EECB ECB Platform 3 juni 2010 Gebiedsgerichte aanpak bodem - voor duurzaamheid en veiligheid Het Expertisecentrum Bodem van Rijkswaterstaat en de VVM sectie Bodemmanagement, hebben op 3 juni 2010 een gezamenlijk kennisplatform georganiseerd met als thema Gebiedsgerichte aanpak bodem door Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam. Er is spanning tussen de milieudoelen en duurzaamheid enerzijds en de veiligheids- en mobiliteitsdoelstellingen en commerciële belangen van Verkeer en Waterstaat en het Havenbedrijf van Rotterdam anderzijds. Is dat terecht en wat kunnen de verschillende werelden van elkaar leren? Onderwerpen zijn het beheer van bodem rondom de Rijksinfrastructuur, de Risicoatlas Bodem van het Havenbedrijf Rotterdam en de Gebiedsgerichte aanpak Munnikenland (Ruimte voor de Rivier). De middag stond onder leiding van Ellen Verolme, die de vraag meegaf of de genoemde spanning ook daadwerkelijk ervaren en gevoeld werd. 2.1 Geen bodemverontreiniging door Rijkswegen? De eerste presentatie was een duopresentatie van Kees van Muiswinkel en Wim van Grinsven. De runoff van Rijkswegen zorgt nauwelijks voor verontreiniging van de bodem. Er worden wel lichte verhogingen geconstateerd, maar een eenduidige relatie met de weg is niet te leggen. Vanuit het strooizout is wel een lichte toename van chloride in het grondwater te zien, maar de verwachting is dat dit vele jaren zal duren voor er sprake is van normoverschrijding. Het Besluit Lozingen buiten Inrichtingen kent een zogenaamde zorgplicht. Gebleken is dat het huidige beheer en onderhoud van RWS hier al grotendeels aan voldoet. ZOAB wordt regelmatig gecleaned en de bermen worden ook regelmatig afgeschraapt. Indien zich voorvallen voordoen, waardoor een aanvulling met grond noodzakelijk is, dan wordt standaard schone grond als aanvulling voorgeschreven. De reden is dat de Bbk-systematiek te complex is voor dergelijke kleine hoeveelheden. Bijdrage Kees van Muiswinkel Kees poneerde de stelling dat er is geen bodemverontreiniging door Rijkswegen ontstaat en als dat wel zo zou zijn, dan hoort dat bij het feit dat we hier leven en ons leven op een bepaalde manier inrichten, door onder andere gebruik te maken van infrastructuur. De missie van Rijkswaterstaat (RWS) bestaat uit het zorgen voor een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer. RWS heeft een groot en complex areaal aan (snel)wegen in beheer en vanuit deze wegen is wel degelijk sprake van een bepaalde verspreiding / diffuse belasting. Te denken valt aan het verkeer zelf, maar ook vanuit het wegmeubilair. De uiteindelijke runoff, die in de bermen terecht kan komen is onder andere afhankelijk van type verharding. DAB zorgt voor een grotere runoff dan ZOAB of dan dubbellaags ZOAB. Bij DAB is met name de verwaaiing groter, bij ZOAB treedt een grotere runoff op door afspoeling (de totale verontreinigingsvracht is echter lager dan bij DAB). Toch blijkt dat de verontreinigingen van de bodem meestal niet groter te zijn dan AW2000, plaatselijk zie je wel eens verhogingen. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan metalen geconstateerd, maar er is hierbij geen duidelijke relatie met afstand tot de weg. Wel zie je een bepaalde verontreiniging van PAK, die waarschijnlijk is toe te schrijven aan het in het verleden gebruikte teerhoudend asfalt. Verder is chloride wel in verhoogde mate in het grondwater aangetroffen. Dit zal te wijten zijn aan het gebruik van strooizout in de winter, want in de zomer treedt een verdunnend effect op. In de loop der tijd is een langzame toename van concentratie van chloride in het grondwater geconstateerd. Tenslotte is in het oppervlaktewater een lichte verhogingen van verontreinigingen geconstateerd bij lozingspunten. Met de komst van het Blbi (Besluit lozingen buiten inrichtingen) wordt de ‘problematiek’ van lozingen vanaf (snel)wegen voldoende aangepakt. Het Blbi kent een zorgplicht, waarin een voorkeur is gedefinieerd. Als eerste moeten lozingen in de bodem plaatsvinden en als dat niet kan, mag pas op oppervlaktewater worden geloosd. In kwetsbare gebieden moet maatwerk geleverd worden. De maatregelen die RWS nu al treft voldoen grotendeels aan de eisen van het Blbi. De maatregelen die getroffen worden of nog getroffen moeten worden, moeten redelijk zijn. Als voorbeeld: als al het afstromend water van de Zeelandbrug afgevangen moet worden, zou een pijp van een meter doorsnee gemonteerd moeten worden, waar de brug niet op is gedimensioneerd. De essentie van de maatregelen die RWS treft en die het Blbi voorschrijft is, dat er sprake moet zijn van good housekeeping. Bijdrage Wim van Grinsven Wat is good housekeeping? Eigenlijk is dat de invulling van de Zorgplicht. Wim van Grinsven liet ons zien hoe RWS dat nu al in de praktijk vorm geeft. Het zijn veelal praktische maatregelen, zoals het cleanen van ZOAB, dat 2x jaarlijks gebeurt, het afschrapen van bermen (ca. eenmaal per 5 jaar, afhankelijk van de grondslag), het jaarlijks schonen van de kolken en bermen. Het afschrapen van de bermen is nodig om de afwatering te bevorderen. Een te lage afwatering kan leiden tot problemen op de weg (aquaplaning). Bij deze activiteit wordt met name organisch materiaal en wortels verwijderd. Dit is geen grond binnen de definitie van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk), dus het wordt afgevoerd en verwerkt als afval. Een ander aandachtspunt binnen de zorgplicht zijn de geleiderails. Normaal gesproken gaan deze 25 tot 30 jaar mee. Nu blijkt dat de regen minder zuur is dan verwacht en voorspeld, is het probleem van de zinkemissie ook minder groot dan verwacht. Evenwel is de geleide rail niet de grootste boosdoener van de zinkemissie. Autobanden nemen 90% voor hun rekening en de geleide rail maar 10%. Een andere categorie binnen de zorgplicht zijn de calamiteiten, schaderijdingen en spoelgaten. Deze vallen formeel onder de calamiteitenparagraaf van de Wbb. Binnen RWS is afgesproken en vastgelegd dat ontgravingen als gevolg van een dergelijke gebeurtenis altijd wordt aangevuld met schone grond. De hoeveelheden grond, die hiervoor nodig zijn, zijn dermate klein dat de systematiek van het Besluit bodemkwaliteit hiervoor te complex is. Deze systematiek geeft aan dat op basis van de bodemkwaliteit ter plekke en de gemeentelijke bodemfunctiekaart bepaald moet worden welke kwaliteit de aanvulgrond maximaal mag zijn. Vragen Naar aanleiding van de beide voordrachten is als toelichting gevraagd of de grond / fundatie onder het ZOAB verontreinigd is. Dit blijkt niet het geval te zijn, de flux is namelijk door het ZOAB heen, naar de berm. Hier komt het in de toplaag terecht, die eens per vijf jaar verwijderd wordt tijdens het afschrapen van de bermen. Ook is gevraagd of bekend is hoe verontreinigd het bermschraapsel is? Dit is niet systematisch onderzocht, maar het blijkt niet heel sterk verontreinigd te zijn. Tenslotte is gevraagd of er een massabalans van verontreinigingen is gemaakt vanuit de weg. Die is er niet en die is ook heel lastig samen te stellen, omdat veel verontreiniging verwaait. Een deel blijft in het ZOAB achter, een deel komt in het bermschraapsel terecht en een deel spoelt uit. Er is geen grote flux van verontreinigingen naar grondwater vastgesteld. Daarnaast tonen berekening aan dat bij een eventuele flux van verontreinigingen het vele jaren zal duren voor dit tot een normoverschrijding zal leiden. 2.2 Gebiedsgericht bodembeleid in de haven In de bijdrage van Willem van Hattem werden we meegenomen naar het Rotterdamse Havenbedrijf, een gebied van ruim 10.000 ha. Het bodembeleid is er op gericht om schoon te houden wat schoon is en schoon te maken wat verontreinigd is. Hierover worden in de contracten afspraken gemaakt met de gebruikers van de terreinen. Ten aanzien van het grondwater wordt gewerkt aan gebiedsgericht grondwaterbeheer, een integrale aanpak van het grondwater, mede omdat dit ook een publieke taak is. In dit kader wordt een gebiedsgericht orgaan opgericht, die de invulling van dit grondwaterbeheer moet geven en moet gaan uitvoeren. Daarnaast wordt in het Rotterdamse havengebied gewerkt met een grond- en reststoffenbank, om vraag en aanbod van grond- en reststromen zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Een belangrijk instrument bij de gebiedsontwikkeling. Voor dit laatste onderdeel beschikt het havenbedrijf ook over een signaleringsatlas voor ondergrondse risico’s. Deze atlas bevat gegevens over zaken die in de bodem verwacht kunnen worden en die van invloed zijn op ontwikkeling en exploitatie van terreinen. De missie van het Rotterdamse havengebied is deze te ontwikkelen tot dé Europese haven van wereldklasse. Dit vindt onder andere vorm door het bevorderen van een effectieve, veilige en efficiënte scheepvaartafwikkeling. Daarnaast heeft het havenbedrijf een taak ten aanzien van ontwikkeling, aanleg, beheer en exploitatie van haven. Het gehele gebied beslaat circa 10.500 ha. 5.000 ha daarvan is bedrijfsterrein en circa 500 ha is ernstig verontreinigd, vaak ook tot in het diepere grondwater. Er bestaat een potentieel verspreidingsrisico tot buiten het gebied. Het bodembeleid heeft als doel om terreinen geschikt te laten zijn als bedrijfsterreinen. Uitgangspunt hierbij is dat terreinen, die schoon zijn ook schoon moeten blijven. Daarnaast is met de gebruikers afgesproken dat zij de terreinen terug moeten geven in oorspronkelijke staat, als ze de locatie verlaten. Dit vergt een aantal spelregels. Zo wordt van elk terrein een nul- en een eindsituatie bepaald. De eventuele verontreinigingen worden door de gebruiker gesaneerd. Hoe deze sanering wordt uitgevoerd, wordt in overleg bepaald. Van belang is in ieder geval de uitgangssituatie voordat de nieuwe verontreinigingen ontstonden (het begin van het contract). De vervuiler kan functioneel saneren en bijvoorbeeld een afkoopsom betalen. Saneren is zinvol, maar soms kan het anders. Zeker als er sprake is van een integrale verontreiniging, zoals in het grondwater. Hiervoor is een gebiedsgericht grondwaterbeheer in de maak, waarbij natuurlijke afbraak en de saneringsaanpak worden geoptimaliseerd. De reden tot deze aanpak is gelegen in het feit dat een gevalsgerichte aanpak onbetaalbaar en vaak niet zinvol is. Ook is het grondwaterbeheer een publieke verantwoordelijkheid en wordt er nu veel meer gekeken naar een aanpak die gericht op het beheersen risico’s. In het Rotterdamse havengebied is afgesproken dat de gebiedsgerichte aanpak van de bovengrond een verantwoordelijkheid is en blijft van het bedrijf dat daar gevestigd is. Voor de ondergrond geldt een integrale gebiedsgerichte aanpak, die gericht is op het stimuleren van natuurlijke afbraak en een selectieve pluimaanpak. Om een dergelijke gebiedsgerichte aanpak mogelijk te maken wordt nu een gebiedsgericht orgaan opgericht, waarin ook een bestuurlijk traject doorlopen moet worden. Zo moet er binnen het kader van de Wbb een Bestuurlijk arrangement voor deze aanpak gemaakt worden en een Beleidsregel voor het gebiedsgerichte grondwaterbeheer. Vervolgens moeten gebiedsbeheersplannen worden gemaakt en moet de uiteindelijke beheerorganisatie vormgegeven worden. Qua praktische invulling zal een monitoringsstrategie opgezet moeten worden, moet het bedrijfsleven actief betrokken worden en zal een uitvoeringsprogramma gestart moeten worden. Vervolgens speelt het onderwerp bodem in gebiedsontwikkeling, zoals bij het uitgeven van (nieuwe bedrijventerreinen) en het onderhouden van de vaargeulen en havens. De grond- en bouwstoffen worden in beeld gebracht middels een zandbalans. En onlangs is de concept Nota actief bodem- en baggerbeheer, Grond- en Reststoffenbank Rotterdam gepubliceerd. Ook heeft het havenbedrijf een signaleringsatlas voor ondergrondse risico’s, waarin onvoorziene ondergrondse obstakels, restconstructies van bijvoorbeeld funderingen, geotechnische zaken, kabels en leidingen, NGE’s, scheepwrakken en archeologische vondsten zijn weergegeven. Dit laatste document is een zogenaamd groeidocument en kent een vertrouwelijk status. Samenvattend is de bodemkwaliteitszorg een belangrijk item in het kader van de duurzaamheid van het Rotterdamse havengebied. Bodemverontreiniging speelt een rol bij kosten, maar vormt geen belemmering voor ontwikkeling. En het toepassing van grondstromen kan beter als er meer en intensiever zou worden samengewerkt. Bodem moet uit de foute hoek naar de verdienhoek! Vragen Naar aanleiding van de presentatie is gevraagd of bekend is wie de gebiedsbeherende instantie wordt en of DCMR niet een logisch partij zou zijn? DCMR heeft een bevoegd gezagtaak van de gemeente. Formeel is de gemeente gebiedsbeheerder en is ook juridisch eigenaar van gronden, daarom ligt daar de formele bevoegdheid. Vervolgens is gevraagd hoe het Havenbedrijf staat ten opzichte van de concurrenten onder andere in het verre Oosten en hoe belemmerend regelgeving hierin is, bijvoorbeeld N2000? Met N2000 is rekening gehouden, daar wordt voor gecompenseerd. En als voorbeeld voor CO2 reductie mogen op de Tweede Maasvlakte bijvoorbeeld alleen vrachtwagens komen met een schoon label. In de contractvorming is dit wel een discussie, maar geen struikelblok. In concurrentiepositie is problematiek en aanpak van het Rotterdamse met de West Europese havens vergelijkbaar. 2.3 Aanpak gebiedsontwikkeling Munnikenland Josan Tielen nam ons mee naar het Ruimte voor de Rivierproject Munnikenland. Een project waar veel grondverzet moet plaatsvinden, maar waar blijkt dat de huidige regelgeving niet eenvoudig is. Afstemming tussen bevoegde gezagen is essentieel, omdat er een wisseling op zal treden van buitendijkse grond naar binnendijkse gronden. Hiervoor gelden andere bevoegde gezagen en zelfs ander toepassingscriteria voor grond. Daarnaast wordt een spanningveld ervaren tussen planvorming en realisatie. Omdat de regelgeving complex is, moeten in de planvorming beslissingen genomen worden, die consequenties voor tijd en geld kunnen hebben. Dit wordt periodiek aan de Tweede Kamer verantwoord. Echter, tijdens de realisatie wil men zo veel mogelijk gebruik maken van de vrijheid van de markt. En die kan strijdig zijn met de planvorming, met alle gevolgen van dien. Munnikenland is één van de zogenaamde Ruimte voor de Rivier projecten (RvR). De doelstelling van RvR is zorg dragen voor de veiligheid en invulling geven aan de ruimtelijke kwaliteit. De klimaatsverandering zorgt voor meer waterafvoer, met als gevolg dat er maatregelen aan rivieren noodzakelijk zijn. In het hele riviergebied zijn 39 projecten gedefinieerd, die hier invulling aan moeten geven. Sinds 2008 wordt gewerkt aan de plannen voor uitvoering. En vanaf het voorjaar van 2010 wordt gestart met de vergunningverlening. Vanaf volgend jaar tot 2015 staat de uitvoering gepland. Een investering van zo’n 2,2 miljard, die een decentrale uitwerking en uitvoering kent; de provincies en de waterschappen hebben een duidelijke rol hierin. Zij kunnen gebiedsprocessen relatief gemakkelijk doen, omdat ze dichter bij de burger staan. Een uitzondering hierop vormen de specifieke RWS projecten, zoals bij voorbeeld kribverlagingen. Dit is een ingreep in de vaarweg, waarvan de kennis bij RWS ligt. Twee keer per jaar moet van de voortgang verantwoording worden afgelegd aan de Tweede Kamer. Als het gaat om een aantal concrete zaken, dan hebben we het over zo’n 150 woningen en 50 bedrijven die verplaatst moeten worden. Het landbouwareaal zal met verschillende hectaren afnemen, terwijl de natuur met 1852 ha toeneemt. In totaal zal 20 miljoen m3 grondverzet moeten plaatsvinden. Het RvR project Munnikenland ligt bij Slot Loevestein. In 2006 is begonnen met de planvorming, waarbij verschillende partijen bepaalde ingrepen wilden. De initiatiefnemers zijn Waterschap Riviereland, gemeente Zaltbommel, provincie Gelderland, LNV en RWS ON. De maatregelen, die getroffen gaan worden zijn: 1) het graven van geulen in uiterwaard, 2) het maken van een nieuwe dijk, die heel bijzonder wordt vanwege het forse grondlichaam (deze dijk komt midden in een natuurgebied en dient als hoogwatervluchtplaats voor vee), 3) het verbreden van de Maaskade om te zorgen voor een goede ontsluiting van Slot Loevestein, 4) het afgraven van de huidige dijken en de huidige Waalkade en 5) het verondiepen van een voormalige zandwinplas. Veel grondverzet dus, wat voor een flinke puzzel heeft gezorgd. Grond, die nu buitendijks ligt, komt door de dijkverlegging straks binnendijks te liggen. Dat betekent dat er een goede afstemming tussen de beide bevoegde gezagen moet plaatsvinden. Het waterschap kijkt voor het materiaal dat in de dijken kan echter met name naar de fysische kwaliteit, omdat dijken aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Daarnaast speelt mee dat het onderzoeken van de chemische kwaliteit van een dijk niet eenvoudig is, omdat je niet zomaar in een dijk mag prikken. Verder speelt vanuit het Bbk de onderbouwing of de nieuwe werken wel nuttig zijn een belangrijke rol. Is die brede dijk, die tevens als hoogwatervluchtplaats dient wel nuttig in de bedoeling van het Bbk? En hoe kun je nu al zeker stellen dat de voormalige zandwinplas ook daadwerkelijk verondiept mag worden? Stemt de beheerder (SBB) daar ook mee in? En last but not least, wie maakt de optimale grondbalans? Het waterschap maakt een optimaal plan, maar de aannemer voert het uiteindelijk uit en zal geselecteerd worden op zijn expertise en inzichten in grondstromen. De grondstromen vormen de grootste kostenpost en de tijd is beperkt. De vraag is dus relevant of je het plan kunt realiseren, zoals je het had bedacht. Het afstemmen van binnen- en buitendijksbeleid blijft lastig en RWS wil zoveel mogelijk vrijheid voor de markt, maar voor grondstromen is al veel bedacht. Hoe groot is de vrijheid dan nog? Vragen Als toelichtende vraag is gesteld hoe het grondstromenmanagement tussen de 39 projecten wordt gedaan, omdat het om aanzienlijke hoeveelheden gaat. Grondstromenmanagement tussen de projecten onderling is heel lastig. Er is een verschil tussen de ontwerpfase en de vrijheid voor de aannemerij in de uitvoeringsfase. Verder is de vraag aan de orde gesteld, waarom er door RWS zoveel grip op de grondstromen nodig is? De reden is dat je een reële kosteninschatting moet kunnen onderbouwen en in die fase is de aannemer nog niet betrokken. De Tweede Kamer wil niet geconfronteerd worden met budgetoverschrijding, dus financieel is er niet veel speelruimte. Er is een risicopotje voor tegenvallers, maar die is uiteraard niet groot. 2.4 Discussie onder leiding van Roelof Westerhof Na de lezingen is discussie gevoerd waarbij het de balans tussen zorgplicht en duurzaamheid centraal stond. Er wordt een spanningsveld ervaren tussen duurzaamheid en regelgeving. In Nederland wordt steeds meer geregeld middels een Amvb, wat echter niet altijd recht doet aan duurzaamheid. Als voorbeeld de runoff van wegen. Dit wordt geregeld via het Blbi. Maar de impact van eenvoudige regelgeving op oppervlaktewater is veel groter dan op de droge bodem. Duurzaamheid gaat nogal eens ten koste van het vereenvoudigen van regelgeving. Hierop werd aangegeven dat duurzaamheid de kwaliteit van leefomgeving is en dat we die in stand moeten houden. Respect voor leefomgeving kan met algemene regels. Deukjes (calamiteiten) moeten niet uitvergroot worden. Echter, de regelgeving is dermate ingewikkeld geworden, dat de snelheid van het oplossen van een calamiteit vaak gefrustreerd wordt. Vervolgens richtte de discussie zich op de duurzaamheid van het Bbk, waarvan werd gesteld dat het Bbk niets te maken heeft met duurzaamheid, maar met het economische plaatje. Het Bbk staat bijvoorbeeld het toepassen van industriegrond voor een industrieterrein niet toe, als de gemeentelijke bodemfunctiekaart of de huidige bodemkwaliteit anders zijn. Vanuit bodem is het logisch om schoon ook schoon te houden. De vraag is echter of dit duurzaam is. Waarom moet grond met iets meer dan 500 mg aan olie gereinigd worden, terwijl dit risicotechnisch prima hergebruikt kan worden? In Munnikerland kan grondverzet duurzaam uitgevoerd worden, maar de regelgeving schiet te kort. Binnen de regelgeving zou een evenwichtige afweging mogelijk moeten zijn tussen chemische normen en fysische kwaliteit. Fysisch goede grond met een chemische kwaliteit klasse B mag volgens de spelregels van het Bbk niet worden toegepast, met als gevolg dat schone klei van ver moet worden aangevoerd. Middels gebiedspecifiek beleid zou dit opgelost kunnen worden, maar om in gezamenlijkheid dergelijk beleid te kunnen formuleren en vast te stellen, vergt te veel tijd, waardoor het project een vertraging op gaat lopen, die niet gewenst is. Het probleem is onder andere het kennisniveau van de verschillende bevoegde gezagen. Die is dermate wisselend dat met opstellen van gebiedspecifiek beleid heel lastig is. Dit kennistekort gaat knellen om duurzaamheid een goede positie in bodembeheer te geven. 2.5 Afsluiting Samenvattend is door de dagvoorzitter, Ellen Verolme, geconcludeerd dat Nederland een complex land is met complexe regelgeving. Aan de andere kant is de huidige regelgeving wel veel verder dan in jaren ’70. We boeken dus wel degelijk vooruitgang, maar het kan altijd beter. Het Bbk is weliswaar sectoraal ingestoken, maar Waterwet gaat al van een veel integralere benadering uit. Dus de bodem zal vast wel volgen. Ons handelen komt doordat we bewust ingrijpen in de bodem en dat vergt een complex stelsel van regelgeving.