m en doorsnede 1,5 mm2.
van de vrije elektronen groter is dan die van de gaten.
lengte en het materiaal van beide draadjes hetBereken de weerstand van de draad.
18. Een PTC en een weerstand zijn in serie op een bron
zelfde zou zijn?
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
3. De
Eenverplaatsing
p-type halfgeleider
bevat
van
een
gat
gebeurt
door
het
overspringen
van
covalent
gebonden
elektronen.
7. Een koperdraad met lengte 14,50 m heeft een diameter van
spanning over
de PTC bij stijgende temperatuur?
13. Een koperdraad heeft bij 0 °C een weerstand van
vrijegaat
elektronen:
Dit
trager
dan
de
verschuiving
van
de
vrije
elektronen.
0,20 mm. Als je over de draad een spanning aanlegt van 6,0 V,
heel veel – veel – niet zo veel – weinig – geen
0,150 . Bereken de weerstand van die draad bij 40 °C.
19. Een NTC en een weerstand zijn in serie op een bron
meet je een stroomsterkte van 0,758 A.
beweeglijke gaten:
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
Bereken hieruit de specifieke weerstand van koper.
heel veel – veel – niet zo veel – weinig – geen
14. Een goudcontact in een elektrisch circuit van de Space
spanning over de NTC bij stijgende temperatuur?
positieve roosterionen:
Shuttle heeft bij -15 °C een weerstand van 0,0030 .
8. Ik wil een weerstand maken van 8,3  met een draad met
heel veel – veel – niet zo veel -8
– weinig – geen
Tijdens de lancering stijgt de temperatuur van dit cir20. Een thermistor en een lampje zijn in serie op een bron
diameter 0,50 mm en  = 3,8 · 10  m. Hoe lang moet die
negatieve roosterionen:
cuit tot 40 °C. Bepaal de weerstand van het contact bij
aangesloten. Het lampje brandt nauwelijks.
draad zijn?
heel veel – veel – niet zo veel – weinig – geen
die temperatuur.
Als je de thermistor met een lucifer verwarmt, gaat het
lampje harder branden. Verklaar.
9. Een gloeilamp heeft op kamertemperatuur een weerstand
4. Als een diode in doorlaatrichting is aangesloten en de
15. De weerstand van een metalen draad is 12,56  bij 0 °C
van 120  en bestaat uit wolfraam. De lengte van het gloeispanning erover is lager dan de drempelspanning, dan
en 18,29  bij 100 °C. Bepaal de temperatuurcoëfficiënt
21. Koolstof heeft een negatieve temperatuurcoëfficiënt,
draadje is 12,8 cm. Bereken de dikte van het draadje.
is de weerstand van de diode klein / groot.
 van het materiaal.
omdat koolstof
a) een metaal is
c) een halfgeleider is
10. Welke stof uit de tabel heeft de kleinste -waarde? Waarom
5. Een diode is aangesloten in doorlaatrichting.
16. b)
Een een
weerstand
heeft
eend)temperatuurcoëfficiënt
van
isolator
is
een gedopeerde halfgeleider
is
gebruikt men dat materiaal niet voor elektriciteitsdraden?
Dan bewegen:
2,80 · 10 -3 °C -1 en een weerstand van 100 . Bij welke
a) gaten van p- naar n-gebied
temperatuur is de weerstand tweemaal zo groot?
b) gaten van n- naar p-gebied
c) vrije elektronen van p- naar n-gebied
17. Een koperdraad heeft bij 20 °C een weerstand van 1,0 .
d) vrije elektronen van n- naar p-gebied
Bij welke temperatuur wordt de weerstand nul als de
7 Oefeningen
28
7 Oefeningen
REEKS 1
28
11. Over een koperdraad met lengte 1,50 m wordt een
spanning aangelegd van 1,5 V. Men meet een stroom- 3
sterkte van 1,5 A. Bereken:
a) de weerstand van de draad
b) de diameter van de draad
1. Bij 27 °C heeft Si een dichtheid aan vrije elektronen van
1,5 · 1010 cm-3. Per hoeveel atomen Si is er een vrij elektron?
12. Een gloeilamp heeft een vermogen van 100 W bij 230 V.
De lamp van een overheadprojector heeft een vermogen
2. Een zuivere halfgeleider is aangesloten op een bron.
van 250 W bij 24 V.
11. Over
een koperdraad
metgrootste
lengte 1,50
m wordt een
De stroom is een gevolg van de verplaatsing van de vrije
a) Welke
lamp heeft de
weerstand?
spanning
aangelegd
van
1,5
V.
Men
meet
eenals
stroomelektronen en de gaten. Verklaar waarom de driftsnelheid
b) Van welke lamp is de gloeidraad het dikst
de
sterkte
van
1,5
A.
Bereken:
van de vrije elektronen groter is dan die van de gaten.
lengte en het materiaal van beide draadjes heta) de
weerstand
van de draad
REEKS 1
zelfde
zou zijn?
11. Over
een koperdraad
met lengte 1,50 m wordt een
b)
de
diameter
van
de draad
3. Een p-type halfgeleider bevat
spanning aangelegd van 1,5 V. Men meet een stroom1. Bij
°C heeft Si een dichtheid aan vrije elektronen van
13. sterkte
Een koperdraad
heeft
bij 0 °C een weerstand van
vrije27elektronen:
van 1,5 A.
Bereken:
12. Een
1,5heel
· 1010veel
cm-3
.veel
Per hoeveel
atomen
Si is er–een
vrij elektron?
gloeilamp
heeft
een
vermogen van 100 W bij 230 V.
–
–
niet
zo
veel
–
weinig
geen
0,150
.
Bereken
de
weerstand
a) de weerstand van de draad van die draad bij 40 °C.
REEKS 1
De
lamp
van
een
overheadprojector
heeft
een vermogen
11. b)
Over
koperdraad
lengte 1,50
m wordt
een
beweeglijke gaten:
deeen
diameter
van demet
draad
2. Eenheel
zuivere
halfgeleider
is
aangesloten
op
een
bron.
van
250
W
bij
24
V.
spanning
aangelegd
van
1,5
V.
Men
meet
een
stroomveel
–
veel
–
niet
zo
veel
–
weinig
–
geen
14.
Een
goudcontact
in
een
elektrisch
circuit
van
de
Space
1. Bij 27 °C heeft Si een dichtheid aan vrije elektronen van
De
stroom
is -3een gevolg van de verplaatsing van de vrije
a)
Welke
lamp
heeft
de
grootste
weerstand?
sterkte
van
1,5
A.
Bereken:
10 roosterionen:
Shuttle
heeft
bij
-15
°C
een
weerstand
van
0,0030
positieve
12. Een gloeilamp heeft een vermogen van 100 W bij 230.V.
1,5 · 10 cm . Per hoeveel atomen Si is er een vrij elektron?
elektronen
driftsnelheid
b)
Vanweerstand
welke
lamp
isstijgt
de draad
gloeidraad
het dikst
a)
van
de
R
E heel
E K S veel
1 en– de
Tijdens
de temperatuur
vanals
ditdecirveelgaten.
– nietVerklaar
zo veel –waarom
weinigde
– geen
De de
lampde
vanlancering
een overheadprojector
heeft een
vermogen
van
de
vrije
elektronen
groter
is
dan
die
van
de
gaten.
lengte
en
het
materiaal
van
beide
draadjes
hetb)
van
draad
cuit
totdiameter
40
°C.24
Bepaal
weerstand van het contact bij
negatieve
roosterionen:
2. Een
zuivere
halfgeleider is aangesloten op een bron.
vande
250
W bij
V. de de
zelfde
zou zijn?
1. Bij
27
°C
heeft
Si
een
dichtheid
aan
vrije
elektronen
van
die
temperatuur.
heel
veel
–
veel
–
niet
zo
veel
–
weinig
–
geen
De stroom
is -3een gevolg van de verplaatsing van de vrije
a) Welke lamp heeft de grootste weerstand?
3. 1,5
Een ·p-type
bevat
12. b)
1010 cmhalfgeleider
Pergaten.
hoeveel
atomen
Si is erdeeen
vrij elektron?
EenVan
gloeilamp
heeftiseen
W als
bij 230
elektronen
en .de
Verklaar
waarom
driftsnelheid
welke lamp
de vermogen
gloeidraadvan
het100
dikst
de V.
vrijeeen
elektronen:
13.
Een
koperdraad
heeft
bij 0 °C een
weerstand
van
De
lamp
van
een
overheadprojector
heeft
een
vermogen
15.
4. Een
Als
diode
in
doorlaatrichting
is
aangesloten
en
de
De
weerstand
van
een
metalen
draad
is
12,56

bij
van de
vrijehalfgeleider
elektronen groter
is dangaten
die van
de
gaten. allemaal afkomstig zijn
lengte
en
het materiaal vanenbeide
draadjes
het-0 °C
p-type
'veel'
diegeen
praktisch
van
deacceptoratomen
nagenoeg
evenveel
veel
– veel
– nietbevat
zoaangesloten
veel
– weinig
0,150
.W
Bereken
de
weerstand
van
die draad
bij 40 °C.
2. spanning
Eenheel
zuivere
halfgeleider
is
op –een
bron.
van
250
bij
24
V.
erover
is
lager
dan
de
drempelspanning,
dan
en
18,29
bij
100
°C.
Bepaal
de
temperatuurcoëfficiënt
zelfde
zou zijn?
negatieve
roosterionen.
Het aantal vrije elektronen en gaten afkomstig van de
zuivere
halfgeleider is klein. Dus:
beweeglijke
gaten:
De
stroom
ishalfgeleider
eenvan
gevolg
van de
verplaatsing
a)
Welke
heeft de grootste weerstand?
is
de
weerstand
de diode
klein
/ groot. van de vrije
 van
het lamp
materiaal.
3. vrije
Een
p-type
bevat
elektronen:
weinig
heel veelen– de
veelgaten.
– nietVerklaar
zo veel –waarom
weinigde
– geen
14. b)
EenVan
goudcontact
iniseen
elektrisch circuit
van als
de Space
elektronen
driftsnelheid
welke
lamp
de
het dikst
elektronen:
13. Een koperdraad heeft
bijgloeidraad
0 °C een weerstand
vande
vrije
gaten:
veel
positieve
roosterionen:
Shuttle
heeft
bij
-15
°C
een
weerstand
van
0,0030
.
vanheel
de
vrije
groter
is dan
die van
de gaten.
en het
materiaal
van beide
draadjes
het5. positieve
Een
diode
is elektronen
in
16. 0,150
Eenlengte
weerstand
heeft
temperatuurcoëfficiënt
van
veel
–aangesloten
veel – niet
zo doorlaatrichting.
veel
– weinig
– geen
. Bereken
de een
weerstand
van die
draad bij
40 °C.
roosterionen:
geen
heel
veel
–
veel
–
niet
zo
veel
–
weinig
–
geen
Tijdens
de
lancering
stijgt
de
temperatuur
van
dit
cir-3
-1
zelfde
Dan
bewegen:
2,80
· 10 zou
°C zijn?
en een weerstand van 100 . Bij welke
beweeglijke
gaten:
negatieve
roosterionen:
veel
negatieve
roosterionen:
cuit
tot 40 °C.
Bepaal
de weerstand
vanzohet
contact bij
3. a)
Eengaten
p-type
halfgeleider
bevat
van
pnaar
n-gebied
temperatuur
is
de
tweemaal
groot?
heel veel – veel – niet zo veel – weinig – geen
14. Een goudcontact inweerstand
een elektrisch
circuit
van
de Space
heel
veel
–
veel
–
niet
zo
veel
–
weinig
–
geen
die
temperatuur.
vrije
elektronen:
13. Een
koperdraad
bijeen
0 °Cweerstand
een weerstand
van .
b)
gaten
van n- naar p-gebied
positieve
roosterionen:
Shuttle
heeft bijheeft
-15 °C
van 0,0030
heel
–– veel
niet
veel
–– weinig
0,150
.
de stijgt
weerstand
vanweerstand
die draad
bij
40cir°C.
c) vrije
elektronen
p-zo
naar
17. Tijdens
Een koperdraad
heeft
bij
20de
°Ctemperatuur
een
van
.
heel veel
veel
veel ––van
niet
zo
veeln-gebied
weinig –– geen
geen
deBereken
lancering
van
dit1,0
15. De
4. d)
Als
een diode
in doorlaatrichting
is aangesloten en de
weerstand
van een metalen
draad
is 12,56
alsbijde0 °C
beweeglijke
gaten:
vrije
elektronen
van
nnaar
p-gebied
Bij
welke
temperatuur
wordt
de
weerstand
nul
negatieve roosterionen:
cuit tot 40 °C. Bepaal de weerstand van het contact bij
spanning
erover is lager
dan veel
de drempelspanning,
dan
en
18,29
lineair
bij 100in
°C.
Bepaal
de temperatuurcoëfficiënt
heel
14. Een
goudcontact
een
elektrisch
circuit
de Space
weerstand
zou
blijven
dalen
met devan
temperatuur?
heel veel
veel –– veel
veel –– niet
niet zo
zo veel –– weinig
weinig –– geen
geen
die
temperatuur.
is
de
weerstand
van
de
diode
klein
/
groot.

van
het
materiaal.
2
positieve
roosterionen:
Shuttle heeft bij -15 °C een weerstand van 0,0030 .
6. Een
koperdraad
heeft lengte 4,60 m en doorsnede 1,5 mm .
heel
veel
– in
veel
– niet
–is weinig
– geenen de
Tijdens
de temperatuur
van
dit
Bereken
de weerstand
vanzodeveel
draad.
18.
PTCde
enlancering
een
weerstand
zijn
in serie
op een
4. Als
een diode
doorlaatrichting
aangesloten
15. Een
De weerstand
van
eenstijgt
metalen
draad
is 12,56
bron
bij cir0 °C
5. Onder
Een
diode
is aangesloten ingedraagt
doorlaatrichting.
16.is aangesloten.
Een
weerstand
heeft
een
temperatuurcoëfficiënt
van
negatieve
roosterionen:
cuit
tot
40
°C.
Bepaal
de
weerstand
van
het
contact
de
drempelspanning
een
diode
zich
als
een
isolator
en
de
weerstand
groot.
Hoe
verandert
de
stroomsterkte
en
de bij
spanning erover is lager dan de drempelspanning, dan
en 18,29 -3 bij-1 100 °C. Bepaal de temperatuurcoëfficiënt
Danheel
bewegen:
2,80temperatuur.
· 10 °C de
enPTC
eenbij
weerstand
100 . Bij welke
veel – veel
niet
zo
veel
– geen
die
7. Een
spanning
stijgendevan
temperatuur?
met
14,50
m– heeft
een
diameter van
is dekoperdraad
weerstand
van–lengte
de
diode
klein
/weinig
groot.
 van het over
materiaal.
a)
gaten
van
pnaar
n-gebied
temperatuur
is
de
weerstand
tweemaal
zo groot?
0,20 mm. Als je over de draad een spanning aanlegt van 6,0 V,
b)
gaten
van
nnaar
p-gebied
4. meet
Als een
diode
in doorlaatrichting
is aangesloten
en de
15.
De
van
eeneen
metalen
is 12,56
bij
0 °C
19.
NTC en een
weerstand
zijndraad
in serie
op eenbron
je een
vandoorlaatrichting.
0,758
A.
5.
Een
diode
isstroomsterkte
aangesloten
in
16. Een
Eenweerstand
weerstand
heeft
temperatuurcoëfficiënt
van
c)
vrije elektronen
van p-dan
naar
n-gebied
17. aangesloten.
Een
koperdraad
heeft
bijBepaal
20 °Cdede
een
weerstand van
1,0
.
spanning
erover
is
lager
de
drempelspanning,
dan
en
18,29

bij
100
°C.
temperatuurcoëfficiënt
-3
-1
Hoe
verandert
stroomsterkte
en
de
Bereken
hieruit
de
specifieke
weerstand
van
koper.
2,80 · 10 °C en een weerstand van 100 . Bij welke
Dan bewegen:
d)
vrije
elektronen
van
nnaar
p-gebied
Bij
welke
temperatuur
wordt
de
weerstand
nul
als
de
is de
weerstand
diode klein / groot.
 van het over
materiaal.
spanning
bij stijgende
temperatuur?
temperatuur
is de
de NTC
weerstand
tweemaal
zo groot?
a)
gaten
van p- van
naarden-gebied
weerstand lineair zou blijven dalen met de temperatuur?
8. Ik
wil
een
weerstand
maken
van
8,3

met
een
draad
met
b) gaten van n- naar p-gebied
2
6.
koperdraad
heeft
lengte
4,60
-8m en doorsnede 1,5 mm .
5. Een
diode
is aangesloten
doorlaatrichting.
16.
Een
weerstand
een
temperatuurcoëfficiënt
20.
thermistor heeft
en
een
in serie opvan
eenvan
bron
diameter
0,50
mm
en
= in
3,8
· 10
 m. Hoe lang moet die
c) vrije
elektronen
van pnaar
n-gebied
17. Een
Een koperdraad
heeft
bijlampje
20
°C zijn
een weerstand
1,0
.
-3 een
-1 weerstand zijn in serie op een bron
Bereken
de
weerstand
van
de
draad.
18. Een
PTC
en
Dan
bewegen:
2,80
·
10
°C
en
een
weerstand
van
100
.
Bij
welke
aangesloten.
Het
lampje
brandt
nauwelijks.
draad
zijn?
d) vrije elektronen van n- naar p-gebied
Bij welke temperatuur wordt de weerstand nul als de
aangesloten.
verandert
stroomsterkte
en
dehet
a) gaten van p- naar n-gebied
temperatuur
isHoe
dezou
weerstand
tweemaal
zo
Als
je de thermistor
met
een de
lucifer
verwarmt,
gaat
weerstand
lineair
blijven
dalen
met
de groot?
temperatuur?
7.
spanning
over
de
PTC
bij
stijgende
temperatuur?
Een
koperdraad
met
lengte
14,50
m
heeft
een
diameter
van
b)
van n-heeft
naarop
p-gebied
lampje harder branden. Verklaar.
9. Een
Eengaten
gloeilamp
kamertemperatuur
een weerstand
6.
koperdraad
heeft
lengte
4,60 m en doorsnede
1,5 mm2.
Het
juiste
antwoord
is adraad
ennaar
d.eenn-gebied
0,20
mm.elektronen
Als
jebestaat
overvan
de
spanning
aanlegt
van gloei6,0 V,
c)
vrije
p17.
Een koperdraad
bij 20zijn
°C een
weerstand
1,0 .
van
120

en
uit
wolfraam.
De
lengte
van
het
Bereken de weerstand van de draad.
18. Een
PTC en een heeft
weerstand
in serie
op eenvan
bron
19.
NTC en
eeneen
weerstand
zijn
in
serie op nul
eenals
bron
meet
je een
stroomsterkte
A.van het draadje.
d)
vrije
elektronen
n-van
naar
p-gebied
Bij
welke
temperatuur
wordt
de
weerstand
de
21. Een
Koolstof
heeft
negatieve
temperatuurcoëfficiënt,
draadje
is 12,8
cm. van
Bereken
de0,758
dikte
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
aangesloten.
Hoezou
verandert
de
stroomsterkte
en de
Bereken hieruit de specifieke weerstand van koper.
weerstand
lineair
blijven
dalen
met
de
temperatuur?
omdat
koolstof
7. Een koperdraad met lengte 14,50 m heeft een diameter van 2
spanning over de PTC bij stijgende temperatuur?
spanning
over de
temperatuur?
6. 0,20
Een
koperdraad
heeft
4,60
m en doorsnede
1,5
mm V,.
a) een metaal
is NTC bij
c) stijgende
een halfgeleider
is
10.
Welke
stofAls
uitjedeover
tabel
heeft
-waarde?
Waarom
mm.
delengte
draad de
eenkleinste
spanning
aanlegt van
6,0
8. Ik
wil
een
weerstand
maken
van
8,3

met
een
draad
met
Bereken
de
weerstand
van
de
draad.
18.
Een
PTC
en
een
weerstand
zijn
in
serie
op
een
b)
een
isolator
is
d)
een
gedopeerde
halfgeleider
is
gebruikt
men
dat
materiaal
niet
voor
elektriciteitsdraden?
19. Een NTC en een weerstand zijn in serie op een bron
bron
meet je een stroomsterkte van 0,758
A.
20. Een
thermistorHoe
en verandert
een lampjedezijn
in serie op een
bron
diameter 0,50 mm en  = 3,8 · 10-8  m. Hoe lang moet die
aangesloten.
stroomsterkte
en
de
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
Bereken hieruit de specifieke weerstand van koper.
aangesloten.
Het lampje
brandt nauwelijks.
draad
zijn? R met
spanning
7. De
Een
koperdraad
weerstand
is lengte 14,50 m heeft een diameter van
spanning over
over de
de PTC
NTC bij
bij stijgende
stijgende temperatuur?
temperatuur?
Als
je
de
thermistor
met
een
lucifer verwarmt, gaat het
0,20
mm.
Als
je
over
de
draad
een
spanning
aanlegt
van
6,0
V,
R
=
t
·
l /A
8. Ik wil een weerstand
maken
van
8,3

met
een
draad
met
­–8
2 een weerstand
lampje
harder
Verklaar.
9. meet
Een gloeilamp
heeft
kamertemperatuur
19.
en eenbranden.
weerstand
zijnzijn
in serie
op een
bron
je
een
-8 A.
= 1,7
·stroomsterkte
10mm
Xen
mop· 4,60
/ 1,5
20. Een
Een NTC
thermistor
en
een lampje
in serie
op een
bron
diameter
0,50
= van
3,8m0,758
· 10
mm
m. Hoe
lang moet die
–
­
8
–
­
6
2
van
120

en
bestaat
uit
wolfraam.
De
lengte
van
het
gloeiaangesloten.
Hoe
verandert
de
stroomsterkte
en
de
Bereken
hieruit
de
specifieke
weerstand
van
koper.
=
1,7
·
10
X
m
·
4,60
m
/
(1,5
·
10
m
)
aangesloten.
Het
lampje
brandt
nauwelijks.
draad
zijn?
Module VASTE STOF FYSICA .indd 28
21. Koolstof
heeft
negatieve
temperatuurcoëfficiënt, 25/02/15
draadje
is 12,8Xcm. Bereken de dikte van het draadje.
spanning
over een
de NTC
bijeen
stijgende
= 0,052
Als je de thermistor
met
lucifertemperatuur?
verwarmt, gaat het
omdat
koolstof
8.
een weerstand
maken
van 8,3  meteen
eenweerstand
draad met
lampje
harder
branden.
Verklaar.
9. Ik
Eenwilgloeilamp
heeft op
kamertemperatuur
-8
metaal en
is een lampje
c) eenzijn
halfgeleider
10. diameter
Welke stof0,50
uit de
heeft
kleinste
Hoe
-waarde?
Waarom
20. a)
Een een
thermistor
in serie opis een bron
mmtabel
en uit
= wolfraam.
3,8de
· 10
Dem.lengte
lang
moet
die
van 120  en bestaat
van het
gloeib)
een
isolator
is
d)
een
gedopeerde
gebruikt
men
dat
materiaal
niet
voor
elektriciteitsdraden?
brandt
nauwelijks.halfgeleider is
draad zijn?
21. aangesloten.
Koolstof heeftHet
eenlampje
negatieve
temperatuurcoëfficiënt,
draadje
is 12,8 cm. Bereken de dikte van het draadje.
Als
je de
thermistor met een lucifer verwarmt, gaat het
omdat
koolstof
lampje
harder
9.
Een
gloeilamp
heeft
op
kamertemperatuur
een
weerstand
a) een metaalbranden.
is
c)Verklaar.
een halfgeleider is
10. Welke stof uit de tabel heeft de kleinste -waarde? Waarom
van
120

en
bestaat
uit
wolfraam.
De
lengte
van
het
gloeib) een isolator is
d) een gedopeerde halfgeleider is
gebruikt men dat materiaal niet voor elektriciteitsdraden?
21. Koolstof heeft een negatieve temperatuurcoëfficiënt,
draadje is 12,8 cm. Bereken de dikte van het draadje.
omdat koolstof
Module VASTE STOF FYSICA .indd 28
25/02/15
a) een metaal is
c) een halfgeleider is
10. Welke stof uit de tabel heeft de kleinste -waarde? Waarom
b) een isolator is
d) een gedopeerde halfgeleider is
gebruikt men dat materiaal niet voor elektriciteitsdraden?
7 Oefeningen
7 Oefeningen
7 Oefeningen
09:38
09:38
1.
heeftinSidoorlaatrichting
een dichtheid aan
vrije elektronen
4. Bij
Als 27
een°Cdiode
is aangesloten
en devan
3. Een p-type
bevat
10 halfgeleider
-3
1,5
·
10
cm
.
Per
hoeveel
atomen
Si
is
er
een
vrij
elektron?
spanning erover is lager dan de drempelspanning, dan
vrije elektronen:
is de weerstand van de diode klein / groot.
4
heel veel – veel – niet zo veel – weinig – geen
2. Een zuivere halfgeleider is aangesloten op een bron.
beweeglijke gaten:
is aangesloten
een gevolg van
de verplaatsing van de vrije
5. De
Eenstroom
diode is
in doorlaatrichting.
heel veel – veel – niet zo veel – weinig – geen
elektronen
en
de
gaten.
Verklaar
waarom de driftsnelheid
Dan bewegen:
positieve roosterionen:
van
de
vrije
elektronen
groter
is
dan
die van de gaten.
a) gaten van p- naar n-gebied
heel veel – veel – niet zo veel – weinig – geen
b) gaten van n- naar p-gebied
negatieve roosterionen:
3. Een
p-type
halfgeleider
bevat
c) vrije
elektronen
van pnaar n-gebied
heel veel – veel – niet zo veel – weinig – geen
vrije
elektronen:
d) vrije elektronen van n- naar p-gebied
heel veel – veel – niet zo veel – weinig – geen
4. Als een diode in doorlaatrichting is aangesloten en de
beweeglijke
gaten:
6. Een koperdraad
heeft lengte 4,60 m en doorsnede 1,5 mm2.
spanning erover is lager dan de drempelspanning, dan
heel
veel
–
veel
– niet
– weinig – geen
Bereken de weerstand
vanzodeveel
draad.
is de weerstand van de diode klein / groot.
positieve roosterionen:
veel – veel
niet zo
veelm– heeft
weinigeen
– geen
7. Eenheel
koperdraad
met –lengte
14,50
diameter van
5. Een diode is aangesloten in doorlaatrichting.
negatieve
roosterionen:
0,20 mm. Als je over de draad een spanning aanlegt van 6,0 V,
Dan bewegen:
heel
veelstroomsterkte
– veel – niet van
zo veel
– weinig
– geen
meet
je een
0,758
A.
a) gaten van p- naar n-gebied
Bereken hieruit de specifieke weerstand van koper.
b) gaten van n- naar p-gebied
4. Als een diode in doorlaatrichting is aangesloten en de
c) vrije elektronen van p- naar n-gebied
spanning
erover
is lager
danvan
de drempelspanning,
danmet
8. UitR
Ik
wil =een
maken
8,3  met een draad
telektronen
·weerstand
l / A volgt
d) vrije
van n- naar p-gebied
-8 / groot.
is
de
weerstand
van
de
diode
klein
diameter
t = R 0,50
· A / lmm en  = 3,8 · 10  m. Hoe lang moet die
draad
zijn? eerst de weerstand R:
We
berekenen
6. Een koperdraad heeft lengte 4,60 m en doorsnede 1,5 mm2.
5. Een Rdiode
aangesloten
in doorlaatrichting.
= Ude
/isIweerstand
= 6,0 V / 0,758
= 7,9 X
Bereken
van deAdraad.
Dan
bewegen:
9. Dan
Een gloeilamp
heeft op kamertemperatuur een weerstand
is
2
a)
n-gebied
vangaten
120
van
en
bestaat
uit wolfraam.
De lengte van het gloei= 7,9
Xp· met
rnaar
· (0,10
14,50
7. Een t
koperdraad
lengtemm)
14,50/ m
heeftmeen diameter van
-3
2
b)
gaten
van
nnaar
p-gebied
draadje
is 12,8
cm.
Bereken
dem)
dikte
van het
=
7,9
X
·
r
·
(0,10
·
10
/
14,50
m draadje.
0,20 mm. Als je over de draad een spanning
aanlegt
van 6,0 V,
-8
c) vrije
elektronen
van p- naar n-gebied
=
1,7
·
10
m
meet je een stroomsterkte van 0,758 A.
vrijestof
elektronen
vanheeft
n- naar
10. d)
Welke
uit de tabel
de p-gebied
kleinste -waarde? Waarom
Bereken hieruit de specifieke weerstand van koper.
gebruikt men dat materiaal niet voor elektriciteitsdraden?
6. Een koperdraad heeft lengte 4,60 m en doorsnede 1,5 mm2.
8. Ik wil een weerstand maken van 8,3  met een draad met
Bereken de weerstand van de draad.
diameter 0,50 mm en  = 3,8 · 10-8  m. Hoe lang moet die
draad zijn?
7. Een koperdraad met lengte 14,50 m heeft een diameter van
0,20 mm. Als je over de draad een spanning aanlegt van 6,0 V,
Module VASTE STOF
.indd
9. FYSICA
Een gloeilamp
een weerstand
UitR
=t
·28l stroomsterkte
/ Aheeft
volgtop kamertemperatuur
meet je
een
van 0,758 A.
120

en
bestaat uit wolfraam. De lengte van het gloeivan
l
=
R
·
A
/
t
Bereken hieruit de specifieke2 weerstand ­–van
koper.
draadje
is 12,8
Bereken
draadje.
= 8,3
X · rcm.
· (0,25
mm)de/ dikte
(3,8 · van
10 8het
Xm)
­–3
2
­–8
=
8,3
X
·
r
·
(0,25
·
10
m)
/
(3,8
·
10
8. Ik wil een weerstand maken van 8,3  met eenXm)
draad met
10. Welke= stof
tabel heeft de kleinste -waarde? Waarom
430,50
muit de
diameter
mm en  = 3,8 · 10-8  m. Hoe lang moet die
gebruikt men dat materiaal niet voor elektriciteitsdraden?
draad zijn?
9. Een gloeilamp heeft op kamertemperatuur een weerstand
van 120  en bestaat uit wolfraam. De lengte van het gloeidraadje is 12,8 cm. Bereken de dikte van het draadje.
Module VASTE STOF FYSICA .indd 28
10. Welke stof uit de tabel heeft de kleinste -waarde? Waarom
UitR = t · l / A volgt
gebruikt men dat materiaal niet voor elektriciteitsdraden?
A = t · l / R
= 5,6- 10­–8 X m · 12,8 cm / 120 X
= 5,6 · 10­–8 X m · 12,8 · 10-2 m / 120 X
= 6 O · 10­–11 m2
· d 2 / 4 is
d = 4 A / r
= 4 · 6,O · 10­–11 m2/ r;
= 7,6 · 10­–11 m2
d = 8,7 · 10­–6 m = 8,7 · 10­–3 mm
Module VASTE STOF FYSICA
.inddA =
28 r
Vermits
2
zelfde zou zijn?
15. De weerstand van een metalen draad is 12,56  bij 0 °C
12. Een
gloeilamp
eenBepaal
vermogen
van 100 W bij 230 V.
en 18,29
 bij heeft
100 °C.
de temperatuurcoëfficiënt
13. Een koperdraad heeft bij 0 °C een weerstand van
De
lamp
van
een
overheadprojector
heeft een vermogen
 van het materiaal.
0,150 . Bereken de weerstand van die draad bij 40 °C.
van 250 W bij 24 V.
lamp heeft een
de grootste
weerstand?
16. a)
EenWelke
weerstand
temperatuurcoëfficiënt
van
14. Een goudcontact
in een elektrisch circuit van de Space
-3
-1
b)
Van
welke
lamp
is
de
gloeidraad
dikst
de
2,80 · 10 °C en een weerstand vanhet
100
. als
Bij welke
Shuttle heeft bij -15 °C een weerstand van 0,0030 .
lengte
en
het
materiaal
van
beide
draadjes
hettemperatuur is de weerstand tweemaal zo groot?
Tijdens de lancering stijgt de temperatuur van dit cirzelfde zou zijn?
cuit tot 40 °C. Bepaal de weerstand van het contact bij
17. Een koperdraad heeft bij 20 °C een weerstand van 1,0 .
die temperatuur.
13. Een
koperdraad
heeft bij
0 °Cdeeen
weerstand
Bij welke
temperatuur
wordt
weerstand
nul van
als de
0,150
.
Bereken
de
weerstand
van
die
draad
bij 40 °C.
weerstand lineair zou blijven dalen met de temperatuur?
15. De weerstand van een metalen draad is 12,56  bij 0 °C
en 18,29  bij 100 °C. Bepaal de temperatuurcoëfficiënt
14. Een PTC
goudcontact
in een elektrisch
circuit
Space
18.
en een weerstand
zijn in serie
op van
eende
bron
 van het materiaal.
Shuttle
heeft
bij
-15
°C
een
weerstand
van
0,0030
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de.
Tijdens deover
lancering
de temperatuur
van dit cirspanning
de PTCstijgt
bij stijgende
temperatuur?
16. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt van
cuit tot 40
°C.
Bepaal
de
weerstand
van
het
contact bij
2,80 · 10 -3 °C -1 en een weerstand van 100 . Bij welke
die
temperatuur.
19. Een NTC en een weerstand zijn in serie op een bron
temperatuur is de weerstand tweemaal zo groot?
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
15. spanning
De weerstand
draadtemperatuur?
is 12,56  bij 0 °C
overvan
de een
NTC metalen
bij stijgende
17. Een koperdraad heeft bij 20 °C een weerstand van 1,0 .
en 18,29  bij 100 °C. Bepaal de temperatuurcoëfficiënt
Bij welke temperatuur wordt de weerstand nul als de
 vanthermistor
het materiaal.
20. Een
en een lampje zijn in serie op een bron
weerstand lineair zou blijven dalen met de temperatuur?
aangesloten. Het lampje brandt nauwelijks.
16. Als
Eenjeweerstand
heeft met
een een
temperatuurcoëfficiënt
vanhet
de thermistor
lucifer verwarmt, gaat
18. Een PTC en
-3 een
-1 weerstand zijn in serie op een bron
2,80
·
10
°C
en
een
weerstand
van
100
.
Bij
welke
lampje harder branden. Verklaar.
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
temperatuur
is
de
weerstand
tweemaal
zo
groot?
(let op: straal
= diameter
2) bij stijgende temperatuur?
spanning
over de /PTC
21. Koolstof heeft een negatieve temperatuurcoëfficiënt,
17. omdat
Een koperdraad
koolstof heeft bij 20 °C een weerstand van 1,0 .
19. Een NTC en een weerstand zijn in serie op een bron
Bij welke
temperatuur
wordt
de halfgeleider
weerstand nul
a)
een metaal
is
c) een
is als de
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
weerstand
lineairiszou blijven
dalen
met de temperatuur?
b)
een isolator
d) een
gedopeerde
halfgeleider is
spanning over de NTC bij stijgende temperatuur?
18. Een PTC en een weerstand zijn in serie op een bron
20. Een thermistor en een lampje zijn in serie op een bron
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
aangesloten. Het lampje brandt nauwelijks.
spanning over de PTC bij stijgende temperatuur?
Als je de thermistor met een lucifer verwarmt, gaat het
25/02/15
lampje harder branden. Verklaar.
19. Een NTC en een weerstand zijn in serie op een bron
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
21. straal
Koolstof
heeft een/ negatieve
temperatuurcoëfficiënt,
(let op:
= diameter
2)
spanning over de NTC bij stijgende temperatuur?
omdat koolstof
a) een metaal is
c) een halfgeleider is
20. Een thermistor en een lampje zijn in serie op een bron
b) een isolator is
d) een gedopeerde halfgeleider is
aangesloten. Het lampje brandt nauwelijks.
Als je de thermistor met een lucifer verwarmt, gaat het
lampje harder branden. Verklaar.
21. Koolstof heeft een negatieve temperatuurcoëfficiënt,
25/02/15
omdat koolstof
a) een metaal is
c) een halfgeleider is
b) een isolator is
d) een gedopeerde halfgeleider is
09:38
09:38
25/02/15 09:38
Bereken de weerstand van de draad.
7. Een koperdraad met lengte 14,50 m heeft een diameter van
0,20 mm. Als je over de draad een spanning aanlegt van 6,0 V,
meet je een stroomsterkte van 0,758 A.
Bereken hieruit de specifieke weerstand van koper.
8. Ik wil een weerstand maken van 8,3  met een draad met
diameter 0,50 mm en  = 3,8 · 10-8  m. Hoe lang moet die
draad zijn?
9. Een gloeilamp heeft op kamertemperatuur een weerstand
van 120  en bestaat uit wolfraam. De lengte van het gloeidraadje is 12,8 cm. Bereken de dikte van het draadje.
10. Welke stof uit de tabel heeft de kleinste -waarde? Waarom
gebruikt men dat materiaal niet voor elektriciteitsdraden?
18. Een PTC en een weerstand zijn in serie op een bron
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
spanning over de PTC bij stijgende temperatuur?
19. Een NTC en een weerstand zijn in serie op een bron
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
spanning over de NTC bij stijgende temperatuur?
5
20. Een thermistor en een lampje zijn in serie op een bron
aangesloten. Het lampje brandt nauwelijks.
Als je de thermistor met een lucifer verwarmt, gaat het
lampje harder branden. Verklaar.
21. Koolstof heeft een negatieve temperatuurcoëfficiënt,
omdat koolstof
a) een metaal is
c) een halfgeleider is
b) een isolator is
d) een gedopeerde halfgeleider is
Zilver heeft de kleinste p-waarde (1,6 · 10–8 X m), gevolgd door koper (1,7 · 10–8 X m)
Men gebruikt koper omdat dat aanzienlijk goedkoper is dan zilver.
Een nadeel is wel dat koper oxideert. Daarom worden contactpunten dikwijls verzilverd of verguld.
Module VASTE STOF FYSICA .indd 28
van
ektron?
rije
lheid
n.
van
ektron?
rije
lheid
n.
e
an
van
ektron?
rije
lheid
n.
5e mm2.
an
r van
n 6,0 V,
d met
oet die
5 mm2.
e
tand
11. Over een koperdraad met lengte 1,50 m wordt een
spanning aangelegd van 1,5 V. Men meet een stroomsterkte van 1,5 A. Bereken:
a) de weerstand van de draad
b) de diameter van de draad
12. Een
gloeilamp
heeft
een
a) De
weerstand
van
devermogen
draad is van 100 W bij 230 V.
De
lamp van
heeft
R = Ueen
/ Ioverheadprojector
= 1,5 V / 1,5 A = 1,0
. Xeen vermogen
van 250 W bij 24 V.
a)
Welke lamp
de grootste weerstand?
b)UitR
= t ·heeft
l / A volgt
b)
Van welke
A = tlamp
· l / Ris de gloeidraad het dikst als de
–8 2
lengte
en
het· materiaal
draadjes
het= 1,7
10–8met
Xmlengte
.van
1 50beide
m / 1,0
X = 2,6
11. Over
een koperdraad
1,50
m wordt
een· 10 m
zelfde zou
zijn? van 1,5 V. Men meet een stroomspanning
aangelegd
Vermits
A
r ·Bereken:
d 2 / 4 is
sterkte van 1,5= A.
13. a)
Een
bij
0 °C een weerstand van
d2 =heeft
4 A /de
rdraad
dekoperdraad
weerstand
van
0,150
.
Bereken
de
weerstand
b) de diameter van de draad van die draad bij 40 °C.
14. Een
goudcontact
in een
de 230
Space
12.
Een gloeilamp
heeft
een elektrisch
vermogen circuit
van 100van
W bij
V.
Shuttle
heeft
bij
-15
°C
een
weerstand
van
0,0030
.
De lamp van een overheadprojector heeft een vermogen
Tijdens
van 250de
W lancering
bij 24 V. stijgt de temperatuur van dit circuit
tot
40
°C. Bepaal
weerstand
van het contact bij
a) Welke lamp
heeft dedegrootste
weerstand?
die
temperatuur.
b) Van welke lamp is de gloeidraad het dikst als de
lengte en het materiaal van beide draadjes het11.
een koperdraad
met lengte 1,50 m wordt een
15. Over
De zelfde
weerstand
zou van
zijn?een metalen draad is 12,56  bij 0 °C
spanning
aangelegd
van
1,5 V.deMen
meet een stroomen 18,29  bij 100 °C. Bepaal
temperatuurcoëfficiënt
sterkte
van
1,5
A.
Bereken:
 vankoperdraad
het materiaal.
13. Een
bij
0 °C eenmet
weerstand
van P = U2 / R
a) de
Deweerstand
weerstandheeft
kunde
jedraad
bepalen
de formule
a)
van
2draad bij 40 °C.
2
0,150
.
Bereken
de
weerstand
van
die
gloeilamp:
R = U / P = (230
deweerstand
diameter
van de
draad
16. b)
Een
heeft
een
temperatuurcoëfficiënt
vanV)2 / 100 W = 529 X
2
· 10lamp
R = 100
U / .
P = (24welke
V) / 250 W = 2,3 X
-3
2,80
°C -1overheadproj:
enineen
van
14. Een
goudcontact
eenweerstand
elektrisch
circuit
van Bij
de Space
De
gloeilamp
heeft
de
grootste
weerstand.
12. temperatuur
Een
gloeilamp
heeft
een
vermogen
van
100
W
bij
230
V.
weerstand
tweemaal zo
Shuttle heeftisbijde-15
°C een weerstand
vangroot?
0,0030 .
De lamp van een overheadprojector heeft een vermogen
Tijdens
de =lancering
stijgt de temperatuur van dit cirb)UitR
· heeft
l /V.A volgt
van
250
W bijt24
17. cuit
Een
koperdraad
bijde20weerstand
°C een weerstand
van 1,0 .
tot
40
°C.
Bepaal
van het contact
bij
Atemperatuur
=t · lheeft
/ R dewordt
a)
Welke
lamp
grootste
weerstand?
Bij
welke
de
weerstand
nul
als de
die
temperatuur.
Van
Hoewelke
kleiner
dezou
weerstand,
hoe met
groter
de
doorsnede
en dus de dikte van de draad moet zijn (bij eenzelfde t en l).
b)
lamp
is de
gloeidraad
het de
dikst
als de
weerstand
lineair
blijven
dalen
temperatuur?
lengte
De lamp
overheadprojector
is dus het
dikst. Dit zie je ook als je zo'n lamp bekijkt.
en van
het de
materiaal
van beide draadjes
het15. De weerstand van een metalen draad is 12,56  bij 0 °C
zelfde
zou zijn?
18. Een
PTC en
weerstand
zijnde
in temperatuurcoëfficiënt
serie op een bron
en 18,29
 een
bij 100
°C. Bepaal
aangesloten.
Hoe
verandert
de
stroomsterkte
en de
 van het materiaal.
13. Een
koperdraad
0 °C een weerstand
van
spanning
over deheeft
PTC bij stijgende
temperatuur?
0,150 . Bereken de weerstand van die draad bij 40 °C.
16. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt van
19. Een
weerstand
zijn in van
serie100
op .
eenBij
bron
-3 een
2,80NTC
· 10en
°C -1 en
een weerstand
welke
De weerstand
bij in
temperatuur
istroomsterkte
wordt
gegeven
door:
14. Een
goudcontact
een elektrisch
circuit
van de
Space
aangesloten.
Hoe
verandert
de
en
temperatuur is de weerstand tweemaal zo groot? de
R
=
R
·
[1
+
a
·
i
]
Shuttle
heeft
bij
-15
°C
een
weerstand
van
0,0030
spanningoover de NTC bij stijgende temperatuur? .
Tijdens de lancering stijgt de temperatuur van dit cir17. Een koperdraad heeft bij 20 °C een weerstand van 1,0 .
Bij 40
de Bepaal
weerstand
tot°C40is°C.
de
weerstand
bij
20. cuit
Een
thermistor
en eenwordt
lampje
invan
seriehet
opcontact
een
bron
Bij welke
temperatuur
dezijn
weerstand
nul
als de
­–1
aangesloten.
R = 0,150Het
X · lampje
[1 + 4,3·brandt
10­–3 °C
·
40
°C]
die
temperatuur.
nauwelijks.
weerstand lineair zou blijven dalen
met de temperatuur?
X
Als je =de0,176
thermistor
met een lucifer verwarmt, gaat het
15. lampje
De weerstand van
een metalen
draad is 12,56  bij 0 °C
Verklaar.
18. Een PTCharder
en eenbranden.
weerstand
zijn in serie op een bron
25/02/15 09:38
6
van
ektron?
rije
lheid
n.
e
an
van
ektron?
rije
lheid
n.
5 mm2.
r van
n 6,0 V,
d met
oet
e die
an
tand
t gloei.
aarom
aden?
5 mm2.
r van
n 6,0 V,
d met
oet die
tand
t gloei.
aarom
sterkte van 1,5 A. Bereken:
a) de weerstand van de draad
b) de diameter van de draad
12. Een gloeilamp heeft een vermogen van 100 W bij 230 V.
De lamp van een overheadprojector heeft een vermogen
van 250 W bij 24 V.
a) Welke lamp heeft de grootste weerstand?
b) Van welke lamp is de gloeidraad het dikst als de
lengte en het materiaal van beide draadjes hetzelfde zou zijn?
13. Een koperdraad heeft bij 0 °C een weerstand van
0,150 . Bereken de weerstand van die draad bij 40 °C.
14. Een goudcontact in een elektrisch circuit van de Space
Shuttle heeft bij -15 °C een weerstand van 0,0030 .
Tijdens de lancering stijgt de temperatuur van dit circuit tot
°C. Bepaalmet
de weerstand
het contact
11. Over
een40koperdraad
lengte 1,50van
m wordt
een bij
die
temperatuur.
spanning aangelegd van 1,5 V. Men meet een stroomsterkte van 1,5 A. Bereken:
15. a)
De de
weerstand
van
eende
metalen
is 12,56
 bij
0 °C
weerstand
bij van
temperatuur
i wordt
gegeven
door:
weerstand
draad draad
en
18,29

bij
100
°C.
Bepaal
de
temperatuurcoëfficiënt
R
Ro · [1 +van
a · i]
b)
de =diameter
de draad
 van het materiaal.
Bij –15
°C is deheeft
weerstand
0,0030 van
X, dus
12. Een
gloeilamp
een vermogen
100 W bij 230 V.
–1
16. Een
weerstand
een+ temperatuurcoëfficiënt
van
0,0030
Xeen=heeft
Ro · [1
3,8 · 10 –3 °C
· een
(–15vermogen
°C)]
De
lamp
van
overheadprojector
heeft
-3
-1
2,80
·
10
°C
en
een
weerstand
van
100
.
Bij
welke
van 250 W bij 24 V.
temperatuur
is
de
weerstand
tweemaal
zo
groot?
Bij Welke
40 °C lamp
is de heeft
weerstand
R2, dus weerstand?
a)
de grootste
Van
R2 =welke
Ro · [1lamp
+ 3,8·
10–3gloeidraad
°C –1 · 40 °C]
b)
is de
het dikst als de
17. Eenlengte
koperdraad
heeft
bij
20
°C een
weerstand
1,0 .
en het materiaal van
beide
draadjesvan
hetBij
welke
temperatuur
wordt
de
weerstand
nul
als
de
Deel
(2) door
(1):
zelfde
zou zijn?
weerstand lineair zou blijven dalen
met
de
temperatuur?
61 + 3, 8 · 10 –3 °C –1 · 40 °C@
R2
koperdraad
=heeft bij 0 °C een
–1
13. Een
van
0, 0030 X 61 + 3, 8 · 10 –3 °Cweerstand
h@
· ^–15 °C
18. Een
PTC
een weerstand
zijn invan
serie
een bij
bron
0,150
.enBereken
de weerstand
dieop
draad
40 °C.
aangesloten.
R 2 Hoe verandert
1 + 0, 15 de stroomsterkte en de
=
0, 0030
1PTC
0bij
X de in
, 057
–een
over
stijgende circuit
temperatuur?
14. spanning
Een goudcontact
elektrisch
van de Space
(1)
(2)
Shuttle heeft bij -15 °C een weerstand van 0,0030 .
19. Een
NTC
en(2)
een
weerstand
zijn
injeserie op een
Delen
we
door
(1),
dande
vind
Tijdens
de
lancering
stijgt
temperatuur
van bron
dit ciraangesloten.
Hoe
verandert
de
stroomsterkte
en de bij
Rtot
0,0037
X
2 =40
cuit
°C. Bepaal
de weerstand van het contact
spanning
over de NTC bij stijgende temperatuur?
die temperatuur.
20.
thermistorvan
eneen
eenmetalen
lampje zijn
in isserie
opeen
15. Een
De weerstand
draad
12,56
bijbron
0 °C
aangesloten.
Het
lampje
brandt
nauwelijks.
en 18,29  bij 100 °C. Bepaal de temperatuurcoëfficiënt
Als
je de
 van
hetthermistor
materiaal. met een lucifer verwarmt, gaat het
lampje harder branden. Verklaar.
16. Een
weerstandbij
heeft
een temperatuurcoëfficiënt
van
De weerstand
temperatuur
i wordt gegeven door:
-3
-1een negatieve temperatuurcoëfficiënt,
21. Koolstof
heeft
2,80
·
10
°C
en
een
weerstand
van
100
.
Bij
welke
R = Ro · [1 + a · i]
omdat
koolstof
temperatuur
is de weerstand tweemaal zo groot?
a) een metaal is
c) een halfgeleider is
Bij 0 °C is de weerstand 12,56 X:
b)
een
isolator
is
d)
gedopeerde
halfgeleider
17. Een
koperdraad
20·een
°C
een
van 1,0 . is
12,56
X = heeft
Ro · [1bij
+a
0 °C
]weerstand (1)
Bij welke temperatuur wordt de weerstand nul als de
weerstand
zou blijven18,29
dalenX:
met de temperatuur?
Bij 100 °C lineair
is de weerstand
18,29 X = Ro · [1 + a · 100 °C ]
(2)
18. Een PTC en een weerstand zijn in serie op een bron
aangesloten.
25/02/15
Deel (1) door Hoe
(2): verandert de stroomsterkte en de
spanning
over
12, 56 X de PTC bij1 stijgende temperatuur?
=
18, 29 X 1 + a · 100 °C
19. Een NTC en een weerstand zijn in serie op een bron
Uitwerken naar
a verandert
geeft
aangesloten.
Hoe
de stroomsterkte en de
12,56
X
∙
[1
+
a
100stijgende
°C ] = 18,29
X
spanning over de NTC· bij
temperatuur?
12,56 X + 12,56 X ∙ a · 100 °C = 18,29 X
09:38
20. Een thermistor
18, 29 en
X –een
12lampje 6zijn in serie op een bron
a=
12nauwelijks.
, 56 X · 100 °C = 13 · 10 2 °C: afgerond op 2BC@
2 lampje brandt
aangesloten.
Het
13 · 10 X °C
Als je de thermistor
met een lucifer verwarmt, gaat het
–3
a =harder
4, 4 · 10
°C –1 Verklaar.
lampje
branden.
21. Koolstof heeft een negatieve temperatuurcoëfficiënt,
omdat koolstof
a) een metaal is
c) een halfgeleider is
van
ektron?
rije
lheid
e
n.
an
5 mm2.
e
an
r van
n 6,0 V,
d met
oet die
tand
5t gloeimm2.
.
raarom
van
n 6,0 V,
aden?
d met
oet die
tand
t gloei.
aarom
aden?
zelfde zou zijn?
11. Over een koperdraad met lengte 1,50 m wordt een
aangelegd
Menweerstand
meet eenvan
stroom13. spanning
Een koperdraad
heeftvan
bij 1,5
0 °CV.een
sterkte
van
1,5 A. de
Bereken:
0,150 .
Bereken
weerstand van die draad bij 40 °C.
a) de weerstand van de draad
diameter van
14. b)
Eendegoudcontact
in de
eendraad
elektrisch circuit van de Space
Shuttle heeft bij -15 °C een weerstand van 0,0030 .
12. Tijdens
Een gloeilamp
heeft een
vermogen
van 100 van
W bijdit230
de lancering
stijgt
de temperatuur
cir-V.
De lamp
van°C.
eenBepaal
overheadprojector
eencontact
vermogen
cuit
tot 40
de weerstandheeft
van het
bij
van temperatuur.
250 W bij 24 V.
die
a) Welke lamp heeft de grootste weerstand?
welke van
lampeen
is de
gloeidraad
dikst 
alsbijde0 °C
15. b)
De Van
weerstand
metalen
draadhet
is 12,56
lengteenbijhet
materiaal
vandebeide
draadjes heten 18,29
100
°C. Bepaal
temperatuurcoëfficiënt
zelfde
zijn?
 van
het zou
materiaal.
7
13.
koperdraadheeft
heefteen
bij temperatuurcoëfficiënt
0 °C een weerstand vanvan
16. Een weerstand
0,150
.-3Bereken
draad
bij welke
40 °C.
2,80 · 10
°C -1 en de
eenweerstand
weerstandvan
vandie
100
. Bij
temperatuur is de weerstand tweemaal zo groot?
14. Een goudcontact in een elektrisch circuit van de Space
heeft bij
-15
°C
van 0,0030
17. Shuttle
Een
koperdraad
bij een
20 °Cweerstand
een
weerstand
vandoor:
1,0..
De weerstand
bijheeft
temperatuur
i wordt
gegeven
Tijdens
vanals
ditde
cirBij
welke
weerstand nul
R
= de
Rotemperatuur
·lancering
[1 + a · istijgt
]wordtdedetemperatuur
cuit
tot 40 lineair
°C. Bepaal
de weerstand
vandehet
contact bij
weerstand
zou blijven
dalen met
temperatuur?
die
temperatuur.
De weerstand
Ro is gelijk aan 100 X .
18. Een
en een
RPTC
= 100
X · weerstand
[1 + a · i] zijn in serie op een bron
15. aangesloten.
De weerstand Hoe
van een
metalendedraad
is 12,56 enbijde0 °C
verandert
stroomsterkte
en

bij de
100PTC
°C.bij
Bepaal
de temperatuurcoëfficiënt
spanning
over
stijgende
temperatuur?
Stel18,29
dat de
weerstand
bij
temperatuur
i' twee maal zo groot is, dus 200 X:

van hetXmateriaal.
200
= 100 X · [1 + 2,8· 10-3 °C-1 · i']
-1 bron
19. Een
NTC X
en een
weerstand
in serie
200
= 100
X + 100 zijn
X ∙ 2,8
· 10-3op
°Ceen
· i'[X schrappen]
16. aangesloten.
Een weerstand
heeft
een
temperatuurcoëfficiënt
Hoe
verandert
de
stroomsterkte
envan
de
200
– 100
-1
= -3over
= 357 °C
i·' 10
–1 bij
–1stijgende
2,80
en
een
van
100 . Bij welke
spanning
temperatuur?
2,°C
80 ·de
10NTC
°Cweerstand
temperatuur is de weerstand tweemaal zo groot?
20. Een thermistor en een lampje zijn in serie op een bron
17. aangesloten.
Een koperdraad
heeft
bij 20
°C een
weerstand van 1,0 .
Het
lampje
brandt
nauwelijks.
Bij welke
temperatuurmet
wordt
weerstand
nul als
dehet
Als
je de thermistor
eende
lucifer
verwarmt,
gaat
weerstand
lineair
zou blijven
dalen met de temperatuur?
lampje
harder
branden.
Verklaar.
18. Een
PTC en
eenbij
weerstand
zijntemperatuurcoëfficiënt,
serie op
een bron
21.
Koolstof
heeft
een
negatieve
De weerstand
temperatuur
iinwordt
gegeven
door:
aangesloten.
de stroomsterkte en de
omdat
R =koolstof
Ro · [1Hoe
+ a verandert
· i]
a)
een metaal
is PTC bij
c)stijgende
een halfgeleider
is
spanning
over de
temperatuur?
b)
een
isolator
is
d)
een
gedopeerde
halfgeleider
is
Bij 20 °C is de weerstand gelijk aan 1,0 X .
–3
–1
19. Een
NTCX
en =een
zijn in
een bron
1,0
Ro ·weerstand
[1 + 4,3 ∙ 10
°Cserie
∙ 20op°C]
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
spanning
over de NTC bij stijgende temperatuur?
Daaruit volgt
Ro = 0,92 X
20. Een thermistor en een lampje zijn in serie op een bron
25/02/15 09:38
aangesloten.
Het lampje
nauwelijks.
Stel dat de weerstand
bij brandt
temperatuur
i' nul zou wordt, dan geldt
–3
–1
Als
je X
de=thermistor
een· 10
lucifer
0
0,92 X · [1met
+ 4,3
°Cverwarmt,
· i'] gaat het
-3
-1
lampje
0 = harder
1 + 4,3branden.
· 10 °C Verklaar.
· i'
–1
i' = heeft een–3negatieve
= –23
· 10 1 °C
21. Koolstof
temperatuurcoëfficiënt,
4, 3 · 10 °C –1
omdat koolstof
a) een metaal is
c) een halfgeleider is
b) een isolator is
d) een gedopeerde halfgeleider is
25/02/15 09:38
e 8
an
van
ektron?
rije
lheid
n.
5 mm2.
r van
n 6,0 V,
d met
oet die
e
tand
an
t gloei.
aarom
aden?
5 mm2.
r van
n 6,0 V,
d met
oet die
tand
t gloei.
aarom
aden?
die temperatuur.
11. Over een koperdraad met lengte 1,50 m wordt een
15. spanning
De weerstand
van eenvan
metalen
is 12,56
bij 0 °C
aangelegd
1,5 V.draad
Men meet
eenstroomen
18,29

bij
100
°C.
Bepaal
de
temperatuurcoëfficiënt
sterkte van 1,5 A. Bereken:
 van
het materiaal.
a)
de weerstand
van de draad
b) de diameter van de draad
16. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt van
2,80gloeilamp
· 10 -3 °C -1heeft
en een
welke
12. Een
eenweerstand
vermogenvan
van100
100.
W Bij
bij 230
V.
temperatuur
is
de
weerstand
tweemaal
zo
groot?
De lamp van een overheadprojector heeft een vermogen
van 250 W bij 24 V.
17. a)
EenWelke
koperdraad
heeft de
bij grootste
20 °C eenweerstand?
weerstand van 1,0 .
lamp heeft
Bij
welke
temperatuur
wordt
de
weerstand
nulals
alsde
de
b) Van welke lamp is de gloeidraad het dikst
weerstand
lineair
zou
blijven
dalen
met
de
temperatuur?
lengte en het materiaal van beide draadjes hetzelfde zou zijn?
18. Een PTC en een weerstand zijn in serie op een bron
aangesloten.
Hoe
verandert
stroomsterkte
en de
13. Een
koperdraad
heeft
bij 0 °Cdeeen
weerstand van
spanning
over
de
PTC
bij
stijgende
temperatuur?
0,150 . Bereken de weerstand van die draad bij 40 °C.
19.
en een weerstand
zijn in serie
opvan
eende
bron
14. Een NTC
goudcontact
in een elektrisch
circuit
Space
U
aangesloten.
Hoe
verandert
de
stroomsterkte
en
de.
Shuttle heeft bij -15 °C een
b weerstand van 0,0030
spanning
over
de
NTC
bij
stijgende
temperatuur?
Tijdens de lancering stijgt de temperatuur van dit circuit tot 40 °C. Bepaal de weerstand van het contact bij
20. Een
thermistor en een lampje zijn in serie op een bron
die temperatuur.
aangesloten. Het lampje brandt nauwelijks.
je de thermistor
een lucifer
15. Als
De weerstand
van eenmet
metalen
draad verwarmt,
is 12,56 gaat
bij 0het
°C
lampje
harder
branden.
Verklaar.
en 18,29  bij 100 °C. Bepaal de temperatuurcoëfficiënt
R
PTC
 van het materiaal.
21. Koolstof heeft een negatieve temperatuurcoëfficiënt,
koolstofheeft een temperatuurcoëfficiënt van
16. omdat
Een weerstand
-3
a)
een
metaal
is een
c) zal
eendehalfgeleider
2,80
°C -1 en
weerstand
van 100 .is
Bijde
welke
Als de· 10
temperatuur
stijgt,
weerstand
van
PTC stijgen; de totale weerstand van de kring
b)
een
isolator
is
d)
een
gedopeerde
halfgeleider is
temperatuur
is de weerstand
tweemaal zo groot?
stijgt en de stroom
daalt want
I = U / (R + RPTC)
17. Een
koperdraad
heeft bij
20de
°CPTC
eenstijgt,
weerstand
vande1,0
.
Vermits
de weerstand
van
neemt
spanning
erover toe:
Bij
welke temperatuur
wordt
de spanning
over de PTC
is de weerstand nul als de
weerstand
zou blijven dalen met de temperatuur?
UPTC = Rlineair
PTC . I
= RPTC · U / (R + RPTC)
18. Een PTC en een U
weerstand zijn in serie op een bron
=
aangesloten.
de stroomsterkte en de
R /Hoe
R PTCverandert
+1
spanning over de PTC bij stijgende temperatuur?
25/02/15 09:38
19. Een NTC en een weerstand zijn in serie op een bron
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
spanning over de NTC bij stijgende temperatuur?
20. Een thermistor en een lampje zijn in serie op een bron
b
aangesloten. Het lampjeUbrandt
nauwelijks.
Als je de thermistor met een lucifer verwarmt, gaat het
lampje harder branden. Verklaar.
21. Koolstof heeft een negatieve temperatuurcoëfficiënt,
omdat koolstof
a) een metaal is
c) een halfgeleider is
NTC halfgeleider is
b) een isolatorR is
d) een gedopeerde
Als de temperatuur stijgt, zal de weerstand van de NTC dalen; de totale weerstand van de kring
daalt en de stroom stijgt want
I = U / (R + RNTC)
25/02/15 09:38
Vermits de weerstand van de NTC daalt, daalt de spanning erover:
de spanning over de NTC is
UNTC = RNTC · I
= RNTC · U / (R + RNTC)
U
=
R / R NTC + 1
e
an
5 mm2.
r van
n 6,0 V,
5 mm2
d met .
oet die
r van
n 6,0 V,
tand
t gloei.
daarom
met
oet
die
aden?
tand
t gloei.
aarom
aden?
2,80 · 10 °C en een weerstand van 100 . Bij welke
die
temperatuur.
temperatuur
is de weerstand tweemaal zo groot?
15.
van
eenbij
metalen
draad
is 12,56 van
 bij1,0
0 °C
17. De
Eenweerstand
koperdraad
heeft
20 °C een
weerstand
.
en
18,29

bij
100
°C.
Bepaal
de
temperatuurcoëfficiënt
Bij welke temperatuur wordt de weerstand nul als de

van het materiaal.
weerstand
lineair zou blijven dalen met de temperatuur?
9
16. Een
Een weerstand
heeft
een temperatuurcoëfficiënt
van
18.
PTC en
een
weerstand
zijn in serie op een bron
-3
-1
2,80
·
10
°C
en
een
weerstand
van
100
.
Bij
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en welke
de
temperatuur
de PTC
weerstand
tweemaal
zo groot?
spanning
overis de
bij stijgende
temperatuur?
17. Een
Een koperdraad
bij 20 zijn
°C een
weerstand
1,0 .
19.
NTC en een heeft
weerstand
in serie
op eenvan
bron
Bij
welke
temperatuur
wordt
de
weerstand
nul
als
de
aangesloten. Hoe verandert de stroomsterkte en de
weerstand
lineair
zou
blijven
dalen
met
de
temperatuur?
spanning over de NTC bij stijgende temperatuur?
18.
en een en
weerstand
zijnzijn
in serie
op een
bronbron
20. Een
Een PTC
thermistor
een lampje
in serie
op een
aangesloten.
Hoe
verandert
de
stroomsterkte
en
de
aangesloten. Het lampje brandt nauwelijks.
spanning
over
de
PTC
bij
stijgende
temperatuur?
Als je de thermistor met een lucifer verwarmt, gaat het
lampje harder branden. Verklaar.
19. Een NTC en een weerstand zijn in serie op een bron
verandert
de
stroomsterkte en de
21. aangesloten.
Koolstof
heeftHoe
een
negatieve
temperatuurcoëfficiënt,
De thermistor
is
een
NTC.
spanning
over
de
NTC
bij
stijgende
temperatuur?
omdat
koolstof
Als de temperatuur
stijgt, zal de spanning over de NTC dalen en over het lampje stijgen (zie 13).
a)
een
metaal
is
c)
een
halfgeleider
is een koolstofweerstand zoals gebruikt in oude elektronische apparaten zoals tv's
Experimenteel
kun
je mooi
demonstreren
20. b)
Een
thermistor
en
een
lampje
zijn
in serie met
op
een bron is
een
isolator
is
d)
een
gedopeerde
halfgeleider
en een fietslampje
(6 V - brandt
3 W). Koolstof
staat in het periodiek
systeem in de kolom van de halfgeleiders en gedraagt zich als
aangesloten.
Het lampje
nauwelijks.
een
NTC
(zie
ook
gegevenskaart).
Als je de thermistor met een lucifer verwarmt, gaat het
lampje harder branden. Verklaar.
21. Koolstof heeft een negatieve temperatuurcoëfficiënt,
25/02/15
omdat koolstof
a) een metaal is
c) een halfgeleider is
b) een isolator is
d) een gedopeerde halfgeleider is
09:38
NIEUW - VOLGT
25/02/15 09:38
10
29
REEKS 2
REEKS 2
1. De verhouding
∆R
is onafhankelijk van Ro,
Ro · ∆θ
9. Een ijzeren draad van een weideafsluiting heeft
lengte 350 m en gemiddelde diameter 2,58 mm.
Hoeveel verandert de weerstand van de draad van de
winter (-15 °C) ten opzichte van de zomer (+ 30 °C)?
alhoewel Ro in die verhouding voorkomt.
Verklaar grafisch hoe dat kan.
10. Stel dat je een n-type halfgeleider zo sterk uitvergroot
dat de atomen op zo’n 10 cm van elkaar zouden liggen.
Welke uitspraak
geeft best weer
je dan zou
2. Het
gloeidraadje
van
een
lamp
heeft
diameter
Neem bv.-3een weerstand waarvoor Ro tweemaal zo groot is. Dan is voor dezelfde
temperatuurstijging
∆i wat
de toename
vanzien?
de
Je
ziet
0,20
·
10
m
en
weerstand
50
.
Voor
een
weerstand
van
weerstand ∆R ook tweemaal zo groot.
a) veel vrije elektronen en gaten;
25  moet het gloeidraadje een diameter hebben van
b) veel vrije elektronen en positieve roosterionen;
a ) 0,10 · 10-3 m
b)0,14 · 10-3 m
c) enkel atomen en covalente bindingen;
c) 0,28 · 10-3 m
d)0,40 · 10-3 m
29
d) vooral atomen en covalente bindingen en met wat
2· R
R lengte l en diameter d is aangesloten op
3. Een geleider met
geluk een vrij elektron en een positief roosterion.
een bron met spanning U. Als ik de geleider vervang door
één met dezelfde diameter en uit hetzelfde materiaal, maar
11. Een elektrisch kacheltje bestaat uit 2 parallelgemet een dubbele lengte, zal
schakelde weerstandsdraden met elk een vermogen
a) de weerstand van2R
de geleider stijgen/dalen/gelijk blijven
van 1200 W bij 230 V. Het kacheltje is aangesloten
O
b) de stroomsterkte stijgen/dalen/gelijk blijven
op een kring met een zekering. Schakelt men de 2
R
c) het elektrisch veld in de draad stijgen/dalen/gelijk blijven
weerstanden tegelijk in dan springt de zekering. Als
men de tweede weerstand enige tijd na de andere
d) de driftsnelheid van de vrije elektronen in de geleider
RO blijven
inschakelt springt de zekering niet. Verklaar.
stijgen/dalen/gelijk
9. Een ijzeren draad van een weideafsluiting heeft
REEKS 2
12. Bewijs: als de temperatuur van een weerstand veran4. Bij een tl-buis loopt een stroom door een gas. De buis heeft
lengte 350 m en gemiddelde diameter 2,58 mm.
een inwendige diameter
10 mm en lengte 40 cm. Op de buis
dert van 1 tot 2 is de verandering van de weerstand
∆R
1. De verhouding
Hoeveel verandert de weerstand van de draad van de
is onafhankelijk van Ro,
staat ‘230 V - 11RoW’.
R2 – R1 =  · R0 · (2 – 1)
· ∆θ
1 winter
3 R ^(-15h °C) ten opzichte van de zomer (+ 30 °C)?
Bereken
de
specifieke
weerstand
van
het
gas.
= a constant.
·
Als Ro tweemaal
zoverhouding
groot wordtvoorkomt.
en ∆R ook, dan blijft de verhouding
alhoewel
Ro in die
3grootte
i
R13.
O De
van het elektrisch veld in de depletielaag
Verklaar grafisch hoe dat kan.
10. Stel dat je een n-type
halfgeleider zo sterk uitvergroot
5. Een elektrische boiler is aangesloten op 230 V.
is van de orde 105 N/C. De depletielaag is ongeveer
dat de atomen op zo’n 10 cm van elkaar zouden liggen.
De verwarmingsweerstand van de boiler is gemaakt van ni5 µm breed. Bereken het potentiaalverschil over de
Welke uitspraak geeft best weer wat je dan zou zien?
2. Het gloeidraadje van een lamp heeft diameter
chroom, -3heeft een lengte van 4,0 m en een doorsnede van
depletielaag.
Je ziet
0,20 · 10 2 m en weerstand 50 . Voor een weerstand van
0,25 mm . Bereken de stroom door de boiler.
a) veel vrije elektronen en gaten;
25  moet het gloeidraadje een diameter hebben van
14. Bij - 60 °C is de waarde van een weerstand 145,5 
b) veel vrije elektronen en positieve roosterionen;
a) 0,10 · 10-3 m
b)0,14 · 10-3 m
en bij 100 °C is de weerstand 169,8  . Bepaal de
6. Geef de moleculaire
verklaring van-3het feit dat
c) enkel atomen en covalente bindingen;
c) 0,28 · 10-3 m
d)0,40 · 10 m
temperatuurcoëfficiënt van het materiaal waaruit de
a) R ~ l
d) vooral atomen en covalente bindingen en met wat
weerstand bestaat.
b) R ~ 1/A
geluk een vrij elektron en een positief roosterion.
3. Een
geleider
lengte l en diameter d is aangesloten op
UitR
t · l /met
A volgt
c)
de =weerstand
afhangt van het materiaal waaruit hij beeen
staat.
Abron
= t met
· l / Rspanning U. Als ik de geleider vervang door
15. Per hoeveel atomen Ge is er een vrij elektron
één
met
dezelfde de
diameter
en uit
hetzelfde
maar
Een elektrisch kacheltje bestaat uit 2 parallelgeAls de
weerstand
helft moet
zijn,
moet demateriaal,
doorsnede
A verdubbeld11.
worden.
(bij 27 °C)? Is dat meer of minder in vergelijking
met
een
dubbele
lengte, zal
schakelde weerstandsdraden met elk een vermogen
A
=
2
·
A
2 lamp 1staat ‘230 V – 100 W’. Bij 20 °C is
7. Op een
met Si? Verklaar.
2
a)
de
de
geleider
stijgen/dalen/gelijk blijven
van 1200 W bij 230 V. Het kacheltje is aangesloten
weerstand
r weerstand
· d22 / 4 36
= 2van
· rDe
· dtemperatuurcoëfficiënt
1
de
.
van het
b)
stijgen/dalen/gelijk
blijven
op een kring met een zekering. Schakelt men de 2
-3
de
d22stroomsterkte
= 2 d12is 4,9 · 10
gloeidraadje
°C-1. Bepaal de gloeitemperatuur
16. Om een temperatuursensor te maken, zet Sofie
–3
c) het elektrisch
weerstanden tegelijk in dan springt de zekering. Als
veld
in m)
de 2draad stijgen/dalen/gelijk blijven
=
2
·
(0,20
·
10
van het draadje bij 230 V.
een NTC in serie met een weerstand van 10,0 k
men de tweede weerstand enige tijd na de andere
d)
de
d2 driftsnelheid
= 0,28 · 10 –3 van
m de vrije elektronen in de geleider
op een bron met spanning 10,0 V. Bij 20,0 °C meet
inschakelt springt de zekering niet. Verklaar.
stijgen/dalen/gelijk
blijven
Het
juiste
antwoord
is
c.
8. Welke uitspraak klopt? Kon ik rondlopen in
ze over de NTC een spanning van 5,20 V en bij
a) een zuiver halfgeleider, dan zou ik af en toe
50,0 °C een spanning van 3,34 V.
12. Bewijs: als de temperatuur van een weerstand veran4. Bij een tl-buis loopt een stroom door een gas. De buis heeft
een positief gat en een negatief roosterion zien;
a) Bepaal de weerstand van de NTC bij 20 °C en
een inwendige diameter 10 mm en lengte 40 cm. Op de buis
dert van 1 tot 2 is de verandering van de weerstand
b) een p-type halfgeleider, dan kom ik enkel
bij 50 °C.
staat ‘230 V - 11 W’.
R – R =  · R0 · (2 – 1)
ladingen tegen die vast zitten in het rooster;
b)2 Stel1 de functie
voor de ijkgrafiek op.
Bereken de specifieke weerstand van het gas.
c) de depletielaag, dan is de kans om een vrij elektron of
Veronderstel dat de sensor lineair is.
13. De grootte van het elektrisch veld in de depletielaag
een gat aan te treffen even groot.
c) Welke temperatuur
meet ze met de sensor als
5. Een elektrische boiler is aangesloten op 230 V.
is van de orde 105 N/C. De depletielaag is ongeveer
de spanning over de NTC 4,52 V is?
De verwarmingsweerstand van de boiler is gemaakt van ni5 µm breed. Bereken het potentiaalverschil over de
chroom, heeft een lengte van 4,0 m en een doorsnede van
depletielaag.
0,25 mm2. Bereken de stroom door de boiler.
14. Bij - 60 °C is de waarde van een weerstand 145,5 
REEKS 2
1. De verhouding
∆R
is onafhankelijk van Ro,
Ro · ∆θ
alhoewel Ro in die verhouding voorkomt.
Verklaar grafisch hoe dat kan.
2. Het gloeidraadje van een lamp heeft diameter
0,20 · 10-3 m en weerstand 50 . Voor een weerstand van
25  moet het gloeidraadje een diameter hebben van
a ) 0,10 · 10-3 m
b)0,14 · 10-3 m
-3
c) 0,28 · 10 m
d)0,40 · 10-3 m
3. R
Een
E Egeleider
K S 2 met lengte l en diameter d is aangesloten op
een bron met spanning U. Als ik de geleider vervang door
éénverhouding
met dezelfde ∆R
diameter
en uit hetzelfde
maar
1. De
is onafhankelijk
van materiaal,
R o,
· ∆θ zal
met een dubbeleRolengte,
a) de weerstand
de geleider
stijgen/dalen/gelijk blijven
alhoewel
Ro in dievan
verhouding
voorkomt.
b)
de
stroomsterkte
stijgen/dalen/gelijk
blijven
Verklaar grafisch hoe dat kan.
c) het elektrisch veld in de draad stijgen/dalen/gelijk blijven
driftsnelheid
delamp
vrijeheeft
elektronen
in de geleider
2. d)
Hetde
gloeidraadje
vanvan
een
diameter
-3
stijgen/dalen/gelijk
blijven
0,20 · 10 m en weerstand 50 . Voor een weerstand van
9. Een ijzeren draad van een weideafsluiting heeft
lengte 350 m en gemiddelde diameter 2,58 mm.
11
Hoeveel verandert de weerstand van de draad van de 29
winter (-15 °C) ten opzichte van de zomer (+ 30 °C)?
10. Stel dat je een n-type halfgeleider zo sterk uitvergroot
dat de atomen op zo’n 10 cm van elkaar zouden liggen.
Welke uitspraak geeft best weer wat je dan zou zien?
Je ziet
a) veel vrije elektronen en gaten;
b) veel vrije elektronen en positieve roosterionen;
c) enkel atomen en covalente bindingen;
29
d) vooral atomen en covalente bindingen en met wat
eendraad
vrij elektron
een positief roosterion.
9. Eengeluk
ijzeren
van een en
weideafsluiting
heeft
lengte 350 m en gemiddelde diameter 2,58 mm.
11. Een
elektrisch
kacheltje
bestaat uit
parallelgeHoeveel
verandert
de weerstand
van2de
draad van de
schakelde
weerstandsdraden
met
elk
een
winter (-15 °C) ten opzichte van de zomervermogen
(+ 30 °C)?
van 1200 W bij 230 V. Het kacheltje is aangesloten
op een
eenhalfgeleider
zekering. Schakelt
de 2
10. Stel
datkring
je eenmet
n-type
zo sterk men
uitvergroot
weerstanden
tegelijk
in
dan
springt
de
zekering.
Als
dat de atomen op zo’n 10 cm van elkaar zouden liggen.
men
de
tweede
weerstand
enige
tijd
na
de
andere
Welke uitspraak geeft best weer wat je dan zou zien?
inschakelt
springt de zekering niet. Verklaar.
Je ziet
a) veel vrije elektronen en gaten;
25  moet het gloeidraadje een diameter hebben van
9. Bewijs:
Een ijzeren
draad
van een weideafsluiting
heeft
R
E Eeen
-3wordt
12.
4. Bij
stroom
door
De buis
heeft
temperatuur
een weerstand
verana)
RK=S tl-buis
t·210
· l -3/ m
A.loopt
Als leen
groter
wordt,
groter
(t en
A zijn constant)
b) veel als
vrijedeelektronen
en van
positieve
roosterionen;
a ) 0,10
b)0,14
· 10
meen Rgas.
lengte
350
m
en
gemiddelde
diameter
2,58
mm.
-3 diameter 10 mm en-3lengte 40 cm. Op de buis
een
inwendige
dert
van

tot

is
de
verandering
van
de
weerstand
1
2 en covalente bindingen;
c) enkel atomen
c) 0,28 · 10 m ∆R d)0,40 · 10 m
1. De
Hoeveel
de weerstand
van de draad van de
is onafhankelijk
van
Ro,
staat
11R W’.
R2 –vooral
R1 =verandert
atomen
· R0 · (en
1)
2 –covalente
b) verhouding
I =‘230
U / VR:- als
R
stijgt,
zal
I
dalen
(U
is
constant)
d)
bindingen en met wat
·
∆
θ
o
winter (-15 °C) ten opzichte van de zomer (+ 30 °C)?
Bereken
de
specifieke
weerstand
van
het
gas.
3. Een geleider met lengte l en diameter d is aangesloten op
geluk een vrij elektron en een positief roosterion.
alhoewel
verhouding
voorkomt.
grootte
van het elektrisch
veldvan
in de
o in die is
c)
de Rmet
geleider
er een
homogeen
veld en
geldt Udoor
= E · d en dus E13.
= UDe
/ d.
De parameter
d is de lengte
dedepletielaag
draad. Als d
een In
bron
spanning
U. Als
ik de geleider
vervang
5
Verklaar
grafisch
hoe
dat
kan.
10.
Stel
dat
je
een
n-type
halfgeleider
zo
sterk
5. Een
elektrische
boiler
is
aangesloten
op
230
V.
is
van
de
orde
10
N/C.
De
depletielaag
isuitvergroot
ongeveer
en U constant
blijft,
E dalen. materiaal, maar
één stijgt
met dezelfde
diameter
en zal
uit hetzelfde
11. Een elektrisch kacheltje bestaat uit 2 parallelgedatµm
debreed.
atomenBereken
op zo’n het
10 cm
van elkaar zouden
liggen.
De
verwarmingsweerstand
van
de
boiler
is
gemaakt
van
ni5
potentiaalverschil
over
de
met een dubbele lengte, zal
schakelde weerstandsdraden met elk een vermogen
2. chroom,
Het
gloeidraadje
van
een
lamp
heeft
diameter
Welke
uitspraak
geeft
best
weer
wat
je
dan
zou
zien?
heeft
een
lengte
van
4,0
m
en
een
doorsnede
van
depletielaag.
d)
Deweerstand
driftsnelheid
enkel af
van het elektrischeblijven
veld in de draad envan
van1200
de roosterstructuur.
a) de
vanhangt
de geleider
stijgen/dalen/gelijk
W bij 230 V. Het kacheltje is aangesloten
2 m en weerstand 50 . Voor een weerstand van
0,20
· 10-3
Je
0,25
mm
. Bereken
stroom
door
de boiler.
b) de
Vermits
het veldde
daalt
en de
geleider
uit
hetzelfde materiaal bestaat, op
zalziet
o dalen.
stroomsterkte
stijgen/dalen/gelijk
blijven
een
kring met een zekering. Schakelt men de 2
a) Daardoor
veel
elektronen
en gaten;
25 
het gloeidraadje
Bij
- 60 vrije
°C isneemt
de waarde
van
een
145,5Als

Inmoet
de
formule
I = nin· de
A · draad
oeen
· Q diameter
blijft n, Ahebben
en Q van
constant
o af.
deinstroom
af.weerstand
Ditde
is in
c) het
weerstanden
tegelijk
dan
springt
zekering.
elektrisch
veld
stijgen/dalen/gelijk
blijvenen neemt14.
-3
-3
b)
veel
vrije
elektronen
en
positieve
roosterionen;
a ) 0,10
·
10
m
b)0,14
·
10
m
en
bij
100
°C
is
de
weerstand
169,8

.
Bepaal
de
6. d)
Geef
de
moleculaire
verklaring
van
het
feit
dat
overeenstemming
men de tweede weerstand enige tijd na de andere
de
driftsnelheid
vanmet
de b)
vrije elektronen in de geleider
-3
c) enkel atomen en covalente
c) R0,28
d)0,40 · 10-3 m
temperatuurcoëfficiënt
van hetbindingen;
materiaal
waaruit de
a)
~ l · 10 m
inschakelt springt de zekering
niet.
Verklaar.
stijgen/dalen/gelijk
blijven
d)
vooral atomen
weerstand
bestaat.en covalente bindingen en met wat
b) R ~ 1/A
3. c)
Eendegeleider
met afhangt
lengte l van
en diameter
d is aangesloten
op
geluk een vrij elektron en een positief roosterion.
hetdoor
materiaal
waaruit
hij heeft
be12. Bewijs: als de temperatuur van een weerstand veran4. Bij
eenweerstand
tl-buis loopt
een stroom
een gas.
De buis
eenstaat.
bron met spanning U. Als ik de geleider vervang door
15.
Per
atomen
er een vrij elektron
derthoeveel
van 1 tot
een inwendige diameter 10 mm en lengte 40 cm. Op de buis
2 isGe
deisverandering
van de weerstand
één met dezelfde diameter en uit hetzelfde materiaal, maar
11. Een
elektrisch
kacheltje
bestaat
uit 2 parallelge(bij
27
°C)?
Is
dat
meer
of
R2 – R1 =  · R0 · (2 – 1) minder in vergelijking
staat ‘230 V - 11 W’.
meteen
eenlamp
dubbele
schakelde
weerstandsdraden met elk een vermogen
7. Op
staatlengte,
‘230weerstand
V zal
– 100 W’.
20gas.
°C is
met Si? Verklaar.
Bereken
de specifieke
vanBijhet
a) weerstand
de weerstand
detemperatuurcoëfficiënt
geleider stijgen/dalen/gelijk
van 1200 W bij 230 V. Het kacheltje is aangesloten
de
36 van
. De
van hetblijven
13. De grootte van het elektrisch veld in de depletielaag
-3
b) de stroomsterkte
stijgen/dalen/gelijk
blijven
een
kring
met een zekering.
Schakelt
men de 2
gloeidraadje
is 4,9
· 10
°C-1. Bepaal op
de 230
gloeitemperatuur
16. op
Om
eende
temperatuursensor
te maken,
zet
is van
orde 105 N/C. De depletielaag
5. Een
elektrische
boiler
is
aangesloten
V.
is Sofie
ongeveer
We
berekenen
eerst
deinweerstand
van de lamp:
c) het
weerstanden
tegelijk
in dan
springt van
de zekering.
Als
elektrisch
veld
de draad stijgen/dalen/gelijk
blijven
van
het
draadje
bij
230
V.
een
NTC
in
serie
met
een
weerstand
10,0
k de
2
De
verwarmingsweerstand
van
de
boiler
is
gemaakt
van
ni5
µm
breed.
Bereken
het
potentiaalverschil
over
de
P =driftsnelheid
U /R
men
de bron
tweede
weerstand
enige
tijd
na20,0
de andere
d)
van de vrije elektronen in de geleider
op
een
met
spanning
10,0
V.
Bij
°C
meet
2
2 doorsnede van
chroom,
lengte
4,0= m
een
depletielaag.
stijgen/dalen/gelijk
R = Uheeft
/ P =een
(230
V)2blijven
/van
11 W
48en
· 10
X
inschakelt
zekeringvan
niet.
Verklaar.
2
8. 0,25
Welkemm
uitspraak
klopt?
Kon ik rondlopen
in
ze over de springt
NTC eende
spanning
5,20
V en bij
.
Bereken
de
stroom
door
de
boiler.
De specifieke weerstand t volgt uit R = t · l / A:
a) een zuiver halfgeleider, dan zou ik af en toe
50,0
°C
een
spanning
van
3,34
V.
14. Bij - 60 °C is de waarde van een weerstand 145,5 
t =R-A/l
12. a)
4. Bij
tl-buis loopt
een
door
een gas. zien;
De buis heeft
Bewijs: alsde
de temperatuur
een
veraneen
positief
eenstroom
negatief
roosterion
vanvan
de169,8
NTC weerstand
bij
°C en
2gat en
2 het
en Bepaal
bij 100 °C weerstand
is de weerstand
 .20Bepaal
de
6. Geef
de
moleculaire
verklaring
van
feit
dat
= 48 · 10 diameter
X . r . (5,0
mm)en /lengte
40 cm40 cm. Op de buis
een
inwendige
10 dan
mm
dertbijvan

tot 2 is de verandering van de weerstand
b)
een
p-type
halfgeleider,
kom
ik
enkel
50
°C.
1
temperatuurcoëfficiënt van het materiaal waaruit de
a) R ~=l48 · 102 X · r · (5,O · 10 ­–3 m)2 / 0,40 m = 0,94 X m
staat
‘230 V tegen
- 11 W’.
R2 –Stel
R1 =defunctie
· R0 · (voor
) ijkgrafiek op.
die vast zitten in het rooster;
b)
2 – 1de
weerstand
bestaat.
b) Rladingen
~ 1/A
Bereken
de specifieke
weerstand
van
het
gas.
c)
de
depletielaag,
dan
is
de
kans
om
een
vrij
elektron
of
Veronderstel
dat
de
sensor
lineair is.
c) de weerstand afhangt van het materiaal waaruit hij be13. c)
De Welke
groottetemperatuur
van het elektrisch
veld
depletielaag
een
gat
aan
te
treffen
even
groot.
meet
ze
metindedesensor
als
15. Per hoeveel atomen
staat.
5 Ge is er een vrij elektron
is van
de orde 10over
5. Een elektrische boiler is aangesloten op 230 V.
N/C.
De
depletielaag
is ongeveer
de
spanning
de
NTC
4,52
V
is?
(bij 27 °C)? Is dat meer of minder in vergelijking
De verwarmingsweerstand van de boiler is gemaakt van ni5 µm breed. Bereken het potentiaalverschil over de
7. Op een lamp staat ‘230 V – 100 W’. Bij 20 °C is
met Si? Verklaar.
chroom, heeft een lengte van 4,0 m en een doorsnede van
depletielaag.
de weerstand
36
.
De
temperatuurcoëfficiënt
van
het
0,25 mm2. Bereken de -3
stroom door de boiler.
gloeidraadje is 4,9 · 10 °C-1. Bepaal de gloeitemperatuur
16. Om een temperatuursensor te maken, zet Sofie
14. Bij - 60 °C is de waarde van een weerstand 145,5 
van het draadje bij 230 V.
een NTC in serie met een weerstand van 10,0 k
en bij 100 °C is de weerstand 169,8  . Bepaal de
6. Geef
de moleculaire
verklaring
vanvan
hetde
feitboiler:
dat
We
berekenen
eerst
de
weerstand
op een bron met spanning 10,0 V. Bij 20,0 °C meet
Module VASTE STOF FYSICA .indd 29
temperatuurcoëfficiënt van het materiaal waaruit de
a)
lρt · l / A
RR~=uitspraak
8. Welke
klopt?
Kon
ik
rondlopen
in
ze over de NTC een spanning van 5,20 V en bij
–8
2
weerstand bestaat.
b)
Reen
100 · 10
X m · 4,0dan
m /zou
0,25
mm
~= 1/A
a)
zuiver
halfgeleider,
ik
af
en
toe
50,0 °C een spanning van 3,34 V.
–8
c)
weerstand
afhangt
vanmhet
materiaal
de
100 · 10gat
Xenmeen
· 4,0
/ (0,25·
10–6waaruit
m2zien;
) = 16hijXbeeen= positief
negatief
roosterion
a) Bepaal de weerstand van de NTC bij 20 °C en
15. Per hoeveel atomen Ge is er een vrij elektron
staat.
b) een p-type halfgeleider, dan kom ik enkel
bij 50 °C.
(bij 27 °C)? Is dat meer of minder in vergelijking
De ladingen
stroomsterkte
tegenisdie vast zitten in het rooster;
b) Stel de functie voor de ijkgrafiek op.
7. Op
een
V –X100
W’.ABij 20 °C is
met Si? Verklaar.
de
I =depletielaag,
Ulamp
/ R =staat
230‘230
Vdan
/ 16
14
c)
is de =kans
om een vrij elektron of
Veronderstel dat de sensor lineair is.
de weerstand 36 . De temperatuurcoëfficiënt van het
een gat aan te treffen
even
groot.
c)
Welke temperatuur meet ze met de sensor als
gloeidraadje is 4,9 · 10-3 °C-1. Bepaal de gloeitemperatuur
16. Om een temperatuursensor te maken, zet Sofie
de spanning over de NTC 4,52 V is?
van het draadje bij 230 V.
een NTC in serie met een weerstand van 10,0 k
op een bron met spanning 10,0 V. Bij 20,0 °C meet
8. Welke uitspraak klopt? Kon ik rondlopen in
ze over de NTC een spanning van 5,20 V en bij
a) een zuiver halfgeleider, dan zou ik af en toe
50,0 °C een spanning van 3,34 V.
25/02/15 09:38
12
b) de stroomsterkte stijgen/dalen/gelijk blijven
c) het elektrisch veld in de draad stijgen/dalen/gelijk blijven
d) de driftsnelheid van de vrije elektronen in de geleider
REEKS 2
stijgen/dalen/gelijk blijven
∆R
1. De verhouding
is onafhankelijk van R ,
Ro · ∆een
θ stroom door een gas.o De buis heeft
4. Bij een tl-buis loopt
een inwendige diameter 10 mm en lengte 40 cm. Op de buis
alhoewel Ro in die verhouding voorkomt.
staat ‘230 V - 11 W’.
Verklaar grafisch hoe dat kan.
Bereken de specifieke weerstand van het gas.
2.
5.
6.
3.
7.
4.
8.
5.
op een kring met een zekering. Schakelt men de 2
weerstanden tegelijk in dan springt de zekering. Als
men de tweede weerstand enige tijd na de andere
9. Een ijzeren draad van een weideafsluiting heeft
inschakelt springt de zekering niet. Verklaar.
lengte 350 m en gemiddelde diameter 2,58 mm.
Hoeveel verandert de weerstand van de draad van de
12. Bewijs: als de temperatuur van een weerstand veranwinter (-15 °C) ten opzichte van de zomer (+ 30 °C)?
dert van 1 tot 2 is de verandering van de weerstand
R2 – R1 =  · R0 · (2 – 1)
10. Stel
dat je een n-type halfgeleider zo sterk uitvergroot
dat de atomen op zo’n 10 cm van elkaar zouden liggen.
13. De grootte van het elektrisch veld in de depletielaag
Het gloeidraadje van een lamp heeft diameter
Welke uitspraak geeft best weer wat je dan zou zien?
Een elektrische
boiler is aangesloten op 230 V.
is van de orde 105 N/C. De depletielaag is ongeveer
-3
0,20 · 10 m en weerstand 50 . Voor een weerstand van
Je ziet
De verwarmingsweerstand van de boiler is gemaakt van ni5 µm breed. Bereken het potentiaalverschil over de
a) veel vrije elektronen en gaten;
25  moet het gloeidraadje een diameter hebben van
chroom, heeft
een lengte van 4,0 m
en een doorsnede van
depletielaag.
b) veel vrije elektronen en positieve roosterionen;
a ) 0,10 · 210-3 m
b)0,14 · 10-3 m
0,25 mm . Bereken
de stroom door-3 de boiler.
c) enkel atomen en covalente bindingen;
c) 0,28 · 10-3 m
d)0,40 · 10 m
14. Bij - 60 °C is de waarde van een weerstand 145,5 
d) vooral atomen en covalente bindingen en met wat
en bij 100 °C is de weerstand 169,8  . Bepaal de
Geef de moleculaire verklaring van het feit dat
Een geleider met lengte l en diameter d is aangesloten op
geluk een vrij elektron en een positief roosterion.
temperatuurcoëfficiënt van het materiaal waaruit de
a) R ~ l
een bron met spanning U. Als ik de geleider vervang door
weerstand bestaat.
b) R ~ 1/A
één met dezelfde diameter en uit hetzelfde materiaal, maar
11. Een elektrisch kacheltje bestaat uit 2 parallelgec) de weerstand afhangt van het materiaal waaruit hij bemet een dubbele lengte, zal
schakelde weerstandsdraden met elk een vermogen
15. Per hoeveel atomen Ge is er een vrij elektron
staat.
a) de weerstand van de geleider stijgen/dalen/gelijk blijven
van 1200 W bij 230 V. Het kacheltje is aangesloten
(bij 27 °C)? Is dat meer of minder in vergelijking
b) de stroomsterkte stijgen/dalen/gelijk blijven
op een kring met een zekering. Schakelt men de 2
met Si? Verklaar.
Op
een
lampvraag
staat11
‘230
V12– van
100 deze
W’. Bij
20 °C is
a)
Zie
ook
en
reeks.
c) het elektrisch veld in de draad stijgen/dalen/gelijk blijven
weerstanden tegelijk in dan springt de zekering. Als
de
weerstand
36 .
De
temperatuurcoëfficiënt
van
het
Als
de
lengte
van
een
geleider
(aangesloten
op
een
bron
met
constante
hettijd
elektrische
veld in
menspanning)
de tweedeverdubbelt,
weerstandzal
enige
na de andere
d) de driftsnelheid van-3de vrije
elektronen in de geleider
-1
gloeidraadje
is
4,9 · 10 °C
. Bepaal
de
gloeitemperatuur
16. Om een temperatuursensor te maken, zet Sofie
de
draad
gehalveerd
worden
(U
=
E
·
d).
inschakelt springt de zekering niet. Verklaar.
stijgen/dalen/gelijk blijven
van
het'drijfkracht'
draadje bij op
230deV.vrije elektronen wordt gehalveerd (F = E · Q ) een NTC in serie met een weerstand van 10,0 k
De
spanning 10,0 V. Bij 20,0 °C meet
een
De driftsnelheid
ook de
stroomsterkte
gehalveerd (I12.
= nop
· A een
· o · bron
Q )demet
Bij
tl-buis loopt en
eendus
stroom
door
een gas. De wordt
buis heeft
Bewijs:
als
temperatuur van een weerstand veranWelke
uitspraak
klopt?
Kon ik rondlopen
in
ze over de NTC een spanning van 5,20 V en bij
een De
weerstand
R
verdubbelt
dan
(R
=
UI[)
inwendige diameter 10 mm en lengte 40 cm. Op de buis
dert van 1 tot 2 is de verandering van de weerstand
a) een zuiver halfgeleider, dan zou ik af en toe
50,0 °C een spanning van 3,34 V.
staat ‘230 V - 11 W’.
R2 – R1 =  · R0 · (2 – 1)
gat3 en
een
negatief
zien;
a) Bepaal de weerstand van de NTC bij 20 °C en
b) een
Zie positief
ook
uitweerstand
reeks
2 vanroosterion
Bereken
de vraag
specifieke
het gas.
b)
een
halfgeleider,
dan
kom ik(aangesloten
enkel
bij 50
°C.
Als p-type
de doorsnede
van een
geleider
op een bron met13.
constante
spanning)
zal het
elektrische
veld
De grootte
van hetverdubbelt,
elektrisch veld
in de
depletielaag
ladingen
tegen
die vast
zitten(Uin=het
rooster;
b) Stel de functie5 voor de ijkgrafiek op.
in
de
draad
constant
blijven
E
·
d).
Een elektrische boiler is aangesloten op 230 V.
is van de orde 10 N/C. De depletielaag is ongeveer
c)
dan
de kans
om een vrij elektron
of(F = E · Q )
Veronderstel dat de sensor lineair is.
de
Dedepletielaag,
'drijfkracht' op
deisvrije
constant
De
verwarmingsweerstand
van elektronen
de boiler isblijft
gemaakt
van ni5 µm breed. Bereken het potentiaalverschil over de
een
gat aan te treffen
even
groot. blijft constant.
c) Welke temperatuur meet ze met de sensor als
chroom,
De driftsnelheid
van
de
elektronen
heeft een lengte van 4,0 m en een doorsnede van
depletielaag.
de spanning over de NTC 4,52 V is?
Demm
stroomsterkte
(I =den boiler.
· A · o · Q )
2
0,25
. Bereken deverdubbelt
stroom door
De weerstand R is dan gehalveerd (R = U / I )
14. Bij - 60 °C is de waarde van een weerstand 145,5 
en bij 100 °C is de weerstand 169,8  . Bepaal de
6. Geef de moleculaire verklaring van het feit dat
c)
weerstand
is de verhouding U / I. Voor een geleider hangt de stroomsterkte
I af van de dichtheid
n aan vrijewaaruit de
temperatuurcoëfficiënt
van het materiaal
a)
RDe
l
~
elektronen
en
van
de
snelheid
o
waarmee
de
vrij
elektronen
door
het
rooster
opschuiven,
en
dus
van
de roosterstructuur.
weerstand bestaat.
b) R ~ 1/A
De
parameter
'n'en
'roosterstructuur'
zijn
verschillend
van
het
ene
materiaal
tot
het
andere.
Module VASTE STOF FYSICA
29
c) de.indd
weerstand
afhangt van het materiaal waaruit hij be15. Per hoeveel atomen Ge is er een vrij elektron
staat.
(bij 27 °C)? Is dat meer of minder in vergelijking
met Si? Verklaar.
7. Op een lamp staat ‘230 V – 100 W’. Bij 20 °C is
de weerstand 36 . De temperatuurcoëfficiënt van het
gloeidraadje is 4,9 · 10-3 °C-1. Bepaal de gloeitemperatuur
16. Om een temperatuursensor te maken, zet Sofie
van het draadje bij 230 V.
een NTC in serie met een weerstand van 10,0 k
op een bron met spanning 10,0 V. Bij 20,0 °C meet
de NTC eenvan
spanning
van 5,20 Visen
bijhoog
8. Welke
uitspraak
klopt?
Kon
ik
rondlopen
in
De gegevens '230 V – 100 W' hebben betrekking op de lamp als ze brandt.zeDeover
temperatuur
het gloeidraadje
dan
50,0
°C
een
spanning
van
3,34
V.
a)
een
zuiver
halfgeleider,
dan
zou
ik
af
en
toe
(stel die temperatuur i').
a) Bepaalopdedie
weerstand
van de NTC
positiefberekend
gat en een
roosterion
De een
weerstand
metnegatief
de formule
P = U2 /zien;
R geeft dus de weerstandswaarde
gloeitemperatuur
i' bij 20 °C en
bij
50
°C.
b)
een
p-type
halfgeleider,
dan
kom
ik
enkel
2
2
R = U / P = (230 V) / 100 W = 529 X
b) Stel de functie voor de ijkgrafiek op.
ladingen tegen die vast zitten in het rooster;
Veronderstel dat de sensor lineair is.
c)
de
depletielaag,
dan
is
de
kans
om
een
vrij
elektron
of
De weerstand bij temperatuur i wordt gegeven door:
c)
Welke temperatuur meet ze met de sensor als
een
gat
aan
te
treffen
even
groot.
R = Ro · [1 + a · i]
de spanning over de NTC 4,52 V is?
25/02/15 09:38
We berekenen eerst de weerstand van de gloeidraad bij 0 °C.
We weten dat de weerstand van de lamp gelijk is aan 36 X bij 20 °C:
36 X = Ro · [1 + 4,9 · 10 –3 °C –1 ∙ 20 °C]
Daaruit
volgt
Module VASTE STOF FYSICA
.indd
29
Ro = 33 X
Op gloeitemperatuur i' is de weerstand 529 X:
529 X = 33 X · [1 + 4,9 · 10 –3 °C –1 · i']
1 + 4,9 · 10 –3 °C –1 · i' = 529 / 33
1 + 4,9 · 10 –3 °C –1 · i' = 16
Dus i' = 15 / 4,9 · 10 –3 °C –1
= 31 ∙ 102 °C
25/02/15 09:38
De verwarmingsweerstand van de boiler is gemaakt van nichroom, heeft een lengte van 4,0 m en een doorsnede van
0,25 mm2. Bereken de stroom door de boiler.
6. Geef de moleculaire verklaring van het feit dat
a) R ~ l
b) R ~ 1/A
c) de weerstand afhangt van het materiaal waaruit hij bestaat.
7. Op een lamp staat ‘230 V – 100 W’. Bij 20 °C is
de weerstand 36 . De temperatuurcoëfficiënt van het
gloeidraadje is 4,9 · 10-3 °C-1. Bepaal de gloeitemperatuur
van het draadje bij 230 V.
8. Welke uitspraak klopt? Kon ik rondlopen in
a) een zuiver halfgeleider, dan zou ik af en toe
een positief gat en een negatief roosterion zien;
b) een p-type halfgeleider, dan kom ik enkel
ladingen tegen die vast zitten in het rooster;
29
c) de depletielaag, dan is de kans om een vrij elektron of
een gat aan te treffen even groot.
5 µm breed. Bereken het potentiaalverschil over de
depletielaag.
14. Bij - 60 °C is de waarde van een weerstand 145,5  13
en bij 100 °C is de weerstand 169,8  . Bepaal de
temperatuurcoëfficiënt van het materiaal waaruit de
weerstand bestaat.
15. Per hoeveel atomen Ge is er een vrij elektron
(bij 27 °C)? Is dat meer of minder in vergelijking
met Si? Verklaar.
16. Om een temperatuursensor te maken, zet Sofie
een NTC in serie met een weerstand van 10,0 k
op een bron met spanning 10,0 V. Bij 20,0 °C meet
ze over de NTC een spanning van 5,20 V en bij
50,0 °C een spanning van 3,34 V.
a) Bepaal de weerstand van de NTC bij 20 °C en
bij 50 °C.
b) Stel de functie voor de ijkgrafiek op.
Veronderstel dat de sensor lineair is.
c) Welke temperatuur meet ze met de sensor als
de spanning over de NTC 4,52 V is?
a is niet juist want in een zuivere halfgeleider zijn er geen negatieve roosterionen
b is niet juist want een p-type halfgeleider bevat vrije positieve gaten
c is juist
Module VASTE STOF FYSICA
.inddwant
29
d van
n
en op
door
l, maar
k blijven
k blijven
eider
is heeft
de buis
an nide van
in de depletielaag is de kans om een vrij elektron of gat aan te treffen even groot, nl. (theoretisch) 0.
9. Een ijzeren draad van een weideafsluiting heeft
lengte 350 m en gemiddelde diameter 2,58 mm.
Hoeveel verandert de weerstand van de draad van de
winter (-15 °C) ten opzichte van de zomer (+ 30 °C)?
10. We
Stelberekenen
dat je een n-type
sterk
uitvergroot
eerst dehalfgeleider
weerstandzo
van
de draad:
dat de=atomen
R
t · l/A op zo’n 10 cm van elkaar zouden liggen.
–3
Welke=uitspraak
wat· (2,58
je dan/ zou
zien?
10 · 10 –8 geeft
X m ·best
350 weer
m / [r
2 · 10
m)²]
Je ziet= 6,7 X
a) veel vrije elektronen en gaten;
b) weerstand
veel vrije elektronen
en positieve
De
bij temperatuur
i wordtroosterionen;
gegeven door:
c) enkel
bindingen;
R
= Roatomen
· [1 + aen
· icovalente
]
d) vooral
bindingen en met wat
= 6,7atomen
X ∙ [1 en
+ acovalente
·i]
geluk een vrij elektron en een positief roosterion.
Bij –15 °C is de weerstand
11. EenRelektrisch
uit· 2(–15
parallelge= 6,7 X · kacheltje
[1 + 6, 0· bestaat
10 –3 °C –1
°C) ] = 6,1 X
schakelde weerstandsdraden met elk een vermogen
van30
1200
bijweerstand
230 V. Het kacheltje is aangesloten
Bij
°C isWde
–1
de 2X
op een
R = kring
6,7 Xmet
· [1 een
+ 6,0zekering.
· 10 –3 °CSchakelt
· 30 °Cmen
] = 7,9
weerstanden tegelijk in dan springt de zekering. Als
men
de tweede van
weerstand
enige tijd
De
verandering
de weerstand
is na de andere
inschakelt
zekering
niet. Verklaar.
7,9
X –springt
6,1 X de
= 1,8
X
12. Bewijs: als de temperatuur van een weerstand verandert van 1 tot 2 is de verandering van de weerstand
R2 – R1 =  · R0 · (2 – 1)
13. De grootte van het elektrisch veld in de depletielaag
is van de orde 105 N/C. De depletielaag is ongeveer
5 µm breed. Bereken het potentiaalverschil over de
depletielaag.
14. Bij - 60 °C is de waarde van een weerstand 145,5 
en bij 100 °C is de weerstand 169,8  . Bepaal de
temperatuurcoëfficiënt van het materiaal waaruit de
weerstand bestaat.
hij be15. Per hoeveel atomen Ge is er een vrij elektron
(bij 27 °C)? Is dat meer of minder in vergelijking
met Si? Verklaar.
25/02/15 09:38
29
14
d van
n
d van
n op
en
door
l, maar
op
ken
blijven
door
maar
kl,blijven
eider
k blijven
kisblijven
heeft
eider
de buis
d van
is
n heeft
de buis
an nide van
en op
door
nil,anmaar
de van
k blijven
hij bek blijven
eider
hij
et beatuur
is
heeft
de buis
et
atuur
an nide van
on of
on of
hij be-
et
atuur
9. Een ijzeren draad van een weideafsluiting heeft
lengte 350 m en gemiddelde diameter 2,58 mm.
Hoeveel verandert de weerstand van de draad van de
winter (-15 °C) ten opzichte van de zomer (+ 30 °C)?
9. Een ijzeren draad van een weideafsluiting heeft
lengte
m en
gemiddelde
diameter
2,58
mm.
10. Stel
dat350
je een
n-type
halfgeleider
zo sterk
uitvergroot
Hoeveel
verandert
de
weerstand
van
de
draad
de
dat de atomen op zo’n 10 cm van elkaar zouden van
liggen.
winter
(-15
°C)
ten
opzichte
van
de
zomer
(+
30
°C)?
Welke uitspraak geeft best weer wat je dan zou zien? 29
Je ziet
10. Stel
dat vrije
je eenelektronen
n-type halfgeleider
a) veel
en gaten;zo sterk uitvergroot
dat
de
atomen
op
zo’n
10
cmpositieve
van elkaarroosterionen;
zouden liggen.
b) veel vrije elektronen en
Welke
uitspraak
geeft
best
weer
wat
je
dan zou zien?
c) enkel atomen en covalente bindingen;
Je
ziet
d) vooral atomen en covalente bindingen en met wat
a) geluk
veel vrije
een elektronen
vrij elektronenengaten;
een positief roosterion.
b) veel vrije elektronen en positieve roosterionen;
c) enkel
atomen
en covalente
bindingen;
11. Het
Een
elektrisch
kacheltje
uit 2 parallelgejuiste
antwoord
is d:bestaat
bij dopering
van 1 op 106 is er per 106 atomen een vrij elektron en een positief roosterion.
d)
vooral
atomen
en
covalente
bindingen
en met wat
schakelde weerstandsdraden met
elk een vermogen
geluk
een
vrij
elektron
en
een
positief
roosterion.
van 1200 W bij 230 V. Het kacheltje is aangesloten
kringdraad
met een
Schakelt men
de 2
9. op
Eeneen
ijzeren
van zekering.
een weideafsluiting
heeft
11. Een
elektrisch
kacheltje
bestaat
uit 2deparallelgeweerstanden
in dan
springt
zekering.
lengte
350 m tegelijk
en
gemiddelde
diameter
2,58
mm. Als
schakelde
weerstandsdraden
metvan
elkde
eendraad
men
de tweede
weerstand
enige
tijd
na
devermogen
andere
Hoeveel
verandert
de weerstand
van de
van
1200
W
bij
230
V.
Het
kacheltje
is
aangesloten
inschakelt
zekering
niet.
Verklaar.
winter (-15springt
°C) tendeopzichte
van
de zomer
(+ 30 °C)?
op een kring met een zekering. Schakelt men de 2
weerstanden
in danvan
springt
de zekering.
Als
12.
Bewijs:
detegelijk
temperatuur
een
veran10. Stel
dat als
je een
n-type halfgeleider
zoweerstand
sterk
uitvergroot
men
de
tweede
weerstand
enige
tijd
na
de
andere
dert
van
1 totop
2 zo’n
is de10verandering
vanzouden
de weerstand
dat de
atomen
cm van elkaar
liggen.
inschakelt
niet. Verklaar.
R2 – R1uitspraak
= springt
· R0 · (geeft
2de– zekering
best
Welke
1) weer wat je dan zou zien?
Je ziet
12.
Bewijs:
als
temperatuur
eenvan
veranberekenen
eerst
de weerstand
een
draad
met P = U 2 / R:
13. We
De
grootte
van
het elektrisch
veld
inweerstand
de
depletielaag
a) veel
vrijede
elektronen
en van
gaten;
2
2
5 de
dert
orde
(230
de
weerstand
is
Rvan
=de
Uvrije
Pelektronen
=10
V)verandering
/ 1200
W =van
44,1
1/tot
2 isN/C.
De
depletielaag
is X.
ongeveer
b) van
veel
en
positieve
roosterionen;
R5c)2µm
–enkel
=

·
R
·
(

–

)
Dit
isRde
weerstand
als
de
weerstandsdraad
1 atomen
0
1 potentiaalverschil
breed.
Bereken
het
over is.
de
en2 covalente
bindingen; heet
De
stroomsterkte
is
dan
depletielaag.
d)
vooral atomen en covalente bindingen en met wat
13. I
De geluk
grootte
het
veld
inAde depletielaag
= U /een
Rvan
=vrij
230
Velektrisch
/ 44,1enXeen
= 5,2
elektron
positief
roosterion.
5
is
van
de
orde
10
N/C.
De
depletielaag
is ongeveer
Als
je
de
weerstand
inschakelt,
is
hij
koud
en
is deweerstand veel lager, bv. 15 X. De stroom is dan
14. Bij - 60 °C is de waarde van een weerstand
145,5
5
µm
breed.
Bereken
het
potentiaalverschil
over
de
I
=
U
/
R
=
230
V
/
115
X
=
15
A
100 °C iskacheltje
de weerstand
169,8
. Bepaal de
11. en
Eenbij
elektrisch
bestaat
uit 2parallelgedepletielaag.
Schakel
je
de
weerstanden
tegelijk
in,
dan
is
de
stroomsterkte
2 · 15 A = 30 A want beide draden zijn koud. Een zekering van
temperatuurcoëfficiënt
van het
materiaal
waaruit de
schakelde weerstandsdraden
met
elk een vermogen
bv.
25
A
springt
dan.
weerstand
van 1200 Wbestaat.
bij 230 V. Het kacheltje is aangesloten
14. Schakel
Bij
- 60kring
°Cnu
is met
de
van eenSchakelt
weerstand
145,5
 dan is de stroom bij het inschakelen van de eerste draad 15 A en springt
je
de waarde
weerstandsdraden
één voor
één
op een
een zekering.
men
de 2in,
en
bij
100
°C
is
de
weerstand
169,8

.
Bepaal
de
de
zekering
niet.
De
weerstandsdraad
warmt
op
en
15. weerstanden
Per hoeveel atomen
Geinis dan
er een
vrij elektron
tegelijk
springt
de zekering. Alsde stroomsterkte daalt tot 5,2 A. Schakel je dan de tweede draad in, dan
temperatuurcoëfficiënt
van
het
materiaal
de is 20,2 A en de zekering springt niet.
komt
er
15
A
bij
want
draad
2
is
koud.
totale
stroom
(bij 27
Is dat
meer of minder
in vergelijking
men
de°C)?
tweede
weerstand
enige tijd
naDedewaaruit
andere
weerstand
bestaat.
met Si? Verklaar.
inschakelt
springt de zekering niet. Verklaar.
15.
Per
hoeveel
atomen
Ge is er van
een
vrij
16. Om
een als
temperatuursensor
te maken,
zet Sofieveran12.
Bewijs:
de
temperatuur
eenelektron
weerstand
(bij
27
°C)?
Is
dat
meer
of
minder
in vergelijking
een
een
weerstand
vande
10,0
k
dert NTC
van in
1 serie
tot 2met
is de
verandering
van
weerstand
met
Si?
Verklaar.
op
spanning
10,0
V.
Bij
20,0
°C
meet
R2 –een
R1 =bron
 · Rmet
·
(

–

)
0
2
1
ze over de NTC een spanning van 5,20 V en bij
16.
Om
een
te veld
maken,
zetdepletielaag
Sofie
50,0
°C temperatuursensor
eenvan
spanning
van 3,34
13. De
De
grootte
elektrisch
in de
weerstand
bijhet
temperatuur
i V.wordt
gegeven door:
een
NTC
in
serie
met
een
weerstand
van
10,0
k
5
a) van
Bepaal
vandepletielaag
de NTC bij 20
°C en
is
is ongeveer
R
=de
Roorde
·de
[1 weerstand
+10a ·N/C.
i] De
op
een
bron
met
spanning
10,0
V.
Bij
20,0
°C
meet
bijbreed.
50 °C.Bereken het potentiaalverschil over
5 µm
de
ze
over
de
NTC
een
spanning
van
5,20
V
en
bij
b)
Stel
de
functie
voor
de
ijkgrafiek
op.
depletielaag.
Bij temperatuur i1 geldt
50,0
°C een spanning
3,34lineair
V.
Veronderstel
devan
sensor
is.
R
· [1 + dat
a·i
1 = Ro de
1](1)
a)
Bepaal
weerstand
van
de
NTC
bijsensor
20 °C145,5
en
c) Welke
de
als 
14. Bij
- 60 °Ctemperatuur
is de waardemeet
van ze
eenmet
weerstand
bij
50
°C.
de
spanning
over
de
NTC
4,52
V
is?
en
bij
100
°C
is
de
weerstand
169,8

.
Bepaal
de
Bij temperatuur i2 geldt
b) Stel de functie voor de
ijkgrafiek
op. waaruit de
temperatuurcoëfficiënt
van
het
materiaal
R2 = Ro · [1 + a · i2](2)
Veronderstel
dat de sensor lineair is.
weerstand
bestaat.
c) Welke temperatuur meet ze met de sensor als
(2) – (1) geeft
spanning
overGedeisNTC
4,52
is?
15. R
Perde
hoeveel
atomen
er een
vrijV elektron
2 – R1 = Ro · [1 + a · i2] – Ro · [1 + a · i1]
(bij 27 °C)? Is dat meer of minder in vergelijking
met Si? Verklaar.
16. Om een temperatuursensor te maken, zet Sofie
25/02/15 09:38
d van
n
en op
door
l, maar
van
kd blijven
n
k blijven
eider
en op
isdoor
heeft
l,demaar
buis
k blijven
k blijven
eider
an nide van
is heeft
de buis
hij be-
an nide van
et
atuur
hij be-
et of
on
atuur
on of
Welke uitspraak geeft best weer wat je dan zou zien?
Je ziet
9. Een
ijzeren
van een
heeft
a) veel
vrijedraad
elektronen
enweideafsluiting
gaten;
lengte
350
m
en
gemiddelde
diameter
2,58
mm.
b) veel vrije elektronen en positieve roosterionen;
Hoeveel
verandert
de
weerstand
van
de
draad
van de
c) enkel atomen en covalente bindingen;
winter
(-15
°C)
ten
opzichte
van
de
zomer
(+
30
d) vooral atomen en covalente bindingen en met°C)?
wat
geluk een vrij elektron en een positief roosterion.
10. Stel dat je een n-type halfgeleider zo sterk uitvergroot
dat de
atomen op
zo’n 10bestaat
cm van elkaar
zouden liggen.
11. Een
elektrisch
kacheltje
uit 2 parallelgeWelke
uitspraak
geeft
best
weer
wat
je
danvermogen
zou zien?
schakelde weerstandsdraden met elk een
Je
ziet
van 1200 W bij 230 V. Het kacheltje is aangesloten
a) veel
vrije elektronen
en gaten;
op
een kring
met een zekering.
Schakelt men de 2
b)
veel
vrije
elektronen
en positieve
roosterionen;
weerstanden tegelijk in dan
springt de
zekering. Als
c)
enkel
atomen
en
covalente
bindingen;
men de tweede weerstand enige tijd na de andere
d)
vooral atomen
bindingen
en met wat
inschakelt
springten
decovalente
zekering niet.
Verklaar.
R
Ro elektron
+ Ro ∙ a en
· i2een
– Ropositief
– Ro ∙ aroosterion.
· i1
geluk
een
2 –R
1 =vrij
R
–
R
=
R
∙
a
·
i
–
R
∙
a
·
i
2
1
o
2
o
1
12. Bewijs: als de temperatuur van een weerstand veranR1 tot
=a
∙ ( iverandering
11. R
Een
kacheltje
bestaat
2 parallelge2 –- 
2 – i1 ) uit van
dert elektrisch
van
2· Riso de
de weerstand
1
schakelde
weerstandsdraden
met
elk
een vermogen
R2 – R1 =  · R0 · (2 – 1)
van 1200 W bij 230 V. Het kacheltje is aangesloten
kring
met
zekering.
Schakelt
men de 2
13. op
De een
grootte
van
heteen
elektrisch
veld
in de depletielaag
weerstanden
tegelijk
in
dan
springt
de
zekering.
Als
5
is van de orde 10 N/C. De depletielaag is ongeveer
men
de
tweede
weerstand
enige
tijd
na
de
andere
5 µm breed. Bereken het potentiaalverschil over de
inschakelt springt de zekering niet. Verklaar.
depletielaag.
15
12.
Bewijs:
dede
temperatuur
een weerstand
veran14. Stel
Bij
-dat
60 als
°C
waardeveld
vanvan
een
145,5
hetiselektrische
in deweerstand
depletielaag
eenhomogeen veld is. Dan is wordt het potentiaalverschil(= de spanning)
dert
van

tot

is
de
verandering
van
de
weerstand
1
2
en
bij
100
°C
is
de
weerstand
169,8

.
Bepaal
de
over de depletielaag gegeven door
R2 – R1 =  · R0 · (2 – 1van
) het materiaal waaruit de
temperatuurcoëfficiënt
U = E · d
weerstand
U = 105bestaat.
N / C · 5 nm
13. De grootte5 van het elektrisch
veld in de depletielaag
= 10 N / C 5· 5 · 10 –6 m
is
van
de
orde
10
N/C.
De
depletielaag
is ongeveer
15. Per hoeveel
= 0,5 Vatomen Ge is er een vrij elektron
5(bij
µm27breed.
Bereken
het
potentiaalverschil
over de
°C)? Is dat meer of minder in vergelijking
depletielaag.
met Si? Verklaar.
14.
60 °C
is de waarde vante
een
weerstand
145,5 
16. Bij
Om -een
temperatuursensor
maken,
zet Sofie
en
bij
100
°C
is
de
weerstand
169,8

.
Bepaal
een NTC in serie met een weerstand van 10,0 kde
temperatuurcoëfficiënt
van10,0
het materiaal
de
op een bron met spanning
V. Bij 20,0waaruit
°C meet
weerstand
bestaat.
ze over de NTC een spanning van 5,20 V en bij
50,0 °C een spanning van 3,34 V.
15. De
Perweerstand
hoeveeldeatomen
Ge is van
er een
elektron
bij temperatuur
wordt
a)
Bepaal
weerstand
deivrij
NTC
bijgegeven
20 °C endoor:
(bij
27
°C)?
Is
dat
meer
of
minder
in
vergelijking
R
Ro°C.
· [1 + a · i ]
bij=50
metStel
Si? de
Verklaar.
b)
functie voor de ijkgrafiek op.
Bij Veronderstel
-60 °C geldt dat de sensor lineair is.
16. 145,5
Om
een temperatuursensor
te
Sofieals
X = Ro · [1 +meet
a · (-60
°C )]
(1)
c) Welke
temperatuur
zemaken,
met
de zet
sensor
eendeNTC
in
serie
met
een
weerstand
van
10,0
k
spanning over de NTC 4,52 V is?
op 100
een bron
met spanning 10,0 V. Bij 20,0 °C meet
Bij
°C geldt
ze
over
de
NTC
spanning
van°C]
5,20 V en bij
169,8 X = een
Ro · [1
+ a · 100
(2)
50,0 °C een spanning van 3,34 V.
a) Bepaal
van de NTC bij 20 °C en
delen
doorde
(2)weerstand
geeft
bij
50
°C.
145, 5 61 + a · ^–60 °Ch@
b) Stel de functie
=
25/02/15
de °ijkgrafiek
op.
169, 8
61 + voor
C@
a · 100
Deze
vergelijking
oplossen
naar
a
geeft
Veronderstel dat de sensor lineair is.
c) Welke
a = 0,97
· 10 –3 °C –1
temperatuur
meet ze met de sensor als
de spanning over de NTC 4,52 V is?
09:38
25/02/15 09:38
is heeft
de buis
16
d van
an nin
de van
en op
door
l, maar
hij be-
k blijven
k blijven
et
eider
atuur
is heeft
de buis
on of
an nide van
hij be-
et
atuur
on of
Hoeveel verandert de weerstand van de draad van de
12. Bewijs: als de temperatuur van een weerstand veranwinter (-15 °C) ten opzichte van de zomer (+ 30 °C)?
dert van 1 tot 2 is de verandering van de weerstand
R2 – R1 =  · R0 · (2 – 1)
10. Stel
dat je een n-type halfgeleider zo sterk uitvergroot
dat de atomen op zo’n 10 cm van elkaar zouden liggen.
13. De grootte van het elektrisch veld in de depletielaag
Welke uitspraak geeft best weer wat je dan zou zien?
is van de orde 105 N/C. De depletielaag is ongeveer
Je ziet
5 µm breed. Bereken het potentiaalverschil over de
a) veel vrije elektronen en gaten;
depletielaag.
b) veel vrije elektronen en positieve roosterionen;
c) enkel atomen en covalente bindingen;
14. Bij - 60 °C is de waarde van een weerstand 145,5 
d) vooral atomen en covalente bindingen en met wat
en bij 100 °C is de weerstand 169,8  . Bepaal de
geluk een vrij elektron en een positief roosterion.
temperatuurcoëfficiënt van het materiaal waaruit de
weerstand bestaat.
11. Een elektrisch kacheltje bestaat uit 2 parallelgeschakelde weerstandsdraden met elk een vermogen
15. Per hoeveel atomen Ge is er een vrij elektron
van 1200 W bij 230 V. Het kacheltje is aangesloten
(bij 27 °C)? Is dat meer of minder in vergelijking
op een kring met een zekering. Schakelt men de 2
met Si? Verklaar.
weerstanden tegelijk in dan springt de zekering. Als
men de tweede weerstand enige3 tijd na de andere
16. Een
Om een
temperatuursensor
zet Sofie
blokje
Ge
met volume
1 te
cmmaken,
heeft
een
massa van 5,3 g.
inschakelt
springt
de zekering
niet.
Verklaar.
een
NTC
in
serie
met
een
weerstand
van
10,0 k
De stofhoeveelheid daarvan is
op een
met spanning 10,0 V. Bij 20,0 °C meet
m = bron
n·M
12. Bewijs:
als
de temperatuur van een weerstand veranze
over
de
NTC
van 5,20 V en bij
dertnvan
= m/ tot
M eenisspanning
de verandering van de weerstand
1
2
50,0 °C
een
spanning
van
3,34
V.
R – R=1 =5,3
 g· R/0 (72,59
· (2 – g/mol)
1)
a)2 Bepaal
de
weerstand
van
de
NTC
bij 20 °C en
= 0,073 mol
bij
50
°C.
aantal atomen
is
13. Het
De grootte
van het Ge
elektrisch
veld in de depletielaag
Stel
de· N
functie
5 voor de ijkgrafiek op.
b)
N
=
n
A
is van de orde 10 N/C. De depletielaag is ongeveer
Veronderstel
dat· 6,02
de sensor
0,073Bereken
mol
1023lineair
atomenis./ molover de
5 µm =breed.
het· potentiaalverschil
22
c) Welke
temperatuur
meet
ze
met
de sensor als
= 4,4 · 10 atomen Ge
depletielaag.
de
spanning
over
de
NTC
4,52
V
is?
De dichtheid aan vrije elektronen is 2,4 · 1013 vrije e – per cm3
14. Dus:
Bij - 360 °C is de waarde
van een weerstand 145,5 22
13
1encm
2,4
vrije elektronen
en
4,4 · de
10 atomen
bij bevat
100 °C is
de· 10
weerstand
169,8  . 22
Bepaal
13
9
1
vrij
elektron
per
4,4
·
10
/
2,4
·
temperatuurcoëfficiënt van het materiaal
waaruit10
de atomen = 1,8 · 10 atomen
9
Ge
bevat 1 bestaat.
vrij elektron per 1,8 · 10 atomen
weerstand
Si bevat 1 vrij elektron per 3,3 · 1012 atomen
25/02/15 09:38
Ge
bevat
dus
relatief
meer
vrije
elektronen.
Een
mogelijke
verklaring is dat de valentieelektronen bij Ge verder van de kern
15. Per hoeveel atomen Ge is er een vrij elektron
liggen
en
dus
gemakkelijker
vrij
kunnen
komen
(zie
periodiek
systeem).
(bij 27 °C)? Is dat meer of minder in vergelijking
met Si? Verklaar.
16. Om een temperatuursensor te maken, zet Sofie
een NTC in serie met een weerstand van 10,0 k
op een bron met spanning 10,0 V. Bij 20,0 °C meet
ze over de NTC een spanning van 5,20 V en bij
50,0 °C een spanning van 3,34 V.
a) Bepaal de weerstand van de NTC bij 20 °C en
bij 50 °C.
b) Stel de functie voor de ijkgrafiek op.
Veronderstel dat de sensor lineair is.
c) Welke temperatuur meet ze met de sensor als
de spanning over de NTC 4,52 V is?
Ub = 10,0 V
25/02/15 09:38
R
NTC
10,0 kX
a) Bij 20 °C is de spanning over de weerstand
U = 10,0 V – 5,20 V = 4,80 V
De stroom door de weerstand is
I = U / R = 4,80 V / 10,0 kX = 0,480 · 10 –3 A
17
Dit is ook de stroom door de NTC.
De weerstand van de NTC is dan
R20 °C = U / l = 5,20 V / (0,480 · 10 –3 A) = 10,8 · 103 X = 10,8 kX
Op analoge wijze vind je voor de weerstand van de NTC bij 50 °C
R50 °C = 5,0 kX
b) De ijkgrafiek geeft het verband tussen U en i.
U (V)
5,20
3,34
20
50
i (°C)
Als de grafiek lineair is, geldt
U = m · i + q
Invullen van de meetresultaten:
3,34 V = m · 50 °C + q
5,20 V = m · 20 °C + q
30
Dit stelsel oplossen naar m en q geeft
m = – 0,061 V / °C
q = 6,4 V
De ijkfunctie is dan
U = – 0,061 V / °C · i + 6,4 V
c) Als ze met de sensor een spanning meet (over de NTC) van 4,52 V, volgt de temperatuur uit
4,52 V = – 0,061 V / °C . i + 6,4 V
Je vindt dan
i = 31 °c
17. Een PTC en een NTC hebben bij kamertemperatuur eenzelfde
weerstand en worden op hetzelfde ogenblik op een bron
aangesloten. De bronspanning is in beide gevallen dezelfde.
Na enige tijd is de NTC heet en de PTC niet. Verklaar.
22. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt 
en weerstand R. Leid de formule af voor de temperatuur waarbij de weerstand nul zou worden.
23. Wat is het verschil tussen een positief gat en een
positief
roosterion?
18. Een
ijzerdraad
heeft
bij
10,0
°C
een
weerstand
van
25,3

.
NTC: als er stroom door de NTC loopt, wordt die warm en daalt de weerstand.
Hierdoor
neemt
2
Hoe
groot
is
de
weerstand
bij
60,0
°C?
de stroom toe en ontstaat nog meer warmte (P = U / R).
24. Om een temperatuursensor te maken zet men
een Hierdoor
weerstandneemt
in serie
19. Een
diode
is
aangesloten
in
doorlaatrichting.
PTC: als er stroom door de PTC loopt, wordt die warm en stijgt de weerstand.
de met een NTC.
2 de spanning
Waarom
gebruikt
men
niet enkel de NTC?
Hoe
verandert
de
weerstand
van
de
diode
als
stroom af en ontstaat minder warmte (P = U / R).
vanaf 0 V toeneemt?
25.
20. Fig. a toont de R(θ)-grafiek voor een draad met doorsnede A.
Welke grafiek geldt voor een draad met zelfde lengte en uit
hetzelfde materiaal gemaakt, maar met een doorsnede die
tweemaal zo groot is (grafiek b, c of d)?
R
R
18
30
17. Een PTC en een NTC hebben bij kamertemperatuur eenzelfde
weerstand en worden op hetzelfde ogenblik op een bron
aangesloten. De bronspanning is in beide gevallen dezelfde.
Na enige tijd is de NTC heet en de PTC niet. Verklaar.
18. Een ijzerdraad heeft bij 10,0 °C een weerstand van 25,3  .
Hoe groot is de weerstand bij 60,0 °C?
19. Een
diode is aangesloten
in doorlaatrichting.
De weerstand
bij temperatuur
i wordt gegeven door:
Hoe
van de diode als de spanning
Rverandert
= Ro · [1 +deaweerstand
· i]
vanaf 0 V toeneemt?
Bij 10,0 °C is de weerstand 25,3 X. Daaruit kun je Ro bepalen:
–3
–1
20.
a toont
(· θ[1)-grafiek
voor
een
draad
25,3
X een
=deRRoNTC
+ 6,0 · 10
°C
· 10,0 met
°C] doorsnede
17. Fig.
Een
PTC
en
hebben
bij
kamertemperatuur
eenzelfdeA.
Welke
geldt
voor
een
draad
met
zelfde
lengte
en uit
weerstand
Ro grafiek
= 23,9
X
en worden op hetzelfde ogenblik op een bron
hetzelfde
materiaal
gemaakt,
maar
met
een
doorsnede
die
aangesloten. De bronspanning is in beide gevallen dezelfde.
tweemaal
zo
groot
is
(grafiek
b,
c
of
d)?
Bij
60,0
°C
is
de
weerstand
Na enige tijd is de NTC heet en de PTC niet. Verklaar.
R = 23,9 X · [1 + 6,0 · 10 –3 °C –1 · 60,0 °C]
R
R
= 32,5 Xheeft bij 10,0 °C een weerstand van 25,3  .
18. Een ijzerdraad
22. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt 
en weerstand R. Leid de formule af voor de temperatuur waarbij de weerstand nul zou worden.
23. Wat is het verschil tussen een positief gat en een
positief roosterion?
24. Om een temperatuursensor te maken zet men
een weerstand in serie met een NTC.
Waarom gebruikt men niet enkel de NTC?
25.
22. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt 
en weerstand R. Leid de formule af voor de temperatuur waarbij de weerstand nul zou worden.
23. Wat is het verschil tussen een positief gat en een
positief roosterion?
Een lampje is aangesloten op een bron. Het lampje
Hoe groot is de weerstand bij 60,0 °C?
kenmerken
‘6 V – 3 W’.teBij
een spanning
24. heeft
Om een
temperatuursensor
maken
zet men die
R0
R0
hoger
is
dan
6
V
springt
het
lampje.
De
een weerstand in serie met een NTC. bron geeft
19. Een diode is aangesloten in doorlaatrichting.
een
spanning
vanmen
6 V en
kan
een de
maximale
Waarom
gebruikt
niet
enkel
NTC? stroom
Hoe verandert de weerstand van de diode als de spanning
leveren
van
5
A.
Boven
die
waarde
springt
de zekevanaf 0 V toeneemt?
ring
van
de
bron.
25.
a)
b)
a) Ga na dat
lampgeraken
normaalnog
brandt.
de drempelspanning
is deeen
weerstand
vandoorsnede
de diode hoog:
de vrije elektronen
ende
gaten
niet over de
20. Onder
Fig. a toont
de R(θ)-grafiek voor
draad met
A.
b)
Je
beschikt
over
een
diode
met
drempelspanning
depletielaag
en
de
diode
gedraagt
zich
als
een
isolator.
Welke grafiek0 geldt voor een draad met zelfde
lengte en uit
0
0,7
V
en
doorslagspanning
20
V.
Je kan die diode
hetzelfde materiaal gemaakt, maar met een doorsnede die
op
4
manieren
in
de
schakeling
opnemen:
in serie
R
R
Boven
de
drempelspanning
is
de
weerstand
van
de
diode
laag:
de
vrije
elektronen
en
gaten
geraken
wel
over
de depletielaag
tweemaal zo groot is (grafiek b, c of d)?
of parallel,
in sper-veld
of in
doorlaatrichting.
en de diode gedraagt zich als een isolator. Hoe hoger de spanning, hoe sterker
het elektrisch
over
de diode, hoe meer
R
R
elektronen uit de covalente bindingen vrij komen en hoe lager de weerstandTeken
wordt.voor elk van die gevallen de schakeling en
voorspel
er zal gebeuren.
R0
R0
Een lampje iswat
aangesloten
op een bron. Het lampje
R0
R0
c)
d)
a)
0
0
b)
0
0
21. Je beschikt over een lampje (6 V – 3 W), een diode met
drempelspanning
0,7 V en een R
bron met regelbare
R
spanning. Je zet het lampje en de diode in serie en regelt
de bronspanning zo dat het lampje op zijn normaal
vermogen
(3 W) brandt.
R0
R0
a) Teken de schakeling.
b) Hoe groot is de spanning die je meet over de bron,
over het lampje, over de diode?
c) Vervolgens keer je de polen van de bron om.
c) Brandt het lampje nog? Verklaar.
d)
Hoe groot0 is de spanning die je nu meet
0 over het lampje,
over de diode?
21. Je beschikt over een lampje (6 V – 3 W), een diode met
drempelspanning 0,7 V en een bron met regelbare
spanning. Je zet het lampje en de diode in serie en regelt
de bronspanning zo dat het lampje op zijn normaal
vermogen (3 W) brandt.
a) Teken de schakeling.
b) Hoe
groot
Module VASTE STOF FYSICA
.indd
30 is de spanning die je meet over de bron,
over het lampje, over de diode?
c) Vervolgens keer je de polen van de bron om.
Brandt het lampje nog? Verklaar.
heeft kenmerken ‘6 V – 3 W’. Bij een spanning die
26. hoger
We hebben
R = Ro · De
(1 +bron
α · θgeeft
)
is danaangetoond
6 V springt dat
het lampje.
waarbij
R
de
weerstand
is
bij
0
°C
en
0
°C
de
refeo
een spanning van 6 V en kan een maximale stroom
rentietemperatuur.
leveren van 5 A. Boven die waarde springt de zekea)
dat algemeen geldt dat
ringToon
van aan
de bron.
R
=
R
·
[1
+ αlamp
- θ1)] brandt.
1
1 · (θnormaal
a) Ga na dat de
waarbij
R
de
weerstand
is bij
θ1 en
1
b) Je beschikt over een diode
mettemperatuur
drempelspanning
θ
de
referentietemperatuur.
1
0,7 V en doorslagspanning 20 V. Je kan die diode
b) Toon
aan dat deintemperatuurcoëfficiënt
afhangt
op 4 manieren
de schakeling opnemen:
in serie
van
de
referentietemperatuur,
m.a.w.
toon
of parallel, in sper- of in doorlaatrichting. aan
dat
α niet
is aan
α1.
Teken
voorgelijk
elk van
die gevallen
de schakeling en
voorspel wat er zal gebeuren.
26. We hebben aangetoond dat R = Ro · (1 + α · θ)
waarbij Ro de weerstand is bij 0 °C en 0 °C de referentietemperatuur.
a) Toon aan dat algemeen geldt dat
R = R1 · [1 + α1 · (θ - θ1)]
waarbij R1 de weerstand is bij temperatuur θ1 en
θ1 de referentietemperatuur.
b) Toon aan dat de temperatuurcoëfficiënt afhangt
van de referentietemperatuur, m.a.w. toon aan
dat α niet gelijk is aan α1.
25/02/15 09:38
17. Een PTC en een NTC hebben bij kamertemperatuur eenzelfde
weerstand en worden op hetzelfde ogenblik op een bron
aangesloten. De bronspanning is in beide gevallen dezelfde.
Na enige tijd is de NTC heet en de PTC niet. Verklaar.
18. Een ijzerdraad heeft bij 10,0 °C een weerstand van 25,3  .
Hoe groot is de weerstand bij 60,0 °C?
19. Een diode is aangesloten in doorlaatrichting.
Hoe verandert de weerstand van de diode als de spanning
vanaf 0 V toeneemt?
22. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt 
19
en weerstand R. Leid de formule af voor de temperatuur waarbij de weerstand nul zou worden.
23. Wat is het verschil tussen een positief gat en een
positief roosterion?
24. Om een temperatuursensor te maken zet men
een weerstand in serie met een NTC.
Waarom gebruikt men niet enkel de NTC?
25.
20. Fig. a toont de R(θ)-grafiek voor een draad met doorsnede A.
Welke grafiek geldt voor een draad met zelfde lengte en uit
hetzelfde materiaal gemaakt, maar met een doorsnede die
tweemaal zo groot is (grafiek b, c of d)?
R
R
R0
R0
a)
b)
0
0
R
R
R0
R0
Een lampje is aangesloten op een bron. Het lampje
heeft kenmerken ‘6 V – 3 W’. Bij een spanning die
hoger is dan 6 V springt het lampje. De bron geeft
een spanning van 6 V en kan een maximale stroom
leveren van 5 A. Boven die waarde springt de zekering van de bron.
a) Ga na dat de lamp normaal brandt.
b) Je beschikt over een diode met drempelspanning
0,7 V en doorslagspanning 20 V. Je kan die diode
op 4 manieren in de schakeling opnemen: in serie
of parallel, in sper- of in doorlaatrichting.
Teken voor elk van die gevallen de schakeling en
voorspel wat er zal gebeuren.
26. We hebben aangetoond dat R = Ro · (1 + α · θ)
waarbij Ro de weerstand is bij 0 °C en 0 °C de referentietemperatuur.
c)
d)
a) Toon aan dat algemeen geldt dat
0
0
R = R1 · [1 + α1 · (θ - θ1)]
waarbij R1 de weerstand is bij temperatuur θ1 en
21. Je
een lampje
(6 V – 3 W),ieen
diode met
θ1 deis,
referentietemperatuur.
Webeschikt
bekijkenover
de situatie
bij temperatuur
is de weerstand twee maal zo klein want
o. Als de doorsnede twee maal zo groot
drempelspanning
b) Toon aan dat de temperatuurcoëfficiënt afhangt
R
= t · l / A. 0,7 V en een bron met regelbare
spanning. Je zet het lampje en de diode in serie en regelt
van de referentietemperatuur, m.a.w. toon aan
de bronspanning
zo dat
hetBlijft
lampje
normaal
dat α niet gelijk is aan α1.
Oplossing
b) kan dus
niet.
overopc)zijn
of d).
vermogen (3 W) brandt.
a) Teken
de schakeling.
De
weerstand
bij temperatuur i wordt gegeven door:
b) Hoe= groot
die je meet over de bron,
R
Ro · [1 is+ de
a · spanning
i]
over het lampje, over de diode?
c) Vervolgens
je is
deapolen
De
rico van de keer
rechte
· Ro: van de bron om.
het· Rlampje
nog?
Verklaar.
Brandt
rico = a
o
Hoe groot is de spanning die je nu meet over het lampje,
over
diode?
a is
de de
temperatuurcoëfficiënt
en is enkel afhankelijk van het materiaal waaruit de weerstand bestaat.
Ro is twee maal zo klein (zie hoger)
Dus is de rico twee maal zo klein.
c) kan dus niet, want daar hebben beide rechten dezelfde rico.
Het juiste antwoord is dus d.
Module VASTE STOF FYSICA .indd 30
25/02/15 09:38
a)
b)
0
20
0
R
R
R0
R0
c)
d)
0
0
21. Je beschikt over een lampje (6 V – 3 W), een diode met
drempelspanning 0,7 V en een bron met regelbare
spanning. Je zet het lampje en de diode in serie en regelt
de bronspanning zo dat het lampje op zijn normaal
vermogen (3 W) brandt.
a) Teken de schakeling.
b) Hoe groot is de spanning die je meet over de bron,
over het lampje, over de diode?
c) Vervolgens keer je de polen van de bron om.
Brandt het lampje nog? Verklaar.
Hoe groot is de spanning die je nu meet over het lampje,
over de diode?
ring van de bron.
a) Ga na dat de lamp normaal brandt.
b) Je beschikt over een diode met drempelspanning
0,7 V en doorslagspanning 20 V. Je kan die diode
op 4 manieren in de schakeling opnemen: in serie
of parallel, in sper- of in doorlaatrichting.
Teken voor elk van die gevallen de schakeling en
voorspel wat er zal gebeuren.
26. We hebben aangetoond dat R = Ro · (1 + α · θ)
waarbij Ro de weerstand is bij 0 °C en 0 °C de referentietemperatuur.
a) Toon aan dat algemeen geldt dat
R = R1 · [1 + α1 · (θ - θ1)]
waarbij R1 de weerstand is bij temperatuur θ1 en
θ1 de referentietemperatuur.
b) Toon aan dat de temperatuurcoëfficiënt afhangt
van de referentietemperatuur, m.a.w. toon aan
dat α niet gelijk is aan α1.
a)
Module VASTE STOF FYSICA .indd 30
25/02/15 09:38
6V/3W
b) De spanning over het lampje is 6 V want het lampje brandt normaal
De diode staat in doorlaatrichting en geleidt, dus de spanning over de diode is 0,7 V, de drempelspanning.
Het lampje en de diode staan in serie: de bronspanning is dus 6,7 V.
c) Als je de bron omkeert, staat de diode in sperrichting. Ze geleidt niet. Het lampje brandt niet.
De spanning over het lampje is 0 V. De spanning over de diode is 6,7 V.
Dit klopt ook met een vroeger geziene eigenschap, nl. bij een serieschakeling krijgt de grootste weerstand de grootste
spanning. In sperrichting is de weerstand van de diode immers zeer groot.
nzelfde
ron
ezelfde.
22. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt 
en weerstand R. Leid de formule af voor de temperatuur waarbij de weerstand nul zou worden.
5,3  .
23. Wat
is het verschil
tussen een positief
en een
De weerstand
bij temperatuur
i wordt gat
gegeven
door:
positief
roosterion?
R = R · [1 + a · i]
nning
24. We
Om stellen
een temperatuursensor
te maken
men nul zou worden voor door i'. Dan geldt
de temperatuur waarbij
de zet
weerstand
een
weerstand
in
serie
met
een
NTC.
0 X = Ro · [1 + a · i']
Waarom gebruikt men niet enkel de NTC?
snede A.
en uit
de die
o
Daaruit volgt
25. i' = –1/a
Een lampje is aangesloten op een bron. Het lampje
heeft kenmerken ‘6 V – 3 W’. Bij een spanning die
hoger is dan 6 V springt het lampje. De bron geeft
een spanning van 6 V en kan een maximale stroom
21
nzelfde
ron
ezelfde.
22. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt 
en weerstand R. Leid de formule af voor de temperatuur waarbij de weerstand nul zou worden.
nzelfde
ron
5,3  .
ezelfde.
22. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt 
23. Wat is het verschil tussen een positief gat en een
en weerstand R. Leid de formule af voor de temperapositief roosterion?
tuur waarbij de weerstand nul zou worden.
5,3  .
nning
24. Om
temperatuursensor
te maken
men
Een een
positief
gat is beweeglijk,
het kanzet
verschuiven.
23. Wat
is het verschil
tussen een positief
gat
en een Een positief roosterion zit vast in het rooster.
een weerstand in serie met een NTC.
positief roosterion?
Waarom gebruikt men niet enkel de NTC?
snede A.
nning
en uit
de die
snede A.
en uit
de die
met
egelt
met
egelt
n,
24. Om een temperatuursensor te maken zet men
25.
een weerstand in serie met een NTC.
Waarom gebruikt men niet enkel de NTC?
25. Als je enkel de NTC gebruikt, is de spanning erover altijd gelijk aan de bronspanning, ook als de temperatuur ervan verandert.
Als je de NTC in serie zet met een weerstand, verdeelt de bronspanning zich over de NTC en de weerstand. Als de weerstand
van de NTC verandert (door een temperatuurverandering), verandert ook de spanningsverdeling. Enkel in dat geval verandert
de spanning
de NTC met
Een
lampje isover
aangesloten
op de
eentemperatuur.
bron. Het lampje
heeft kenmerken ‘6 V – 3 W’. Bij een spanning die
hoger is dan 6 V springt het lampje. De bron geeft
een spanning van 6 V en kan een maximale stroom
Een lampje is aangesloten op een bron. Het lampje
leveren van 5 A. Boven die waarde springt de zekeheeft kenmerken ‘6 V – 3 W’. Bij een spanning die
ring van de bron.
hoger is dan 6 V springt het lampje. De bron geeft
a) Ga na dat de lamp normaal brandt.
een spanning van 6 V en kan een maximale stroom
b) Je beschikt over een diode met drempelspanning
leveren van 5 A. Boven die waarde springt de zeke0,7 V en doorslagspanning 20 V. Je kan die diode
ring van de bron.
op 4 manieren in de schakeling opnemen: in serie
a) Ga na dat de lamp normaal brandt.
of parallel, in sper- of in doorlaatrichting.
b) Je beschikt over een diode met drempelspanning
Teken voor elk van die gevallen de schakeling en
0,7 V en doorslagspanning 20 V. Je kan die diode
voorspel wat er zal gebeuren.
op 4 manieren in de schakeling opnemen: in serie
of parallel, in sper- of in doorlaatrichting.
26. We hebben aangetoond dat R = Ro · (1 + α · θ)
Teken voor elk van die gevallen de schakeling en
waarbij Ro de weerstand is bij 0 °C en 0 °C de refevoorspel wat er zal gebeuren.
rentietemperatuur.
a) Toon aan dat algemeen geldt dat
26. We hebben aangetoond dat R = Ro · (1 + α · θ)
R = R · [1 + α1 · (θ - θ1)]
waarbij R1 o de weerstand
is bij 0 °C en 0 °C de refewaarbij R1 de weerstand is bij temperatuur θ1 en
rentietemperatuur.
θ1 de aan
referentietemperatuur.
a) Toon
dat algemeen geldt dat
b) Toon aan dat de temperatuurcoëfficiënt afhangt
R = R1 · [1 + α1 · (θ - θ1)]
van de referentietemperatuur, m.a.w. toon aan
waarbij R1 de weerstand is bij temperatuur θ1 en
dat α niet gelijk is aan α1.
θ1 de referentietemperatuur.
b) Toon aan dat de temperatuurcoëfficiënt afhangt
van de referentietemperatuur, m.a.w. toon aan
dat α niet gelijk is aan α1.
n,
lampje,
lampje,
25/02/15 09:38
22
nzelfde
ron
ezelfde.
22. Een weerstand heeft een temperatuurcoëfficiënt 
en weerstand R. Leid de formule af voor de temperatuur waarbij de weerstand nul zou worden.
5,3  .
23. Wat is het verschil tussen een positief gat en een
positief roosterion?
nning
24. Om een temperatuursensor te maken zet men
een weerstand in serie met een NTC.
Waarom gebruikt men niet enkel de NTC?
25.
snede A.
en uit
de die
met
egelt
Een lampje is aangesloten op een bron. Het lampje
heeft kenmerken ‘6 V – 3 W’. Bij een spanning die
hoger is dan 6 V springt het lampje. De bron geeft
een spanning van 6 V en kan een maximale stroom
leveren van 5 A. Boven die waarde springt de zekering van de bron.
a) Ga na dat de lamp normaal brandt.
b) Je beschikt over een diode met drempelspanning
0,7 V en doorslagspanning 20 V. Je kan die diode
op 4 manieren in de schakeling opnemen: in serie
of parallel, in sper- of in doorlaatrichting.
Teken voor elk van die gevallen de schakeling en
voorspel wat er zal gebeuren.
26. We hebben aangetoond dat R = Ro · (1 + α · θ)
a) De bron geeft een spanning van 6 V, de lamp brandt dus op haar normaal vermogen.
waarbij Ro de weerstand is bij 0 °C en 0 °C de refe De stroom
door de lamp volgt uit P = U · I:
rentietemperatuur.
I = P / U = 3 W / 6 V = 0,5 A
a) Toon aan dat algemeen geldt dat
De bron kan 5 A leveren, dus de zekering van de bron springt niet.
R = R1 · [1 + α1 · (θ - θ1)]
waarbij R1 de weerstand is bij temperatuur θ1 en
b) 4 mogelijkheden
θ de referentietemperatuur.
1
b) Toon aan dat de temperatuurcoëfficiënt afhangt
diode in serie en in doorlaatrichting:
van de referentietemperatuur, m.a.w. toon aan
dat α niet gelijk is aan α1.
n,
lampje,
De diode geleidt.
Over de diode staat dan de drempelspanning van 0,7 V.
Over het lampje staat dan 5,3 V: het lampje brandt praktisch normaal.
25/02/15 09:38
23
diode in serie en sperrichting.
De diode geleidt niet. De weerstand van de diode is dan zeer groot (“oneindig”). De spanning over de diode is dan 6 V
(zie wetten serieschakeling), de spanning over het lampje 0 V. Het lampje brandt niet.
diode parallel en in doorlaatrichting
Over de diode staat 6 V in doorlaatrichting. De diode geleidt. De weerstand van de diode in doorlaatrichting is zeer laag.
De stroom door de diode is dan groot zodat de zekering van de bron vrijwel onmiddellijk springt. De kortstondige grote
stroom kan er ook voor zorgen dat de diode onherstelbaar beschadigd wordt. Het lampje licht even op (tot de zekering
van de bron springt).
diode parallel en in sperrichting
Over de diode staat 6 V in sperrichting. De diode geleidt niet. Over het lampje staat 6 V en het brandt normaal.
24
met
egelt
Een lampje is aangesloten op een bron. Het lampje
heeft kenmerken ‘6 V – 3 W’. Bij een spanning die
hoger is dan 6 V springt het lampje. De bron geeft
een spanning van 6 V en kan een maximale stroom
leveren van 5 A. Boven die waarde springt de zekering van de bron.
a) Ga na dat de lamp normaal brandt.
b) Je beschikt over een diode met drempelspanning
0,7 V en doorslagspanning 20 V. Je kan die diode
op 4 manieren in de schakeling opnemen: in serie
of parallel, in sper- of in doorlaatrichting.
Teken voor elk van die gevallen de schakeling en
voorspel wat er zal gebeuren.
26. We hebben aangetoond dat R = Ro · (1 + α · θ)
waarbij Ro de weerstand is bij 0 °C en 0 °C de referentietemperatuur.
a) Toon aan dat algemeen geldt dat
R = R1 · [1 + α1 · (θ - θ1)]
waarbij R1 de weerstand is bij temperatuur θ1 en
θ1 de referentietemperatuur.
b) Toon aan dat de temperatuurcoëfficiënt afhangt
van de referentietemperatuur, m.a.w. toon aan
dat α niet gelijk is aan α1.
a) Vertrek van de formule R(i) = Ro ∙ (1 + a ∙ i)(1)
n,
Bij temperatuur ir geldt:
Rr = Ro ∙ (1 + a ∙ ir)
R
lampje,
Rr
ir
i
25/02/15 09:38
En dus
Ro = Rr / (1 + a ∙ ir)
Dat invullen in (1) geeft
R ^ih = R r ·
1+a·i
1 + a · ir
R ^ih = R r · ;1 +
1+a· i
– 1E
1 + a · ir
R ^ih = R r · ;1 +
1 + a · i – 1 – a · ir
E
1 + a · ir
R ^ih = R r · <1 +
a · ^i – i rh
F
1 + a · ir
R ^ih = R r · :1 +
a
· ^i – i rhD
1 + a · ir
R ^ih = R r · 61 + a r · ^i – i rh@
b) Uit a r =
(1 bijtellen en aftrekken)
met a r =
a
1 + a · ir
a
volgt dat a r ! a en dat a r afhangt van de referentietemperatuur i r.
1 + a · ir
Als i r = 0 °C, geldt
R(i) = R o · 61 + a r · ^i – 0 °Ch@
R(i) = R o · 61 + a r · ^i – 0 °Ch@
25
en
ar =
a
a
=
=a
1 + a · i r 1 + a · 0 °C
en dus
R ^ih = R o · 61 + a · i@
Download