Psychologie 1e Bachelor Handelsingenieur Simons Mieke Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 1 H1: Geest, gedrag en psychologische wetenschap Vraagstelling: worden kinderen hyperactief van suiker? (antwoord HB p.36) WAT IS PSYCHOLOGIE EN WAT IS HET NIET? Psychologie is een breed domein, met vele specialiteiten de wetenschap van het gedrag en mentale processen Psyche (geest) + ologie (gebied vd studie) = de studie van de geest Interne (indirect waarneembare) en externe (direct waarneembare) geestelijke processen Naïeve of lekenpsychologie en Pseudopsychologie Psychologie: het is meer dan je denkt 2 grote categorieen o o Experimentele psychologie Onderzoekspsychologen: onderzoek: voeren basisprocessen uit Werken voor bedrijven/overheid of geven les Toegepaste psychologie Gebruiken kennis uit de exp psychologie: pakken concrete problemen aan Werken in meer toegepaste gebieden (p6) Psychologie is geen psychiatrie Dipl. psychologie Dipl. Med. Wet. specialisatie psychiatrie Onderzoeksmethoden/ psych. therapieen Medicamenteuze behandeling Geen medicatie voorschrijven Wel medicatie voorschrijven Wordt niet terug betaald Wordt wel terug betaald (indien doorverwezen van psychiater naar psycholoog: wel terugbetaald) Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 2 HOE VERWERVEN PSYCHOLOGEN NIEUWE KENNIS? Net zoals in andere wetenschappen, gebruiken psychologen wetenschappelijke methoden om nieuwe ideeën empirisch te testen. Het empirich onderzoek: objectieve informatie door metingen gebaseerd op sensorische ervaringen empirie: gebaseerd op de bevindingen theorie vastleggen = toetsbare verklaring o Theorie kan feiten verklaren o Theorie kan getest worden De vijf stappen van de wetenschappelijke methode Hypothese ontwikkele o “kleine theorie” = formuleren van een vermoeden/idee een uitspraak die het resultaat van een wetenschappelijke studie voorspelt o Moet falsificeerbaar (weerlegbaar) zijn o Operationele definities (exacte procedures) Hoe hypothese onderzoeken? Termen? Gecontroleerde rest/ experiment uitvoeren Gecontroleerde test/ experiment uitvoeren o experimentele conditie: experimentele groep (suikerhoudende drank) controleconditie: controlegroep (als standaard, om mee te vgl'en) o onafhankelijke variabele: variabele die wordt gemanipuleerd (versch hoeveelheden suiker) o randomisatie: indeling en toediening stimuli volgens toeval Objectieve data verzamelen o objectieve data: gegevens verzameld door directe observatie o afhankelijke variabele: de responsen/reacties (onafhankelijke afhankelijke variabelen) Resultaten analyseren + hypothese accepteren/verwerpen o Statistische analyse: effect significant? Toeval of veroorzaakt door onafh var? Resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren o zware controle + aanpassing (repliceren, verfijnen, weerleggen) vb Proef van de 9-jarige Emily Rosa: voelen van energetisch veld van het menselijk lichaam 3 soorten psychologische onderzoek oorzaak – gevolg – conclusies? Gevalstudies: Freud o Gericht op 1 of enkele personen voor zeldzame/ ongewone zaken o Geen vergelijking vb. dood vader depressie (graven naar diepere redenen) Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 3 geen causaliteitsuitspraak Correlatieonderzoek o Als experimenten niet mogelijk zijn o Onderzoekscondities niet volledig onder controle o Zoeken naar ‘experiment’ dat reeds heeft plaats gevonden + vergelijken o Correlatiecoefficient r: -1.0 < r < +1.0 o Negatieve correlatie: omgekeerd verband Geen correlatie: geen verband Positieve correlatie: gelijk verband Geen zekerheid: correlatie ≠ oorzaak geen causaliteitsuitspraak Experimenten o Onderzoeker manipuleert werkelijkheid o Onafh. var. Manipuleren: experimentele conditie + controleconditie: afh. var. o Zekerheid wel causaliteitsuitspraak Vertekening in psychologisch onderzoek beperken Bias = denkfout die men (meestal onbewust) maakt bij experimenten = vervorming = vertekening Blinde controle o Deelnemer weet kent hypothese niet + weet niet in welke conditie hij zit Dubbel-blinde controle o Deelnemer + onderzoeker kent hypothese en conditie niet Validiteit van een onderzoek Interne validiteit o Onafhankelijke variabele effectief de oorzaak van het resultaat? o Dezelfde resultaten bij een andere onderzoeker? Externe validiteit o Gelden deze conclusies ook voor andere personen/ manipulaties/ afhankelijke meting/ context? Ethische kwesties in psychologisch onderzoek Debriefing: de deelnemers na afloop de volledige uitleg geven Misleiding: wanneer proefpersoon op voorhand geen informatie krijgt beroepscode staat misleiding slechts in enkele gevallen toe Dierenonderzoek: 2 vergunningen nodig o Algemene vergunning van het ministerie van VROM o Positief advies van een dierexperimentencommissie (DEC) Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 4 WAAR LIGGEN DE HISTORISCHE WORTELS VAN DE PSYCHOLOGIE? De moderne psychologie ontwikkelde vanuit 6 verschillende tegengestelde tradities structuralisme, funtionalisme, gestalt psychologie, behaviorisme en psychoanalyse Structuralisme Wundt + Titchener De basisstructuren van de geest en het denken zoeken Wundt (periodiek systeem): introspectie Kritiek: simplistisch + subjectief Functionalisme James Eerste toegepaste psychologie Structuralisme te beperkt ook werking en functie van de geest is belangrijk Aangetrokken tot Darwin: psychologie zou moeten verklaren hoe mensen zich aanpassen Voorstander introspectie Gestalt psychologie Kohler + Koffka Geïnteresseerd in hoe we perceptuele gehelen (= Gestalts) construeren Voorstander introspectie Behaviorisme Watson + Skinner + Pavlov Onbelangrijk wat mensen denken/ voelen wel hoe ze handelen Wetenschap van het gedrag: kijken naar direct waarneembare gebeurtenissen Volgens Watson zou de geest geen deel moeten uitmaken van de psychologie Bezwaar tegen introspectie Psychoanalyse Freud Geest en gedrag zijn het gevolg van (conflicten in) het onbewuste Behandelden geestelijke stoornissen Bezwaar tegen introspectie en structuralisme Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 5 WAT ZIJN DE ZEVEN BELANGRIJKSTE INVALSHOEKEN VAN DE PSYCHOLOGIE? De zeven belangrijkste invalshoeken: biologisch, ontwikkeling, cognitieve, klinische, trekken, gedrag, socioculturele Biologisch Eerst lichaam en geest apart (Descartes: rationalist: ‘denken’) 2 variaties o Neurowetenschap (biologie + neurologie) o Evolutionaire psychologie (Darwin) Mensen: complexe sytemen: erfelijkheid + omgevingsinvloeden (nadruk op nature: erfelijkheid) Gedrag bepaald door: neurale structuren + biochemie + aangeboren responsen Focus op: zenuwstelsel + endocrien systeem + evolutionaire voordelen Ontwikkeling Mensen: voorspelbare verandering doorheen het leven Gedrag bepaald door: erfelijkheid + omgeving Focus op: ontwikkelingsveranderingen(patronen) + beïnvloedingen Cognitieve Structuralisme + functionalisme + Gestaltpsychologie Mensen: informatieverwerkende systemen Gedrag bepaald door: ervaring door mentale verwerking Focus op: mentale processen: sensatie + perceptie + leren + geheugen + taal Klinisch Psychodynamische: uit het onbewuste (tegen behavioristische) Humanistische: ziet mensen als organismen met vrije wil (tegen behavioristische) Mensen: gedreven door (onbewuste) motieven Gedrag bepaald door: o Psychodynamische visie: onbewuste conflicten o Humanistische visie: zelf-concept + behoefte aan persoonlijke groei Focus op: begeleiding (counseling) + psychotherapie Trekken Psychologie van karaktertrekken en temperament Mens: verschillen tussen mensen door karaktertrekken en temperamenten Gedrag bepaald door: unieke combinatie van trekken van een persoon Focus op: fundamentele trekken: trekpatronen voorspellen gedrag Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 6 Gedrag Behaviorisme: tegen introspectie: belangrijk hoe men handelt, niet wat men voelt Mens: we reageren op omgeving op basis van principes van leergedrag Gedrag bepaald door: stimulus/ prikkels (beloning en straf) (nadruk op nurture: omgeving) Focus op: “wetten”, verbanden leggen tussen responsen en stimulusconditie in omgeving Socioculturele Sociale invloeden cultuur zeer grote invloed Mens: sociale dieren: gedrag bekijken in sociale context Gedrag bepaald door: culturen + sociale normen en verwachtingen + sociaal leren Focus op: sociale interactie + socialisatie + cross-culturele verschillen Zie schema: verbanden Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 7 H2: leren Vraagstelling: Hoe kunnen we sandra’s vliegangst oplossen? (antwoord HB p.129) WAT IS LEREN? Leren is een proces waardoor ervaringen een blijvende verandering veroorzaken in het gedrag of in de mentale processen. Psychotherapie: traumatische ervaringen genezen door herbeleving Behavioristische leertherapie: leert oude gedragingen te vervangen door nieuwe reacties o Ineenkrimpen bij het zien van een injectienaald geleerd o Opspringen bij het horen van een onverwacht geluid niet geleerd Stimulus-respons-leren versus cognitief leren Behavioristen: objectieve, waarneembare stimuli en responsen leren = gedragsverandering Cognitieven: voegen mentale processen er wel bij leren = kennis opdoen Leren versus instinct Zonder leren zouden we volledig afhankelijk zijn van onze instincten Instinctief gedrag: trekgedrag van vogels, paringsrituelen,... Vormen van leren Eenvoudige vormen o Habituatie: leren niet te reageren op herhaling van een stimulus Adaptief: slechts reageren op ‘verandering’ o Mere exposure-effect: voorkeur indien reeds eerder aan blootgesteld tegenpool: teveel blootstelling verveling Moeilijkere vormen: stimulus-respons-leren o Klassiek conditionering o Operante conditionering Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 8 KLASSIEKE CONDITIONERING Klassieke conditionering is een basisvorm van leren, waarbij een stimulus (die een aangeboren reflex oproept) wordt geassocieerd met een voorheen neutrale stimulus, die dan dezelfde respons (aangeboren reflex) kan oproepen. Ivan Pavlov: onderzoek naar het spijsverteringssyteem: Nobelprijs o Hondenproef: speekselafscheiding o Honden begonnen al te kwijlen bij het horen van de voeder klassieke conditionering De kern van klassieke conditionering Verwerving o Zie schema o Timing is essentieel! Extinctie en spontaan herstel o Extinctie = uitdoving (enkele keren alleen CS aanbieden) o Spontaan herstel Weer CR na het aanbieden van CS (wel minder sterk) organisme leert ‘niet’ te reageren Generalisatie o Ook reageren op een stimulus die maar heel weinig verschilt o Zo leren we oude reflexen toe te passen in nieuwe situaties (niet altijd opnieuw leren) Stimulusdiscriminatie = selectief leren o Onderscheid maken tussen verschillende stimuli (vb coca cola vs pepsi cola) Experimentele neurose o Wanneer we worden geconfronteerd met moeilijke keuzes o Achteruitgang van het gedrag onder stress Toepassingen van klassieke conditionering Little Albert: door telkens wit ratje te combineren met hamerklop o Generalisatie: ook schrik van wit konijn, kerstman,... o Ouders ook vaak oorzaken: spin aaien: mama in paniek Angsten kunnen jarenlang stand houden: gong bij veteranen o Contraconditionering: extinctie CR (angst) + conditionering ontspanningsrespons Geconditioneerde voedselaversies o Ziek na eten: ziekte associeren met voedsel, niet met andere stimulus o Smaak-aversie: je zal dat eten vermijden o Verband ziekte-eten veel sneller dan ziekte-geluid Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 9 Biologische predispositie (door natuurlijke selectie) o Geconditioneerde aversie: nature + nurture o Aangeboren preparedness: bepaalde prikkels met bepaalde gevolgen associeren o Chemo: eetlust weg: koekje x bij chemo: smaakaversie alleen voor x o Alcoholisme: antabuse: link bier-misselijkheid Het conditioneren van coyotes o Vergiftigd lamsvlees: aversieconditionering: vielen geen schapen meer aan OPERANTE CONDITIONERING Operante conditionering is een vorm van leren waarbij een gedrag gevolgd word door beloningen en straffen, consequenties die de kans op herhaling van dat gedrag beïnvloeden. Op veel meer gedragstypen Verklaart de manier waarop organismen nieuwe, complexe gedragingen leren Niet afhankelijk van een aangeboren reflex Operant = waarneembaar gedrag (ook de gedragingen waar geen bekrachtiger/straf op volgt!!!) Voorloper Thorndike’s puzzle-box: touwtjes, pedalen,... waarmee kat kooi kan openen o Trial and error: juiste R wordt ontdekt door uitproberen o Wet van effect: versterking S-R door beloning (vis) Skinner: radicaal behaviorist: bezwaren o Onpraktische onderzoeksmethode o Geen observatie van natuurlijk gedragsverloop o Krachtigste invloed op het gedrag zijn de gevolgen o Skinner-box = operante ruimte: pedaal voedsel o Skinner: geen onafhankelijke definitie want subjectief cirkelredenering Bekrachtiger = beloning Positieve bekrachtiger: een leuke stimulus toevoegen (rat in kooi: pedaal voedsel) Negatieve bekrachtiging: een onaangename stimulus wegnemen/ voorkomen (rat in kooi onder stroom) Gradienten van bekrachtiging: timing en frequentie belangrijk Prikkeldiscriminastie Stimulusveralgemening Superstitieuze duiven o Frequent graankorrel geven o Gaan “iets” frequent doen Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 10 Continue bekrachtiging: elke correcte respons bekrachtigen o Bij aanleren complex + nieuw gedrag = shaping 1x niet: denken dat het fout was Organisme geraakt verzadigd Intermitterende = partiele bekrachtiging: minder frequent o Om gekend gedrag in stand te houden + grotere weerstand tegen extinctie Ratioschema’s: beloning na bepaald aantal goede responsen o Fixed (na 10 dozen €1) + variable (gokmachine) Intervalschema’s: beloning na bepaald tijdsinterval o Fixed (maandloon) + variable (onverwachte toets) (ratio werkt beter dan interval: VR het best) Primaire bekrachtiger: voedsel Secundaire bekrachtiger = geconditioneerde bekrachtiger: cijfers Instinctieve drijfkracht o Biologische basis: ‘ingebouwde’ voorkeuren voor bekrachtigers o Aangeleerd gedrag wordt door aangeboren reactie verstoord Spaarkvarkens: na verloop van tijd terug varkensgedrag Token economies: beloning = fiche die je kan ruilen tegen iets Premack-principe: via favoriet gedrag (rennen) minder favoriete gedrag bekrachtigen (stilzitten) Shaping: bekrachtiging voor deelgedrag alleen bekrachtiging voor volledig gedrag Bekrachtiging voor andere culturen o Bekrachtiging voor iedereen hetzelfde o Vorm van de bekrachtiger hangt af van de cultuur o Bekrachtiging geeft vorm aan de cultuur (belonen voor het dragen van een burka) Straffen Positieve straf: een onaangename stimulus toevoegen (verbranden aan hete pan) Negatieve straf: een aangename stimulus wegnemen (geen televisie mogen kijken) Hier best continue straffen o Intermitterend: indien geen straf = soort beloning Negatieve bekrachtiging niet verwarren met straf: zie schema Straf werkt niet altijd: o Effect verdwijnt als straf/ dreiging verdwijnt o Positieve bekrachtiging kan opwegen tov straf o Straf roept dikwijlsvluchtgedrag of agressie op o Straf brengt onrust, blokkeert het leren van nieuwe dingen, neemt de aandacht weg aangeleerde hulpeloosheid o Straf wordt vaak oneerlijk, ongelijk toegepast Straf effectief als je enkele voorwaarden volgt Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 11 o Kort + onmiddelijk na slecht gedrag o Beperkte duur en intensiteit (in verhouding met gedrag) o Logische verband straf-slecht gedrag (niet gericht op karakter) o Geen dubbelzinnige boodschap o Negatieve straf > positieve straf o Combineren met bekrachtiging (voor het gewenste gedrag) o Extinctie gebruiken is goed, maar gaat niet voor alle gevallen slecht gedrag laten wegebben (vb niet op in gaan) Het beste is dus een combinatie van tactieken Vergelijking klassieke en operante conditionering: Zie schema Combinatie van beide conditioneringen: zie schema COGNITIEF LEREN Volgens cogitieve psychologen leiden sommige vormen van leren alleen tot verandering in mentale processen en niet tot veranderingen in het gedrag. Inzichtelijk leren Inzichtelijk leren = ‘aha’-leren = eureka-leren Kohler: gestaltpsychologie o o Afzonderlijke eerder geleerde gedragen combineren: perceptuele herorganisatie Niet alleen trial-and-error Flitsen van inzicht Proef: chimpansee stapelt dozen (R1) en gebruikt dan de stok (R2) Cognitieve kaarten Tolman: cognitieve behaviorist o Cognitieve representatie van de ruimte o Proef: ratjes in een doolhof Kortste weg kiezen: mentale representatie Eerst zonder bekrachtiging in doolhof: verkennen = latent leren Conditionering herbekeken Men leert reageren op de meest informatieve prikkel adaptief Hoger cognitief leren Leren van concepten niet behavioristisch verklaarbaar: brain imaging Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 12 H3: geheugen Vraagstelling: Kan ons geheugen ons bedriegen? Case Donna en Ross. (antwoord bij kritisch denken) WAT IS HET GEHEUGEN? Het geheugen van de mens is een informatieverwerkingssyteem dat constructief werkt om informatie te coderen, op te slaan en weer terug te halen. Metaforen voor het geheugen Biblotheek, pakhuis, computer Videorecorder (die alles volledig vastlegt) fout o Geheugen: belangrijke info (details weg) opnemen + reorganiseren in betekenisvolle patronen Geheugen het best bij informatie die o Veel aandacht kreeg o Aansluit bij vorige ervaringen o Ons interesseert o Die we herhalen o Ons emotioneel raakt De 3 basisfuncties Encoderen o Stimulus selecteren o Eerste classificatie o Onderscheidende kenmerken identificeren o Label plakken o Meestal vanzelf, maar soms moeite doen bij moeilijkere zaken: elaboratie beeld, geluid,...? zacht, luid,...? het is de stem van mama Opslaan: o Bijhouden van opgeslagen materiaal o Door het te koppelen aan reeds aanwezige kennis (anders vergeten) Terughalen: o Informatie vinden en activeren Fotografisch geheugen Fotografisch geheugen = eidetisch beeld Geeft interessantste, meest betekenisvolle delen het nauwkeurigst weer Schijnen buiten het hoofd, maar toch mentale beelden Verdwijnt wanneer ze dit in woorden beschrijven Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 13 HOE VORMEN WE HERINNERINGEN? Samen zorgen de drie geheugenstadia ervoor dat een sensorische ervaring wordt omgezet in een blijvend geheugenspoor met een bepaald patroon of betekenis. Sensorisch geheugen Informatie vastgehouden om te kijken of ze belangrijk genoeg is voor het werkgeheugen In slechts een fractie van een seconde Capaciteit = 9 items o Sperling: proef capaciteit: zien hoeveel letters mensen onthouden Allemaal samen: 3 a 4 Partiele reproductie (toon): rij per rij afzonderlijk (9 cijfers) 2e proef: met marker o Meeste verdwijnen voor ze bewustzijn bereiken o Komt steeds nieuwe info binnen (oude dan vernietigd) Coderen: afzonderlijke opslagruimte voor elk type: zie schema Biologisch: in de zintuigen + sensorische banen naar de hersenen geen betekenis Werkgeheugen = kortetermijngeheugen Verbind de informatie met items die al in het LTM zijn opgeslagen verwerker van bewuste ervaringen Ongeveer 20 seconden Capaciteit = 5-7 o ‘bottle neck’: WG heeft het minste capaciteit Coderen en opslaan (kleine capaciteit omzeilen) o Chunking: agzonderlijke elementen bundelen tot 1 informatie-eenheid o Maintenance rehearsal = herhaling door verbanden te leggen Verwerking = elaboratie o Via chunking o Via ‘diepe’ verwerking: meer verbanden: verhoogt betekenis + betere herinnering o Proef: Craik en Tulving (60 woorden herkennen uit 180: hoe dieper, hoe beter) wel betekenis Langetermijngeheugen = LTM Bewaart informatie uit het werkgeheugen, zodat ze later kan teruggehaald worden Capaciteit: enorm groot Procedureel geheugen: kennis over ‘hoe’ je iets moet doen (fietsen, zwemmen) o Wordt onbewust gebruikt Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 14 Declaratief geheugen: inhoudelijke kennis: vergt bewuste inspanning o o Episodisch geheugen Persoonlijke informatie (episodes in je leven) Mentale tijdlabels (wanneer) + contextuele labels (waar) Semantisch geheugen Betekenis van woorden en concepten Algemene kennis Allerhande feiten Coderen: via verwerking/ herhaling o Beter onthouden + gemakkelijke toegang o Leidt tot vervorming + onnauwkeurigheid Biologisch: zoektocht naar het engram = geheugenspoor o Zoeken naar neurale schakelingen bij vorming herinnering o Zoeken naar de biochemische verandering o H.M.: anterograde amnesie Wist alles nog van voor zijn operatie, daarna niet meer Kon geen nieuwe episodische herinneringen opbouwen Procedureel en declaratief geheugen bleven intact amygdala en hippocampus betrokken bij creatie van geheugensporen Flitslichtherinneringen = flashbulbherinneringen Buitengewone heldere herinnering aan belangrijke gebeurtenis Zeer nauwkeurig Na enkele jaren enorm hard vervormd zonder het te weten HOE HALEN WE HERINNERINGEN OP? De mogelijkheid dat we herinneringen kunnen terughalen is afhankelijk van de manier waarop ze gecodeerd zijn en hoe ze worden opgeroepen, zowel bij impliciete als bij expliciete herinneringen. Impliciete en expliciete herinneringen Impliciete herinnering = waarvan je niet wist dat je ze had: niet intentioneel geleerd o H.M. kon in spiegelschrift schrijven (procedureel) o Droeg zij een kleed of rok? (episodisch) o Welke kleur heeft het psychologiegebouw? (declaratief) Expliciete herinnering = waarvan je weet dat je ze hebt: met aandacht tot stand, bewust oproepen o Wie is Obama? ( (declaratief) Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 15 Oproepen van impliciete herinneringen Priming = techniek waarbij cues (zoektermen) een herinnering stimuleren zonder bewustzijn van het verband tussen die cue en herinnering o Proef : woorden aangeboden (cues), later makkelijker te gebruiken o Woorden niet actief opgeroepen, werden geprimed tijdens het lezen Oproepen van expliciete herinneringen Ophalen via vrije herinnering = free recall o Techniek waarbij minimale herinneringscues aanwezig moeten zijn o Beschrijf tante Miet Ophalen via geleide herinnering = cued call o Reproductie dankzij hulpmiddeltjes o Priming Herkenning = recognition o Techniek waarbij men de stimuli al eerder heeft aangeboden gekregen o Tante Miet herkennen op straat Andere invloeden op het terughalen Invloed van verwachting Invloed van encodeerspecifiteit o Context bij coderen = context bij ophalen: herinnering beter psychologie zat leren: examen zat afleggen (betere herinnering) prof psychologie tegenkomen in supermarkt (moeilijk te plaatsen) Stemmingscongruente herinnering o Emotie bij coderen = emotie bij ophalen: herinnering beter Als je de slappe lach hebt, komen idiote gedachten naar boven Bij depressie haalt men alleen deprimerende gedachten boven Prospectief geheugen Prospectief geheugen = onthouden dat men iets moet doen (om niet in gewoonte te vervallen) o Indien ‘ongewoon’ = meer kans op vergeten o Monitoring = blijven denken aan wat je moet doen o Hulpmiddeltjes = knoop in zakdoen leggen papa kindje afzetten in cribbe, in gewoonte vervallen, kindje overleden Op het puntje van je tong TOT-fenomeen = puntje-van-de-tong fenomeen o Door onvoldoende context gegeven o Door interferentie: andere herinnering blokkeert het terughalen Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 16 WAAROM FAALT ONS GEHEUGEN SOMS? Het falen van ons geheugen is voornamelijk door de 7 ‘geheugenzonden’. Deze zonden zijn neveneffecten van adaptieve geheugeneigenschappen. De ‘zeven zonden’ van het geheugen: Daniel Schacter Vluchtigheid neveneffect: bescherming overvloed van info LT-herinneringen verminderen doorheen de tijd Vergeetcurve van Ebbinghaus o Eerst sterke daling, daarna vlakker o Besparingsmethode bij het herleren: 1e dag vergeet je het meest, later minder Uitzonderingen: flashbulbherinneringen + motorische vaardigheden Verstrooidheid neveneffect: capaciteit tot aandachtsverschuiving Bij het coderen: sleutels niet op zijn plaats leggen Bij het ophalen: zwaar aan het studeren en vaderdag vergeten (truc met kaarten) Blokkades neveneffect: alleen belangrijkste info Herinnering niet kunnen ophalen door blokkades veroorzaakt door interferentie o Proactieve en retroactieve interferentie, serieel positie-effect: zie schema Foutieve attributie neveneffect: oriëntatie op betekenis Herinneringen worden opgehaald, maar gekoppeld aan verkeerde plaats, persoon,... o Onbedoelde plagiaat, verkeerde beschuldiging,... Suggestibiliteit Elisabeth Loftus neveneffect: oriëntatie op betekenis Vervorming van herinneringen: Misinformatie-effect: proef: hoe snel raakten/ knalden de auto’s? Verzonnen herinneringen: proef studenten (‘herinnerden’ valse gebeurtenissen) Ooggetuigen betrouwbaar? o Belangrijk: ondervrager attent maken op suggestie-effect, tijdsverloop niet te lang, niet teveel herhalen, leeftijd Hervonden herinneringen: soms waar, soms vals: Freuds theorie van verdinging: niet te bewijzen! Bias Verwachtingsbias en bias van zelfconsistentie: zie woordenschat Persistentie neveneffect: functionele oriëntatie op emotie Opdringerige (negatieve) herinneringen domineren: piekeren van deppresieven, melodie in hoofd,... Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 17 H4: Sensatie en perceptie Vraagstelling: Hoe weten we of wat we zien, de werkelijkheid is? Case Jonathan: kleuren niet meer zien. HOE VERANDERT STIMULATIE IN SENSATIE Zintuiglijke prikkel zintuig receptoren neurale impulsen hersenen transductie sensatie betekenis perceptie Sensatie Onze eerste gewaarwording wordt omgezet in neurale signalen om zo naar de hersenen te gaan Perceptie De sensorische patronen worden bewerkt en krijgen betekenis: creeert interpretatie De hersenen nemen de wereld indirect omdat de zintuigen de stimulatie omzetten in neurale impulsen, de taal van het zenuwstelsel. Transductie Transformatie van stimulusinformatie in zenuwimpulsen: neurale impulsen Receptoren o Ze worden geactiveerd bij de stimulatie o Ze zetten deze stimulatie om in zenuwimpulsen Sensorische banen o Bundels van neuronen die neurale impulsen van zintuigen naar hersenen brengen o Voor elk zintuig een aparte baan Sensorische adaptatie Receptorcellen gaan minder fel reageren na lange onafgebroken stimulatie Aandacht voor verandering: je went aan huidige situatie, verdwijnt naar achtergrond (tenzij te intens) Bad van 45°: eerst warm, dan ok Bad van 70°: blijft te warm! Drempelwaarden (psychofysica) Absolute drempel = minimum nodige stimulatie nodig om gedetecteerd te worden o Absolute drempelwaarde (bij 50% opmerking) voor iedereen anders, maar altijd dezelfde S-curve kan bij 1 persoon ook wisselen: alertheid en lichamelijke conditie ster tonen aan je vriend, hij ziet ze niet (boven jou drempel, onder de zijne) Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 18 Differentiele drempel = juist waarneembare verschil = just noticeable difference = JND o Differentiele drempelwaarde (bij 50% opmerking) o Wet van Weber Hoe intenser de stimulus, hoe groter de JND hoe minder snel je verschil merkt tv heel luidt: JND heel groot: volume veel zachter zetten om verschil te merken tv heel zacht: JND heel klein: volume een beetje zachter zetten en je merkt het al Signaaldetectietheorie Houdt rekening met de subjectieve impulsen die de drempel beïnvloeden (beloning/straf) Accurater beeld van sensatie dan de klassieke prychofysica Experiment: o Hoe meer gissingsbeurten, hoe slechter de antwoorden o ROC-curve = Receiver Operating Characteristic Curve = Grafiek van de sensitiviteit tov specificiteit Antwoordcriterium hangt af van gissingsbeurten + beloningen/straffen Kromme hangt af van sensorische gevoeligheid + intensiteit van de prikkel Persoon voor bagacontrole zegt vaak nee snel vervangen Detector in luchthaven willekeurig laten afgaan persoon aandachtig houden WAT IS DE RELATIE TUSSEN PERCEPTIE EN SENSATIE? Perceptie geeft betekenis aan sensatie. Door perceptie ontstaat er dus een interpretatie van de externe wereld, geen letterlijke kopie. Het systeem van perceptuele verwerking Percept = betekenisvol product van het proces, het ervaren resultaat Onderzoek: al staan letters door elkaar kunnen we de tekst lezen (1e en laatste letter op plaats voldoende) Bottom-up verwerking – data driven o Analyse die eigenschappen van de stimulus beklemtoont: vanuit prikkels Top-down verwerking – conceptually driven o Analyse die verwachtingen, herinneringen,... beklemtoont: vanuit hersenen Wij gebruiken ze vaak samen Kenmerk detectoren: cellen in cortex die gevoelig zijn voor kenmerken van een stimulus o Alleen horizontale lijn, alleen verticale lijn,... Bindingsprobleem: onopgelost mysterie hoe hersenen deze kenmerken samennemen tot een concept o Alle lijnen samenvoegen tot een gezicht Veranderingsblindheid = alleen veranderingen zien die we verwachten o Omdat we slecht beperkte hoeveelheid kunnen waarnemen Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 19 Perceptuele disortie Disortie = waarneming voldoet niet aan de realiteit (vervorming) o Illusies: tonen verschil tussen sensatie en perceptie Illusies in context van cultuur o Mensen die in een ‘geconstrueerde’ omgeving leven zijn vatbaarder voor illusies Illusies in de realiteit o Kleren met verticale lijnen ‘verslanken’ o Perceptie van beweging: welke trein vertrekt? Perceptie van hoogte: horizontale lijn lijkt korter dan verticale Actieve perceptie o o Perceptie van causaliteit L’effet lancement: sA = sB “A duwt B weg” L’effet de declenchement: sA < sB “A zet B in gang” L’effet entrainement A samen met B “A duwt B voort” Perceptie van beweging Zie treinen (plaatsconstantie) 2 lampjes op wiel Perceptuele ambiguïteit Ambiguïteit = dubbelzinnigheid: je ziet iets op meerdere manieren (= ook soort van illusie!!!) o Waarneming (perceptie) blijft wisselen tussen de verschillende vormen o Wat je ziet, wordt de voorgrond Perceptuele constanties Perceptuele constantie = herkennen van van object/ kenmerk in verschillende omstandigheden o Je past het automatisch aan Grootteconstantie = voorwerp even groot, veraf of dichtbij Grootteperceptie = grootte van het retinaal beeld + (geschatte) afstand tot voorwerp o Kamer en venster van Ames: geen grootteconstantie want foute perceptie (foute schatting) 2 theoretische verklaringen voor perceptie Op leren gebaseerde interferentie top-down verwerking + aangeleerd nurture De Gestalttheorie top-down verwerking + aangeboren nature Op leren gebaseerde interferentie Prikkel kennis toepassen hypothese inferente waarneming toetsen van hypothese o Context en verwachting: in bepaalde context verwacht je bepaalde zaken (THE CAT) o Perceptuele predispositie: de gereedheid om stimulus te herkennen (hesp, k**s/appel, k**s) o Culturele invloeden: verschillende perceptie (Ponzo-illusie werkt bij ons, niet bij Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 20 kronkelwegmensen) De Gestalttheorie Hersenen zoeken van nature naar patronen = Gestalten: geheel > som delen (vierkant: 1 gestalt: gn 4 lijnen) o Figuur en (achter)grond: figuur = Gestalt = patroon: rest is grond o Opvullen van lege plekken: o Subjectieve contouren (begrenzing) Sluiting (closure) = incomplete figuur compleet maken Gestaltwetten van perceptuele ordening Wet van gelijkenis gelijk uiterlijk samen voegen (soort zoekt soort) Wet van dichtheid afstand vs nabijheid Wet van continuering voorkeur voor goede, coherente figuur (aansluitend) Wet van gemeenschapp. lot visuele elementen die samen bewegen = 1 gestalt de wet van de pragnanz = minimumprincipe van perceptie Eenvoud + weinig inspanning WAARNEMING ALS ACTIEF: EEN CAVEAT Waarneming Waarneming is een actieve constructie Binnen de grenzen van wat vanuit de feiten aanvaardbaar is je past je waarneming aan aan de feiten Je verwacht man voor de deur, maar een staat een vrouw je herkent persoon als man! Niet altijd aangepast: zie Ponzo-illusie Ook bij psychopathologie Waarneming gedeeltelijk afhankelijk van ‘feiten’, er wel ver af!! o Delusies na narcose: ‘iets’ wordt als iets anders geïnterpreteerd barsten in de verf hoop spinnen o Delusies bij bepaalde psychopathologieen overal codes zien o Hallucinaties bij paranoia = extreme vorm: niets aanwezig, toch iets gïnterpreteerd men hoort stemmen Beauty is in the eye of the beholder... Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 21 H5: Denken en intelligentie Vraagstelling: Waardoor onstaat een genie en wat is het verschil tussen de anderen? Deel I: cognitie Mentale processen die nodig zijn voor denken, kennen, leren,... Inhoud van deze processen zoals gedachten, concepten,... Deel II: intelligentie De mentale capaciteit voor het verwerven van kennis, redeneren,... Verschillen tussen de mensen in intelligentie WAT ZIJN DE BOUWSTENEN VAN DENKEN? Denken is een cognitief proces waarbij de hersenen informatie (van de zintuigen, emoties en het geheugen) gebruikt om mentale representaties te creëren en te manipuleren. (concepten, beelden, schema’s en scripts) Concepten Conceptvorming = het vermogen om ervaringen onder te brengen in vertrouwde mentale categorieen o En ze te verwerken op dezelfde manier o En ze hetzelfde label te geven Concepten: voorwerpen, activiteite, procedures,... Natuurlijke concepten Mentale representaties uit alledaagse ervaringen Concept ‘vogel’ bestaat al voor je het woord leert (naam = label opplakken) Prototype = meest typische voorbeeld van een categorie o Gebruiken we bij bepaling of iets onder dit concept valt o Hoe nauwkeuriger prototype, hoe gemakklijker de identificatie Niet zo nauwkeurig: fuzzy concept Artificiële concepten Concepten gedefinieerd op basis van regels of kenmerken Precies gedefinieerde ideeen of abstracties: geen bestaande objecten Soms zowel artificieel als natuurlijk: vb. Straf o Natuurlijk: iets dat je vroeger al hebt ondervonden als je stout was o Artificieel: bij experimenten afgemeten straf Schema’s en scripts: Bijzondere types concepten Schema = cluster van verwante concepten = algemeen kader = bepaalde hoeveelheid kennis o Creeert verwachtingen over thema’s, gebeurtenissen, personen, ... Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 22 Script = een schema dat bij een specifieke gebeurtenis hoort o In een restaurant weet je dat de ober de menu zal brengen, geen telefoonboek o Gevaar: activering verkeerd script (intiem afspraakje) of ongepast veralgemening (racisme) Conceptuele hiërarchieën Geordend van algemeen naar specifiek Concept uit hierarchie vaak verbonden met concept uit andere hierarchie vissen zijn eetbaar, vis als symbool van de vroege christenen Cultuur, concepten en gedachten Europeanen en N-Amerikanen: logisch redeneren + helder afgebakende concepten Aziaten: relaties tussen concepten WELKE VAARDIGHEDEN BEZITTEN GOEDE DENKERS? Goede denkers hebben een waaier van effectieve algoritmen en heuristieken. Ze weten ook hoe ze hindernissen moeten vermijden bij het oplossen van problemen en het nemen van beslissingen. Het oplossen van een probleem Probleemidentificatie Alle relevante mogelijkheden overwegen zonder overhaaste besluiten te trekken Selecteren van een strategie Algoritmen = proceduren of formules die altijd een correct resultaat geven o Niet op alle problemen toepasbaar o Sommige problemen te ingewikkeld Heuristieken = vuistregels = niet altijd juist: stapje in de goede richting (meer intuïtief) o Terugwerken = achterwaarts werken (doolhof) o Analogieen zoeken = vroeger gebruikte strategie nemen (aankoopprobleem) o Groot probleem opdelen in kleinere Obstakels Mentale set = minder goede strategie blijven gebruiken Functionele gefixeerdheid = een gekend object niet op een nieuwe manier gebruiken (het probleem vd 2 touwen) Zelf-opgelegde beperkingen = ongewone paden niet durven betreden (het probleem vd 9 stippen + bepaalde richting niet durven volgen) Andere obstakels: te weinig zelfvertrouwen, te opgewonden, overhaaste conclusies,... Heeft allemaal te maken met operante conditionering o ‘zwakke punten’ in ons denkvermogen = adaptieve strategie Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 23 Oordelen en beslissen Vaak op basis van heuristieken: vaak verkeerde oordelen en of beslissingen Tversky en Kahneman Confirmation bias Confirmation bias = bevestigingsbias = bevestigingsheuristiek: zie woordenschat Gevaar bij intervieuws, onderzoeken,... : je hebt reeds vooroordelen klaar Hindsight bias Hindsight bias = ‘dat heb ik altijd al geweten’- effect: zie woordenschat Men zoekt naar elementen in het verleden die voorspellend zijn en negeert de andere o Als je voor de feiten vraagt wat de kans is dat dit zal gebeuren o Als je na de feiten vraagt wat de kans was dat dit zou gebeuren laag hoog Proef: personen krijgen levenbeschrijving van persoon x + resultaat persoon x (onwaar) o Ze konden het resultaat allemaal probleemloos verklaren Anchoring bias Anchoring bias = ankerheuristiek: zie woordenschat Proef: wat vind je van persoon A? o A is lief, sympathiek, kritisch, koppig positieve beoordeling o A is koppig, krititsch, sympathiek, lief negatieve beoordeling Representativeness bias Representativeness bias = representativiteitsheuristiek: zie woordenschat Proef: beschrijving persoon: advocaat of ingenieur? Availability bias Availability bias = beschikbaarheidsheuristiek: zie woordenschat Je kijkt alleen naar ‘wat er in het oog springt’ HOE WORDT INTELLIGENTIE GEMETEN? Intelligentie is een normaal verdeeld kenmerk dat gemeten kan worden via prestaties op een aantal verbale en non-verbale taken. Onenigheid over wat intelligentietests meten Intelligentie is een relatief begrip (tov anderen) Binet-Simon Mentale leeftijd = ML = gemiddelde leeftijd waarop een kind een bepaalde score haalt op de tes Vergelijken met de Kalender leeftijd = KL VS: tests voor schoolkinderen, immigranten en soldaten o Probleem: oneerlijk: immigranten konden niet altijd Engels idioten, debielen,... Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 24 Stanford-Binet Intelligentie quotient = IQ o IQ = ML/KL * 100 Probleem: o Mensen gingen zich in verschillende richtingen ontwikkelen o Met deze formule nam het IQ zogezegd af naarmate men ouder wordt! De Gauss-curve Intelligentie is een normaal verdeeld kenmerk (zoals gewicht, lengte,...) o Verschillende niveaus, maar de meeste zitten rond het gemiddelde, uitersten maar zelden o Klokvormige curve normale verdeling o Normale spreidingsbreedte: tussen 90 en 110 Gemiddelde IQ-score stijgt door de ontwikkeling van de maatschappij o Gemiddelde scores jaarlijks bijstellen om verschuiving bij te houden De moderne IQ-test De Wechsler Adult Intelligence Scale = WAIS De Wechsler Intelligence Scale for Children = WISC Meet uiteenlopende vaardigheden WAT ZIJN DE BOUWSTENEN VAN INTELLIGENTIE? Sommigen denken dat intelligentie in essentie slechts 1 enkele algemene factor is. Anderen beschrijven intelligentie als een verzameling van verschillende bekwaamheden. Savantsyndroom: extreme intellectuele vaardigheid o Ingewikkelde sommen snel en uit het hoofd uitrekenen o Uitrekenen op welke dag een bepaalde datum valt o Ontwikkeling op andere gebieden niet volledig ok Psychometrische theorieën over intelligentie De algemene factor = de g-factor Algemene intelligentiefactor voor de prestaties op intellectuele terreinen Recent: bij alle intell taken is een klein gebiedje in de frontaalkwabben actief o 1 hersenmechanisme stuurt diverse vormen van intelligent gedrag o Ligt hier de g-factor? o Volgens critici te eenvoudig Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 25 Cognitieve theorieën over intelligentie Intelligentie: cognitieve processen op alle levensterreinen (niet alleen op school) Sternbergs driehoekstheorie o Practische intelligentie = contextuele intelligentie (levenswijsheid) om kunnen gaan met mensen en gebeurtenissen in je omgeving gezond verstand o Logisch redeneren = componentiele intelligentie problemen kunnen analyseren en correcte antwoorden kunnen geven o Experimentele intelligentie inzicht en creativiteit Culturele definitie van intelligentie Inetlligentie heeft verschillende betekenis bij verschillende culturen Overal: probleem oplossen belangrijk problemen verschillen Cree-indianen o Slim/intellingent = wijs, denkt diep na, denkt zorgvuldig o ‘goede gedachten hebben’ = ‘respectvol zijn’ o Tegendeel van intelligentie = ‘leeft als een blanke’ Idioot met averechtse kennis (geen vaardigheid om te overleven + geen respect tov ouderen: sociale disharmonie) Self-fulfilling prophecy Self-fulfilling prophecy: proberen te voldoen aan de verwachtingen van een ander Proef: studenten met ‘slimme’ ratten en studenten met ‘domme’ ratten o ‘slimme’ ratten sneller door het doolhof Proef: sommige kinderen ‘supersnel’ o ‘slimmere’ kinderen verhoogde hun IQ (er werd beter verwacht) o Andere kinderen: niet ontvangen van een positieve stempel: negatieve verwachtingen HOE VERKLAREN PSYCHOLOGEN IQ-VERSCHILLEN TUSSEN GROEPEN? Er wordt aangenomen dat intelligentie bepaald wordt door erfelijkheid en omgeving. (nature + nurture) Er is echter grote onenigheid over de oorzaak van die raciale en sociale groepsverschillen. Amerikaanse immigratipolitiek (vroeger) Amerikaanse immigratiepolitiek = Immigration Restriction Act Om rem op immigratie te zetten: testen maken: o wie onvoldoende had, kon beter vertrekken (aangezien Goddard dacht dat het alleen erfelijk was) Testen waen allemaal in hte Engels! Culturele bias!!! Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 26 Stelling 1: intelligentie wordt beïnvloed door erfelijkheid interindividuele verschillen Sterke correlatie tussen IQ-scores en verwantschap Stelling 2: intelligentie wordt beïnvloed door omgeving interindividuele verschillen Correlatie tussen IQ’s groter bij zussen en broer die samen zijn opgegroeid tov apart Stimulusrijke omgeving geeft hoger IQ bij kinderen Hoeveelheid onderwijs is gecorreleerd met IQ Erfelijkheidsratio intergroepverschillen Het is niet omdat intelligentie binnen groepen erfelijk bepaald is, dat de verschillen tussen groepen een biologische basis hebben!!! Erfelijkheidsratio = de mate waarin verschillen binnen een groep (in dezelfde omgeving) erfelijk zijn o Groep 1: kinderen in stimulerende omgeving: allemaal op dezelfde manier behandeld verschillen erfelijke bais: grote verschillen hoge erfelijkheidsratio o Groep 2: kinderen in verwaarloosde omgeving: allemaal op dezelfde manier behandeld verschillen erfelijke basis: kleine verschillen lage erfelijkheidsratio Genetische verschillen tussen groep 1 en groep 2? o Onzeker: verschillen kunnen ook afhangen van omgeving Jensen-controverse Raciale verschillen (vb blanken-zwarten) hebben een genetische basis o Veel commentaar en reactie! o Hield geen rekning met de omgevingsfactoren (testen gebaseerd op blanken: socio-culturele bias, laag zelbeeld, mindere verwachting,...) Conclusie (meeste onderzoekers):verschillen zijn een gevolg van een combinatie van omgevingsinvloeden Scarr en Weinberg-adoptiestudie Zwarte en blanke kinderen geadopteerd door blanke gezinnen hetzelfde IQ grote invloed van milieu Sociale klasse en IQ Armoede beïnvloed ontwikkeling negatief IQ lager De Bellcurve Boek waarin men overtuigd is van de genetische basis van de hroepsverschillen o Verdacht bewijs zwakke studies Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 27 o Verwarring tussen correlatie en causaliteit! Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 28 Kritisch denken toegepast H1: GEFACILITEERDE COMMUNICATIE Autisme Autisme = ontwikkelingsstoornis Doorbraak ‘gefaciliteerde communicatie’ = communicatiemiddel voor mensen met autisme o Antwoorden zinnig als helper antwoorden kende, anders onnauwkeurig of onzinnig bevestigingsbias = verwachtingsbias H2: HEBBEN MENSEN VERSCHILLENDE LEERSTIJLEN? Problemen Leerstijl: vereiste of voorkeur? Stijlen aanpasbaar? Kritische denkvragen Bronnen/ bewijsmateriaal over leerstijlen geloofwaardig? Conclusies Onbewijsbare/ foute uitspraken o Verbale leerlingen, kinesthetische leerlingen, visueel ingestelde leerlingen o Slechts voorkeuren Mensen die meer leren met linkerhersenhelft of rechterhersenhelft Fout: beide hersenhelften werken samen Onderzoek van Sternberg en Grigorenko o 3 eventueel wel onderscheidbare vormen van intelligentie o Logisch, creatief, praktisch denken Studenten scoorden beter als de manier van lesgeven aansloot bij hun intellectuele stijl Manier van leren hangt af van cultuur o Amerikanen: centraal voorwerp + samenwerken hellpt bij probleemoplossing o Aziaten: achtergrond + samenwerking belemmerd bij probleemoplossing Iedereen leert beter als het op meerdere manieren wordt gegeven Het zijn dus voorkeuren ‘leerstijlen’ zijn aanpasbaar Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 29 H3: DE CONTROVERSE OVER TERUGGEHAALDE HERINNERINGEN Problemen Hoe beoordelen we best de betrouwbaarheid van teruggehaalde herinneringen? o Vooral bij traumatische gebeurtenissen (zie vraagstelling) Kritische denkvragen Vergeten mensen traumatische gebeurtenissen? Speelt suggestie, bias een rol? Conclusies Seksueel misbruik komt inderdaad voor Herinneringen die via suggestie opgeroepen worden zijn kwetbaar voor vervorming en vervalsing Traumatische gebeurtenissen meestal blijvende, indringende herinneringen Vroege herinnerinen vaak fantasieen of misattributies We moeten sceptisch zijn kan zowel waar als fout zijn, met alle rekening houden en voldoende bewijzen zoeken H4: SUBLIMINALE PERCEPTIE EN SUBLIMINALE VERLEIDING Problemen Subliminale (onder drempelwaarde: onbewust opnemen) perceptie: verborgen boodschappen in liedjes, cassette waardoor je stopt met roken,... (bijgeloof) Kunnen deze sublimale boodschappen substantiele veranderingen brengen in meningen, gedrag,... ? Kritische vragen Werkt subliminale overtuigen echt? Conclusies Soms inderdaad gevoelig voor stimuli onder de drempelwaarde Absolute drempel verschilt van persoon tot persoon moeilijk op groep uit te oefenen Geen enkel onderzoek bewijst dat subliminale berichten het koopgedrag beïnvloeden Het werken van deze technieken berust allemaal op de verwachtingen van de klant Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 30 H5: DE VRAAG VAN DE SEKSEVERSCHILLEN Problemen Sekseverschillen door verschillende socialisatie van mannen en vrouwen? Sekseverschillen door ooroordelen, discriminatie en gebrek aan kansen voor de vrouwen? Sekseverschillen door verschillende manier van informatieverwerking van mannen en vrouwen? Kritische denkvragen Hoe zit het met het bewijs vanuit de nurture-invalshoek? Hoe zit het met het bewijs vanuit de nature-invalshoek? Conclusies Nurture bewijzen o Veel meer overeenkomsten tussen mannen en vrouwen dan verschillen o Andere maatschappelijke verwachtingen bij vrouwen o Verschillen in de hersenen worden door ervaring veranderd verschillen cultureel en kunnen dus veranderen Nature bewijzen o Mannen zijn extremer envariabeler o Meerdere mannen, maar evengoed meer manneljke daklozen, gevangenen,... o Vrouwen door evolutiedruk meer nadruk op veilig spelen verschillen door motivatie zelf een keuze uit maken... Psychologie - Handelsingenieur - 1e Bachelor 31