Herdenken WOII via verhalen: belangrijk voor Nederlandse identiteit

advertisement
Herdenken WOII via verhalen:
belangrijk voor Nederlandse identiteit
Liesbeth Hoeven
Tilburg University





Het Nationaal Comité 4 en 5 mei is op zoek naar een gemeenschappelijk verhaal dat voor
de volgende beleidsperiode ten grondslag kan liggen aan het herdenken en vieren van
vrijheid in Nederland.
Het gemeenschappelijke verhaal moet uitdrukking geven aan een nationale identiteit
waarin gevestigde en nieuwe sociale groepen zich in hun eigenheid erkend en
vertegenwoordigd voelen en tegelijkertijd met elkaar worden verbonden.
Er bestaan verhalen die de identiteit van de samenleving op een negatieve wijze
construeren: ‘Dit zijn wij niet’. Het collectieve verzet tegen oorlog, onderdrukking en
conflict is hier deel van.
Hoe draagt dit verzet concreet bij aan onze vrijheidsverwerkelijking? Voor het
beantwoorden van deze vraag is de herinneringscultuur gebaat bij verhalen die bijdragen
aan de positieve identificatie van de samenleving: ‘Dit zijn wij’.
Op basis van deze verhalen, die de hoop op verandering bewaren, kan een
grensoverschrijdende herinneringsgemeenschap ontstaan. Mensen van nu nemen,
ongeacht de groep waartoe zij behoren, deel aan het proces van herinnering en
betekenisgeving.
Inleiding
Het herdenken van de Tweede Wereldoorlog is belangrijk voor de Nederlandse identiteit. De
aanwezigheid van koning Willem-Alexander, koningin Máxima en minister-president Mark Rutte
bij de 70-jarige herdenking van de bevrijding van het voormalig concentratie- en
vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau in Polen begin 2015, was vanzelfsprekend. Ernst
Verduin was ook bij deze plechtigheid aanwezig. Hij is een van de Nederlandse Joden die het
kamp overleefden en de bevrijding meemaakten. In de media en op middelbare scholen vertelt hij
zijn verhaal.
Verduin vertelt over de avond in januari 1943 waarop hij samen met zijn vader, moeder en zus
werd opgepakt en overgebracht naar kamp Vught. Via kamp Westerbork werd Verduin
gedeporteerd naar Auschwitz. Als zestienjarige belandt hij in de rij naar de gaskamers. Met
jeugdige overmoed wist hij aan te sluiten in de rij voor dwangarbeiders. Dat bleek zijn redding.
Hij werd in kamp Monowitz, vlakbij Auschwitz, tewerkgesteld als tuinman. Voor de SS hield hij
1
een moestuin bij. Later werkte hij als bouwvakker en administratief medewerker. Zijn conditie,
zo vertelt Verduin in een interview, ging merkbaar achteruit:
Mijn benen zaten onder de ontstekingen van de vlooienbeten, dus ik had het voorgevoel dat ik bij de
eerstvolgende selectie alsnog naar de gaskamer zou worden gestuurd. Toen heb ik opzettelijk mijn duim
verwond door hem tussen de bak van een kiepwagen te steken. Daardoor kwam ik in de ziekenboeg terecht
om te herstellen en zo heb ik het weer een tijdje gered.
Later werd Verduin opnieuw zwaar ziek. Het hoofd van de ziekenbarak, een Pools-Joodse
medegevangene, verklaarde hem voor dood. ‘Als er controle kwam, werd ik versleept en onder
de vloer van een medicijnbunkertje buiten de barak verstopt’. Hierdoor heeft Verduin de laatste
weken tot aan de bevrijding overleefd. In mei 1945 werd hij herenigd met zijn moeder. Zijn vader
en zus zijn in Auschwitz vermoord.
Kom vanavond met verhalen
In educatieve programma’s en herdenkingsrituelen is een belangrijke plaats weggelegd voor de
verhalen van ooggetuigen als Ernst Verduin. Deze verhalen maken duidelijk in welke tragische
omstandigheden mensen leven wanneer hun vrijheid in de kern is aangetast. Maar wat als de
mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt er straks niet meer zijn? Hoe kunnen
we de fakkel van vrijheid verder dragen en de verhalen die daarbij horen blijven vertellen? Deze
vraag houdt ook het Nationaal Comité 4 en 5 mei bezig. In de lente van 2015 presenteerde deze
organisatie haar toekomstvisie: Kom vanavond met verhalen. Het comité stelt dat verhalen de
sleutel zijn om niet te vergeten. Tegelijkertijd is de gemeenschappelijke oorlogsgeschiedenis,
aldus het persbericht, meer dan een opstelsom van persoonlijke verhalen:
Het comité wil er voor zorgen dat de moord op de Joden niet alleen als zaak van de Joodse gemeenschap
wordt beschouwd en dat het bombardement op Rotterdam ook betekenis krijgt voor migranten die nu in die
stad wonen. Verschillende lagen aanbrengen in herdenken helpt de aard van die ervaringen aan volgende
generaties door te geven.
Het comité is op zoek naar een gemeenschappelijk verhaal dat voor de volgende beleidsperiode
ten grondslag kan liggen aan het herdenken en vieren van vrijheid in Nederland. Jacques
Wallage, voorzitter van de werkgroep herdenken, zegt in een interview:
Ik heb het gevoel dat in Nederland verschillende groepen vooral hun eigen slachtoffers herdenken. We
herdenken nationaal, maar herdenken we ook samen? We willen in de verkenningsgesprekken toe naar de
fundamentele vraag hoe we die verschillende ervaringen van verschillende groepen mensen een plek kunnen
geven in het gemeenschappelijke verhaal. Dat moet geen belangenstrijd zijn. Ik zou op zoek willen naar het
overstijgende, het gezamenlijke. Wat bindt ons?
De zoektocht naar een gemeenschappelijk verhaal, naar een verbindingspunt in de samenleving,
is niet nieuw. In deze bijdrage schets ik, op basis van mijn promotieonderzoek naar zeven
2
decennia van herdenken en vieren van vrijheid in Nederland, hoe de herinneringscultuur zich na
de Tweede Wereldoorlog heeft ontwikkeld tot een dynamische verhaalcultuur. Vanaf de
bevrijding circuleren er twee soorten verhalen waarmee we de herinnering aan het
oorlogsverleden levend houden: de zogenoemde ‘master narratives’ en ‘counterstories’. Ik
ontleen deze begrippen aan de verhaaltheorie van de Amerikaanse filosofe Hilde Lindemann
Nelson en laat zien hoe deze verhalen over het verleden mede vorm geven aan een actuele
identiteit van onze samenleving.
Master narratives en counterstories
Allereerst zijn er de grote verhalen, de zogenoemde ‘master narratives’. Deze verhalen dragen bij
aan ons gemeenschappelijke mens- en wereldbeeld. Zij laten zien welke normen er in een
samenleving gelden en rechtvaardigen ons handelen. De verzetsmythe die ontstond direct na de
bevrijding, met zijn traditionele nationale en ideologische voorstellingen van de geschiedenis, is
hiervan een voorbeeld. Het beeld van een eensgezinde en heldhaftige strijd tegen de bezetter, zo
schrijft cultureel antropoloog Rob van Ginkel in zijn vuistdikke studie naar de
herdenkingscultuur in Nederland, bleef in ons land tot het eind van de jaren zestig bewaard. Alle
ervaringen en herinneringen die een bedreiging vormden voor het beeld van een vitale
samenleving in een fase van wederopbouw, werden uitgesloten van het grote verhaal. Dit brengt
mij tot een beschrijving van de tweede verhaalvorm: de zogenoemde ‘counterstories’. Deze
kleine verhalen stellen de voor ons zo vanzelfsprekend geworden ideeën, beelden en culturele
praktijken onder kritiek. Counterstories brengen dimensies van een herinneringscultuur aan het
licht waarvoor in een master narrative niet of nauwelijks plaats is. De slachtoffercultus die in de
jaren zestig opkwam in reactie op de verzetsmythe, is hiervan een voorbeeld. De impact van de
oorlog werd toen, aldus Van Ginkel, zichtbaar in de individuele geschiedenissen van slachtoffers
buiten het verzet en zonder militaire achtergrond.
Door de vele verhalen van deze ‘vergeten slachtoffers’ – denk aan de getuigenissen van Joden,
Sinti en Roma, Jehova’s getuigen, homoseksuelen, van Indiëgangers en slachtoffers van de
kampen in Azië, getuigenissen van kinderen van ‘foute’ ouders –, op basis van hun ervaringen
kwam er, zoals sociologe Jolande Withuis registreert, ruimte voor pijn en emotie. Er was tijdens
de oorlog niet alleen gestreden, zo bleek, maar ook geleden. Wiens lijden verdiende het meeste
aandacht? Welk verhaal was het belangrijkste? Naar verloop van tijd ontstond er rivaliteit tussen
de verschillende groepen slachtoffers. Al deze groepen hadden eigen oorlogsherinneringen, eigen
herdenkingen en eigen gedenktekens. De verhalen en geschiedenissen van de verschillende
herinneringsgemeenschappen kregen letterlijk een plaats in de samenleving. Maar de verbinding
ertussen ging steeds pijnlijker ontbreken. Vanuit de mythe van het slachtofferschap moest
opnieuw worden gezocht naar een verhaal dat samenhang zou brengen en dat tegelijkertijd plaats
zou bieden aan de uiteenlopende ervaringen van verschillende groepen in de oorlogsjaren. De
opkomst van de vele counterstories was het resultaat geweest van een uitermate productieve strijd
tegen de uitsluiting van groepen slachtoffers binnen het kader van de verzetsmythe. Maar een
3
zingevend of overkoepelend verhaal ontstond hieruit niet. Daartoe zou de slachtoffermythe
moeten uitgroeien tot een nieuw master narrative.
Dit master narrative moest aan ten minste twee criteria voldoen. De tekortkomingen van het
verleden moesten, anders dan binnen de verzetsmythe, worden erkend. In aanvulling op de
slachtoffermythe, moesten deze tekortkomingen niet alleen worden aanvaard als een pijnlijke
waarheid, maar worden ingezet als een les waarvan men had geleerd. Het grote verhaal, het
master narrative, dat wij sinds de jaren tachtig kennen en dat aan beide criteria beantwoordt, laat
zich samenvatten onder de noemer ‘Nooit meer Auschwitz’.
Nooit meer Auschwitz
‘Nooit meer Auschwitz’. In het verzet tegen oorlog, onderdrukking en conflict houdt dit verhaal
‘de fakkel van vrijheid’ brandend, zo is de idee. Maar met iedere nieuwe vorm van genocide die
zich sinds het einde van de twintigste eeuw aandient (ik denk aan de massamoorden in
Joegoslavië, in Rwanda) verliest dit grote verhaal steeds meer aan overtuigingskracht. De strijd
tegen uitsluiting en marginalisering blijkt een mooi ideaal dat niet langer strookt met de realiteit.
Vanaf het begin van de eenentwintigste eeuw, worden we bovendien in toenemende mate
geconfronteerd met het verlies van de vertellers van de vele kleine en persoonlijke verhalen die
de boodschap ‘Dit nooit meer!’ van oorsprong betekenis geven. De mensen die de oorlog zelf
hebben meegemaakt – mensen als Ernst Verduin – en die ons uit eigen ervaring kunnen vertellen
over wat het betekent wanneer onze vrijheid in de kern wordt aangetast, zijn binnen afzienbare
tijd niet meer onder ons aanwezig. Zou ‘de fakkel van vrijheid’, op basis van deze
ontwikkelingen, langzaam uitdoven?
Ik denk van niet. Maar het master narrative, waarmee we ruim drie decennia uitdrukking geven
aan het herdenken en het vieren van vrijheid in ons land, is wel toe aan herziening. De zoektocht
naar een gemeenschappelijk verhaal gaat verder en dat is goed. Zolang we de grenzen van het
verhaal waarin we geloven en waaraan we waarde hechten blijven opzoeken, kunnen we onze
horizon blijven verbreden en kan onze samenleving zich blijven ontwikkelen. De opeenvolging
van en het samenspel tussen de verhalen die in onze cultuur circuleren, houden kortom het
vertrouwen in vooruitgang levend. Juist deze vooruitgangsgedachte laat zich op basis van het
huidige master narrative moeilijk verdedigen. ‘Nooit meer Auschwitz’ is een uitspraak die de
identiteit van onze samenleving in beginsel op een negatieve wijze vormgeeft. Het master
narrative maakt vooral duidelijk waarmee wij ons niet willen identificeren: Auschwitz. De vraag
hoe het vrijheidsideaal dat erin besloten ligt zich naar de toekomst toe laat doorgeven, blijft
vooralsnog onbeantwoord.
Een dynamische verhaalcultuur
4
Het ‘Nooit meer Auschwitz’ master narrative wordt door de samenleving als vanzelfsprekend
beschouwd: als eigenlijk de enige manier om verantwoord over de herinnering aan het
oorlogsverleden te spreken. Dit fenomeen heeft volgens historici Frank van Vree en Rob van der
Laarse te maken met het feit dat wij ‘binnen’ een herinneringscultuur leven en met de hierin
geldende denkbeelden zo vertrouwd zijn dat een andere lezing van de geschiedenis vrijwel niet
voor te stellen is. In mijn onderzoek analyseer ik het huidige master narrative als een
tijdgebonden cluster van ideeën, beelden en culturele praktijken die bepalen hoe we de
herinnering aan het oorlogsverleden levend houden, hoe er over dit onderwerp gesproken kan
worden en welke attitude passend is. Vervolgens stel ik voor om de verhalen die deel uit maken
van dit master narrative, te lezen en te interpreteren als counterstories. Aan de hand van vier
concrete voorbeelden illustreer ik hoe we op deze manier inzicht krijgen in de gefragmenteerde,
verdrongen, vergeten en verborgen betekenissen in onze herinneringscultuur.
1) Het persoonlijke wordt publiek
Binnen het master narrative ‘Nooit meer Auschwitz’ zijn we overtuigd van het belang te luisteren
naar de ‘kleine verhalen’ van overlevenden, waarmee we de betekenis van het onheil kunnen
doorgeven aan de volgende generaties. Aan het ‘klein’ maken en dichtbij halen van verhalen zijn
echter ook risico’s verbonden. Door de pluraliteit aan verhalen, die hun betekenis in eerste
instantie aan zichzelf ontlenen, dreigen we uit het oog te verliezen wat deze verhalen onderling
verbindt en wat hun gemeenschappelijke drager van betekenis is. Met de publieke verslaglegging
van de persoonlijke leefwereld van mensen is ook een maatschappelijk belang gemoeid. Het is de
vraag waarop dit belang steunt.
Ethische verbeelding
Het beeldverhaal Maus van Art Spiegelman brengt deze vraag verder. Spiegelman maakt,
in het optekenen van de geschiedenis van zijn Joodse ouders die concentratiekamp
Auschwitz overleefden, gebruik van een dierenmetafoor. De striptekenaar geeft de
Duitsers weer als katten en verbeeldt de Joden als muizen. Deze vorm van verbeelding is
een parodie op een uitspraak van Adolf Hitler: ‘De Joden zijn ongetwijfeld een ras, maar
menselijk zijn ze niet’. Ontmenselijking, zo zegt Spiegelman, ligt aan de basis van iedere
vorm van genocide. Door de muizen in het beeldverhaal te tekenen als rechtopstaande
wezens, voorzien van kleren en nadrukkelijk in het bezit van menselijke emoties, keert
Spiegelman de retoriek van de nazi’s om. Het vernietigingskamp Auschwitz werd
geconstrueerd op basis van etnische identiteit. Op paradoxale wijze ontstond in het kamp
echter een samenlevingsstructuur waarin niet de etnische, maar de ethische identiteit de
belangrijkste was. Spiegelman suggereert in zijn beeldverhaal dat gemeenschapsvorming
geen vorm krijgt binnen etnische of nationale grenzen, maar via de ethische verbeelding.
Auschwitz leert dat we overleven omdat we van elkaar zien welke zorg wij nodig hebben
en dankzij de brug die door onze compassie geslagen wordt.
2) Geen voorstelling van te maken
5
Het voorgaande punt beschrijft het risico dat we het maatschappelijke belang van
geschiedverhalen – hun ethische appèl – uit het oog verliezen als we deze te klein en concreet
maken. Maar het tegenbeeld hiervan, het vergroten en abstraheren van het geschiedverhaal,
draagt eveneens een gevaar in zich. Wanneer het master narrative ‘Nooit meer Auschwitz’
uitgroeit tot een moreel adagium, gaat het algemene en maatschappelijke belang van het
herdenken niet langer een verbinding aan met onze persoonlijke leefwereld. Door het
onvoorstelbare, onmenselijke karakter van Auschwitz te benadrukken, dreigt het oorlogsverleden
een plaats te krijgen buiten onze historische werkelijkheid en als zodanig zijn morele
zeggingskracht te verliezen. Het is de vraag hoe dit betekenisverlies tegen te gaan.
Authentieke ervaring
Het verhaal van Anne Frank beantwoordt deze vraag. Haar dagboek, waarin zij haar
fictieve vriendin Kitty gedetailleerd verslag doet van het alledaagse leven tijdens haar
onderduikperiode in het Achterhuis, laat zien dat het reële leven de ruimte blijkt waar het
onvoorstelbare plaatsvindt. Met 8 mensen leefden zij, 761 dagen lang, op minder dan 65
vierkante meter. De onderduikers moesten zich afzonderen van de rest van de wereld om
te kunnen overleven. Voor de buitenwereld bestonden zij niet meer. Maar binnen de
muren van het Achterhuis schiepen zij een leefwereld die op het eerste gezicht niet zoveel
afweek van het gewone bestaan waarvan zij slechts door een draaikast gescheiden waren.
Er werd gekookt, gegeten, gestudeerd, geslapen, gekibbeld en gelachen. Er was angst en
vreugde, liefde en wanhoop, harmonie en conflict. Het leven van Anne Frank in het
Achterhuis was een onmogelijk, maar echt leven: daarvan getuigt zij in haar dagboek.
Binnen de muren van de doorgangs- of vernietigingskampen, binnen de getto’s en vele
onderduikplaatsen, werd niet alleen op ongekende manieren gestorven maar ook op
ongekende manieren geleefd. Herinneringsplaatsen zoals het Achterhuis en
Herinneringscentrum Kamp Westerbork (waar Anne is overleden), houden deze
authentieke ervaring levend.
3) Het kwaad krijgt een gezicht
Binnen het master narrative ‘Nooit meer Auschwitz’ wordt ons voorstellingsvermogen
geprikkeld door beelden die ons eraan herinneren wat het kwaad heeft aangericht. De slachtoffers
krijgen met terugwerkende kracht hun naam en gezicht terug. Wat hun bijdrage geweest zou zijn
aan de mensheid zullen wij echter nooit weten. Het personaliseren van de vernietiging heeft
daardoor een keerzijde. De vernietiging wordt in het collectieve geheugen ingeprent op basis van
de emotionele reactie die de beelden teweegbrengen. Het herinneren in sentimenten (medelijden,
compassie, verontwaardiging) drukt het geleden verlies uit beeld. Waar beelden ons achtervolgen
door een appèl te doen op ons vermogen te worden geraakt, dragen verhalen bij aan ons begrip
van de situatie. De herinnering aan het kwaad confronteert ons met een cultureel tekort, dat
onmogelijk kan worden goedgemaakt. Het is de vraag hoe deze verlieservaring om te zetten in
een publieke vorm van rouw.
6
Traumaverwerking
Het verhaal van Charlotte Salomon gaat in op deze vraag. Door te werken aan Leben?
oder Theater? – een biografie in beelden – creëerde Salomon de mogelijkheid om de pijn
en het verlies in haar leven een plaats te geven. De politieke geschiedenis, die het decor
vormt van haar levenswerk, plaatst Salomons persoonlijke trauma in een breder
perspectief. Zij werd geconfronteerd met een aantal zelfdodingen in haar familie in een
tijd waarin het nazisme in opkomst was en de massavernietiging in gang gezet werd. Deze
geschiedenis werkte aanvankelijk op emotioneel niveau diepingrijpend door, legde
volledig beslag op haar alledaagse ervaringen en maakte dat zij overwoog om zelfmoord
te plegen. Het verhaal dat zij in ballingschap schilderde illustreert hoe creativiteit en het
geheugen haar behoedden voor een zelfverkozen dood en weerstand bieden aan een
onderdrukkend en vernietigend regime. Kunst stelt Salomon in staat om grip te krijgen op
een werkelijkheid waarvan zij niet langer geacht werd actief en betekenisvol deel uit te
maken. Haar muziektheaterstuk anticipeert in die zin op de positie die mensen in de
huidige herinneringscultuur innemen. Als toeschouwer worden wij geconfronteerd met
een cultureel trauma dat we niet zelf hebben meegemaakt, maar dat om verwerking
vraagt. Waar de meesten van ons niet in staat zullen zijn kunst te maken, kunnen we ons
beroepen op bestaande herinneringskunst als die van Salomon, waarin zichtbaar wordt
hoe de wereld te herscheppen is in confrontatie met de dood.
4) Gered uit de vergetelheid
Het idee dat de kleine verhalen van de oorlogsslachtoffers uit ons leven zullen verdwijnen en wij
ons op basis van hun getuigenissen niet langer tegen het verlies aan betekenis kunnen wapenen,
voedt onze vergeefse strijd tegen de vergetelheid. Dat wat wij ten diepste niet willen vergeten, is
echter meestal van herinnering uitgesloten. Niet alleen het leven van veel mensen in oorlogstijd is
vernietigd, ook hun stem is gesmoord. Van wie zij waren, van wat zij dachten en voelden,
vreesden en verlangden, is ons in de meeste gevallen niets gebleven. Daar valt met
terugwerkende kracht weinig aan te redden. Het is de kunst – en aan de herinneringskunst – om te
voorkomen dat we, uit vrees voor confrontatie met de onherroepelijke leemten, de stilte vullen
van hen die niet meer spreken en met onze voorstellingen de plaats innemen van hen die
verdwenen zijn. Tegelijkertijd kunnen we niet anders dan dat, want het leven gaat door. Het is de
vraag hoe publieke rouw deel kan worden van het voortgaande leven.
Publiek auteurschap
Het verhaal van Jochen Gerz, het enige niet-Joodse oorlogsslachtoffer in het viertal
counterstudies die ik hier beschrijf, is een poging om deze vraag te beantwoorden. In de
Duitse stad Saarbrücken ontwierp hij, op de plaats waar vroeger het hoofdkwartier van de
Gestapo zat en nu het regionaal parlement gehuisvest is, een onzichtbaar gedenkplein
(2146 Steine. Mahnmal gegen Rassismus). Op de onderzijde van de stenen graveerde Gerz
de namen van de Joodse begraafplaatsen die tijdens de oorlog in Duitsland zijn vernield.
Waar verhalen en zichtbare tekenen ontbreken, komt gedachtenis volgens Gerz tot stand
7
in onze verbeelding. Wij worden zelf, als publiek auteurs of medeschrijvers van het
geschiedverhaal, tot een gedenkteken. Het verborgen monument van Gerz laat een
geschiedenis zien en vertelt een verhaal, voor diegenen die er al dan niet naar zoeken. Het
plein zelf wordt volledig in beslag genomen door het voortgaande leven in de stad: er
wordt beleid gemaakt in het Saarbrücker slot, getrouwd in het tegenoverliggende
Raadhuis, er worden ontbijtjes genuttigd en kranten gelezen op het naast het plein gelegen
terras. Onze steden bewaren herinneringen en ademen verschrikking, zo maakt de
kunstenaar duidelijk, zonder dat we deze kunnen waarnemen. Zolang onze waarneming
op deze onzichtbaarheid gericht is, kunnen we in herinnering aan het verleden de
voortgang van het leven vieren en houden we volgens Gerz de belofte van vooruitgang
levend.
De hoop op verandering
Een herinneringscultuur die de eigen grenzen kent en deze als grenzen bereflecteert, zo is mijn
vooronderstelling, is in staat zichzelf waar nodig bij te stellen. Aan de hand van vier voorbeelden
heb ik laten zien wat het betekent wanneer we de verhalen die van het huidige master narrative
deel zijn, lezen en interpreteren als counterstories. Deze verhalen maken duidelijk waar we ons
als samenleving, in contrast met de negatieve identiteitsvorming binnen het ‘Nooit meer
Auschwitz’ verhaal, wel mee willen identificeren. Art Spiegelman, Anne Frank, Charlotte
Salomon en Jochen Gerz illustreren via hun counterstories hoe we ‘de fakkel van vrijheid’
kunnen doorgeven. Zij maken enerzijds zichtbaar dat het herdenken veel gelaagder is dan wij van
nature geneigd zijn te vooronderstellen en spreken ons als lezer van een beeldverhaal, toerist van
een erfgoedsite, toeschouwer van een muziektheaterstuk en bewoner van een stedelijk landschap
aan om deze verschillende lagen in het herdenken levend te houden. Anderzijds beantwoorden
deze verhalen aan de vraag hoe we de verschillende ervaringen van verschillende (groepen)
mensen die de oorlog herinneren en herdenken, een plek kunnen geven in een gemeenschappelijk
verhaal zonder dat dit een belangenstrijd wordt. Wat ons bindt, zo maken het viertal
counterstories duidelijk, is de hoop op verandering.
De hoop op verandering laat zich in het viertal voorbeelden als volgt samenvatten. Zolang
etnische conflicten wereldwijd blijven bestaan, kan ethische verbeelding ons een weg vooruit
wijzen (1). Zolang het onvoorstelbare een reële mogelijkheid blijft, laat de authentieke ervaring
van oorlogsslachtoffers ons zien dat dit niet het einde betekent van alle menselijkheid (2). Zolang
we het verlies zien dat het kwaad heeft veroorzaakt, kan er, via het verwerken van dit trauma,
worden uitgekeken naar een wereld waarin het goede onder ons aanwezig is (3). Maar – en dit is
het werkelijke omslagpunt in onze herinneringscultuur – wanneer we de verhalen die ons in deze
zin hoopvol stemmen, dreigen te verliezen, wordt het tijd voor een ander perspectief op het
vertellen van verhalen. Een perspectief dat de verloren stemmen erkent en naar wegen zoekt om
de dialoog voort te zetten vanuit het blijvende tekort dat we waarnemen (4). Waar de
oorlogsslachtoffers noodgedwongen stopten met het schrijven van geschiedenis, schrijven wij in
8
herinnering aan hun verhalen verder aan de toekomst. Dat is onze vrijheid, die in een cultuur van
herinnering ontstaat.
Conclusie
Wat is nu de belangrijkste uitkomst van mijn onderzoek? Ik verwijs in dit verband nogmaals naar
de toekomstvisie van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Deze organisatie staat voor de uitdagende
zoektocht naar een vernieuwend en gemeenschappelijk verhaal voor het herdenken en het vieren
van vrijheid in Nederland. Jacques Wallage, die ik eerder in de inleiding citeerde, geeft in
hetzelfde interview aan dat vooral het leggen van nieuwe verbindingen belangrijk is: ‘Het is niet
alleen hún verhaal. Het is óns verhaal. Dat opnieuw met elkaar formuleren voor de nieuwe
beleidsperiode is van essentieel belang’. Ik denk dat we in dit verband niet langer genoegen
moeten nemen met het huidige master narrative of op zoek moeten gaan naar een nieuw master
narrative. Een veelheid van counterstories zal in de toekomst de verbinding met het verleden
vasthouden. Op basis van deze verhalen ontstaat er een grensoverschrijdende
herinneringsgemeenschap. Mensen van nu worden, ongeacht de groep waartoe zij in de
samenleving behoren, uitgenodigd deel te nemen aan het proces van herinnering en
betekenisgeving.
De veronderstelling dat counterstories hun succes ontlenen aan de mogelijkheid uit te kunnen
groeien tot een nieuw master narrative, wil ik hier weerleggen. Eigen aan het fenomeen van de
counterstories is dat zij zich blijvend verzetten tegen één overheersend verhaal dat uitsluit. Dat
betekent ook dat het viertal counterstories dat ik in mijn onderzoek beschrijf, niet meer is dan een
eerste proeve van het belang om betekenissen die in de huidige herinneringscultuur onder de
oppervlakte liggen te ontsluiten. Wanneer wij te zeer overtuigd raken van het belang en de
waarde van particuliere verhalen zélf en zij ons denken en handelen gaan domineren, dan laten
we ons verleiden tot het ideologisch systeemdenken waarvan we ons nu juist (in herinnering aan
het oorlogsverleden) willen bevrijden. Het ontwikkelen van een gemeenschappelijk verhaal in de
vorm van een master narrative ligt daarom niet voor de hand. De herinneringscultuur na de
Tweede Wereldoorlog is opgebouwd uit een pluraliteit aan counterstories die iedere vorm van
closure voorkomen.
Nog even terug naar koningin Máxima. De clue van het samen herinneren en herdenken is niet
veel anders dan die van het samenleven, daarvan was zij zich jaren geleden al bewust. Bij de
presentatie van het WRR rapport ‘Identificatie met Nederland’ in 2007, sprak de prinses destijds
woorden die menigeen zich nog zal herinneren: ‘’de’ Nederlander bestaat niet’. Daarmee verzette
Máxima zich tegen generalisatie en uitsluiting en brak zij een lans voor identiteiten die niet
statisch zijn, maar die zich blijven veranderen en ontwikkelen. In de wetenschap dat een
gemeenschappelijke geschiedenis, evenals de hoop op verandering die erin besloten ligt, ons
verbindt – een mooi verhaal, toch?
9
Liesbeth Hoeven is werkzaam als onderzoeker en projectmanager bij het Tilburg Cobbenhagen
Center (Tilburg University). Begin 2015 promoveerde zij op haar onderzoek ‘Een boek om in te
wonen. De verhaalcultuur na Auschwitz’. De handelseditie van haar proefschrift is verschenen
bij Uitgeverij Verloren. Email: [email protected] Hoeven publiceert en geeft
lezingen op het snijvlak van verhaal, herinnering en verbeelding. Daarnaast ontwikkelt en
begeleidt zij projecten op het gebied van cultuur- en erfgoededucatie.
Literatuur
Frank, Anne, Verzameld werk (Amsterdam 2013).
Gerz, Jochen, 2146 Steine. Mahnmal gegen Rassismus Saarbrücken (Stuttgart 1993).
Ginkel, Rob van, Rondom de stilte. Herdenkingscultuur in Nederland (Amsterdam 2011).
Lindemann Nelson, Hilde, Damaged Identities. Narrative Repair (Ithaca/London 2001).
Salomon, Charlotte, Leven? of Theater?, vertaling van J. Herzberg, ingeleid door J. Belinfante
e.a. (Zwolle/Amsterdam 1998).
Spiegelman, Art, De volledige editie Maus. Vertelling van een overlevende (Amsterdam 2012);
The Complete Maus. A Survivor’s Tale (New York 1996).
Vree, Frank van; Laarse, van der Rob (red.), De dynamiek van de herinnering. Nederland en de
Tweede Wereldoorlog in een internationale context (Amsterdam 2009).
Withuis, Jolande, Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur (Amsterdam 2002).
10
Download